Brief regering : Kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Verkuijlen over de aanwas van jongeren in de criminaliteit: “Opvoeden die handel”
36 261 Initiatiefnota van het lid Verkuijlen over de aanwas van jongeren in de criminaliteit: «Opvoeden die handel»
Nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 maart 2023
Het Tweede Kamerlid Verkuijlen (VVD) heeft in zijn initiatiefnota «Opvoeden die handel»
(Kamerstuk 36 261, nr. 2) zestien voorstellen geformuleerd om de aanwas van jongeren in de criminaliteit terug
te dringen. De initiatiefnota is in de procedurevergadering van 7 december 2022 besproken
door de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid en heeft geleid tot het verzoek
een kabinetsreactie op te stellen. Met genoegen voldoen wij aan dit verzoek.
1. Inleiding
1.1 Jeugdcriminaliteit
In zijn initiatiefnota uit de heer Verkuijlen zorgen over de jeugdcriminaliteit. Met
veel waardering hebben wij kennisgenomen van zijn analyse en voorstellen om de aanpak
te verbeteren. Weliswaar is de jeugdcriminaliteit de afgelopen decennia in absolute
aantallen gedaald en heeft de in 2020 gesignaleerde lichte stijging van het aantal
minderjarige verdachten zich niet doorgezet. Toch is sprake van een toename van een
kleine maar zorgwekkende groep jongeren die persisteren in het plegen van ernstige
feiten, zoals (vuur)wapen-, drugs- en geweldsdelicten.1 Deze ontwikkeling concentreert zich vooral bij bepaalde kwetsbare jongeren in een
beperkt aantal wijken: bijna 25% van de geregistreerde jeugdcriminaliteit wordt gepleegd
in 1% van de 13.600 buurten in Nederland en bijna 66% van de jeugdcriminaliteit vindt
plaats in 10% van deze buurten.2
Dit stelt ons voor grote maatschappelijke uitdagingen. Samen met de betrokken (operationele)
partners willen we voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in een kwetsbare
positie in de criminaliteit belanden, daar steeds verder in verstrikt raken en uitgroeien
tot geharde criminelen. Het kabinet investeert fors in de preventie van jeugdcriminaliteit.3 Met het extra geld dat in het coalitieakkoord is gereserveerd, zetten we vanaf vorig
jaar € 60 miljoen in, oplopend naar € 143 miljoen structureel vanaf 2025. Hiermee
investeren we voor het eerst structureel in de preventie van (georganiseerde en ondermijnende)
jeugdcriminaliteit. Het programma Preventie met Gezag krijgt ten eerste vorm in een
brede, domein-overstijgende preventieve aanpak in wijken waar de jeugdcriminaliteit
hardnekkig is en de sociale problemen zich opstapelen. We bevorderen de leefbaarheid
en veiligheid in deze wijken en versterken de justitiële functies in de wijk. Deze
aanpak is in 2021 gestart in zestien focusgebieden van vijftien gemeenten en inmiddels
uitgebreid met vier gemeenten.4 Dit jaar volgt de gefaseerde uitbreiding naar aanvullende gemeenten waar de problematiek
het grootst is en waar een domein-overstijgende aanpak het meeste verschil kan maken.5 In aanvulling hierop voorzien we ten tweede in een flexibele aanpak gericht op gemeenten
en gebieden met specifieke en/of urgentie problematiek op het gebied van jeugdcriminaliteit.
Ook deze pijler is in gang gezet en beoogt de lokale inzet zoveel mogelijk impact
te geven en de effectiviteit van de investeringen en interventies te vergroten, te
meten en zichtbaar te maken. Ten slotte zetten we in op het versterken van de jeugdstrafrechtketen.
Over de voortgang in deze drie pijlers voor het tegengaan van de (georganiseerde en
ondermijnende) jeugdcriminaliteit wordt de Tweede Kamer voor het zomerreces geïnformeerd.
1.2 Het netwerk rond jongeren
Kinderen en jongeren moeten zich in hun jeugdjaren lichamelijk, emotioneel, sociaal
en intellectueel ten volle kunnen ontwikkelen. Zij gedijen in een veilige, gezonde
en kansrijke omgeving. Er zijn echter veel risicofactoren die een optimale ontwikkeling
kunnen schaden en kunnen leiden tot grensoverschrijdend gedrag, waaronder het plegen
van strafbare feiten. Ten eerste zijn deze risicofactoren gelegen in individuele aspecten
als gedragsproblemen of een lichte verstandelijke beperking. Ook riskant gedrag als
middelenmisbruik of wapenbezit kan van invloed zijn. Op het niveau van onderwijs spelen
ten tweede factoren als spijbelen en vroegtijdig schoolverlaten. Ten derde zijn er
risicofactoren verbonden aan een problematische gezinssituatie, gebroken gezinnen
en opvoedingsonmacht van de ouders, die ook kunnen culmineren in een intergenerationele
overdracht van problemen. De sociale omgeving, zoals het hebben van «foute vrienden»,
vormt een vierde categorie risicofactoren. En ten vijfde kan de fysieke omgeving crimineel
gedrag bevorderen. Hieronder vallen aspecten als verloedering van de wijk, hoge criminaliteitscijfers,
werkloosheid, gebrek aan sociale cohesie en aan informele sociale controle.6
De sociale omgeving kan in sterke mate bijdragen aan de preventie van strafbaar gedrag
door jongeren. In de eerste levensjaren van het kind zijn het vooral de ouders of
verzorgers die hierop bijsturen en ingrijpen. Naarmate de jongere naar zijn volwassenheid
toegroeit, neemt de invloed van zijn omgeving toe, van andere gezinsleden, familie
en vrienden tot de buurt, school en het verenigingsleven. Dit wordt treffend geschetst
in de uitspraak It takes a village to raise a child. Ook in de initiatiefnota neemt deze notie een prominente plaats in. De ouders staan
er niet alleen voor. Rond het gezin schetst de initiatiefnemer een netwerk van partijen
die de ouders kunnen ondersteunen bij de opvoeding van het kind. Op school ziet hij
een rol weggelegd voor docenten en op straat voor jeugdwerkers, wijkagenten en (op
termijn) de lokale opsporing. Daarnaast pleit hij voor de inzet van effectieve interventies
die ouders en hun kinderen bewust en weerbaar maken tegen de verleidingen van de criminaliteit.
Voor jongeren die evenwel volharden in het plegen van strafbare feiten, past een stevige
repressieve aanpak. Tegelijkertijd vraagt hij aandacht voor kwetsbare jongeren, die
weliswaar «dader» zijn, maar mogelijk ook slachtoffer van criminele uitbuiting. Dit
geldt in het bijzonder voor jongeren met een licht verstandelijke beperking. De initiatiefnota
besluit met de mogelijkheden voor een succesvolle re-integratie in de samenleving.
In deze rijke schakering aan «dorpsgenoten» rond het kind zijn verbeteringen in hun
optreden en meer mogelijkheden tot interveniëren denkbaar, die in zestien voorstellen
zijn vervat. In de hiernavolgende paragrafen gaan wij hierop in.
2. Het netwerk op straat: ken elkaar, nabijheid in de wijk
2.1 Jeugdagenten en lokale opsporing
Vooral in kwetsbare wijken kan het jongeren ontbreken aan een sociale omgeving waar
voorbeeldgedrag en correctie van ongewenst gedrag vanzelfsprekend zijn. In die lacune
zouden volgens de initiatiefnemer onder andere wijkagenten, ondersteund door wijkrecherche,
kunnen voorzien, ware het niet dat de politie in het huidige tijdsgewricht kampt met
een grote werkdruk en capaciteitsproblemen. Ter nuancering van deze passage wijzen
we erop dat er structureel € 5 miljoen gereserveerd is voor de inzet van zo’n 40 extra
agenten voor de aanpak van jeugdcriminaliteit in de twintig gebieden die in het kader
van Preventie met Gezag geselecteerd zijn. De precieze invulling van deze versterking
wordt op lokaal niveau bepaald. Ook investeert het kabinet meer in het algemeen in
de veiligheid in wijken, nu er als gevolg van de motie van het lidHermans middelen
beschikbaar zijn gesteld om de komende jaren 700 extra agenten voor de wijk op te
leiden.7 In hoeverre zij na de afronding in 2026 van hun basispolitieopleiding aangesteld
worden voor de wijkgerichte aanpak van jeugdcriminaliteit, is ter bepaling aan de
burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak
uitvoert, en de betrokken hoofdofficier van justitie.
De wijkagent vervult een signalerende en adresserende rol in de verbinding met de
wijk en laat zich daarbij vanuit het basisteam door andere disciplines ondersteunen.
Samen leveren zij een belangrijke bijdrage aan het wijkgerichte werken, zowel in de
fysieke als online wereld. Tegen die achtergrond ligt het exclusief als jeugdagent
inzetten van wijkagenten, zoals bepleit in de initiatiefnota, minder in de rede. Het
gaat juist om het samenspel van rollen. Het leggen van contacten met scholen, de jeugd
of horeca hoeft niet per se via de wijkagent tot stand te komen, maar kan bijvoorbeeld
ook verlopen via agenten die een taakaccent jeugd hebben of zich bezighouden met een
ondermijningsaanpak in de buurt. Daarbij kan de inzet van de politie ook gericht zijn
op de online wereld. Voor de betrokken gezagen is het bovendien van belang dat ze
bij de inzet van de politie zelf afgewogen keuzes kunnen blijven maken.
2.2 Jeugdboa’s
Vanwege de urgentie van de problematiek, die niet kan wachten op de beoogde uitbreiding
van agenten, zijn in de initiatiefnota twee voorstellen geformuleerd om meer jeugdboa’s
te kunnen inzetten. Beide voorstellen beschouwen wij als een extra stimulans voor
een effectieve inzet van jeugdboa’s in de wijk. Jeugdboa’s zijn reguliere buitengewoon
opsporingsambtenaren met een boa-akte die zich specifiek richten op jeugd en jeugdoverlast.
Ze hebben zich gespecialiseerd in het contact leggen en houden met jeugdgroepen en
het in kaart brengen van de groepsdynamiek. In zijn eerste voorstel vraagt de initiatiefnemer
de omscholing te stimuleren van daartoe geschikte boa’s naar jeugdboa’s. Om als jeugdboa
werkzaam te zijn volgen boa’s een training. Sinds 2023 is de training tot jeugdboa
een (vrijwillig) onderdeel van de permanente her- en bijscholingscyclus (PHB). De
jeugdboa is een van de onderwerpen waaruit boa’s kunnen kiezen bij het vierde examenonderdeel
van de PHB. Hiermee heeft de Exameninstelling Toezicht en Handhaving, die de onderwerpen
selecteert, rekening gehouden met de grotere rol van jeugdboa’s in de preventie van
criminaliteit. De werkgever bekostigt de training. Sinds 2022 is er als gevolg van
de motie van het lid Hermans structureel € 13 miljoen vrijgemaakt voor het bevorderen
van extra boa-capaciteit bij gemeenten. Elke gemeente ontvangt hieruit een bedrag.
Gemeenten kunnen deze gelden gebruiken om boa’s te specialiseren tot jeugdboa. Op
deze manieren wordt de inzet van jeugdboa’s, zoals voorgesteld in de initiatiefnota,
gestimuleerd.
Het tweede voorstel beoogt een extra financiële impuls te geven aan de inzet van jeugdboa’s
door € 10 miljoen uit de gelden van Preventie met Gezag te bestemmen voor de aanstelling
van jeugdboa’s in gemeenten. Dit is een begrijpelijk voorstel maar de praktijk is
dat veel Preventie met Gezag gemeenten al jeugdboa’s inzetten met de extra middelen.8 Het programma Preventie met Gezag heeft als uitgangspunt dat de lokale opgave centraal
staat en maatregelen en interventies aansluiten bij de lokale behoefte, om zo te komen
tot een integrale aanpak. Jeugdboa’s zijn, zoals de initiatiefnemer stelt, de ogen
en oren in de wijk en een belangrijke ondersteuning van de wijkagent, maar treden
ook corrigerend op wanneer jongeren over de schreef gaan. Niet alleen door de inzet
van jeugdboa’s komt het gezag in de wijken terug, ook de versterking van het jongerenwerk
in veel gemeenten draagt daaraan bij, net als de wijkgerichte inzet van het Openbaar
Ministerie, de wijkrechtspraak en de (jeugd)reclassering ter voorkoming van recidive.
3. Het netwerk op school en thuis: ouderparticipatie
3.1 Scholen
Terwijl de politie, jeugdboa’s, wijk- en jongerenwerkers op straat een sleutelrol
vervullen bij het signaleren en voorkomen van jeugdcriminaliteit, kunnen in het sociale
netwerk rond het kind ook scholen hieraan een bijdrage leveren en aldus de ouders
ondersteunen in hun opvoedtaak. Bovendien kan jeugdcriminaliteit de school zelf raken.
Uiteraard richten scholen zich in het verlengde van hun kerntaak op het voorkomen
van risicofactoren als spijbelen en vroegtijdig schoolverlaten. Bovendien zijn docenten
geoefend in het herkennen van «normafwijkend» gedrag. Docenten gebruiken, net als
andere beroepskrachten die met jeugd werken, de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Dankzij deze meldcode kan bij signalen op dit gebied zo snel en adequaat mogelijk
hulp geboden worden. Maar scholen doen méér. Via het programma School en Omgeving,
ook wel bekend als de Rijke schooldag, stimuleren ze talentontwikkeling met activiteiten
als sport en cultuur. Met sterke rolmodellen zorgen ze daarbij voor een positieve
invloed op het kind. Hoewel dit programma niet ten doel heeft normafwijkend gedrag
te signaleren, is er wel een nauwe samenwerking met Preventie met Gezag, zodat deze
programma’s elkaar waar nodig en mogelijk kunnen versterken. Vaak overlappen de locaties
waar School en Omgeving wordt uitgevoerd met de wijken waar Preventie met Gezag wordt
ingezet. Een nauwe samenwerking van scholen met de gemeente, politie en zorgorganisaties
is van belang, zodat ze snel en gericht kunnen doorverwijzen naar gespecialiseerde
hulp.
Scholen besteden ook expliciet aandacht aan het voorkomen van crimineel gedrag, zoals
via preventielessen van Halt of Wie grijpt in? van het Openbaar Ministerie. Zoals
de initiatiefnota signaleert, kan jeugdcriminaliteit ook de school raken. Een veilige
school is een belangrijke randvoorwaarde om goed te kunnen leren. Dit aspect is dan
ook ingebed in de integrale aanpak van (sociale) veiligheid op scholen. Scholen hebben
een plicht om te zorgen voor een (sociaal) veilige omgeving voor leerlingen en het
onderwijspersoneel. Landelijk krijgen ze hierbij ondersteuning, kennis en instrumenten
aangereikt via de Stichting School en Veiligheid. Deze stichting informeert hen bijvoorbeeld
hoe ze op wapens en drugs kunnen controleren en hoe ze de politie kunnen betrekken
bij de veiligheid. Specifiek voor het tegengaan van wapenbezit vormen scholen en het
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap waardevolle partners met wie we samenwerken
in het actieplan Wapens en Jongeren.9 De gevraagde verlenging van dit actieplan nemen wij ter hand. We zullen uw Kamer
over de uitwerking hiervan informeren in de beleidsreactie op de evaluatie van de
uitgevoerde maatregelen. De veiligheid op en rondom scholen strekt echter verder dan
het probleem van wapenbezit. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werkt
momenteel aan de uitwerking van een versterking van de veiligheid op school, die vorig
jaar reeds bij brief is aangekondigd.10 Daarin is onder meer voorzien in een meldplicht voor scholen na ernstige incidenten.
3.2 Ouders
Terecht benadruk de initiatiefnemer de rol van de ouders in het netwerk rond het kind.
De ouders zijn immers primair verantwoordelijk voor de opvoeding en ontwikkeling van
hun kind. Een falende opvoeding is een risicofactor voor het vertonen van crimineel
gedrag bij kinderen. Andersom geldt een goede opvoeding, waarin de ouders duidelijke
regels stellen, toezicht houden, affectie tonen en het kind in zijn ontwikkeling en
normbesef stimuleren, als een beschermende factor. Aldus beschouwd kunnen ouders zowel
de oorzaak als de oplossing voor strafbaar gedrag van het kind zijn. Zoals in de verkenning
«Jeugdcriminaliteit en Opvoeding» uitgebreid beschreven is, zijn er enerzijds ouders
die kampen met pedagogische onmacht, al dan niet in combinatie met een problematische
gezinssituatie. Goede hulp en ondersteuning zijn dan geboden. In de praktijk blijken
veel ouders van harte bereid hieraan mee te werken. Ze willen het beste voor hun kind.
Anderzijds zijn er ook ouders die onwillig zijn de opvoeding in positieve zin bij
te sturen om zo (herhaling van) delictgedrag te voorkomen. In gebroken gezinnen klemt
dit vaak des te meer. In de voornoemde verkenning zijn, mede geïnspireerd door de
Britse aanpak, vier beleidslijnen voorgesteld om de betrokkenheid van ouders bij de
preventie van delictgedrag van hun kind te vergroten: 1. betere opvoedondersteuning
in een vrijwillig kader; 2. meer lokale toepassing van de last onder dwangsom; 3. uitbreiding
van de civiele aansprakelijkheid van ouders; 4. meer dwingend opgelegde vormen van
ouderbetrokkenheid.11 Deze voorstellen zien wij voor een belangrijk deel terug in de initiatiefnota.
3.3 Ouderbetrokkenheid via Halt
Om de betrokkenheid van ouders in het Halt-traject te vergroten zet het derde voorstel
in de initiatiefnota in op de doorontwikkeling van de procedure Ouders aan Zet en
het breed beschikbaar stellen van deze vorm van ondersteuning bij opvoedkundige taken
naar analogie van het Britse parenting contract. Na de pilot met deze werkwijze in 2018 maakt Ouders aan Zet sinds enige tijd deel
uit van de landelijk beschikbare Halt-methodiek, zodat het derde voorstel al onderdeel
vormt van het ingezette beleid en de uitvoering. Wanneer een minderjarige verwezen
is naar Halt voor een Halt-afdoening – een buitenstrafrechtelijke afdoening bij lichte
vergrijpen voor minderjarigen –, dan kan ouders gevraagd worden een passende strafmaatregel
vorm te geven en deze samen met hun kind uit te voeren. Door aldus ouderlijke betrokkenheid
te stimuleren wordt ingezet op het vergroten van de opvoedvaardigheden van ouders
en op het vergroten van de motivatie van het gezin om een positieve gedragsverandering
teweeg te brengen en te behouden.
3.4 Financiële prikkels voor meer ouderbetrokkenheid
Financiële prikkels kunnen een stok achter de deur zijn, die ouders motiveert zich
(meer) in te spannen om strafbaar gedrag van hun kind te voorkomen. Twee voorstellen
voorzien in een aanscherping van deze financiële prikkels. Ten eerste oppert de initiatiefnemer
in zijn vijfde voorstel om gemeenten te stimuleren tot de toepassing van een last
onder dwangsom voor jongeren die over de schreef gaan. Daarbij pleit hij tevens voor
het opstellen – in samenwerking met de gemeenten – van kaders, zoals het bepalen van
het type delicten dat zich leent voor de last onder dwangsom en de waarborgen voor
een prudente uitvoering. In enkele gemeenten wordt sinds enige tijd de last onder
dwangsom opgelegd aan jongeren die zich schuldig maken aan messenbezit. De last wordt
verbeurd, als zij voor de tweede keer met een wapen op zak aangehouden worden. In
bijvoorbeeld Rotterdam is die last tot nu twee keer verbeurd. Deze maatregel is primair
gericht op de overtreder en niet op diens ouders. De mate waarin de toepassing hiervan
het gewenste effect sorteert, vergt nader onderzoek. Het opstellen van kaders voor
een effectieve toepassing van de last onder dwangsom door gemeenten, inclusief de
contra-indicaties zoals problematische schulden, zullen we op basis van de bij gemeenten
opgedane ervaringen in samenwerking met het Centrum voor Criminaliteitspreventie en
Veiligheid gestalte geven.
Een tweede extra financiële prikkel biedt het zesde voorstel met de uitbreiding van
de «risicoaansprakelijkheid» voor ouders met kinderen tot 18 jaar. Dit voorstel nemen
wij in overweging met een kanttekening. De initiatiefnemer spreekt namelijk over uitbreiding
van de risicoaansprakelijkheid, maar noemt die in één adem met de «tenzij clausule», die duidt
op schuldaansprakelijkheid.12 Aangezien het hem erom te doen is alleen «ouders die participatie willens en wetens
weigeren [...] te verplichten tot medewerking aan het voorkomen van (een herhaling
van) strafbaar gedrag van hun kinderen», gaan we ervan uit dat hij enkel een uitbreiding
van de schuldaansprakelijkheid voor ogen heeft. Dit betekent dat ouders die er alles aan doen om
hun kind op het juiste pad te houden, niet aansprakelijk kunnen worden gesteld voor
het gedrag van kinderen van 14 jaar en ouder. Hiermee zou de regeling voor de aansprakelijkheid
er als volgt uit komen te zien:
− Kinderen tot 14 jaar: alleen de ouders risicoaansprakelijk (= huidig recht).
− Kinderen van 14 en 15 jaar: kinderen én ouders schuldaansprakelijk (= huidig recht).
− Kinderen van 16 en 17 jaar: kinderen én ouders schuldaansprakelijk (= aanpassing van huidig recht, want momenteel zijn ouders van kinderen vanaf 16 jaar
níet schuldaansprakelijk).
Deze uitbreiding van de civiele aansprakelijkheid kan een extra prikkel opleveren
voor de ouders om zich in te zetten om delictpleging van het kind te voorkomen. Daarnaast
wordt de verhaalsmogelijkheid van gedupeerden hiermee verruimd. Bij het in aanmerking
nemen van dit voorstel dienen beleidsmatige vragen te worden beantwoord. De kern van
deze vragen is of het voorstel daadwerkelijk geschikt is om het beoogde doel te bereiken.
De verhouding tussen ouder en kind én die tussen ouder en verzekeraar zijn daarbij
van belang. Wij zullen ons in dit licht nader beraden op het voorstel van de initiatiefnemer
en zullen hier uiterlijk eind 2023 op terugkomen.
3.5 Dwingende vormen van ouderbetrokkenheid
Ten slotte zijn in de initiatiefnota twee voorstellen gericht op het creëren van meer
dwingende vormen van ouderbetrokkenheid. In het vierde voorstel gaat het om het bevorderen
van deze inzet, in het bijzonder voor ouders die wel kunnen, maar niet willen meewerken
aan het voorkomen van strafbaar gedrag van hun kind. En in het zevende voorstel komt
dit concreet tot uiting in het bevorderen, naar analogie van de Britse parenting order, dat de rechter ouders de verplichting kan opleggen om een cursus opvoedondersteuning
te volgen. In Groot-Brittannië zijn met het aanbieden van opvoedondersteuning aan
ouders relatief goede ervaringen opgedaan. Daarbij geniet opvoedondersteuning in een
vrijwillig kader de voorkeur en boekt in de praktijk betere resultaten dan opvoedondersteuning
in een gedwongen kader. Problematisch bij de introductie van een verplichting tot
het volgen van een cursus opvoedondersteuning in het Nederlandse recht, zoals voorgesteld
in de brief bij de verkenning «Jeugdcriminaliteit en Opvoeding», is dat deze opgenomen
moet worden als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling van het
kind. Bij het niet-nakomen van deze verplichting door de ouders zou echter het kind
bestraft worden en niet de ouders.
Er zijn echter wel andere meer dwingende mogelijkheden om ouders te betrekken en zo
nodig te ondersteunen bij hun opvoedkundige rol. Allereerst geldt standaard een verschijningsplicht
voor ouders bij een strafzaak tegen hun minderjarige kind. Daarnaast kan de rechter
als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling een vorm van jeugdhulp
opleggen die gericht is op het functioneren van het gezinssysteem, waarbij de ouders
actief betrokken worden. Voorbeelden daarvan zijn MST (Multi Systeem Therapie) en
MDFT (Multi Dimensionele Familie Therapie). De jeugdreclassering heeft de regie op
de uitvoering hiervan, in het kader van Toezicht en Begeleiding. Als sprake is van
een structureel niet-meewerkende ouder en het kind ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd
wordt, dan kan de jeugdreclassering de Raad voor de Kinderbescherming verzoeken om
een beschermingsonderzoek in te stellen. Op grond daarvan kan de Raad voor de Kinderbescherming
een verzoek doen voor een ondertoezichtstelling bij de rechter. Als de rechter een
ondertoezichtstelling uitspreekt wordt een gezinsvoogd aangesteld die ouders aanwijzingen
kan geven ter bevordering van hun opvoedvaardigheden. Naast deze concrete mogelijkheden
voor het vergroten van de betrokkenheid van ouders is de jeugdreclassering bezig met
een doorontwikkeling van de methodiek om maatwerk te kunnen leveren gericht op verschillende
doelgroepen. Gezinsgericht werken maakt daar deel van uit.
4. Interventies: versterken van het bewustzijn en de weerbaarheid
4.1 Landelijk kwaliteitskader
Zowel voor kinderen als hun ouders is het van belang dat zij zich bewust zijn van
de risico’s van crimineel gedrag en de impact die dit op het verdere leven kan sorteren.
Behalve bewustwording is ook hun weerbaarheid tegen de lokroep van een criminele carrière
belangrijk. Er zijn inmiddels veel kansrijke en effectieve interventies ontwikkeld
voor ouders en hun kinderen. De werkzame mechanismen in deze preventieve interventies
kunnen in het achtste voorstel in de initiatiefnota vervat worden in een landelijk
kwaliteitskader. Dit voorkomt een wildgroei aan gedragsinterventies en bewustwordingstrajecten
en draagt bij aan een effectieve besteding van de financiële middelen. Wij omarmen
dit voorstel. Het formuleren van een kwaliteitskader, gebaseerd op bestaande inzichten
zoals bijvoorbeeld toegepast bij de certificering van interventies door het Nederlands
Jeugdinstituut, draagt bij aan de ontwikkeling, doorontwikkeling en landelijke uitrol
van effectieve interventies. We zullen dit in samenspraak met de wetenschap opstellen,
nadat we het voorstel beleidsmatig uitgewerkt hebben.
4.2 Beschikbaarheid van effectieve interventies
In het verlengde van het vorige punt oppert het negende voorstel om bewezen effectieve
interventies die aan het kwaliteitskader voldoen, landelijk beschikbaar te stellen.
Deze suggestie kan zeer breed opgevat worden en in dat geval zal het niet altijd in
ons vermogen liggen om hieraan te voldoen. Omdat in de toelichting met name gerept
wordt van de interventies Alleen jij bepaalt wie je bent (AJB) en Leerlingalert, zullen
wij vooral op deze beide ingaan. Over de inzet van AJB hebben wij uw Kamer eerder
geïnformeerd dat deze interventie thans in 30 gemeenten beschikbaar is.13 Dankzij de oplopende coalitieakkoord-middelen in de komende jaren voor de preventie
van jeugdcriminaliteit is voor AJB inmiddels structureel budget beschikbaar gekomen.
Hiermee kunnen wij deze interventie duurzaam en breed in het land inzetten in gemeenten
met wijken waar de jeugdcriminaliteit groot is of waar preventief ingrijpen een toename
van deze problematiek kan voorkomen, zoals mede beoogd in de motie-Van der Werf c.s.14 We zullen hiermee AJB naar verwachting vanaf 2026 kunnen uitbreiden naar maximaal
4.000 jongeren van 12 tot 18 jaar in een kwetsbare situatie uit het praktijkonderwijs
en de basis- of kaderberoepsgerichte leerweg van het vmbo.
Ook Leerlingalert is een programma dat beoogt te voorkomen dat jongeren (verder) afglijden
in de criminaliteit. Dit door politie, justitie, gemeenten, RIEC’s en scholen ontwikkelde
gratis lespakket verhoogt vooral de bewustwording over de risico’s van de ondermijnende
criminaliteit en ronselpraktijken van criminelen. Het programma richt zich niet alleen
op jongeren, jongvolwassenen en docenten, maar ook op de ouders. Vermeldenswaard is
dat er ook andere lessen ontwikkeld zijn voor de preventie van ondermijnende criminaliteit,
zoals Kapot Sterk, Buit, Foute Centen en Ondermijn Ogen, waarvan de effectiviteit
weliswaar nog niet bewezen is, maar die op het nog te ontwikkelen kwaliteitskader
getoetst kunnen worden. Voor scholen is het belangrijk dat zij dergelijke lessen op
één centrale plek kunnen vinden. De website van de Stichting School en Veiligheid
is hiervoor het meest geschikte portaal. Voor effectieve interventies die (ook) de
inzet van andere professionals vergen, zetten we in op erkenningstrajecten bij het
Nederlands Jeugdinstituut en een centraal gebundeld aanbod op de site van het Centrum
voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid.
5. Interventies: doorbreken van criminele verleidingen
5.1 Het belang van scholing en werk
Het ontbreken van een afgeronde opleiding ontneemt jongeren het perspectief op een
goede positie op de arbeidsmarkt met een navenant inkomen. Hierdoor kan de verleiding
toenemen om langs illegale weg in een inkomen te voorzien. Het belang van scholing
en werk is ook in de initiatiefnota onderkend, die hierbij met name wijst op de kansrijke
interventie Integrale Persoonsgerichte Toeleiding naar Arbeid (IPTA). Deze interventie
beoogt het voorkomen van daderschap bij jongeren en jongvolwassenen met multiproblematiek
door intensieve en praktische coaching op verschillende leefgebieden. Het gaat bijvoorbeeld
om jongeren die uitgevallen zijn op school, schulden hebben en/of kampen met psychische
problemen. Zij krijgen via IPTA begeleiding naar een (vak)opleiding, werk of dagbesteding.
In 2019 is IPTA als pilot gestart met 6 fte in vijf gemeenten en is inmiddels uitgebreid
naar dertien gemeenten met de inzet van 18 fte.15
5.2 De «patseraanpak»
Jongeren die een scholings- of arbeidstraject hebben afgerond, kunnen in de visie
van de initiatiefnemer echter nog steeds vatbaar zijn voor de verleidingen van het
snel geld verdienen. Onder het motto dat misdaad niet mag lonen, pleit hij er dan
ook voor de besteding van de langs illegale weg verkregen inkomsten zoveel mogelijk
te frustreren en te ontnemen. Hij stelt de zogeheten «patseraanpak» als voorbeeld,
waarbij dure goederen van jongeren in beslag genomen kunnen worden en vraagt in zijn
tiende voorstel om te bevorderen dat gemeenten vaker gebruik kunnen maken van de patseraanpak
gericht op jongeren. Dat is een goede aanpak, want het stellen van grenzen is een
belangrijk element in het voorkomen van criminele carrières van jongeren. Daarom zetten
we bij de aanpak van ondermijning in op Preventie met Gezag. Jongeren in kwetsbare wijken krijgen niet alleen meer perspectief geboden met behulp
van onder meer sociale (gedrags-)interventies, opleiding en toeleiding naar werk,
maar er worden ook nadrukkelijk grenzen gesteld.
Er zijn jongeren die met criminele activiteiten een substantieel vermogen vergaren.
Het pronken met dure goederen is slecht voorbeeldgedrag dat andere leeftijdgenoten
negatief kan beïnvloeden. Het is belangrijk deze jongeren en hun omgeving te laten
zien dat misdaad niet loont. In Rotterdam zet men daarom in op het afpakken van onverklaarbaar
verkregen vermogen.16 Dit gebeurt in de context van de bredere aanpak van ondermijning. We zullen dergelijke
voorbeelden van goede werkwijzen actief landelijk verspreiden. In meerdere eenheden
zet de politie bovendien in op de aanpak van uiterlijk vertoon bij jongeren. Intern
deelt ze laagdrempelige kennis-clips, afgestemd op de medewerkers in de gebiedsgebonden
politie, met daarin een uitleg hoe zowel conservatoir als bij verbeurdverklaring beslag
gelegd kan worden.
Voorbeelden van goede werkwijzen zullen ook in het programma Preventie met Gezag worden
meegenomen. Preventie met Gezag is een lerende aanpak, waarin doorlopend wordt gereflecteerd
op wat wel en niet werkt en de deelnemende partners actief ervaringen uitwisselen.
Het is de bedoeling om bewezen effectieve interventies en/of elementen uit een lokale
aanpak zo veel mogelijk landelijk voor gemeenten te ontsluiten. Uiteraard blijft de
manier waarop gemeenten een aanpak vormgeven afhankelijk van de lokale problematiek
en situatie; het vergt een combinatie van een bewezen effectieve interventies én lokaal
maatwerk.
6. Interventies: dader of slachtoffer
6.1 Doorgroeiers in de criminaliteit
Met het overgrote deel van de jongeren gaat het gelukkig goed en zorgt het «eigen
dorp» voor een veilige, gezonde en kansrijke omgeving. Daar waar een jongere over
de schreef gaat, moet preventief ingrijpen een verdere ontsporing voorkomen en draagt,
zoals we in de vorige paragrafen zagen, ook het ministerie in samenwerking met lokale
partijen zijn steentje bij. Maar ook wanneer een repressieve aanpak onvermijdelijk
is, blijft een pedagogische invalshoek bij voorkeur prevaleren. In de kern berust
ons justitiële beleid dan ook op vier pijlers: 1. het beschermen van jongeren die
opgroeien in een risicovolle gezinssituatie; 2. de preventie van jeugdcriminaliteit;
3. maatwerk in de snelle toepassing van het jeugdstrafrecht en niet-strafrechtelijke
afdoeningen; 4. op herstel gerichte re-integratie van delinquente jongeren in de samenleving.
Weliswaar zijn jongeren relatief oververtegenwoordigd in de criminaliteit, maar het
is goed te bedenken dat veel jeugdcriminaliteit van kortstondige aard is. Slechts
een klein deel persisteert in het plegen van strafbare feiten en bouwt een criminele
carrière op. Doorgroeiers heten zij in de initiatiefnota. Doorgroeiers (in de georganiseerde
en ondermijnende criminaliteit) hebben een grote ontwrichtende invloed op buurten.
Ze houden zich bezig met de rekrutering van jonge aanwas, overvallen, straatroven
en geweld, hebben posities in grotere criminele netwerken en zijn moeilijk te bewegen
tot gedragsverandering. Uit onderzoek blijkt dat we in het algemeen niet met steeds
jongere daders te maken hebben.17 Wel is er sprake van zeer kleine groepen jonge criminelen die al op jonge leeftijd
in de drugscriminaliteit terecht zijn gekomen en doorgroeien op de hotspots her en der in de grote steden.
Deze jongeren vormen een belangrijke doelgroep binnen het programma Preventie met
Gezag. De aanpak van doorgroeiers krijgt hierin vaak vorm binnen een persoonsgerichte
aanpak. Een essentieel onderdeel van interventies gericht op doorgroeiers is dat er
zicht wordt verkregen op de doelgroep waarvoor die interventies bedoeld zijn. Hoewel
dit een basisvoorwaarde is, ontbreekt het zicht op de doelgroep «doorgroeiers» nog
te vaak. Belangrijk voor dit zicht is een goede verbinding met het jongerenwerk. Daarnaast
is het van belang dat er goed wordt samengewerkt met partners in de justitieketen,
zoals de politie, het Openbaar Ministerie, de reclassering, Gecertificeerde Instellingen
voor jeugdbescherming en jeugdreclassering, de Raad voor de Kinderbescherming en de
rechtspraak. Met deze partners zal intensiever samengewerkt gaan worden om het online
en offline zicht op de doelgroep en de te nemen maatregelen te verbeteren, zodat jongeren
minder vaak recidiveren.
6.2 Criminele uitbuiting
Jongeren zijn in hun puberteit vatbaar voor het verleggen van hun grenzen en makkelijk
te beïnvloeden, waarvan ook de door de initiatiefnemer genoemde criminele ronselaars
en uitbuiters proberen te profiteren. Met recht vraagt hij aandacht voor kwetsbare
jongeren die in de criminele fuik gezwommen zijn. Dit brengt hem in twee voorstellen
tot maatregelen die criminele uitbuiting van jongeren als onderdeel van mensenhandel
beogen te bestrijden. Ten eerste vraagt hij in zijn elfde voorstel om een snelle herziening
van de strafbaarstelling van mensenhandel (artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht),
zoals ook voorgenomen in het coalitieakkoord. Hij wijst op het belang van vereenvoudiging
van de bewijslast om zo de toepasbaarheid van de wet in de praktijk te vergroten.
We onderschrijven dit doel. Met de modernisering van het wetsvoorstel willen we voorzien
in een toegankelijkere wet, waarmee de praktijk beter uit de voeten kan. De strafrechtelijke
bescherming wordt vergroot door een werkbaarder wetsartikel en belangrijke uitbreidingen
van de strafrechtelijke aansprakelijkheid, onder meer ten aanzien van het profijt
trekken uit mensenhandel. Al met al zien de aanpassingen erop om, zoals ook met het
lid Verkuijlen gewisseld tijdens het commissiedebat over mensenhandel en prostitutie
op 19 januari 2023 (Kamerstuk 28 638, nr. 216), van het wetsartikel een lang en scherp zwaard in de bestrijding van mensenhandel
te maken. Het wetsvoorstel is inmiddels in februari in consultatie gegeven.
Bij het voorkomen van jonge aanwas moeten we beseffen dat niet iedereen die criminele
feiten pleegt, dat ook vrijwillig doet. Slachtofferschap en daderschap lopen vaak
door elkaar heen. Iemand die op het eerste gezicht een dader van een strafbaar feit
lijkt te zijn, blijkt dan bij nader inzien een slachtoffer van criminele uitbuiting.
Het twaalfde voorstel in de initiatiefnota doet de suggestie om in lijn met de motie
van de leden Kuik, Bikker en Verkuijlen de aanpak van mensenhandel, in casu criminele
uitbuiting, onderdeel te maken van de aanpak van ondermijning.18 Dit voorstel is reeds in gang gezet en zullen we dit jaar verder uitbouwen. Zo is
als onderdeel van de integrale aanpak van criminele uitbuiting ook bij het tegengaan
van ondermijning de aandacht gevestigd op de mogelijke dwang die aan het strafbaar
handelen ten grondslag ligt. Een ander onderdeel van de integrale aanpak vormen de
recent gepubliceerde onderzoeken naar criminele uitbuiting door het Centrum tegen
Kinderhandel en Mensenhandel (CKM), die in opdracht van ons ministerie uitgevoerd
zijn en waarnaar ook de initiatiefnota verwijst. Dit voorjaar ontvangt uw Kamer een
schriftelijke reactie op deze onderzoeken. Daarnaast financieren we een pilot van
het CKM om online een landelijk platform te testen dat zich richt op het bereiken,
beschermen en helpen van (potentiële) slachtoffers van criminele uitbuiting.
De politie heeft afgelopen jaar het actieplan «Aanpak en bestrijding criminele uitbuiting»
opgesteld, dat tot uitvoering wordt gebracht door de opsporingsteams van de politie
die zijn gespecialiseerd in de opsporing van mensenhandel. Dit plan richt zich onder
meer op het vergroten van de bewustwording over criminele uitbuiting en het herkennen
van de signalen daarvan bij zowel andere politieonderdelen als de partners. Centraal
staat hierbij hoe signalen kunnen worden gemeld. Daarnaast wordt geïnvesteerd in het
maken van intelligence beelden van criminele uitbuiting, worden zaken van criminele
uitbuiting vaker geprioriteerd, is er aandacht voor online opsporing van criminele
uitbuiting, worden aandachtfunctionarissen criminele uitbuiting binnen de mensenhandel
teams aangesteld en worden best practices gedeeld.
7. Interventies: licht verstandelijke beperking
7.1 Passende aandacht in interventies
Terecht signaleert de initiatiefnemer dat een licht verstandelijke beperking (LVB)
een van de individuele risicofactoren is voor het plegen van strafbare feiten. Personen
met een LVB zijn relatief oververtegenwoordigd in de strafrechtketen. In de samenleving
heeft ongeveer 6% een LVB, terwijl dit in de strafrechtketen circa 30% is. Mensen
met een LVB blijken ook drie tot vier keer vaker slachtoffer dan personen zonder LVB.19 Een aantal kenmerken is van invloed op hun dader- en slachtofferschap. Zo zijn personen
met een LVB makkelijker te beïnvloeden, overzien zij de consequenties van hun handelen
minder goed en kunnen zij moeilijker weerstand bieden aan aansporingen in hun sociale
omgeving tot grensoverschrijdend gedrag. Passende aandacht in de strafrechtketen voor
deze groep draagt bij aan het verminderen en voorkomen van hun recidive en slachtofferschap.
In dat licht kunnen we het dertiende voorstel in de initiatiefnota omarmen om effectieve
interventies, zoals Halt, nog gerichter te enten op de behoeften van LVB’ers.
Specifiek voor Halt kunnen we melden dat deze organisatie de afgelopen jaren belangrijke
stappen heeft gezet om de interventie LVB-proof te maken. Denk hierbij aan het gebruik van picto-kaartjes, het excuusboekje, de animatiefilmpjes
in leeropdrachten en een extra gesprek voor jongeren met een LVB. Daarnaast voorziet
de basisopleiding voor nieuwe Halt-medewerkers in een e-learning over de doelgroep
met een LVB en is er een verdiepingscursus. Halt volgt tevens voortdurend de actualiteit
en nieuwe ontwikkelingen, die ertoe kunnen leiden dat bijsturing in de interventie
voor mensen met een LVB vereist is.
7.2 Testen van Halt-jongeren op LVB
Bij passende aandacht voor jongeren met een LVB in de strafrechtketen hoort ook dat
een diagnose van deze problematiek gesteld kan worden. De SCIL (SCreener voor Intelligentie
en Licht verstandelijke beperking) is een waardevol instrument dat een vermoeden van
een LVB aan het licht kan brengen. De SCIL is onlangs geëvalueerd en hieruit bleek
dat de (jeugd)strafrechtketen, inclusief Halt, de SCIL nog niet structureel afneemt.20 Dit heeft verschillende oorzaken, waarbij gebrek aan tijd als grootste obstakel naar
voren kwam. Een betere signalering van LVB maakt deel uit van de werkagenda «Strafrechtketen
LVB-proof». Dit is van wezenlijk belang, omdat een passende aanpak van jongeren met
een LVB begint bij de signalering. Het doel is bij iedereen die in de (jeugd)strafrechtketen
terecht komt en een LVB heeft, dit ook daadwerkelijk te signaleren. Dit kan met de
SCIL, maar bijvoorbeeld ook via betere informatie-uitwisseling met andere betrokken
partijen. Alleen als er evident geen sprake van een LVB, bijvoorbeeld omdat een hoog
opleidingsniveau bekend is, kan de SCIL achterwege blijven. De signalering kan door
Halt worden gedaan, maar bijvoorbeeld ook elders in de keten door de Raad voor de
Kinderbescherming. Deze ambitie is in lijn met het veertiende voorstel, waarin de
initiatiefnota oproept om Halt bij alle jongeren een SCIL-test af te laten nemen.
Eind 2024 zullen we uw Kamer informeren over de uitkomsten van de werkagenda «Strafrechtketen
LVB-proof» en welke stappen zijn gezet om te komen tot een structurele toepassing
van de SCIL in de jeugdstrafrechtketen.
7.3 Verhoging van de Halt-leeftijd voor jongeren met een LVB
Volgens het vijftiende voorstel in de initiatiefnota past een verhoging van de Halt-leeftijd
voor jongeren met een erkende LVB-diagnose bij de doorontwikkeling van de Halt-interventie
voor deze doelgroep. Reeds eerder is een pilot «Halt voor jongvolwassenen» uitgevoerd
en geëvalueerd, waarna besloten is de leeftijd voor Halt niet te verhogen.21 Meerdere aspecten spelen hierbij een rol, die ook relevant zijn voor de vraag of
jongvolwassenen met een LVB-diagnose naar Halt verwezen moeten worden. Uitgangspunt
is dat jongvolwassenen in het algemeen meer verantwoordelijk gehouden mogen worden
voor hun daden dan minderjarigen. De gedachte achter het bij wijze van pilot openstellen
van Halt voor jongvolwassenen lag op drieërlei vlak: de behoefte aan een pedagogische
interventie, aan (meer) aandacht voor het slachtoffer en de mogelijkheid tot een alternatieve
afdoening.
Bij het eerste punt, de behoefte aan een pedagogische afdoening, speelde vooral de
wens van meer ouderbetrokkenheid, waarin niet alleen Halt voorziet, maar ook de drie
reclasseringsorganisaties. Bij de jongvolwassenen is de meerwaarde van de ouderlijke
betrokkenheid bij de Halt-afdoening evenwel beperkt, omdat hun leefwereld en de rol
en betrokkenheid van hun ouders aanmerkelijk verschillen van die bij minderjarigen.
De inzet van een pedagogische afdoening zoals Halt heeft ook weinig invloed op de
recidivevermindering, aangezien de kans op recidive voor jongvolwassen first offenders op zichzelf al zeer laag is. Ook het tweede doel, (meer) aandacht voor het slachtoffer,
houdt geen stand, omdat er in iedere zaak aandacht is voor slachtoffers. De mate waarin
is niet afhankelijk van de afdoening. Op het punt van de behoefte aan een alternatieve
afdoening ten slotte bestaat er ook voor meerderjarige first offenders de mogelijkheid om een reprimande op te leggen, gelet op de persoonlijke omstandigheden.
Vanwege al deze overwegingen zien we geen aanleiding speciaal voor jongvolwassenen
met een LVB af te wijken van het eerdere standpunt om de Halt-leeftijd niet te verhogen.
Dit laat onverlet dat alle partijen in de gehele strafrechtsketen met de eerder genoemde
werkagenda «Strafrechtketen LVB-proof» werken aan een zorgvuldiger benadering van
minderjarigen én volwassenen met een LVB, waarvan de voortgang in een werkgroep gemonitord
wordt. Langs deze weg voorzien we in de invulling van het voorstel in de initiatiefnota.
8. Interventies: succesvolle terugkeer in de samenleving
8.1 Voorkomen van recidive
Voor de preventie van jeugdcriminaliteit is het van belang herhaald daderschap te
voorkomen. Uit onderzoek blijkt dat de recidive van jeugdige daders met enige fluctuaties
gemiddeld op 35% ligt. Bij de zwaardere doelgroep van jongeren uit de justitiële jeugdinrichtingen
ligt de algemene recidive op 56%.22 Onze ambitie is de recidive van deze jongeren te verminderen door een goede re-integratie
in de samenleving te versterken. Effectieve nazorg en re-integratie zijn cruciaal
vanaf dag één in detentie. De afgelopen jaren zijn daarom verdere stappen gezet bij
het bieden van een sluitende en nog meer persoonsgerichte nazorg.23 Het uitgangspunt is dat de betrokken organisaties integrale afspraken over de nazorg
maken samen met de jongere, zijn ouders of verzorgers en eventuele andere personen
in zijn netwerk en die afspraken periodiek evalueren. De Raad voor de Kinderbescherming
is voorzitter van het nazorgoverleg en casusregisseur in het proces van nazorg onder
strafrechtelijke titel en bij de overdracht naar het vrijwillige kader.24 De partners in de jeugdstrafrechtketen hebben regionaal afspraken gemaakt over de
nazorg en in samenwerkingsconvenanten vastgelegd. Dit traject is begeleid en gefaciliteerd
door een landelijk ondersteuningsteam.
Jongeren hebben vooral behoefte aan praktische hulp. Een kernpunt is waar en wanneer
deze beschikbaar moet zijn. Behalve dat (ex-)gedetineerden een eigen verantwoordelijkheid
hebben, is hiervoor op grond van de Jeugdwet en de wet Maatschappelijke ondersteuning
ook een rol en verplichting weggelegd voor de gemeenten waar de jongeren en jongvolwassenen
terugkeren. Zij vervullen een cruciale rol bij de voorbereiding en invulling van de
nazorg en re-integratie van jeugdigen. Zo is het van belang dat de gemeente een vaste
contactpersoon beschikbaar stelt voor deelname aan voornoemde nazorgtafel en die ingezet
kan worden door de jeugdreclassering om bij haar begeleiding van de jongere te helpen
met het oplossen van praktische problemen of gebruik van gemeentelijke voorzieningen.25 Een mooi voorbeeld van de inzet van de jeugdreclassering is het van oorsprong Amsterdamse
project Straatkracht, dat voorziet in een intensieve begeleiding van jongeren om verder
afglijden in de (georganiseerde) criminaliteit te voorkomen. Dit project richt zich
onder meer op het versterken van de pro-sociale bindingen, het regelen van praktische
zaken en het opbouwen van een steunend netwerk en nazorg. De jeugdreclassering heeft
de afgelopen tijd binnen het project Straatkracht een methodiek ontwikkeld voor de
begeleiding van de geharde doelgroep. Hiermee zal, in het verlengde van de motie van
Van Nispen en Toorenburg, in verschillende steden ervaring worden opgedaan.26
8.2 Re-integratieofficier voor jongeren
Als zestiende en laatste voorstel pleit de initiatiefnemer voor de besteding van € 2 miljoen
uit het budget van Preventie met Gezag voor het aanstellen van re-integratieofficieren
(Rio) exclusief voor jeugd, te verdelen over de betrokken «15+4 gemeenten». Ons ingezette
beleid sluit aan bij onderhavig voorstel, zij het met een bredere reikwijdte dan de
beoogde negentien gemeenten. Net als eerder bij het tweede voorstel aangegeven, zal
er vanuit Preventie met Gezag geen gelabeld geld ingezet worden. In de fase waarin
de Rio-werkwijze zich thans bevindt, is het belangrijk om gemeenten houvast te bieden,
zonder wendbaarheid en ruimte voor couleur locale te verliezen. De afgelopen periode is fors ingezet op een landelijke uitrol van de
Rio voor de doelgroep (ex)gedetineerde geweldplegers (18–27 jaar) met een hardnekkige
multiproblematiek.27 Ondersteund door de motie-Van der Werf c.s. is de capaciteit voor de Rio-werkwijze
inmiddels uitgebreid van 4 fte naar 30 fte. Een deel van die extra fte’s gaat naar
zes van de «15+4 gemeenten». In twee van de deelnemende gemeenten is een pilot Rio
voor jongeren onder de 18 jaar gestart. Uit de evaluatie moet blijken in hoeverre
de Rio voor minderjarigen meerwaarde heeft naast de beoogde landelijke dekking van
de Rio voor volwassenen. Over de eerste bevindingen van deze pilot zullen we de Tweede
Kamer eind 2023 informeren.
9. Tot besluit
De waardevolle initiatiefnota in ogenschouw nemend, kunnen we het overgrote deel van
de voorstellen onderschrijven en overnemen. Deels ondersteunen ze het reeds ingezette
beleid en deels incorporeren we ze alsnog in ons beleid. De voortgang zullen we monitoren.
Zoals in deze kabinetsreactie aangegeven, zullen we op verschillende momenten uw Kamer
informeren over de voortgang op specifieke onderwerpen. In een verzamelbrief zullen
wij daarnaast eind 2023 ingaan op de uitwerking van de overige door ons omarmde voorstellen.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yeşilgöz-Zegerius
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming