Brief regering : Fiche: Mededeling en aanbeveling versterken sociale dialoog
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3631 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 maart 2023
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 2 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Mededeling Herziening van het EU-initiatief inzake bestuivers (Kamerstuk 22 112, nr. 3630)
Fiche: Mededeling en aanbeveling versterken sociale dialoog
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
Fiche: Mededeling en aanbeveling versterken sociale dialoog
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
1. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch
en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. Versterking van de sociale dialoog
in de Europese Unie: het volledige potentieel van de sociale dialoog benutten om de
transities in goede banen te leiden.
2. Voorstel voor een Raadsaanbeveling over de versterking van de sociale dialoog in de
Europese Unie.
b) Datum ontvangst Commissiedocumenten
25 januari 2023
c) Nr. Commissiedocumenten
COM (2023) 38
COM (2023) 40
d) EUR-Lex
EUR-Lex – 52023DC0040 – EN – EUR-Lex (europa.eu)
EUR-Lex – 52023DC0038 – EN – EUR-Lex (europa.eu)
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie
N.v.t.
f) Behandelingstraject Raad
Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken, eenparigheid
van stemmen
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
2. Essentie voorstel
Op 25 januari 2023 heeft de Europese Commissie (hierna: Commissie) een mededeling
en een voorstel voor een raadsaanbeveling gepubliceerd over de versterking van de
sociale dialoog. De Commissie hanteert een brede definitie van de sociale dialoog.
Zij schaart alle soorten overleg hieronder, zowel informeel als geïnstitutionaliseerd,
tussen (vertegenwoordigers) van regeringen, werkgevers en werknemers, zowel tripartiete
als bipartiete, op nationaal, sectoraal of ondernemingsniveau en inclusief collectieve
onderhandelingen. Hierin stelt de Commissie dat de sociale dialoog een cruciaal instrument
is voor een goed functionerende sociale markteconomie. De Commissie signaleert echter
dat de sociale dialoog in veel lidstaten onder druk staat. Het aantal werknemers dat
onder een collectieve arbeidsovereenkomst valt is de afgelopen jaren flink gedaald,
met name in Centraal- en Oost-Europa, evenals het aantal vakbondsleden. Ook zijn werknemers
in niet-standaard vormen van werk minder goed georganiseerd en vertegenwoordigd. Om
deze redenen roept de Commissie lidstaten op maatregelen te nemen om de sociale dialoog
en de capaciteit van sociale partners te versterken.
De Europese sociale dialoog is vastgelegd in het Verdrag van de Werking van de Europese
Unie (VWEU) in artikelen 151–155 VWEU. Hierin staat dat de Europese Commissie sociale
partners (op EU-niveau) raadpleegt alvorens zij initiatieven uitbrengt op het gebied
van sociale zaken. In de mededeling stelt de Commissie zichzelf een aantal doelen
en roept zij ook (Europese) sociale partners op een bijdrage te leveren. Zo zal de
Commissie hen vaker uitnodigen voor tripartiete overleggen over relevante onderwerpen,
zoals bijvoorbeeld krapte op de arbeidsmarkt en tekort aan vaardigheden, en zal in
elke dienst van de Commissie een coördinator Sociale Dialoog worden aangesteld om
de betrokkenheid van Europese sociale partners bij vormgeving van Europees sociaal
beleid te verbeteren. Verder roept de Commissie Europese sociale partners op tot het
onderhandelen en sluiten van meer overeenkomsten tussen sociale partners over sociale
onderwerpen op EU-niveau. Deze overeenkomsten kunnen uiteindelijk worden voorgelegd
aan de Commissie of autonoom ten uitvoer worden gebracht. Indien gewenst zal de Commissie
hiervoor administratieve en juridische ondersteuning verlenen. In samenwerking met
sociale partners zal de Commissie een onderzoeksnetwerk opzetten om financiële en
technische hulp effectiever te maken en worden (Europese) sociale partners gevraagd
om meer zichtbaarheid en kenbaarheid te geven aan de uitkomsten van de Europese sociale
dialoog. Tevens zal de Commissie doorgaan met het internationaal promoten en bevorderen
van de sociale dialoog op alle niveaus en vraagt zij sociale partners dit ook te doen.
De raadsaanbeveling bevat een oproep aan lidstaten om te zorgen voor een gunstig klimaat
voor de sociale dialoog op alle niveaus, waarbij collectieve onderhandelingen worden
bevorderd en het recht op vrijheid van vereniging en vrijheid tot collectieve onderhandelingen
geëerbiedigd worden. De Commissie benadrukt het belang van sterke, onafhankelijke
werknemers- en werkgeversorganisaties en roept de lidstaten op maatregelen te treffen
om deze organisaties te erkennen en te beschermen en hun capaciteit te versterken.
Lidstaten dienen sociale partners op systematische, tijdige en zinvolle wijze te consulteren
over sociaaleconomisch beleid en ervoor te zorgen dat de hiervoor benodigde informatie
beschikbaar is. Tot slot wijst de Commissie op het belang van een toekomstbestendige
overlegstructuur, met aandacht voor het digitale tijdperk, een veranderende arbeidsmarkt
en een eerlijke en rechtvaardige energietransitie.
Ten aanzien van de implementatie van de aanbeveling stelt de Commissie voor om gemeenschappelijk
overeengekomen indicatoren te ontwikkelen en deze regelmatig te monitoren, in ieder
geval eens per jaar. Lidstaten worden verzocht om binnen 18 maanden na de publicatie
van de raadsaanbeveling een lijst met maatregelen te sturen, die is opgesteld in overleg
met sociale partners en aantonen op welke wijze de aanbevelingen geïmplementeerd zijn.
De Commissie is voornemens 4 jaar na publicatie van de aanbeveling samen met lidstaten
en sociale partners een evaluatie uit te voeren van de acties die genomen zijn naar
aanleiding van de aanbeveling en hierover te rapporteren aan de Raad.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Een sterke sociale dialoog met solide sociale partners op nationaal en Europees niveau
is voor Nederland van groot belang. Het Nederlandse poldermodel kent een lange traditie
en is sterk ontwikkeld, waarbij sociale partners onderling, en sociale partners met
de overheid, samenwerken op sociaaleconomisch terrein. Dit zorgt voor stabielere arbeidsverhoudingen
en een positievere sociaaleconomische ontwikkeling. Niet alle lidstaten kennen een
traditie van sociale dialoog. In die lidstaten zou de sociale dialoog bevorderd kunnen
worden, onder andere door het stimuleren van de sociale dialoog op Europees niveau.
Het kabinet vindt het daarom van belang om op Europees niveau de positie van sociale
partners te verstevigen. Een goed werkende (Europese) sociale dialoog kan de sociale
dimensie van Europa versterken en daarbij bijdragen aan een concurrerende en eerlijke
Europese arbeidsmarkt.
De sociale dialoog vindt in Nederland onder meer plaats op centraal niveau in geïnstitutionaliseerde
vorm, zoals in de Stichting van de Arbeid (StvdA) en de Sociaal Economische Raad (SER).
In de StvdA overleggen centrale werkgevers- en werknemersorganisaties over sociaaleconomische
thema’s. De StvdA kan aanbevelingen doen aan decentrale werkgevers- en werknemersorganisaties
en heeft mede tot doel het overleg op cao-niveau te stimuleren. Daarnaast overlegt
de StvdA op reguliere basis met de overheid over sociaaleconomisch beleid op zowel
ambtelijk als bestuurlijk niveau. In voorkomende gevallen kan dit ook leiden tot akkoorden
of gezamenlijke afspraken. De SER is een onafhankelijk adviesorgaan en adviseert de
regering en het parlement gevraagd en ongevraagd over sociaaleconomisch beleid en
wetgeving, gericht op de middellange en lange termijn. Naast ondernemers en werknemers
hebben ook onafhankelijk deskundigen (kroonleden) zitting in de SER.
Op decentraal niveau vinden collectieve onderhandelingen plaats over arbeidsvoorwaarden
tussen sectorale werkgevers- en werknemersorganisaties. Ook op ondernemingsniveau
is er collectief arbeidsvoorwaardenoverleg tussen de werkgevers- en werknemersorganisaties.
Uitgangspunten in het Nederlandse stelsel zijn de vrijheid van vereniging en het recht
op collectieve onderhandelingen. Deze rechten zijn zowel internationaal als nationaal
gewaarborgd.1 Sociale partners besluiten of en met wie zij collectief onderhandelen, of zij een
collectieve arbeidsovereenkomst afsluiten, welke (arbeidsvoorwaardelijke) afspraken
zij daarbinnen maken en hoe ze de naleving van deze afspraken garanderen. Zelfregulering
door sociale partners zorgt voor sectorspecifieke en passende afspraken en maakt maatwerk
mogelijk, evenals afspraken die een breder belang dienen, zoals scholing of intersectorale
mobiliteit. De overheid kan niet zomaar ingrijpen in dit proces. Deze heldere rolverdeling
stamt uit de jaren tachtig van de vorige eeuw. Sindsdien is afgesproken dat de collectieve
arbeidsvoorwaardenvorming decentraal wordt georganiseerd.
Voor het aangaan van een cao is slechts vereist dat er (ten minste) twee partijen
zijn, een werkgever of werkgeversvereniging en een werknemersvereniging (die in hun
statuten hebben opgenomen dat zij cao’s mogen afsluiten) en dat zij volledig rechtsbevoegd
zijn.2 Cao-partijen kunnen vervolgens een verzoek indienen om bepalingen van hun bedrijfstak-cao
algemeen verbindend te laten verklaren (avv), zodat deze bepalingen in beginsel voor
alle werkgevers en werknemers gelden die vallen onder de werkingssfeer van de betreffende
cao. Met avv wordt het bereik van de cao vergroot en de totstandkoming van collectieve
afspraken over arbeidsvoorwaarden via cao’s ondersteund en beschermd. Het beoogde
effect van avv is het voorkomen van concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Tijdens de
avv-procedure is het mogelijk voor belanghebbenden om bedenkingen of een dispensatieverzoek
in te dienen. Zowel de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) als cao-partijen
zelf kunnen dispensatie verlenen.
Tot slot vindt er op ondernemingsniveau overleg plaats tussen werkgever en werknemers.
De ondernemer die een onderneming met 50 of meer werknemers in stand houdt, is verplicht
een ondernemingsraad (OR) in te stellen. De OR heeft geen instemmingsrecht over primaire
arbeidsvoorwaarden, maar het is wel mogelijk om in een cao aanvullende bevoegdheden
toe te kennen aan de OR. Verder kunnen de ondernemer en de OR een ondernemingsovereenkomst
sluiten die de bevoegdheden van de OR uitbreidt. Op grond hiervan wordt in sommige
ondernemingen waar geen cao van toepassing is, een arbeidsvoorwaardenregeling getroffen.
Een dergelijke regeling heeft niet dezelfde status als een cao.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet onderschrijft in zijn algemeenheid de doelstelling en analyse van de mededeling
en het voorstel voor een raadsaanbeveling. Een bevorderlijk klimaat voor de sociale
dialoog op alle niveaus, inclusief collectieve onderhandelingen, acht het kabinet
net als de Commissie van groot belang.
Het kabinet juicht de Commissie-initiatieven in de mededeling toe. Het kabinet vindt
het een goede zaak dat de Commissie voornemens is sociale partners vaker uit te nodigen
voor tripartiete overleggen, in samenwerking met sociale partners een onderzoeksnetwerk
op te zetten en in elke dienst van de Commissie een coördinator Sociale Dialoog aan
te stellen om de betrokkenheid van Europese sociale partners bij vormgeving van Europees
sociaal beleid te verbeteren. Het kabinet ondersteunt de oproep van de Commissie richting
sociale partners tot het onderhandelen en sluiten van meer sociale partners overeenkomsten
op Europees niveau en staat positief tegenover het voornemen van de Commissie om hen
hierbij desgewenst te ondersteunen. Het kabinet staat eveneens positief tegenover
de oproep aan sociale partners om de sociale dialoog ook op internationaal niveau
op alle niveaus te promoten.
In het voorstel voor de raadsaanbeveling doet de Commissie verschillende aanbevelingen,
zoals het creëren van een gunstig klimaat voor de sociale dialoog, waarbij de fundamentele
rechten van vrijheid van vereniging en collectieve onderhandelingen worden gerespecteerd
en het beschermen van vakbondsleden tegen discriminatie en ontslag3. Deze onderwerpenzijn reeds gewaarborgd in het Nederlandse stelsel. Ook worden sociale
partners tijdig van de benodigde informatie voorzien, zodat zij op gedegen wijze advies
kunnen uitbrengen en deel kunnen nemen aan het overleg met de Nederlandse overheid
op centraal niveau. Op centraal niveau vindt tevens overleg tussen sociale partners
onderling plaats. Op deze manier worden sociale partners betrokken bij onder meer
de totstandkoming van nieuw kabinetsbeleid. De SER en de StvdA zijn onafhankelijk
en worden niet door de overheid gefinancierd. Zo wordt geborgd dat sociale partners
vrij en onafhankelijk kunnen overleggen en adviseren.
Het kabinet is van mening dat het Nederlandse wettelijk kader voldoet aan de aanbevelingen
van de Commissie over het ondersteunen van (de uitkomsten van) collectief overleg,
het kenbaar maken aan welke eisen partijen moeten voldoen om een cao af te sluiten
en in aanmerking te komen voor avv of dispensatie. Het recht op collectieve onderhandelingen
en de vakverenigingsvrijheid worden hiermee voor alle betrokken spelers erkend. Sociale
partners hebben binnen het wettelijke kader alle vrijheid en ruimte om zelf te bepalen
of en waarover zij collectieve afspraken maken en met wie, zoals de Commissie ook
aanbeveelt.
Sociale partners gaan zelf over de uitleg en handhaving van cao-bepalingen. Veel cao’s
zijn digitaal beschikbaar of te raadplegen via een app. Om de naleving van cao-afspraken
te bevorderen, stellen cao-partijen bijvoorbeeld een klachten- of geschillenregeling
in of richten zij een voorlichtings- of nalevingsorgaan op. Eventueel kunnen cao-partijen
op grond van artikel 10 van de Wet op het verbindend en onverbindend verklaren van
collectieve arbeidsovereenkomsten (wet AVV) de Nederlandse Arbeidsinspectie verzoeken
een onderzoek in te stellen. Tot slot is bij geschillen ook een gang naar de rechter
mogelijk. Cao-partijen kunnen een schadevergoeding vorderen bij het niet nakomen van
verplichtingen die uit de cao voortvloeien.4 Er bestaan daarmee reeds verschillende instrumenten die ingezet worden om naleving
van, en voorlichting over, cao-afspraken te garanderen, zoals de Commissie aanbeveelt.
Via de website van de directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving (UAW)
van het Ministerie van SZW voorziet de overheid in informatie over cao’s en avv-besluiten.
De informatie ziet onder meer op procedurele en inhoudelijke aspecten bij het aanmelden
van een cao en/of een verzoek om avv. Op deze wijze voldoet Nederland ook aan de aanbeveling
van de Commissie om de teksten van collectieve arbeidsovereenkomsten voor iedereen
beschikbaar te maken.
Het kabinet concludeert dat in Nederland de aanbevelingen van de Commissie feitelijk
staande praktijk zijn. Mochten zich knelpunten voordoen in de praktijk, dan kan hier
binnen de bestaande gremia over worden gesproken. Het Nederlandse overlegstelsel biedt
daar voldoende ruimte en gelegenheid voor.
Voorts heeft het kabinet oog voor de uitdagingen die ook de Commissie signaleert.
Gezien de positieve effecten van ons stelsel op de Nederlandse arbeidsverhoudingen
en economie, is het behouden van een sterke sociale dialoog en collectief overleg
op alle niveaus voor het kabinet van grote betekenis. Net als de Commissie erkent
het kabinet bovendien het belang van een overlegstelsel dat past in de 21e eeuw en waarbij aandacht is voor nieuwe vormen van werk en van vertegenwoordiging.
Over veel van deze thema’s wordt gesproken met sociale partners en op een aantal terreinen
worden acties ondernomen in lijn met de aanbevelingen van de Commissie.
Zo zal het aantal zetels in de SER worden uitgebreid met het oog op verdere versterking
van de positie van zelfstandigen. Daarnaast wordt momenteel uitvoering gegeven aan
de motie Smals waarin de regering wordt verzocht zich in te spannen om de positie
van zelfstandigen breder in de polder en de StvdA te versterken. Deze initiatieven
dragen er aan bij dat de stem van zelfstandigen wordt gehoord in de advisering aan
het kabinet, in aanvulling op de huidige contacten met zelfstandigenorganisaties over
relevante arbeidsmarkthervormingen.
De privaatrechtelijke StvdA gaat uiteraard geheel zelf over haar samenstelling. Hoewel
de StvdA is opgericht voor werkgevers- en werknemersorganisaties, betrekt zij in voorkomende
gevallen ook andere organisaties, waaronder zzp-organisaties, bij het overleg. Het
kabinet bespreekt met de StvdA welke mogelijkheden er zijn dit met grotere regelmaat
te doen.
Daarnaast heeft het kabinet kennisgenomen van de eind 2022 gepubliceerde richtsnoeren
van de Commissie ten aanzien van collectieve onderhandelingen voor zzp’ers, waaronder
platformwerkers. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft in 2019 al een leidraad
gepubliceerd om te verduidelijken onder welke omstandigheden zzp’ers collectief mogen
onderhandelen over hun tarief. De ACM heeft op 7 februari jl. een aangepaste versie
gepubliceerd, zodat optimaal gebruik kan worden gemaakt van de (additionele) ruimte
die de Commissie hiervoor biedt.5 Inmiddels zijn in een aantal sectoren, zoals de architecten, de culturele sector
en de journalistiek, collectieve afspraken in cao’s of fair practice codes gemaakt over (richtlijnen voor) tarieven voor zzp’ers.
Tot slot wil het kabinet benadrukken dat het waarde hecht aan de erkenning van de
verschillen tussen nationale systemen en aan de rol en autonomie van sociale partners
binnen het stelsel.
De Commissie heeft gekozen voor een juridisch niet-bindende raadsaanbeveling, waarmee
wordt erkend dat rekening dient te worden gehouden met de nationale omstandigheden.
Het kabinet wil waken voor een overdaad aan aanbevelingen voor rapportage. Momenteel
wordt er al periodiek gerapporteerd over de ILO-verdragen en is in de richtlijn voor
toereikende minimumlonen in de EU ook een artikel opgenomen over monitoring en gegevensverzameling
met een rapportageverplichting om de twee jaar. Tijdens de onderhandelingen zal het
kabinet zich daarom inzetten om de voorstellen voor rapportages over de implementatie
van de aanbevelingen – daar waar deze overlap heeft met bestaande instrumenten – te
beperken.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Uit een eerste bespreking van zowel de mededeling als het voorstel voor een raadsaanbeveling
blijkt dat een meerderheid van de lidstaten positief staat tegenover de doelen van
beide initiatieven. Uit de vragen die lidstaten hebben gesteld tijdens de eerste Raadswerkgroep
blijkt dat de autonomie van zowel lidstaten als sociale partners de twee belangrijkste
uitgangspunten voor beoordeling van de raadsaanbeveling zijn. Veel lidstaten hebben
nog geen definitieve positie, mede omdat een aantal lidstaten beide documenten eerst
willen bespreken met de nationale sociale partners.
Het Europees Parlement is van mening dat de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen
essentieel zijn voor het ontwerpen en uitvoeren van beleid dat de arbeidsomstandigheden
en arbeidsvoorwaarden kan verbeteren. Het Europees Parlement heeft in verschillende
resoluties (19 januari 20176 en 10 oktober 20197) het belang van een sterke sociale dialoog benadrukt. Zij verwacht van de Commissie
dat zij meer concrete steun geeft voor het versterken en respecteren van de sociale
dialoog op alle niveaus. Het Europees Parlement roept tevens lidstaten op om, waar
nodig, de mogelijkheden voor collectieve onderhandelingen te versterken.
4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële
gevolgen en gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
a) Bevoegdheid
Het kabinet oordeelt positief over de bevoegdheid voor de raadsaanbeveling. Het voorstel
is gebaseerd op artikel 292 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie (VWEU), op grond waarvan de Raad aanbevelingen kan aannemen op voorstel van de
Commissie op gebieden waarvoor de EU bevoegd is, in samenhang met artikel 153, lid 1,
sub f, VWEU. Op grond van artikel 153, lid 1 sub f, VWEU kan de Europese Unie het
optreden van de lidstaten ondersteunen en aanvullen op het gebied van de vertegenwoordiging
en collectieve verdediging van de belangen van werknemers en werkgevers, met inbegrip
van de medezeggenschap. Het kabinet acht dit de juiste rechtsgrondslag.
Ten aanzien van de mededeling is de grondhouding van het kabinet positief. De mededeling
heeft betrekking op sociaal beleid. Op het terrein van het sociaal beleid heeft de
EU een gedeelde bevoegdheid met de lidstaten, voor de in het Verdrag genoemde aspecten
(artikel 4, lid 2, sub b, VWEU). Zoals reeds toegelicht kan de Europese Unie het optreden
van de lidstaten op het gebied van de vertegenwoordiging en collectieve verdediging
van de belangen van werknemers en werkgevers, met inbegrip van de medezeggenschap,
ondersteunen en aanvullen.
b) Subsidiariteit
De grondhouding ten aanzien van de subsidiariteit voor het voorstel voor een raadsaanbeveling
en de mededeling is positief. De raadsaanbeveling heeft tot doel het versterken van
de sociale dialoog op alle niveaus, waarbij lidstaten maatregelen treffen om dit te
waarborgen. Het kabinet ziet meerwaarde in optreden op EU-niveau voor het bereiken
van deze doelstelling, omdat dit optreden de positie van sociale partners binnen de
gehele EU bevordert en op deze manier zorgt voor het op grotere schaal realiseren
van de doelstelling. Daarbij kan de raadsaanbeveling bijdragen aan opwaartse sociaaleconomische
convergentie tussen de lidstaten van de Unie, hetgeen de concurrentiekracht van de
Unie kan versterken. De mededeling beoogt de rol van sociale partners bij de beleidsvorming
van de EU te bevorderen en de (sectorale) sociale dialoog op EU-niveau te versterken.
Om deze redenen is optreden op EU-niveau gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
De grondhouding ten aanzien van de proportionaliteit van de mededeling en van het
voorstel voor een raadsaanbeveling is positief. Het kabinet steunt de keuze van de
Commissie voor een raadsaanbeveling, een juridische niet-bindende handeling. Het voorstel
is geschikt om de doelstelling van het optreden te bereiken, omdat het de lidstaten
stimuleert maatregelen te nemen om de sociale dialoog in hun land te versterken. Het
voorstel geeft de lidstaten voldoende ruimte om op een wijze die past binnen de nationale
kaders invulling te geven aan de streefdoelen en aanbevelingen. Het kabinet is van
mening dat de aangekondigde maatregelen in de mededeling kunnen leiden tot een stevigere
rol van sociale partners bij de beleidsvorming van de EU en dat de maatregelen de
sociale dialoog op EU-niveau kunnen versterken. Bovendien gaat de mededeling niet
verder dan noodzakelijk, aangezien het hier gaat om een verduidelijking van het eigen
beleid ten aanzien van de sociale dialoog en zelf geen verplichtingen met zich meebrengt.
d) Financiële gevolgen
Er zijn geen directe gevolgen voor de EU-begroting bekend. Voor zover deze er wel
blijken te zijn, is het kabinet van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen
te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van het Meerjarig Financieel
Kader 2021–2027, en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
Het voorstel heeft voor Nederland (rijksoverheid en/of medeoverheden) geen directe
financiële gevolgen. Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting
van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.
In het voorstel voor een raadsaanbeveling worden de lidstaten verzocht om een passend
bedrag aan ESF+-middelen uit te trekken voor de capaciteitsopbouw van de sociale partners,
maar dit brengt voor Nederland geen nieuwe verplichtingen met zich mee.
e) Gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Voor Nederland zijn op dit moment op basis van de raadsaanbeveling geen aanvullende
beleidsmaatregelen voorzien. De strekking van de voorgestelde raadsaanbeveling strookt
met het bestaande Nederlandse beleid en de geplande maatregelen op het gebied van
de sociale dialoog. Ook wordt er op dit moment gewerkt aan de implementatie van de
in november 2022 gepubliceerde richtlijn toereikende minimumlonen in de EU, waarin
ook gevraagd wordt om een nauwe betrokkenheid van sociale partners. De verwachting
is dat het Nederlandse beleid op basis van de voorgenomen raadsaanbeveling dan ook
niet verder zal moeten worden aangepast en er geen gevolgen zullen zijn voor de regeldruk
en administratieve lasten.
Indieners
-
Indiener
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken