Brief regering : Reactie op de motie van het lid Van der Graaf c.s. over nationale wetgeving voor een verbod op het vernietigen van niet-verkochte goederen (Kamerstuk 32852-221)
32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid
               22 112
                Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
         
Nr. 228
                   BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 maart 2023
Op 8 december jl. heeft het lid Van der Graaf (ChristenUnie) een motie ingediend tijdens
                  het Tweeminutendebat Circulaire Economie (Kamerstuk 32 852, nr. 221). Ik heb deze motie destijds ontraden. De motie is desondanks op 13 december jl.
                  aangenomen door uw Kamer. Op 14 december ontving ik via u een verzoek om een brief
                  over deze motie. Aan dit verzoek geef ik met deze brief invulling.
               
De motie verzoekt de regering om in navolging van Frankrijk en in overleg met buurlanden
                  voorbereidingen te treffen om zo spoedig mogelijk tot nationale wetgeving te komen
                  waarin het vernietigen van niet-verkochte goederen wordt verboden en om tevens te
                  komen tot nationale wetgeving waarin het recht op reparatie wordt geregeld.
               
Ik deel de wens van uw Kamer om een verbod op vernietiging van onverkochte goederen1 in te voeren en reparatie van producten te bevorderen. Ik ben verheugd dat ook een
                  meerderheid van uw Kamer hier voorstander van is. De reden dat ik ten tijde van het
                  debat de motie heb ontraden, is dat ik met uw Kamer van mening verschil over de manier
                  waarop dit het beste bereikt kan worden. Waar de Kamer mij vraagt om eigenlijk parallel
                  aan, of vooruitlopend op Europese wetgeving de genoemde zaken nationaal in te voeren,
                  heeft het mijn voorkeur het Europese traject voorrang te geven en slechts wanneer
                  dit niet tot een bevredigend resultaat zou leiden, de nationale route te verkennen.
                  Hierbij is voor mij een drietal redenen leidend.
               
Ten eerste zijn dit zaken die bij voorkeur op Europees niveau geregeld dienen te worden.
                  Wetgeving op EU-niveau draagt immers bij aan het creëren van een gelijk speelveld
                  binnen de EU voor bedrijven en het beperken van de administratieve lasten, waar uw
                  Kamer terecht ook veel nadruk op legt2. Daarnaast raakt dit ook aan beleidsterreinen waar sprake is van Europese regelgeving
                  of een Europese bevoegdheid, zoals consumentenrecht en het recht op bezit. Deze laatste
                  aspecten betreffen het terrein van de Minister van EZK.
               
Ten tweede kost ook het voorbereiden van nationale regelgeving tijd. In de regel duurt
                  een wetgevingsproces tenminste twee jaar. Gelet op de Europese ontwikkelingen is er
                  daarbij een grote kans dat de Europese regelgeving voor of gelijktijdig met de nationale
                  wetgeving van kracht zou worden en de nationale regels op de Europese zouden moeten
                  worden aangepast of zelfs weer moeten worden ingetrokken.
               
Ten derde kosten zowel het Europese als het nationale wetgevingsproces capaciteit
                  van mijn ministerie en het Ministerie van EZK. Het heeft vanuit dat oogpunt de voorkeur
                  om de kostbare capaciteit volledig in te zetten op het Europese traject om daar maximale
                  invloed te kunnen uitoefenen en te komen tot de best mogelijke uitkomsten voor Nederland
                  en tevens te voorkomen dat er dubbel werk wordt gedaan.
               
De Kamer heeft echter met deze motie gekozen voor een andere richting, waar ik nu
                  uitvoering aan zal trachten te geven. Ik zal daartoe in overleg treden met buurlanden
                  om te bezien of zij bereid zijn gezamenlijk te werken aan nationale implementatie
                  van een verbod op vernietiging van onverkochte goederen en het nationaal bevorderen
                  van reparatie (recht op reparatie), parallel aan het Europese onderhandelingsproces
                  over deze onderwerpen. Tevens zal ik een verkenning uitzetten naar de (juridische)
                  mogelijkheden voor nationale regelgeving in lijn met het Franse voorbeeld. Ik zal
                  daar het Ministerie van EZK ook nauw bij betrekken. Ik hoop uw Kamer tegen het einde
                  van het jaar te kunnen informeren over de uitkomsten van deze twee sporen.
               
Tegelijkertijd zal ik mij op Europees niveau in blijven zetten voor ambitieus EU-beleid
                  op beide onderwerpen. Ten aanzien van een verbod op vernietiging van onverkochte goederen
                  is de laatste stand van zaken dat Nederland zich momenteel, in samenwerking met een
                  aantal gelijkgestemde lidstaten, inzet om in het onderhandelingsproces over de Kaderverordening
                  voor Ecodesign voor duurzame producten3 een EU-breed verbod op vernietiging van onverkochte goederen in de tekst op te nemen.
               
Met betrekking tot het in het EU Actieplan Circulaire Economie van 2020 aangekondigde
                  wetsvoorstel omtrent het «stimuleren van reparatie en hergebruik voor een duurzame
                  consumptie van goederen», onder de noemer «recht op reparatie», is op basis van de
                  meest recente informatie de verwachting dat de Europese Commissie dit voorstel in
                  maart dit jaar zal publiceren.
               
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
                  V.L.W.A. Heijnen
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
