Brief regering : Beleidsreactie op het evaluatierapport van Amsterdam UMC/Trimbos over de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd)
25 424 Geestelijke gezondheidszorg
35 370 Zorg en dwang
Nr. 648 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR LANGDURIGE ZORG EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 maart 2023
Met deze brief bied ik u, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, mijn beleidsreactie
aan op de eerste evaluatie van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
(Wzd). Allereerst wil ik mijn waardering uitspreken voor het werk van de onderzoekers
van Amsterdam UMC/Trimbos, dat heeft geresulteerd in deze lijvige rapportage. In het
eindrapport worden stevige conclusies getrokken: «Als het erom gaat dat een wet toegankelijk
en werkbaar is, aansluit bij het terrein waarop deze van toepassing is en relatief
makkelijk te implementeren is, dan zijn de Wvggz en de Wzd in belangrijke mate mislukt.
Van heldere regelgeving die voldoende rekening houdt met de kenmerken van de domeinen
waarin ze moet worden toegepast is geen sprake».1
Ik vind het belangrijk om deze conclusies samen met het veld en samen met u voortvarend
ter hand te nemen en om te zetten in beter uitvoerbare wetgeving. De onderzoekers
bieden in hun aanbevelingen handvatten om reeds drie jaar na inwerkingtreding van
deze wetten noodzakelijke en aanzienlijke wijzigingen aan te brengen in de gedwongen
zorgwetgeving. Deze wijzigingen zijn nodig om mensen die met gedwongen zorg te maken
krijgen niet alleen op papier, maar ook in de praktijk goede rechtsbescherming te
bieden. Dit is het belangrijkste doel van de wetten. Daarbij willen we met deze wetten
ook belangrijke doelstellingen bereiken die te maken hebben met het terugdringen van
het toepassen van dwang en het vergroten van de eigen regie van mensen die om wat
voor reden ook gedwongen zorg nodig hebben. Mede door de complexiteit van de wetgeving
komen deze doelen nu onvoldoende uit de verf.
De onderzoekers merken op dat wetgeving ook niet altijd het gepaste of meest geschikte
instrument is om bepaalde doelstellingen te bereiken. Zij werpen terecht de vraag
op of je met wetgeving überhaupt kunt bereiken dat er minder dwang wordt toegepast.2 Ik realiseer me dat minder dwang vooral zal moeten komen door met de praktijk in
te zetten op bewustwording, kennisvergroting en door er voor te zorgen dat zorgverleners
daadwerkelijk in staat zijn om persoonsgerichte zorg te verlenen. Dat gaat niet alleen
om het hebben van voldoende tijd, maar ook om het beschikken over alternatieven voor
dwang. Immers, het verlenen van vrijwillige zorg is in veel gevallen minder tijdrovend
dan zorg waartegen iemand zich verzet en waar je soms ook meerdere zorgmedewerkers
voor nodig hebt. De evaluatie vraagt ons om in die context de juiste wettelijke kaders
te scheppen. Dit vergt soms stevige keuzes. Keuzes die des te noodzakelijker zijn
in het licht van toenemende schaarste en druk op de toegankelijkheid van de zorg.
Tegelijkertijd hebben de Wvggz en Wzd ook goede dingen gebracht, in lijn met de oorspronkelijke
bedoeling van beide wetten. Zo merken de onderzoekers op dat de resultaten van de
invoering van de Wvggz en Wzd zich langzaam bewegen in de richting van de met beide
wetten beoogde doelstellingen. Het gaat vooralsnog om kleine stappen. In gesprekken
die ik met patiënten- en cliëntenorganisaties voer hoor ik ook terug dat deze wetten
bijdragen aan meer bewustwording onder zorgverleners. Hoewel in deze eerste evaluatie
nog geen afname in de toepassing van dwang is geconstateerd, is ook het eerste bemoedigende
wetenschappelijk onderzoek verschenen waarin wel een significante afname gedwongen
zorgverlening is vastgesteld na de invoering van de wetten.3 Ik zie dit ook terug in de praktijk waarbij zorgaanbieders de introductie van beide
wetten hebben aangegrepen om kritisch te kijken naar de manier waarop zij omgaan met
gedwongen zorgverlening. Patiënten en cliënten hebben mede hierdoor een positie gekregen
waarin zij actief betrokken worden bij de besluitvorming over gedwongen zorg. Ook
is er nu meer aandacht voor en inzet op het voorkomen van gedwongen zorg. Of deze
tendens doorzet en ook geldt in de breedte van de zorg zal de komende jaren duidelijk
moeten worden.
Ik zet in mijn reactie op de evaluatie allereerst uiteen welke leidende principes
voor mij ten grondslag liggen aan aanpassing van de Wvggz en Wzd naar aanleiding van
deze evaluatie. Vervolgens ga ik in op de grote thema’s van de beide wetten, zoals
deze ook uit de evaluatie blijken. De leidende principes zijn bedoeld om de gewenste
richting te bepalen op de grote thema’s van de Wvggz en Wzd, om zo te voorkomen dat
we het grote geheel aan regels uit het oog verliezen door te veel op specifieke details
in de wet- en regelgeving te focussen.
De thema’s die ik in deze brief behandel, betreffen het verbeteren van de besluitvormingsprocedures
over gedwongen zorg, het vertrouwenswerk, de groep mensen die geen bereidheid en geen
verzet (kunnen) vertonen, de eigen regie van mensen, de samenloop tussen Wvggz en
Wzd, en nog enkele andere onderwerpen waar uw Kamer specifiek naar vroeg.4
Aanbevelingen omtrent artikel 2.3 Wet forensische zorg
In deze brief zal nog geen inhoudelijke reactie worden geven op het vijftal aanbevelingen
over artikel 2.3 Wet forensische zorg (Wfz). Via artikel 2.3 Wfz kan de strafrechter
op elk moment in het strafproces op verzoek van de officier van justitie of ambtshalve
besluiten over de afgifte van een zorgmachtiging (Wvggz) of rechterlijke machtiging
(Wzd). Het is belangrijk om deze aanbevelingen in samenhang te beschouwen met de uitkomsten
van het evaluatieonderzoek dat het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum
(WODC) naar de werking van artikel 2.3 van de Wfz heeft uitgevoerd. De beleidsreactie
op dit onderwerp wordt in goed overleg met mijn ministerie voorbereid door de Minister
voor Rechtsbescherming en volgt naar verwachting in het derde kwartaal van dit jaar.
Proces richting wetsvoorstel
Tot slot geef ik mijn reactie op de belangrijkste aanbevelingen die de rechtsbescherming
raken en kunnen leiden tot verbetering in de praktijk. Dit betekent dat deze brief
nog geen gedetailleerde uitwerking biedt van alle 70 aanbevelingen van de evaluatie
en hoe het precies verwoord zal worden in eventuele wetsvoorstellen. Ik heb bij deze
brief al wel een overzicht in de bijlage opgenomen met het voorgestelde vervolg op
alle aanbevelingen (bijlage 1).
Ik wil voor de precieze uitwerking nadrukkelijk de praktijk betrekken, zoals ik ook
heb gedaan bij de voorbereiding van de reactie op de evaluatie. Dit staat er echter
niet aan in de weg dat ik de voorbereiding van het wetsvoorstel voortvarend ter hand
zal nemen. Mijn streven is dan ook om in de eerste helft van 2024 een conceptwetsvoorstel
aan uw Kamer te sturen.
Leidende principes voor gedwongen zorg wetgeving
Uit de evaluatie heb ik een aantal leidende principes gedestilleerd die voor mij als
toetsingskader dienen. Deze principes hoor ik ook terug in de gesprekken met de veldpartijen
die over beide wetten zijn gevoerd.
Terug naar de kern. De wetten regelen de procedures waarmee een inbreuk op grondrechten wordt gemaakt.
Uit de evaluatie blijkt dat de gedwongen zorgwetten te veel beleidsdoelen nastreven
die verder gaan dan het regelen van de rechtspositie van mensen die met gedwongen
zorg te maken krijgen. Ik wil de centrale doelstelling van de wetten, het bieden van
rechtsbescherming voor patiënten en cliënten, weer vooropstellen. Dat betekent ook
dat ik nadrukkelijk zal kijken naar andere manieren dan wetgeving om de overige doelen,
zoals het verbeteren van zorg, te bereiken.
Van regels naar principes. We streven naar wetgeving die meer «principal based» is en niet tot op detailniveau
vastlegt hoe zaken geregeld moeten worden. Op deze manier is meer maatwerk mogelijk
dat past bij de zorgbehoefte van de mensen die met gedwongen zorg te maken krijgen.
Het terugdringen van dwang zullen we ook samen met zorgverleners moeten doen. Hiervoor
is het nodig om vertrouwen terug te geven aan de professionals en hen in staat te
stellen om in complexe situaties samen met de patiënt en de cliënt of vertegenwoordiger
de juiste afwegingen te maken. Daarbij staat voor mij het principe voorop dat de patiënt
of cliënt een gelijkwaardige gesprekspartner is en dat als zorgverleners besluiten
moeten nemen over gedwongen zorg, de persoon om wie het gaat hierbij in een vroeg
stadium wordt betrokken.
Begrijpelijkheid. Daarnaast moet de wetgeving toegankelijk, begrijpelijk en uitlegbaar zijn. Het is
essentieel voor het daadwerkelijk bieden van rechtsbescherming dat de mensen die het
betreft weten wat hun rechten zijn en dat zorgverleners weten wat van hen wordt verwacht.
Daarom streven we naar reductie van complexiteit in de overtuiging dat dit de uiteindelijke
rechtsbescherming ten goede komt. Dit is ook wat de evaluatie laat zien.
Meer tijd voor zorgverlening. Gedwongen zorg moet altijd het laatste redmiddel zijn. Inzetten op vrijwillige alternatieven
is beter voor de cliënt of patiënt en levert ook tijdwinst op omdat besluitvorming
over gedwongen zorg dan niet nodig is. Indien dwang toch onvermijdelijk blijkt, dient
die zorg transparant en toetsbaar te worden uitgevoerd. Daarom is het belangrijk dat
alle zorg goed wordt vastgelegd volgens in beide wetten opgenomen zorgvuldige procedures.
Dit proces kan en moet echter beter en minder tijdrovend. Ook op die manier hebben
zorgverleners meer tijd om zorg en aandacht te besteden aan de cliënt of patiënt.
Meer synergie tussen beide wetten. Veldpartijen vragen ons om met urgentie de uitvoerbaarheid van de Wvggz en Wzd te
verbeteren. Die uitvoerbaarheid kan aanzienlijk worden verbeterd door meer synergie
tussen de wetten aan te brengen (bijvoorbeeld door meer eenheid van taal) en problemen
rond de overgang van de ene wet naar de andere op te lossen. De vraag of de twee wetten
weer moeten worden teruggebracht naar één wet komt nu te vroeg om gedegen te beantwoorden.
Bovendien zitten veldpartijen op dit moment niet te wachten op het heropenen van deze
discussie met een langduriger wetstraject als gevolg. Bovendien staan de grondgedachten
van een stappenplan voor de Wzd, respectievelijk een rechterlijke toets voor de Wvggz
op dit moment niet ter discussie.
1. Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
1.1 Inleiding Wvggz
Uit de evaluatie komt naar voren dat de Wvggz een complexe wet is geworden, onder
meer doordat de wet meerdere doelstellingen nastreeft. De Wvggz is in essentie een
rechtsbeschermingswet, bedoeld om op zorgvuldige wijze te regelen dat in uiterste
gevallen iemands grondrechten kunnen worden ingeperkt. Daarnaast wordt de wet gezien
als behandelwet, omdat niet alleen de opname maar ook de verplichte zorg wordt geregeld.
En waar gedwongen zorgwetgeving een betere keuze tussen zorg en straf wil faciliteren,
lijkt een tegenstelling tussen een zorgwet versus een veiligheidswet te ontstaan.
Daarom wil ik in de uitwerking de rechtsbescherming duidelijker centraal stellen,
conform mijn hierboven geschetste leidende principes.
1.2 Rechtsbescherming en eigen regie betrokkene binnen de Wvggz
De mogelijkheden voor betrokkene om eigen regie te kunnen (her)pakken uitbreiden en
de informatievoorziening aan betrokkene wil ik verbeteren. Hiermee zorg ik dat er
meer maatwerk mogelijk is om waar mogelijk tegemoet te komen aan de wensen en voorkeuren
van een persoon voor wie verplichte zorg wordt
voorbereid of die verplichte zorg ontvangt, zonder af te doen aan diens rechtsbescherming.
Daar hoort bij dat deze zo goed mogelijk wordt geïnformeerd over rechten en plichten,
op een manier die bij de persoon past.
Eigen regie-instrumenten
Ik wil de huidige instrumenten voor eigen regie (zorgkaart, eigen plan van aanpak
en zelfbindingsverklaring) verduidelijken en optimaliseren, en waar nodig in de procedures
flexibiliseren. Het herpakken van eigen regie kan leiden tot het voorkomen of versneld
afbouwen van verplichte zorg. Uit de evaluatie blijkt echter dat de huidige instrumenten
in de wet te rigide en ingewikkeld zijn. De instrumenten worden weinig gebruikt, ondanks
dat het bestaan ervan breed wordt gewaardeerd. Om betrokkenen beter in staat te stellen
van deze instrumenten gebruik te maken, overweeg ik daarom een aantal wijzigingen.
Zo wil ik het eigen plan van aanpak uit de strakke procedurele binding van de voorbereidingsprocedure
voor een zorgmachtiging halen. Het plan van aanpak moet een rol spelen wanneer het
voorkomen van verplichte zorg nog of weer tot de mogelijkheden behoort. Dat is bijvoorbeeld
voorafgaand aan de voorbereidingsprocedure voor een zorgmachtiging of bij het overwegen
van (voortijdige) beëindiging van verplichte zorg. In de huidige procedure kan het
eigen plan van aanpak pas worden ingezet op het moment dat verplichte zorg al wordt
voorbereid. Op dat moment kan verplichte zorg vaak niet meer voorkomen worden. Daarnaast
is er te veel tijdsdruk voor de betrokkene. Ik neem bij de uitwerking ook de resultaten
mee van de pilot «Eigen Plan van Aanpak» bij Dimence en Arkin in samenwerking met
het Ketencoördinatieteam (KCT)5. Deze pilot wordt in de eerste helft van 2023 afgerond. Bij succesvolle resultaten
zal gekeken worden hoe dit breder verspreid kan worden onder andere instellingen.
Om de effectiviteit van de zelfbindingsverklaring te verbeteren ben ik voornemens
om hiervoor een duidelijke procedure voor te stellen. Met een zelfbindingsverklaring
verbindt de betrokkene zich aan welke verplichte zorg in welke omstandigheden mag
worden verleend.
Ik kijk daarnaast hoe ik de ondersteuning door vertrouwenspersonen bij deze instrumenten
kan verstevigen. Zie hiervoor ook de paragraaf over vertrouwenswerk.
Informatievoorziening aan betrokkene
Mijn bedoeling is om de informatievoorziening aan betrokkene overzichtelijker te maken
waarbij ik alle procedures tegen het licht houd en waar mogelijk het aantal brieven
aan betrokkene probeer te verminderen. Daarbij blijven schriftelijke vastleggingen
die noodzakelijk zijn vanuit rechtsbeschermingsoogpunt (rechtszekerheid, uitoefenen
klachtrecht, instellen beroep) gehandhaafd. Ik ben het van harte eens met de aanbeveling
6 om meer nadruk te leggen op mondelinge informatievoorziening en brieven te zien
als sluitstuk.
De onderzoekers zijn namelijk helder als het gaat over de informatievoorziening aan
betrokkene: die wordt overspoeld met schriftelijke en complexe brieven. Bijvoorbeeld
als iemand via een crisismaatregel wordt opgenomen op de High Intensive Care Unit
(HIC), binnen enkele dagen wordt overgeplaatst naar een reguliere gesloten afdeling
en vervolgens binnen enkele weken de rechter de voortzetting van de crisismaatregel
en een zorgmachtiging afgeeft. Op elk moment krijgt de betrokkene een brief met veel
en complexe informatie, waar dubbelingen in zitten. De schriftelijke informatiemomenten
die juist bedoeld zijn om de betrokkene goed te informeren over diens rechtspositie,
schieten hun doel voorbij en kunnen zelfs averechts werken. Ik zal dit onderwerp in
den brede bezien, omdat dit onderwerp overlap vertoont met andere thema’s van de evaluatie.
Assertieve en verplichte zorg
Een belangrijke vraag die de evaluatie opwerpt, is of verzet voldoende herkend wordt
binnen de kaders van een zorgmachtiging. Geconstateerd wordt dat veel zorgmachtigingen
uiteindelijk niet leiden tot de daadwerkelijke toepassing van de door de rechter opgelegde
vormen van verplichte zorg. Dan kan in lijn zijn met het doel van de wet omdat de
zorg in de praktijk alsnog vrijwillig wordt geaccepteerd – al dan niet omdat de rechter
het heeft gelegitimeerd. Dan werkt de zorgmachtiging vergelijkbaar met het onder de
Bopz veelgebruikte instrument van de voorwaardelijke machtiging. Maar het kan ook
zijn dat de legitimering van verplichte zorg door de zorgmachtiging leidt tot «verborgen
dwang» omdat verzet niet (meer) wordt herkend of erkend. De aanbeveling aan het veld
om het onderscheid tussen assertieve en verplichte zorg te verhelderen, wordt opgepakt
door de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP). In dit verband vind ik het
ook belangrijk te benadrukken dat de betrokkene bij vragen of klachten over zorg altijd
recht heeft op advies en bijstand door een patiëntenvertrouwenspersoon. Dat is al
zo op grond van de huidige wet en is niet gelimiteerd tot verplichte zorg.
1.3 Procedures Wvggz
De betrokkene wordt met informatie en keuzes overspoeld op kwetsbare momenten en zorgprofessionals
spenderen veel tijd aan administratieve handelingen. Tijd die ten koste gaat van goede
zorgverlening. Ik ben daarom voornemens om procedures in de Wvggz te vereenvoudigen,
in lijn met onder meer aanbevelingen 3 en 9. Ook uit de taak- en spiegelgroepen zijn
suggesties gekomen die hieraan kunnen bijdragen. Een wijziging in de procedure zal
vaak ook een wijziging in de informatievoorziening tot gevolg hebben en vice versa.
Ook de eerdergenoemde voorstellen om de eigen regie-instrumenten te verbeteren, kunnen
als positief neveneffect een verbetering van de uitvoerbaarheid voor de zorgprofessional
hebben.
Toets van wilsbekwaamheid
Mijn voornemen is om de toets van wilsbekwaamheid van de betrokkene alleen te laten
plaatsvinden op het moment dat het ertoe doet. Op dit moment vindt de wilsbekwaamheidstoets
op drie verschillende momenten plaats: bij de start van de voorbereiding voor een
zorgmachtiging, op het moment van afgifte van de zorgmachtiging en bij de toepassing
van verplichte zorg. Dit maakt de toets complex, volgens aanbeveling 7. Wilsbekwaamheid
is een contextueel begrip met een fluctuerend karakter. Daarom zou toetsing moeten
worden beperkt tot het moment waarop de zorgverantwoordelijke beslist over de daadwerkelijke
toepassing van verplichte zorg. Daarmee kan ook beter recht worden gedaan aan het
uitgangspunt dat, conform internationale verplichtingen, wilsbekwaam verzet gehonoreerd
dient te worden.
Vier-weken-periode
Ik wil een aantal activiteiten uit de vier-weken-periode van de procedure van de voorbereiding
van een zorgmachtiging halen, zoals voorgesteld in aanbeveling 9. Deze procedure is
belastend voor de betrokkene, zorgprofessional en officier van justitie. Opties zijn
het uit de procedure halen van de aanwijzing van de geneesheer-directeur als deze
zelf de aanvraag indient en het elders positioneren van het eigen plan van aanpak.
Ik acht hierbij wel van belang dat de ketenpartijen, in lijn met verschillende aanbevelingen,
een multidisciplinaire veldnorm opstellen die ook ingaat op de wensen en voorkeuren
van betrokkene en het voorkomen van verplichte zorg voordat de voorbereidingsprocedure
wordt gestart. Partijen hebben aangegeven deze handschoen op te willen pakken.
Beëindiging van verplichte zorg
Ook voor de beëindiging van de verplichte zorg wil ik enkele stappen heroverwegen.
Indien verplichte zorg niet meer aangewezen is, acht ik het van belang dat we op het
oordeel van de zorgprofessional vertrouwen voor de beëindiging daarvan. Indien betrokkene
verplicht is opgenomen en er bij de voorbereiding van de machtiging sprake was van
ernstig nadeel voor een ander, dan moet de geneesheer-directeur voor de beëindiging
van verplichte zorg overleg voeren met de burgemeester, respectievelijk de officier
van justitie en het college van burgemeester en wethouders. In deze gevallen is daarnaast
ook een nieuwe medische verklaring van een onafhankelijk psychiater vereist. In lijn
met aanbeveling 14 stel ik voor dit verplichte overleg te vervangen door een tijdige
kennisgeving van beëindiging. Het overleg biedt volgens de onderzoekers en de taakgroepen
geen meerwaarde. Ik stel ook voor om de vereiste tweede medische verklaring te laten
vervallen. Uit de taakgroepen volgt dat dit een wettelijk vereiste is dat weinig toevoegt
aan het besluit van de geneesheer-directeur omtrent de beëindiging. Ik vind het veel
belangrijker dat ggz en gemeente met elkaar en met betrokkene kijken wat nodig is
om weer deel te nemen aan de maatschappij.
Verkennen van vrijwillige alternatieven
Ik wil meer ruimte in de wet creëren om vrijwillige alternatieven beter te kunnen
verkennen. Met het verkennend onderzoek kan het college van burgemeester en wethouders
bezien of er een noodzaak tot verplichte geestelijke gezondheidszorg is. Hiervoor
heeft het college nu twee weken. Als in het vervolg op het verkennend onderzoek de
voorbereiding voor een zorgmachtiging wordt gestart, hebben de geneesheer-directeur
en zorgverantwoordelijke vier weken om te komen tot een verzoekschrift voor een zorgmachtiging.
Tegelijkertijd dienen zij vrijwillige alternatieven te onderzoeken. Voornoemde termijnen
zijn soms te kort, bijvoorbeeld als betrokkene (nog) niet goed in beeld is. Ik stel
daarom voor deze termijnen te versoepelen.
Hoorplicht
Ik ben voornemens om uit de procedure tot afgifte van een crisismaatregel de hoorplicht
van de burgemeester te schrappen conform aanbeveling 15 en om de gegevensuitwisseling
aan te passen. Deze procedure moet snel en effectief kunnen verlopen, zodat de betrokkene
niet verstoken blijft van de nodige zorg. Uit de ketenmonitor en de evaluatie volgt
dat de plicht van de burgemeester om, zo mogelijk, de betrokkene te horen voordat
de crisismaatregel wordt afgegeven, slecht mogelijk is op het crisismoment en dat
het vaak niet lukt. Terwijl de hoorplicht wel voor alle betrokkenen vertragend werkt.
Ook leidt het horen zelden tot een ander besluit. Deze procedurele stap heeft daarom
beperkte meerwaarde. Wat betreft de gegevensuitwisseling heeft de psychiater ten behoeve
van de medische verklaring de mogelijkheid om de relevante strafvorderlijke en justitiële
gegevens van betrokkene bij het Openbaar Ministerie op te vragen. Van deze mogelijkheid
wordt weinig gebruik gemaakt, omdat de verwerking en het anonimiseren van deze gegevens
door het Openbaar Ministerie de nodige tijd in beslag neemt terwijl het ernstig nadeel
vaak al blijkt uit de crisissituatie. In de procedure van de machtiging tot voorzetting
van de crisismaatregel is meer tijd om deze gegevens toe te voegen. Ik acht het daarom
beter passend om de relevante strafvorderlijke en justitiële gegevens altijd toe te
voegen in de procedure van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel bij
de rechter in plaats van bij de crisismaatregel.
Aanwezigheid officier van justitie bij mondelinge behandeling
Uit de evaluatie volgt dat de structurele aanwezigheid van de officier van justitie
bij de mondelinge behandeling bij de rechter in de zorgmachtigingsprocedure niet noodzakelijk
is. Ook in de praktijk zien weinig partijen de meerwaarde in van diens aanwezigheid.
Dit komt mede doordat het dossier voor de rechter onder de Wvggz rijker is dan onder
de Wet Bopz. Ik ben daarom voornemens om aanbeveling 12 op te volgen en het uitgangspunt
te veranderen van «aanwezig, tenzij» naar «afwezig, tenzij». De meerwaarde van de
aanwezigheid van de officier van justitie kan er wel zijn als er een strafrechtelijke
component is, als het juridisch complex is of als de geneesheer-directeur, zorgverantwoordelijke
of de rechter dat noodzakelijk acht.
Hoger beroep
De evaluatie geeft mij geen aanleiding om het ontbreken van de mogelijkheid tot hoger
beroep te herzien. Op grond van de Wvggz staat geen hoger beroep open tegen rechterlijke
beslissingen over een zorgmachtiging, crisismaatregel of machtiging tot voorzetting
van een crisismaatregel. De gedachte hierachter is dat de betrokkene op een relatief
korte termijn een definitief rechterlijk oordeel heeft. Wel staat cassatie bij de
Hoge Raad open. Hiermee blijft de Wvggz in lijn met de Wet Bopz. Wel wil ik de wet
verduidelijken als het gaat over de mogelijkheid van hoger beroep tegen een oordeel
omtrent schadevergoeding. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat hoger beroep dan in bepaalde
gevallen wel mogelijk is.6 Dit heeft het onwenselijke gevolg dat betrokkene bij verschillende gerechtelijke
instanties dient te zijn om rechtsmiddelen in te zetten.
1.4 Kostenonderzoek Wvggz
De bevindingen van het kostenonderzoek uit de evaluatie sterken mij in mijn overtuiging
dat de procedures van de Wvggz vereenvoudigd dienen te worden.7 Zorgvuldige procedures ten behoeve van rechtsbescherming kosten tijd en geld, maar
dienen goede zorgverlening niet in de weg te staan. De evaluatie heeft inzichtelijk
gemaakt welke stappen een significante tijdsbesteding vragen.
Ik zie dan ook voldoende aanknopingspunten om de procedures te vereenvoudigen, zodat
zorgprofessionals meer tijd voor patiëntenzorg hebben.
Uit de evaluatie blijkt dat de geschatte kosten en de tijdsbesteding voor de uitvoering
van de procedure van de zorgmachtiging aanzienlijk zijn, in het bijzonder voor de
ggz.8 De onderzoekers hebben ervoor gekozen om het kostenonderzoek te richten op het maken
van kostenschattingen van de tijdsbesteding aan de procedure van de zorgmachtiging
van het Openbaar Ministerie, de rechtspraak en de ggz. Daarbij is voor de geneesheer-directeuren
en ondersteunende medewerkers ook een vergelijking gemaakt met de situatie in 2014
ten tijde van de Wet Bopz.
Ik ben niet voornemens om nu een breder kostenonderzoek uit te laten voeren, zoals
aanbeveling 57 vraagt. De behoefte uit het veld is om snel, doch grondig, tot vereenvoudiging
van de wet te komen. Daar zet ik op in. Een nieuw Wvggz-breed kostenonderzoek zal
tot ongewenste vertraging van dat traject kunnen leiden. Wel ga ik met de NZa en de
NLggz in overleg over het zorgprestatiemodel in het licht van de uitkomsten van dit
kostenonderzoek.
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) (Kamerstuk 31 765, nr. 655) is een bijstelling van het macrokader ggz afgesproken. In de onderliggende onderzoeken
die daaraan ten grondslag liggen, is de Wvggz meegenomen als een van de redenen voor
die bijstelling. Met de IZA-partijen is evenwel afgesproken om de kosten van de Wvggz
te monitoren. Ik ben met het Zorginstituut Nederland in overleg of dit mogelijk is,
gezien de monitor van de uitgaven van het zorgprestatiemodel die zij gaat uitvoeren.
Een monitor van de kosten van de Wvggz zal naar verwachting niet eerder opgezet kunnen
worden dan in het tweede kwartaal van 2023, omdat de declaratiedata eerder nog niet
volledig genoeg zijn.
1.5 Uitvoering Wvggz
Een betere uitvoerbaarheid zit niet alleen in het vereenvoudigen van wettelijke procedures.
Vooruitlopend op wijziging van wetgeving kunnen de ketenpartners al aan de slag met
enkele aanbevelingen. Een belangrijke is de doorontwikkeling van veldnormen over een
verantwoorde toepassing en onderbouwing van verplichte zorg en verduidelijking van
het begrip verzet. De NVvP zal deze handschoen oppakken. MIND zal met een voorstel
komen om het gebruik en bereik van de eigen regie instrumenten te verbeteren. Gemeenten
en GGZ-aanbieders gaan beter samenwerken om te kijken wat iemand nodig heeft om weer
deel te nemen aan de maatschappij. Ik wil hierbij wel de kanttekening maken dat partijen
al sinds de implementatieperiode invulling geven aan de ruimte voor verbeteringen
van de uitvoerbaarheid buiten wetgeving. De ketenpartners hebben sinds 2016 samengewerkt
om de Wvggz te implementeren en daarvoor veel werk verzet, onder meer in het opstellen
(en vereenvoudigen) van alle brieven en het maken van handleidingen en werkafspraken.9 Dat er ondanks deze inzet van alle betrokken partijen knelpunten zijn gesignaleerd,
onderstreept de urgentie voor een wetswijziging. Dat neem ik ter harte en ik kies
er dan ook voor om nu eerst te focussen op het daadwerkelijk wegnemen van knelpunten
in de wetgeving. Daarbij verwacht ik medio 2023 de resultaten van een verdiepingsonderzoek
naar de manieren waarop zorgaanbieders zelf kunnen bijdragen aan het realiseren van
de doelstellingen van de Wvggz, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van best practices.
De uitkomsten hiervan kan ik naar verwachting waar relevant meenemen in het komende
wetstraject.
2. Wet zorg en dwang (Wzd)
2.1 Inleiding Wzd
Net als de Wvggz is de Wzd een complexe wet, mede door de langdurige ontstaansgeschiedenis
en een grote hoeveelheid aan wijzigingen die gedurende dit proces zijn aangebracht.
De onderzoekers geven aan dat er nog weinig bekend is over de effecten van de Wzd
op het verminderen van onvrijwillige zorg. Wel geven zij aan dat er de indruk is dat
sprake is van een beperkt, maar gunstig effect op het terugdringen van dwang, mede
door een toename van bewustwording en de verplichting voor zorgverleners om een uitgebreide
besluitvormingsprocedure over onvrijwillige zorg te volgen.10 Dit heeft echter ook geleid tot een toename van de administratieve lasten die volgens
de evaluatie niet altijd te rechtvaardigen is.
De complexiteit van de wet terugdringen
Ik zie het dan ook als een belangrijke taak om de complexiteit van de Wzd terug te
dringen en de wet begrijpelijker en toegankelijker te maken. Rechtsbescherming kan
immers alleen uit de verf komen als cliënten weten waar zij recht op hebben en zorgverleners
weten en begrijpen aan welke verplichtingen zij moeten voldoen. Ik wil daarnaast nadrukkelijk
de bedoeling van de Wzd vooropstellen en daarmee procedures minder rigide in wet-
en regelgeving vastleggen.
Het bieden van eigen regie aan cliënten is een onderwerp dat ook in de beide kwaliteitskaders
voor de verpleeghuiszorg en de gehandicaptenzorg een prominente plek inneemt, evenals
de Wkkgz en de Wet langdurige zorg (Wlz). Ik wil onnodige dubbelingen wegnemen en
bevorderen dat het gedachtegoed van de Wzd wordt geïntegreerd in het bredere gesprek
dat wordt gevoerd over de kwaliteit van de (langdurige) zorg. Om dit te bewerkstelligen
wil ik, naast aanpassing van wet- en regelgeving, ook meer aandacht besteden aan kennisvergroting
in de praktijk. Hoe ik dit concreet voor me zie beschrijf ik verderop in deze brief.
2.2 Stappenplan Wzd
Ik wil de besluitvorming over onvrijwillige zorg (het zogeheten stappenplan) op een
andere manier vormgeven, waarbij ik meer mogelijkheden wil geven aan zorgverleners
om in dialoog met de cliënt en vertegenwoordiger maatwerk toe te passen.
De evaluatie laat zien dat de multidisciplinaire besluitvorming van het stappenplan
bijdraagt aan bewustwording en daarmee het zoeken naar alternatieven voor onvrijwillige
zorg bevordert. Dit positieve effect van het stappenplan zie ook ik terug in de praktijk.
Zo zie ik dat zorgaanbieders sinds de komst van de Wzd meer aandacht hebben voor het
voorkomen van onvrijwillige zorg door in een vroeg stadium multidisciplinair naar
onbegrepen gedrag te kijken en alternatieven voor onvrijwillige zorg te bespreken.
Tegelijkertijd deel ik met de onderzoekers de mening dat de wijze waarop het stappenplan
juridisch is vormgegeven te complex is en te weinig flexibiliteit biedt. Ik wil daarom
inzetten op een nieuwe procedure die essentiële elementen, zoals periodiek multidisciplinair
overleg en waar nodig de inzet van een «frisse blik», behoudt. De nieuwe procedure
moet echter minder knellend voorschrijven wanneer welke stap moet worden gezet en
wat precies besproken moet worden. Dit is namelijk een kwestie van maatwerk.
Hierbij wil ik gebruik maken van het advies dat een brede coalitie van 17 veldpartijen
uit de ouderen- en gehandicaptenzorg (cliënten, aanbieders en professionals) onlangs
heeft gesloten over een nieuwe procedure.11 Dit advies bevat voorstellen om de besluitvormingsprocedure omtrent onvrijwillige
zorg aan te passen en te flexibiliseren. Zo wordt voorgesteld om de vaste evaluatietermijnen
grotendeels te laten vervallen. In plaats daarvan zouden zorgverleners conform de
professionele standaard en in samenspraak met de cliënt of vertegenwoordiger kunnen
besluiten wanneer evaluaties plaatsvinden. Een ander onderdeel is het meer ruimte
bieden om per overleg te bepalen welke deskundigheid bij het multidisciplinair overleg
gewenst is.
Daarnaast bevat het advies voorstellen die de positie van cliënten verder versterken.
Voorgesteld wordt om cliënten en vertegenwoordigers de mogelijkheid te geven om het
initiatief te nemen voor een tussentijdse evaluatie van het zorgplan en om hen beter
te betrekken bij de voorbereidingen op de bespreking hiervan. Ook wordt de mogelijkheid
naar voren gebracht om cliënten en vertegenwoordigers zelf advies van een deskundige
te laten vragen en worden zij actiever gewezen op ondersteuning van een cliëntenvertrouwenspersoon.
Tot slot blijft de belangrijke toetsende rol van de Wzd-functionaris in het voorstel
geborgd.
Dit advies dient voor mij als basis bij het ontwerpen van een nieuwe wettelijke regeling.
Ik acht het wel van belang om dit voorstel verder te toetsen aan de dagelijkse zorgpraktijk.
Ik wil er immers van verzekerd zijn dat zorgverleners het begrijpen en uit kunnen
voeren, dat deze nieuwe procedure goed in de ECD-systemen ingebouwd kan worden en
dus daadwerkelijk bijdraagt aan vermindering van administratieve lasten. Ook wil ik
in het bijzonder kijken naar de uitwerking van deze nieuwe procedure voor de ambulante
zorg en bij cliënten met een forensische achtergrond. Hierover treed ik in overleg
met de betrokken partijen. Voorts zal ik voor de verdere uitwerking van het voorstel
uiteraard in gesprek gaan met cliënten(raden).
Met bovenstaande actiepunten handel ik in lijn met de aanbeveling uit de evaluatie
om het stappenplan minder rigide te maken en meer ruimte voor professionals te scheppen.
Tegelijkertijd meen ik hierdoor ook recht te blijven doen aan de positie van cliënten
die met onvrijwillige zorg te maken krijgen. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat
onvrijwillige zorg alleen wordt ingezet als het echt niet anders kan en dat deze tijdig
en grondig wordt geëvalueerd.
2.3 Positie cliënten die zich niet verzetten binnen de Wzd
In de evaluatie is ook uitgebreid aandacht besteed aan de positie van cliënten die
zich niet kunnen verzetten en tegelijkertijd geen bereidheid kunnen tonen. In de Wzd
zijn voor deze groep op twee punten specifieke bepalingen met waarborgen opgenomen.
Ten eerste moet bij drie vormen van zorg (toedienen van gedragsbeïnvloedende medicatie
buiten de richtlijn, beperking van de bewegingsvrijheid en insluiting) de procedure
voor onvrijwillige zorg gevolgd worden, ook als de vertegenwoordiger instemt en de
cliënt zich niet verzet. Ten tweede is voor opname en verblijf een besluit door het
CIZ vereist. Dit laatste is het zogeheten artikel 21-besluit.
Met het opnemen van deze bepalingen is beoogd om rechtsbescherming te bieden aan een
kwetsbare cliëntengroep die niet goed in staat is om de eigen wensen en voorkeuren
te uiten. De onderzoekers concluderen dat die beoogde rechtsbescherming niet goed
aansluit bij de dagelijkse zorgpraktijk en kan leiden tot (administratieve) verplichtingen
die door zorgverlener en vertegenwoordiger van de cliënt als belastend en onnodig
worden ervaren. Ik ben van mening dat de positie van cliënten die zich niet kunnen
verzetten op een betere, minder rigide manier, geborgd kan worden. Hierbij benadruk
ik dat bij verzet van de cliënt of vertegenwoordiger de regels over de besluitvorming
ten aanzien van onvrijwillige zorg of opname (rechterlijke machtiging) van toepassing
zijn.
Toepassing van het stappenplan bij cliënten die zich niet verzetten maar ook niet
instemmen (artikel 2, lid 2)
Ik wil de verplichting dat het stappenplan in de hiervoor genoemde situaties gevolgd
moet worden vervangen door een verplichting dat de zorgaanbieder ten aanzien van deze
groep waarborgen opneemt in het beleidsplan. Hiermee volg ik aanbeveling 63 van de
evaluatie. In de praktijk blijkt namelijk dat er een grote variatie bestaat aan situaties
die onder de reikwijdte van artikel 2, lid 2 kunnen vallen, afhankelijk van de specifieke
doelgroep en de vorm van zorg. Ik noem als voorbeeld de situatie van iemand met dementie
die geen verzet vertoont en soms zelfs aangeeft het prettiger en veiliger te vinden
om met de bedhekken omhoog te slapen en waarbij de vertegenwoordiger instemt. Ik ben
van mening dat goede besluitvorming over zorg in deze situaties niet in één standaardprocedure
te vangen is.
Ik hecht er wel aan dat er juist voor deze kwetsbare groep waarborgen zijn die rekening
houden met de specifieke, kwetsbare doelgroep en de aard van de zorg. Daarnaast zal
de IGJ dit ook betrekken bij het toezicht. Vandaar mijn voornemen om de zorgaanbieder
te verplichten deze waarborgen in het beleidsplan op te nemen, waarbij hij bij het
formuleren van waarborgen rekening zal moeten houden met de diversiteit aan situaties
die de evaluatie schetst. Dit beleidsplan moet volgens de Wzd om advies worden voorgelegd
aan de cliëntenraad, maar ik ben voornemens dit adviesrecht te vervangen door een
instemmingsrecht. Hiermee wil ik de positie van de cliëntenraad binnen de Wzd verstevigen.
Opname en verblijf op basis van een besluit door het CIZ (artikel 21)
Ik ben voornemens om voor cliënten die geen bereidheid en ook geen verzet ten aanzien
van de opname laten zien het besluit tot opname en verblijf te laten vervallen en
te vervangen door een andere procedure. Uit de evaluatie blijkt dat de toegevoegde
waarde van een formeel besluit beperkt is. Het besluit van het CIZ heeft immers alleen
betrekking op het opnemen van de cliënt en niet op het toepassen van onvrijwillige
zorg. Voor het toepassen van onvrijwillige zorg kent de Wzd het reeds genoemde stappenplan.
Daarmee verschilt de rechtsbescherming van cliënten die op basis van een artikel 21-besluit
zijn opgenomen niet van cliënten die vrijwillig zijn opgenomen en met onvrijwillige
zorg te maken krijgen. De waarde van de artikel 21-procedure beperkt zich derhalve
tot een waarborg voorafgaand aan de opname.
In gesprekken die ik reeds met veldpartijen heb gevoerd, komt terug dat veel partijen
waarde hechten aan de aanwezigheid van een waarborg voorafgaand aan opname van een
cliënt. Ik deel deze mening. Tegelijkertijd blijkt uit de evaluatie dat er voldoende
aanleiding is om de procedure van artikel 21 kritisch tegen het licht te houden. Ik
wil daarom samen met de praktijk kijken naar een andere procedure dan het huidige
besluit waarbij het CIZ een toetsing verricht. Op dit moment denk ik onder andere
aan een extra toetsende rol van de Wzd-functionaris of andere zorgverleners. Daarnaast
bezie ik of er tevens een rol voor de cliëntenvertrouwenspersoon is weggelegd.
In het licht van mijn voornemen om de procedure van artikel 21 in zijn geheel te herzien
zullen de herbeoordelingen van artikel 21 tot het moment van inwerkingtreding van
een wetswijziging in beginsel niet plaatsvinden. De IGJ zal hier in haar toezicht
rekening mee houden. Met de inwerkingtreding van de Wzd in 2020 zijn de bestaande
besluiten tot opname en verblijf (artikel 60 van de wet Bijzondere opnemingen psychiatrische
ziekenhuizen) van rechtswege omgezet in een besluit tot opname en verblijf op grond
van artikel 21 Wzd. Een besluit tot opname en verblijf op grond van de Wzd heeft een
geldigheidsduur van maximaal vijf jaar, terwijl dergelijke besluiten onder de Bopz
geen geldigheidsduur kenden.
Dit betekent dat alle omgezette besluiten op 1 januari 2025 aflopen en dat naar verwachting
circa 23.000 besluiten opnieuw aangevraagd en beoordeeld zullen moeten worden. Dit
vormt een grote uitvoeringslast en zal tot problemen leiden bij zorgaanbieders en
het CIZ. Dit terwijl de situatie van de meeste cliënten na vijf jaar niet gewijzigd
is ten opzichte van hun oorspronkelijke opname en verblijf. Niettemin wil ik de mogelijkheid
tot herbeoordelingen beschikbaar houden indien de cliënt daaraan hecht. Het zal mogelijk
blijven voor cliënten en vertegenwoordigers om, indien gewenst, in individuele gevallen
te vragen of een besluit tot opname en verblijf nog steeds is aangewezen.
Ten slotte wil ik sterker inzetten op het goed kunnen herkennen van verzet. De evaluatie
laat zien dat verzet niet altijd wordt herkend of als zodanig geduid, terwijl het
essentieel en onderdeel is van kwalitatief goede zorg om verzet bij cliënten te her-
en erkennen. Ook als dit cliënten betreft bij wie verzet soms moeilijk te zien is.
Daarom wil ik, in lijn met aanbeveling 59, middelen vrijmaken voor het ontwikkelen
van een richtlijn om verzet bij cliënten die geen verzet laten zien toch te herkennen.
2.4 Varia Wzd
Ik zie nog andere mogelijkheden om de Wzd beter uitvoerbaar te maken en de rechtspositie
van de cliënten te verbeteren. Ik denk hierbij aan het vereenvoudigen van het begrippenstelsel,
het verbeteren van de klachtgronden en het uitbreiden van de lijst met beroepsgroepen
die als Wzd-functionaris kunnen optreden. Daarnaast wil ik kritisch kijken naar het
huidige onderscheid tussen ambulante en intramurale onvrijwillige zorg, en naar de
aanvullende eisen voor ambulante onvrijwillige zorg in de AMvB.12
Ik wil het complexe begrippenstelsel vereenvoudigen en verduidelijken, zodat de Wzd
begrijpelijker wordt voor zorgverleners die de wet moeten uitvoeren. Ik denk hierbij
onder andere aan de begrippen locatie en accommodatie, de reikwijdte van de Wzd en
het cliëntenbegrip. Verder zijn er geen goede redenen waarom de Wvggz meer klachtgronden
kent dan de Wzd. Daarom ben ik voornemens om deze bepalingen van de Wzd meer gelijk
te trekken met de Wvggz. Ik wil het bijvoorbeeld net als in de Wvggz mogelijk maken
dat cliënten kunnen klagen over de toepassing van de huisregels. Hiermee zetten we
concrete stappen die de rechtsbescherming van cliënten ten goede komen.
Om de uitvoerbaarheid te vergroten overweeg ik de functie van Wzd-functionaris ook
open te stellen voor de verpleegkundig specialist. De Wzd-functionaris is een belangrijke
en onomstreden waarborg binnen de Wzd. Tegelijkertijd blijkt uit de evaluatie dat
zorgverleners onderschrijven dat het aanbod aan Wzd-functionarissen beperkt is. Het
ligt daarom voor de hand dat deze functie ook wordt opengesteld voor andere beroepsgroepen.
Daarbij acht ik het wel van belang dat de Wzd-functionaris over de kennis en kunde
beschikt die nodig is om onvrijwillige zorg in brede zin te toetsen en de kwaliteit
van deze zorg te bewaken. Hierover zal ik het gesprek aangaan met de betrokken beroepsgroepen.
Een laatste voornemen is het aanpassen van het onderscheid dat de Wzd kent tussen
de regels voor intramurale en ambulante zorg. Dit onderscheid is in de praktijk steeds
lastiger te maken omdat er naast het klassieke verpleeghuis of de instelling steeds
vaker voor andere (woon)vormen gekozen wordt om zorg te leveren aan cliënten met een
complexe zorgvraag. In de toekomst zal deze ontwikkeling zich alleen maar sterker
voordoen. Ik streef ernaar dat cliënten dezelfde goede rechtsbescherming krijgen en
dat zorgverleners met een eenduidige set aan regels te maken hebben, ongeacht de plek
waar de cliënt verblijft of waar de zorg wordt verleend. Dat betekent dat ik kritisch
wil kijken naar nut- en noodzaak van de aanvullende eisen uit het Besluit zorg en
dwang.
2.5 Uitvoering Wzd
Implementatieondersteuning en monitoring
Om de implementatie van de Wzd te bevorderen heb ik vanaf april 2021 tot december
2022 Significant Public de opdracht gegeven om zorgaanbieders te ondersteunen bij
de realisatie van de inrichting en implementatie van de benodigde infrastructuur om
de Wzd uit te voeren. Het rapport dat hierover is opgeleverd geeft inzicht in het
type ondersteuningsvragen bij instellingen gedurende de implementatie van de Wzd.
Gebleken is dat de door Significant geboden ondersteuning door het veld is gewaardeerd
en dat de interventies hebben voldaan aan de behoeften in het veld.13
Naast ondersteuning bij de implementatie heb ik gewerkt aan het inrichten van een
monitor met als doel om de voortgang van de implementatie van de Wzd cijfermatig en
objectiveerbaar in beeld te brengen. De resultaten van de monitor implementatie Wet
zorg en dwang zijn inmiddels beschikbaar en door PricewaterhouseCoopers (PwC) inzichtelijk
gemaakt in de vorm van een interactieve rapportage.14 Deze is momenteel gevuld met gegevens over de periode 2021 en wordt medio maart 2023
aangevuld met gegevens uit de eerste helft van 2022. Uit de monitor blijkt eveneens
dat de invoering van de Wzd heeft bijgedragen aan een grotere bewustwording over de
toepassing van onvrijwillige zorg. Belangrijke aandachtspunten echter zijn de grote
verschillen tussen individuele zorgaanbieders met betrekking tot de beschikbaarheid
van personeel voor het uitvoeren van specifieke functies ten aanzien van de toepassing
van de Wzd, het achterblijven van procesmatige verbeteringen door ICT-ondersteuning,
en uitdagingen rondom het trainen en opleiden van zorgprofessionals ten aanzien van
de Wzd. De resultaten sluiten daarmee aan bij de conclusies en aanbevelingen uit de
evaluatie.
Kennisprogramma Vilans
Vooruitlopend op aanpassing van wet- en regelgeving naar aanleiding van de evaluatie
wil ik investeren in het vergroten van kennis en bewustwording over onvrijwillige
zorg en verzet onder zorgverleners. Ik stel daarom, naast de eerdergenoemde richtlijn,
eveneens middelen beschikbaar zodat Vilans een programma kan starten waarmee zorgaanbieders
worden geholpen bij het openen van gesloten settings. Dit programma start vanaf medio
2023 en is gericht op het vergroten van de vrijheid van cliënten. Dit gebeurt door
samen met andere partijen de beweging tot het «openen van de deuren» in de ouderenzorg
en gehandicaptensector te stimuleren. Daarnaast beoogt het programma van Vilans om
de kennis over onvrijwillige zorg te vergroten bij zorgprofessionals en andere belangrijke
betrokkenen die direct met de cliënt en naaste(n) in contact staan. Dit zijn mensen
met een cruciale rol in het signaleren, voorkomen en waar noodzakelijk het zorgvuldig
toepassen van onvrijwillige zorg. Ik zie dit kennisprogramma als een logisch vervolg
op het hiervoor genoemde ondersteuningstraject. Ik ben ervan overtuigd dat dit programma
een belangrijke stimulans zal geven aan het bieden van vrijheid door het openen van
afdelingen en aan meer persoonsgerichte zorg.
Uitvoering Wzd ambulant en kleinschalig
In de ambulante praktijk en bij kleinschalige zorg zie ik vooralsnog terughoudendheid
bij de uitvoering van de Wzd. Partijen geven aan knelpunten te ervaren bij de implementatie,
die grotendeels zien op de rol en de beschikbaarheid van artsen, alsmede de beschikbaarheid
van de Wzd-functionaris en de onafhankelijk deskundige waardoor de uitvoering van
het stappenplan moeizaam tot stand komt. Zoals ik hierboven reeds heb genoemd zal
ik bij de uitwerking van een nieuwe besluitvormingsprocedure specifiek kijken naar
de uitvoerbaarheid in de ambulante setting en het gesprek aangaan met partijen over
het uitbreiden van beroepsgroepen die als Wzd-functionaris kunnen optreden. Daarnaast
hebben veldpartijen ten aanzien van de beschikbaarheid en rol van artsen commitment
gegeven om de organiseerbaarheid en toegankelijkheid van medisch generalistische zorg
te verbeteren. Dit zullen ze doen door afspraken te maken over taakverdeling tussen
de beroepsgroepen en regionale organiseerbaarheid van medisch generalistische zorg.
De komende tijd worden deze afspraken uitgewerkt en vervolgens geïmplementeerd. Ik
ben voornemens om ook de Wzd bij deze verdere uitwerking te betrekken. Wat betreft
de bekostiging wordt momenteel onderzoek gedaan naar de bekostiging van de Wzd binnen
de wijkverpleging en PGB. Hierover verwacht ik in de loop van het derde kwartaal van
dit jaar meer duidelijkheid te kunnen bieden.
3. Het vertrouwenswerk binnen de Wvggz en Wzd
Ik stel voor om de positie van de vertrouwenspersonen te verstevigen. Voor de Wvggz
wil ik een betere toegang tot de patiëntenvertrouwenspersoon (pvp) en familievertrouwenspersoon
(fvp) organiseren, zodat zij zo vroeg mogelijk in het proces betrokken kunnen worden.
Dit doe ik door betrokkene en familieleden beter te informeren over de vertrouwenspersonen,
de eigen regie instrumenten te flexibiliseren en daarmee de vertrouwenspersonen beter
in positie te brengen. Hiermee volg ik de aanbevelingen uit de evaluatie op. Voor
de Wzd wil ik de locatiebezoeken door de cliëntenvertrouwenspersoon (cvp) wettelijk
borgen. Daarnaast wil ik de informatieplicht van zorgaanbieders over de cvp verstevigen
om de bekendheid te vergroten en de taken van de cvp te verduidelijken bij de cliënt
en vertegenwoordiger. Ook reageer ik in deze paragraaf op de conclusies van het ontwikkeltraject
vertrouwenswerk en klachtenopvang.15
Vertrouwenspersonen hebben een belangrijke rol in de ondersteuning van mensen die
gedwongen zorg krijgen of voor wie dit wordt voorbereid, evenals voor hun naasten.
Zij helpen mensen bij het uiten van hun voorkeuren en behoeften. Ze bieden een luisterend
oor en kunnen ondersteunen in het gesprek met de zorgaanbieder. Hierdoor dragen vertrouwenspersonen
bij aan de rechtspositie van mensen die te maken kunnen krijgen met gedwongen zorg.
Immers, deze mensen zijn vanwege hun afhankelijkheidspositie ten opzichte van hun
zorgverleners kwetsbaar. In zowel de evaluatie als het ontwikkeltraject is het belang
van de vertrouwenspersoon voor de rechtsbescherming onbetwist. Wel zijn er verbeteringen
nodig.
Patiëntenvertrouwenspersoon en familievertrouwenspersoon Wvggz
Om de rol van de pvp en de fvp te versterken wil ik een aantal wijzigingen doorvoeren.
Dit doe ik enerzijds door betrokkene en naasten beter te informeren over het recht
op ondersteuning van een pvp en fvp. Anderzijds wil ik dat de vertrouwenspersoon beter
zijn rol kan pakken door zijn taken beter te organiseren.
Ik ben voornemens om in de Wvggz te regelen dat vertrouwenspersonen eerder in het
proces betrokken worden. Dit wil ik op twee manieren doen. Ten eerste wil ik dat de
contactgegevens van betrokkene standaard worden gedeeld met de pvp. Op dit moment
moet betrokkene eerst toestemming geven en bereikt de pvp de betrokkene vaak pas later
in het proces. Juist in het voorbereidingsproces is de ondersteuning van de pvp van
belang om mogelijk verplichte zorg te voorkomen en te helpen bij het formuleren van
wensen en voorkeuren. Door automatisch de gegevens te delen van betrokkene kan de
pvp eerder contact opnemen en wordt de betrokkene zo goed mogelijk geïnformeerd over
mogelijke ondersteuning.
Ten tweede is mijn voornemen om de zorgverlener te verplichten om naasten te wijzen
op de mogelijkheid van ondersteuning door de fvp. Ik zie dat de bekendheid van de
fvp en het betrekken van naasten bij de behandeling door zorginstellingen nog kan
verbeteren. Door aan de al bestaande verplichting om naasten te betrekken bij de zorg
ook de informatieplicht over de fvp te koppelen hoop ik dat de bekendheid van de fvp
wordt vergroot. Met deze wijzigingen volg ik de aanbevelingen uit de evaluatie op.
Ik wil mogelijk maken dat de vertrouwenspersonen betrokkene en naasten beter kunnen
ondersteunen. Uit de evaluatie blijkt dat ondersteuning bij het eigen plan van aanpak
wordt gemist. Ik wil onderzoeken of ik deze ondersteuning alsnog kan organiseren.
Een mogelijkheid is om de pvp de taak te geven om te ondersteunen bij het invullen
van het eigen plan van aanpak. Daarnaast wil ik de eigen regie instrumenten (eigen
plan van aanpak, zorgkaart en zelfbindingsverklaring) zo inbedden in het proces dat
ook de vertrouwenspersonen hun rol beter kunnen vervullen. Hierdoor zijn de vertrouwenspersonen
eerder en op meerdere momenten betrokken. Zie hierover de paragraaf over rechtsbescherming
en eigen regie Wvggz.
Cliëntenvertrouwenspersoon Wzd
Allereerst wil ik aanbeveling 32 opvolgen, die luidt dat de cvp altijd in staat moet
worden gesteld tot een algemeen locatiebezoek. Een locatiebezoek is een proactief
bezoek waardoor de cvp laagdrempelig beschikbaar is voor cliënten. Mijn ambtsvoorganger
en ik hebben ons ervoor ingezet dat partijen afspraken maken over het bezoeken van
locaties. Op veel plekken is dit gelukt, met als resultaat dat de toegang tot een
cvp verbeterd is. Echter, de toegang is nog niet overal op orde. Ik vind het overigens
wel belangrijk dat bezoeken goed op de doelgroep en setting afgestemd worden en zo
doelmatig mogelijk worden vormgegeven. Dit gaat het beste in afstemming met de zorgaanbieder
en mogelijk de cliëntenraad.
Ten tweede vind ik het belangrijk dat cliënten bekend zijn met wat de cvp voor hen
kan betekenen. Nu blijkt dat een grote groep cliënten niet weet dat de cvp bestaat,
wil ik benadrukken dat zorgaanbieders een belangrijke taak hebben om cliënten te informeren
over de cvp en vind ik dat hier een verantwoordelijkheid ligt bij uitvoerende partijen.
Ik wil in de wet opnemen dat de cliënt op specifieke momenten gewezen wordt op de
cvp, bijvoorbeeld op het moment dat onvrijwillige opname en zorg wordt overwogen en
bij de evaluatie van het zorgplan.
Tot slot bestaat behoefte aan verduidelijking van taken van de cvp en richtlijnen
voor de cvp.16 De onderzoekers geven aan dat de functie nog moet landen in de praktijk. Ook hier
vind ik dat een belangrijke taak voor de uitvoerende partijen zelf ligt, bijvoorbeeld
via doorontwikkeling van het kwaliteitskader of verdere professionalisering van de
beroepsgroep. Daarnaast wil ik ook wettelijke aanpassingen voorstellen om de taken
van de cvp duidelijker te formuleren. Ondanks dat de focus van een cvp ligt op ondersteuning
bij onvrijwillige zorg, moet de cvp ook de mogelijkheid krijgen om cliënten bij te
staan en te adviseren bij grenszaken zoals drang, of in een klachtenprocedure op basis
van de Wkkgz. Zo is meer maatwerk mogelijk voor cliënten die zorg ontvangen van een
aanbieder die onvrijwillige zorg levert. De behoefte om als cvp te kunnen ondersteunen
bij Wkkgz-klachten is een van de conclusies uit het ontwikkeltraject. Wanneer bij
de klachtbehandeling sprake is van meerdere functionarissen, bijvoorbeeld een klachtenfunctionaris,
is het wenselijk dat er gezamenlijk afspraken worden gemaakt en kennis wordt gedeeld.17
Voorts is door het veld aangegeven dat ook cliënten die bij een niet-geregistreerde
zorgaanbieder verblijven baat kunnen hebben bij locatiebezoeken van een cvp. Ook deze
cliënten kunnen namelijk dwang ervaren, zonder dat de aanbieder dit herkent en zich
registreert in het locatieregister. Ik vind het een taak van de IGJ om er toezicht
op te houden of zorgaanbieders zich registreren als zij onvrijwillige zorg leveren.
Ik zie geen taak voor de cvp om alle zorgaanbieders te bezoeken die niet geregistreerd
zijn. De cvp kan wel een melding doen aan de IGJ als deze het vermoeden heeft dat
aanbieders zich onterecht niet registreren.
4. De samenloop tussen de Wvggz en de Wzd
Ik wil ervoor zorgen dat patiënten en cliënten op de juiste plek de juiste zorg krijgen
en daarom wil ik de mogelijkheden verbeteren om van de Wvggz naar de Wzd over te stappen,
of andersom. Ook moet een noodzakelijke of wenselijke overstap van het ene wettelijk
kader naar het andere soepel kunnen verlopen zonder af te doen aan rechtsbescherming.
Hier zijn aanpassingen in beide wetten voor nodig. Ook wil ik zorgen voor meer eenheid
van taal tussen de Wvggz en Wzd.
Om patiënten te kunnen helpen die niet duidelijk binnen de ggz of de langdurige zorg
vallen is het noodzakelijk dat er een betere aansluiting tussen beide wetten komt.
In de praktijk blijkt dat de meeste instellingen vanwege de complexiteit van de wetten
ervoor kiezen om één van beide wetten uit te voeren, waardoor het soms lastig is om
iemand op de juiste plek te plaatsen. Dit willen we oplossen door meer synergie tussen
beide wetten aan te brengen en om de overgangsmogelijkheden te verbeteren. Uit de
evaluatie volgt dat partijen nu geen wetstraject wensen om de Wzd en Wvggz samen te
voegen. Partijen hebben urgente behoefte aan deze betere overgang tussen beide wetten.
Om deze signalen te onderzoeken en toe te werken naar verbeteringen heb ik een onafhankelijk
bureau gevraagd om namens mij in aanloop naar het wetstraject gesprekken te voeren
met professionals en branche- en beroepsverenigingen. Ook uit deze gesprekken kwam
naar voren dat de overgangsmogelijkheden tussen de wetten verbeterd moeten worden.
De noodzakelijke verbeteringen zullen worden gebaseerd op de oplossingsrichtingen
uit dit traject die ik hieronder toelicht.
Gemeenschappelijke spoedprocedure
Ik overweeg om de crisismaatregel van de Wvggz en de inbewaringstelling van de Wzd
(en verlenging van die maatregelen) te vervangen door één gemeenschappelijke spoedprocedure.
Hierdoor hoeven zorgverleners op het moment van crisis nog niet te kiezen tussen de
Wvggz en de Wzd. Zij kunnen zich in eerste instantie richten op het stabiliseren van
de patiënt of cliënt en hebben dan meer tijd om beter te onderzoeken of deze persoon
het meeste baat heeft bij vervolgzorg onder de Wvggz of onder de Wzd. Een belangrijke
randvoorwaarde is dat de patiënt of cliënt aansluitend aan de spoedopname op de passende
zorgplek wordt opgenomen. Goede samenwerking in de keten is daarvoor onontbeerlijk.
Gelijkgestelde aandoeningen
Ook wil ik onderzoeken of de bepalingen in de Wzd rondom gelijkgestelde aandoeningen
aangepast kunnen worden. De vraag die in het veld leeft, is of we toe kunnen naar
een indeling die meer uitgaat van de zorgbehoefte. Hoewel de indeling van de wetten
in principe is gebaseerd op basis van diagnose, wil ik wel drempels wegnemen die verhinderen
dat de patiënt of cliënt op de juiste plek terecht komt. Aanbeveling 21 uit de evaluatie
wil ik daarbij als uitgangspunt nemen. Intussen werk ik aan het voorgenomen Besluit
uitbreiding gelijkgestelde aandoeningen, waarmee gerontopsychiatrische aandoeningen
en autismespectrumstoornissen onder bepaalde voorwaarden gelijkgesteld kunnen worden
aan een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke beperking.
Hierbij geldt dat de uitvoering zal worden bezien in het licht van de brief die ik
recent heb gestuurd over de stand van zaken ten aanzien van het CIZ.18
Overgangsprocedures
Om de procedures voor een tijdelijke of een definitieve overstap van de Wzd naar de
Wvggz te verbeteren, wil ik nagaan onder welke voorwaarden het mogelijk is om het
onder de Wzd opgestelde zorgplan voor een beperkte periode als basis te gebruiken
voor het verlenen van verplichte zorg onder de Wvggz. Bij een overplaatsing van de
Wvggz naar de Wzd ga ik onderzoeken hoe een zorgmachtiging voor een beperkte periode
als basis voor gedwongen zorgverlening onder de Wzd gebruikt kan worden.
Daarbij is tevens aandacht voor de terechte vraag welke gevolgen deze oplossingen
hebben voor de rechtsbescherming. Ik zal daarom nauwkeurig onderzoeken hoe de overgangsprocedures
te verbeteren zijn en zal dit uitwerken in het wetsvoorstel.
Verder wil ik in de Wvggz mogelijk maken dat de rechter in uitzonderlijke gevallen
een zorgmachtiging kan afgeven voor iemand die geen (voorliggende) psychische stoornis
heeft, als dat betekent dat die persoon in een ggz-instelling die de Wvggz uitvoert
beter passende zorg kan krijgen. Een vergelijkbare en geclausuleerde mogelijkheid
bestaat al in de Wzd.
De aanbevelingen in de evaluatie over de samenhang en afstemming tussen de beide wetten
betrek ik uiteraard bij het uitwerken van bovenstaande ideeën. Bijvoorbeeld aanbevelingen
35 en 36 om het mogelijk te maken dat een zorgmachtiging niet vervalt, maar opgeschort
wordt wanneer een Wvggz-patiënt tijdelijk in een Wzd-instelling verblijft. Daarbij
kan ook het mogelijk maken van een verlenging van een opgeschorte machtiging bijdragen
aan soepelere overgangsprocedures tussen de Wzd en de Wvggz.
5. Het toezicht door de IGJ
De IGJ zal signalerend, stimulerend en agenderend toezicht blijven houden op beide
wetten. De IGJ zal in haar toezicht zich niet alleen richten op de juiste toepassing
van de bepalingen van de wetten, maar ook kijken naar de manier waarop zorgaanbieders
invulling geven aan de bedoeling van de wetten. Eén van de doelen van de wetten is
versterking van de rechtspositie van cliënten en betrokkenen. In haar toezichtvisie
«Terughoudend en zorgvuldig omgaan met onvrijwillige en verplichte zorg» heeft de
IGJ beschreven dat zij met haar toezicht wil bijdragen aan dit doel. Voor het toezicht
hierop gebruikt IGJ verschillende toetsingskaders: het toetsingskader verplichte zorg
(Wvggz) en het toetsingskader onvrijwillige zorg (Wzd). De toetsingskaders bestaan
uit (wettelijke) normen met toetsingscriteria. Afhankelijk van de situatie bepaalt
de inspectie welke normen zij uit dit kader toetst. De inspectie heeft in september
2022 de eerdere toetsingskaders uit januari 2020 aangepast19, zodanig dat minder normen zijn opgenomen, maar dat meer wordt gekeken naar algehele
toepassing van de wetten en naar de geest en bedoeling van de wetten. Met deze doorontwikkeling
van de toetsingskaders en de manier waarop deze in het toezicht worden gebruikt, beoogt
de inspectie beter toezicht te kunnen houden op de vraag of zorgaanbieders de rechtspositie
van de cliënt voldoende borgen. Indien de kwaliteit en veiligheid in het geding zijn
zal zij handhavend optreden.
Vereenvoudiging van de aanlevering van gegevens
Zorgaanbieders moeten bepaalde informatie over gedwongen zorg registreren, zodat zij
zelf goed zicht hebben op de bij hen toegepaste verplichte en onvrijwillige zorg.
Zij moeten een digitaal overzicht van de toegepaste verplichte en onvrijwillige zorg
en een kwalitatieve analyse bij de IGJ aanleveren. Zij leveren deze informatie aan
bij de IGJ ten behoeve van haar toezicht. Ik zal de IGJ vragen om kritisch te bezien
welke gegevens zij minimaal nodig heeft voor het kunnen
inrichten van effectief toezicht op gedwongen zorg. Ik zal ook met de IGJ bezien hoe
de volledigheid, betrouwbaarheid en tijdige aanlevering van de verplicht aan te leveren
gegevens aan de IGJ verbeterd kan worden.
Daarnaast is het belangrijk dat de aangeleverde data zo betrouwbaar mogelijk is om
tot vergelijkbare informatie te kunnen komen. Alleen zo kan de IGJ deze informatie
doelmatig gebruiken bij haar toezicht. Eventuele ruis in de registratie van gegevens
moet dan ook worden weggenomen door het verduidelijken van de te registreren begrippen.
Ook het verder vereenvoudigen van de (technische) aanlevering van de gegevens aan
de IGJ verdient aandacht. Voor bovenstaande punten zal ik in overleg treden met de
brancheorganisaties en met de IGJ. Daarbij kan dan beoordeeld worden of en zo ja,
welke gegevens eventueel niet meer aan de IGJ aangeleverd hoeven te worden. Het gaat
hierbij om gevoelige persoonsgegevens, waarmee prudent moet worden omgegaan en waarvan
de noodzaak tot verwerking voor toezicht duidelijk moet zijn. Waar deze dataset onnodig
gedetailleerd is en vereenvoudigd kan worden zonder dat dit het toezicht door de IGJ
bemoeilijkt, zal de IGJ een vereenvoudiging van de dataset steunen.
Met de IGJ zal ik voorts bekijken of afschriften van documenten die in het proces
van de Wvggz en de Wzd worden gegenereerd en die op grond van de wetten aan de IGJ
moeten worden toegestuurd20, verminderd dan wel geheel geschrapt kunnen worden.
Analyse over gedwongen zorg
Naast de dataset moeten zorgaanbieders op grond van artikel 8:25 Wvggz en artikel 18
Wzd analyses aan de IGJ verzenden. Deze zijn zowel voor het lerend vermogen van de
instellingen als voor de IGJ waardevol. De bestuurlijke afspraak is om deze analyses
jaarlijks (in plaats van twee keer per jaar) aan de IGJ toe te sturen. Dit zal de
administratieve last bij zorgaanbieders verminderen. Verder wordt ingezet op het vereenvoudigen
van de informatie die opgenomen moet worden in de kwalitatieve analyses. De ministeriële
regelingen die hierop zien worden hiertoe aangepast.
Tot slot
In het voorgaande heb ik uiteengezet op welke manieren ik wil werken aan betere wetgeving.
Ik realiseer mij dat wij voor een grote uitdaging staan, een uitdaging die ik graag
samen met uw Kamer aanga. Dit doe ik in de volle overtuiging dat cliënten en betrokkenen
betere zorg kunnen krijgen en professionals betere zorg kunnen verlenen als ze te
maken hebben met heldere, begrijpelijke regels die zich beperken tot de essentie.
Zoals ik in mijn inleiding reeds heb gemeld, zet ik erop in om 2023 te gebruiken om
een concreet wetsvoorstel uit te werken en dit te toetsen bij zorgaanbieders, professionals
en betrokkenen. Mijn voornemen is om in de eerste helft van 2024 een conceptwetsvoorstel
aan uw Kamer te sturen. Met deze nieuwe wetgeving hoop ik samen met u toe te werken
naar een uitvoerbare wet die bijdraagt aan de essentie: doeltreffende en effectieve
rechtsbescherming bieden aan mensen die met gedwongen zorg te maken krijgen.
Tot slot sluit ik graag aan bij de complimenten van de evaluatiecommissie voor de
veldpartijen. Ondanks de gesignaleerde tekortkomingen spannen zij zich gezamenlijk
tot het uiterste in om in elk geval de geest van de wetten zo goed mogelijk uit te
voeren. Ik merk dat alle partijen het eens zijn met de oorspronkelijke bedoeling van
de wetten en gezamenlijk werken vanuit het belang van goede zorg voor mensen die met
gedwongen zorg te maken krijgen.
Ik hoop dan ook samen met u te werken aan wetgeving die bijdraagt aan deze bedoeling.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.