Brief regering : Beantwoording vragen gesteld tijdens het debat wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het toevoegen van decentrale loting als selectiemethode voor opleidingen met capaciteitsfixus in het hoger onderwijs (Kamerstuk 35765)
35 765 Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het toevoegen van decentrale loting als selectiemethode voor opleidingen met capaciteitsfixus in het hoger onderwijs
Nr. 19
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 februari 2023
Op dinsdag 24 januari (Handelingen II 2022/23, nr. 43, Wijziging van de Wet op het
hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het toevoegen van de
centrale loting als selectiemethode voor opleidingen met capaciteitsfixus in het hoger
onderwijs (Kamerstuk 35 765)) heb ik met uw Kamer gesproken over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op
het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het toevoegen van
decentrale loting als selectiemethode voor opleidingen met capaciteitsfixus in het
hoger onderwijs1 (hierna: het wetsvoorstel). Tijdens dit debat is uitvoerig gesproken over het gewijzigd
amendement van het lid Van der Woude c.s.2 (hierna: het amendement). Ik heb dit amendement ontraden. Uw Kamer heeft dit amendement
bij meerderheid van stemmen aangenomen tijdens de stemmingen op 31 januari (Handelingen
II 2022/23, nr. 46, Stemmingen). Dit heeft het lid De Hoop (PvdA) ertoe bewogen te
verzoeken de stemming over het wetsvoorstel uit te stellen. Bij brief van 2 februari
heeft de griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap namens
deze commissie mij om een nadere reactie verzocht over het gewijzigde wetsvoorstel.
Daarbij vraagt uw Kamer om specifiek in te gaan op de relatie tussen het amendement
en het Klaas Visser-model en hierbij de berichtgeving in het NRC te betrekken. Ook
vraagt uw Kamer of het kabinet het geamendeerde wetsvoorstel handhaaft of intrekt.
In deze brief ga ik in op de gestelde vragen.
Werking van het amendement in het wetsvoorstel
Het wetsvoorstel zoals ik dat aan uw Kamer heb toegezonden, stelde voor loting toe
te voegen aan het instrumentarium dat instellingen kunnen inzetten bij de decentrale
selectie van studenten voor opleidingen met een numerus fixus. Instellingen krijgen
hierdoor een extra instrument, maar maken zelf de keuze of zij dit willen inzetten.
Hierdoor zou een stelsel ontstaan met drie mogelijke vormen van selectie:
1) Decentrale selectie op basis van minimaal twee kwalitatieve selectiecriteria;
2) Volledige (ongewogen) loting;
3) Een combinatie van minimaal twee kwalitatieve selectiecriteria en loting.
Ad 1. Decentrale selectie op basis van minimaal twee kwalitatieve selectiecriteria
De eerste vorm van selectie is de situatie zoals die nu is. Instellingen die dat wensen,
kunnen dus de huidige praktijk blijven doorzetten; het selecteren op basis van ten
minste twee kwalitatieve selectiecriteria. Het amendement wijzigt hier niets aan.
Ad 2. Volledige ongewogen loting
Instellingen krijgen de mogelijkheid om alle studenten te plaatsen op basis van loting.
Hierbij hebben alle studenten dezelfde kans om te worden toegelaten, mits ze beschikken
over het juiste diploma (havo of vwo) en voldoen aan de eventuele aanvullende toelatingseisen,
zoals het juiste vakkenpakket (bijvoorbeeld met biologie of scheikunde). Dit past
bij de gedachte dat iedereen met het juiste (Nederlandse) diploma geschikt wordt geacht
een opleiding in het hoger onderwijs met goed gevolg af te ronden. De waarde van het
Nederlandse middelbareschooldiploma is daarom erg groot (civiel effect). Het Nederlandse
stelsel van hoger onderwijs kent daarmee een grote mate van toegankelijkheid. Het
amendement wijzigt hier niets aan.
Ad 3. Een combinatie van minimaal twee kwalitatieve selectiecriteria en loting
Tot slot kunnen loting en selectie op basis van minimaal twee kwalitatieve selectiecriteria
met elkaar worden gecombineerd. Dat kan op verschillende manieren. Zo kunnen instellingen
op basis van de kwalitatieve selectiecriteria aan aspirant-studenten een gewicht toekennen
in de loting. Dit betekent bijvoorbeeld dat studenten met hogere cijfers in de vooropleiding,
een hoge score op een toelatingstest of een hoge score op motivatie op basis van een
brief of gesprek, een grotere kans kunnen krijgen bij de loting, en daarmee een grotere
kans hebben om te worden toegelaten op de opleiding.
Daarnaast kunnen instellingen besluiten om een gedeelte van de studenten meteen een
plaatsingsbewijs toe te kennen op basis van de scores op de kwalitatieve selectiecriteria.
Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde 8+-regeling, zoals we die kenden ten tijde
van de centrale loting. Dit komt tegemoet aan het gevoel dat het onrechtvaardig zou
zijn als een student, die zeer gemotiveerd is, altijd hard heeft gewerkt, en altijd
hoge cijfers heeft gehaald, niet zou worden toegelaten, omdat deze de pech heeft te
worden uitgeloot. Ik heb daar in het wetsvoorstel rekening mee willen houden.
Het amendement voegt hier nog een mogelijkheid aan toe. Het amendement maakt het mogelijk
dat «het instellingsbestuur de overige aspirant-studenten die op basis van selectie
op grond van de kwalitatieve selectiecriteria niet zijn toegelaten, [kan] uitsluiten
van de ongewogen loting of de wijze van loting als bedoeld in het tweede lid, onderdeel
c, subonderdeel 2° [i.e. gewogen loting] op basis van de kwalitatieve selectiecriteria».
Het afwijzen van studenten voorafgaand aan de loting, gebeurt dus op basis van de
scores op de kwalitatieve selectiecriteria. Daaronder kan ook worden verstaan: het
ontbreken van een score, of een score van «nul», omdat iemand niet heeft deelgenomen
aan een bepaald onderdeel of niet de juiste stukken heeft aangeleverd. De meest gebruikte
criteria zijn cijfers uit de vooropleiding, een motivatiegesprek of brief, en een
toelatingstest. Dit betekent in de praktijk dat studenten met de laagste cijfers in
de vooropleiding – zij het voldoende, want ze hebben immers hun diploma behaald –
die laag scoren op motivatie, of die laag scoren op een ander gebruikt kwalitatief
selectiecriterium, kunnen worden uitgesloten van loting. Daarbij schrijft de wet voor
dat het aantal gebruikte kwalitatieve selectiecriteria minimaal twee bedraagt. Tijdens
het debat is dit door het lid El Yassini (VVD) ook zo benadrukt. Studenten mogen dus,
anders dan de berichtgeving in de media doet denken, nooit alléén op basis van cijfers
uit de vooropleiding worden afgewezen. Die cijfers moeten altijd in combinatie met
een ander kwalitatief selectiecriterium worden bezien.
Tijdens het debat is door verschillende partijen genoemd dat een uitwerking van dit
amendement zou kunnen zijn dat de 25% best scorende studenten meteen kan worden toegelaten
– iets wat het oorspronkelijke voorstel ook al mogelijk maakte – de studenten met
de 25% laagste scores op de (minimaal twee) kwalitatieve selectiecriteria kunnen worden
afgewezen, en de middengroep (50%) kan deelnemen aan de loting. Ik wil hier benadrukken
dat de genoemde percentages illustratief zijn en geen oorsprong kennen in het amendement.
Hier hadden ook andere percentages kunnen worden genoemd. Ook is het mogelijk een
indeling te maken op basis van een bepaalde grensscore op de (minimaal twee) kwalitatieve
selectiecriteria. Deze uitleg van het amendement wordt door de tekst en toelichting
van het amendement niet uitgesloten. In de toelichting staat namelijk: «een opleiding
[bepaalt] op basis van selectiecriteria welke aspirantstudenten in ieder geval toegelaten
worden (omdat uit de selectieprocedure blijkt dat zij buitengewoon geschikt zijn)
en welke aspirantstudenten zodanig laag scoren dat zij worden afgewezen.» Indieners
hebben deze interpretatiewijze tijdens het debat niet weersproken. Bovendien sluit
dit aan bij de eerder geuite wens van onder meer de Universiteiten van Nederland (UNL)
en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) dat het mogelijk
zou moeten zijn om de studenten die het laagst scoren op de (minimaal twee) kwalitatieve
selectiecriteria niet mee te laten doen aan de loting. De percentages die zijn genoemd
zijn arbitrair en kunnen door de instellingen op basis van het amendement naar eigen
inzicht worden ingevuld. Ook hier is door het lid El Yassini (VVD) in het debat op
gewezen.
Instellingen krijgen daarmee een instrument om bovenop de eis van het juiste diploma
op basis van de (minimaal twee) kwalitatieve selectiecriteria nieuwe minimum toelatingseisen
te stellen. Daarmee verliest het middelbare-schooldiploma aan kracht. Als instellingen
hier op grote schaal gebruik van maken, kan dit gevolgen hebben voor de algehele toegankelijkheid
van het Nederlandse hoger onderwijs. Dat is de voornaamste reden dat ik het amendement
tijdens het debat heb ontraden.
Discussie in de media
Na afloop van het debat is over de hierboven geschetste uitwerking van het amendement
veel gezegd en geschreven. Daarbij wil ik, mede op uw verzoek, speciaal aandacht schenken
aan de brief3 van Klaas Visser en een artikel4 over het amendement in NRC Handelsblad. Klaas Visser laat in zijn brief weten zijn
voorstel nooit zo bedoeld te hebben zoals dit tijdens het debat naar voren is gekomen,
en zoals ik dit hierboven heb geschetst op basis van de tekst van het amendement en
het debat. Hij herkent zich in het punt dat de topgroep meteen geselecteerd kan worden.
Dat heb ik met mijn wetsvoorstel ook mogelijk willen maken. Het afwijzen van de studenten
met de laagste scores op de selectiecriteria gaat hem echter (in mijn woorden) een
brug te ver. Tegelijkertijd ziet Klaas Visser dat het onterecht gevonden wordt dat
studenten die geen enkele inspanning leveren en moeite doen voor de selectieprocedure,
toch de kans krijgen om te worden toegelaten via loting. Van studenten mag wel een
bepaalde inspanning vereist worden, bijvoorbeeld een dag meelopen of deelnemen aan
een matchingsgesprek. Ik kan mij goed vinden in deze gedachtegang.
Het amendement geeft inderdaad ruimte voor het model zoals door Klaas Visser geschetst
in zijn brief om dus een minimale inspanning te vereisen. Echter, het laat ook ruimte
om op basis van de kwalitatieve selectiecriteria een gedeelte van de studenten dat
laag scoort uit te sluiten van loten. De keuze is daarbij aan de instellingen, zolang
de afwijzing maar gebeurt op basis van de scores op de (minimaal twee) kwalitatieve
criteria. Ik zie hier een risico voor de toegankelijkheid van het stelsel. Op basis
van hetgeen gewisseld is in het debat kan ik niet concluderen dat de brede interpretatie
van het amendement, waarbij de instelling op basis van de resultaten op de (minimaal
twee) kwalitatieve selectiecriteria een deel van de kandidaten kan uitsluiten, niet
mogelijk zou kunnen zijn.
In aanvulling daarop hebben UNL en NFU mij vandaag een gezamenlijke brief gezonden,
waarin zij benadrukken dat ze het amendement in het licht van de uitleg van Klaas
Visser in het NRC Handelsblad willen interpreteren. Zij zouden dus enkel een door
de opleiding zelf geformuleerde inspanningsverplichting willen vragen van studenten
als voorwaarde om mee te mogen doen aan de loting en willen geen verdere toelatingseisen
toevoegen.
Consequenties voor het wetsvoorstel
Ik begrijp dat enkele partijen in uw Kamer twijfels hebben over de gevolgen van het
wetsvoorstel en bovendien twijfelen over hun steun voor het wetsvoorstel, inclusief
het aangenomen amendement. Ik deel die twijfel. Tegelijkertijd moet ik erkennen dat
één van de doelen van het wetsvoorstel was om instellingen meer mogelijkheden te geven
om hun selectieprocedures vorm te geven. Zij kunnen zo meer maatwerk toepassen. Ik
houd daarbij vast aan wat uw Kamer mij via de motie van de leden Van der Laan en Van
der Woude5 heeft meegegeven en wat in het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) is afgesproken: opleidingen dienen te onderbouwen hoe hun selectieprocedure bij
de inhoud van de opleiding past, effectief is en kansengelijkheid borgt. Ik wil het
amendement dan ook in dat licht bezien. Daarmee geeft het amendement een extra instrument,
naast wat al voorzien was met het voorstel zoals ik dat aan uw Kamer heb aangeboden.
Dit kan een goede toevoeging op het stelsel zijn zolang – en dat wil ik benadrukken
– instellingen oog blijven houden voor kansengelijkheid en het bredere belang van
het behouden van de waarde van het middelbareschooldiploma. Dit kan bijvoorbeeld als
zij het amendement zo inzetten als door Klaas Visser is uiteengezet, en enkel een
inspanningsverplichting van kandidaten vragen, zonder een nieuwe minimum toelatingseis
te stellen. Zoals gezegd hebben NFU en UNL mij laten weten hier ook zo in te staan.
Daarbij is het wetsvoorstel inclusief het aangenomen amendement nog steeds een verbetering
ten opzichte van de huidige situatie, waarin in loting in zijn geheel niet is toegestaan.
Hoewel een deel van de studenten buiten de boot kan vallen, zal voor het merendeel
dat wel aan de loting kan deelnemen de kansengelijkheid worden vergroot. Uit de reactie
van UNL en NFU blijkt mijns inziens duidelijk hoe de instellingen voornemens zijn
om met de mogelijkheden van het amendement om te willen gaan. Ik zal op deze intentie
blijven toezien, vanuit het belang van kansengelijkheid in het onderwijs. Tegen deze
achtergrond handhaaf ik het wetsvoorstel.
Vervolg
Ik heb uw Kamer tijdens het debat toegezegd het gehele stelsel van decentrale selectie
goed tegen het licht te houden. Daarbij zal ik ingaan op de aanbevelingen uit de rapporten
die de Inspectie van het Onderwijs de afgelopen jaren heeft uitgebracht. Ook zal ik
(wederom) in gesprek gaan met experts op het gebied van selectie en hun kennis meenemen.
Ik zal uw Kamer voor de zomer over de resultaten hiervan informeren.
Indien uw Kamer het wetsvoorstel aanneemt, wil ik gelijktijdig met de behandeling
in de Eerste Kamer met instellingen in gesprek gaan over hoe zij precies van plan
zijn met de wettelijke ruimte om te gaan. Ik zal daarbij aandringen op zorgvuldig
gebruik van de wettelijke ruimte met oog voor kansengelijkheid en houd daarbij de
invulling zoals Klaas Visser die zelf beoogd heeft, voor ogen. Indien de praktijk
en de doorlichting van het stelsel van decentrale selectie daarom vragen, ben ik bereid
om via aanvullende wetgeving, de wettelijke tekst op dit punt te verduidelijken. Ik
vraag van de instellingen dat zij hun verantwoordelijkheid op dit punt zullen nemen
en zal dit ook monitoren.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap