Brief regering : Verdrag inzake samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Panama; Panama-Stad, 28 april 2021
36 303 (R2179) Verdrag inzake samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Panama; Panama-Stad, 28 april 2021
A/ Nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
13 februari 2023.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde
Ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op
15 maart 2023.
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 januari 2023
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 5, eerste
en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van
State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring
over te leggen het op 28 april 2021 te Panama-Stad tot stand gekomen Verdrag inzake
samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken tussen het Koninkrijk
der Nederlanden en de Republiek Panama (Trb. 2021, nr. 72).
Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.
Aan de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten is verzocht hogergenoemde
stukken op 13 februari 2023 over te leggen aan de Staten van Aruba, Curaçao en van
Sint Maarten.
De Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten zijn van deze overlegging
in kennis gesteld.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
TOELICHTENDE NOTA
1. Algemeen
Eind 2019 hebben afrondende besprekingen plaatsgevonden over een verdrag inzake samenwerking
en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden
en de Republiek Panama (hierna: «het Verdrag»). Tijdens deze besprekingen werd tussen
de delegaties van het Koninkrijk der Nederlanden en van de Republiek Panama overeenstemming
bereikt over de verdragstekst.
Voor een effectief douaneoptreden en een betere bestrijding van internationale fraude
is het nodig te komen tot een versterkte samenwerking tussen de douaneadministraties
van de landen binnen het Koninkrijk en Panama. Het onderhavige verdrag beoogt een
bilateraal kader te scheppen waarbinnen de nauwere samenwerking gestalte kan krijgen.
Het Verdrag biedt de douanediensten van het Koninkrijk de mogelijkheid om essentiële
informatie uit te wisselen met de douane van Panama.
Het Verdrag dient enerzijds om fraude met betrekking tot de douanerechten («klassieke»
smokkel) te bestrijden en ter bestrijding van ontduiking van (andere) belastingen
bij invoer en ter bestrijding van overtredingen van sanitaire en fytosanitaire maatregelen,
de geneesmiddelenwetgeving, verboden met betrekkingen tot de in- of uitvoer van afvalstoffen
en van andere verboden en beperkingen bij in- en uitvoer, zoals drugssmokkel of smokkel
van namaakartikelen. Anderzijds kan de beoogde informatie-uitwisseling ook bijdragen
aan een betere informatiepositie en daarmee tot beter risicobeheer waardoor de legitieme
handel kan worden bevorderd.
Wat betreft opzet en bewoordingen is het Verdrag goeddeels gebaseerd op het modelverdrag
dat is ontwikkeld door de Wereld Douane Organisatie (WDO)1. Zoals het internationaal gebruikelijk is om op het gebied van de verdragen ter voorkoming
van dubbele belasting het modelverdrag van de Organisatie voor Economische Samenwerking
en Ontwikkeling (OESO) tot uitgangspunt te nemen voor de onderhandelingen, zo wordt
dit WDO-modelverdrag als basis gebruikt voor bilaterale
verdragen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken. Het Verdrag
regelt nauwkeurig tot hoever de samenwerking tussen de douaneadministraties strekt
en beperkt zich daarbij tot de maatregelen die voor een doeltreffende samenwerking
noodzakelijk zijn.
Het Verdrag ziet alleen op de administratieve samenwerking tussen douaneautoriteiten
en bestrijkt niet het terrein van de tussen rechterlijke autoriteiten te verlenen
internationale rechtshulp in
Naar het oordeel van de regering bevat één artikel van het Verdrag eenieder verbindende
bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 Grondwet, die aan de burger rechtstreeks
rechten toekennen of plichten opleggen. Het betreft artikel 2, vijfde lid, dat bepaalt
dat door personen geen recht aan het Verdrag kan worden ontleend om de informatie-uitwisseling
te beletten.
2. Gegevensbescherming
De Europese regelgeving over de bescherming van persoonsgegevens in de EU is in 2018
gewijzigd. Met ingang van 25 mei 2018 is Verordening (EU) 2016/679 van het Europees
Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke
personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije
verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening
gegevensbescherming, hierna: AVG) (PbEU 2016, L 119) rechtstreeks van toepassing in de EU-lidstaten. In Nederland zijn nadere
regels gesteld in de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming. (Stb. 2018, nr. 144).
De AVG kent twee basisprincipes in relatie tot internationale gegevensuitwisseling:
er moet een juridische grondslag zijn voor de gegevensuitwisseling en de betrokken
partijen zijn verplicht om passende waarborgen te bieden ter bescherming van persoonsgegevens.
Uitgangspunt is dat persoonsgegevens slechts worden doorgegeven naar een land buiten
de Europese Unie indien dat land een passend beschermingsniveau waarborgt.
Verder is de Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april
2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking
van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het
onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging
van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking
van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PbEU 2016, L 119) van belang. In Nederland is deze richtlijn omgezet in de Wet tot wijziging
van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. (Stb. 2018, nr. 401).
Deze nieuwe wet- en regelgeving was aanleiding voor het Koninkrijk om de wijze waarop
de gegevensbescherming wordt geregeld in douaneverdragen te wijzigen. Voorheen werd
er bij douaneverdragen een bijlage opgenomen met de belangrijkste beginselen van bescherming
van persoonsgegevens waaraan Partijen zich dienden te houden. De gegevensbescherming
is nu geregeld in artikel 16 van het Verdrag. In het vierde lid van dat artikel wordt
bepaald dat op basis van het Verdrag verstrekte persoonsgegevens ten minste beschermd
dienen te worden overeenkomstig het niveau van bescherming voorzien in de wet- en
regelgeving van het verstrekkende land. In Panama zijn de algemene principes van gegevensbescherming
in de Grondwet vastgelegd, zoals het recht op bescherming van persoonlijke communicatie
en het recht tot toegang van gegevens in databanken. De Panamese wetgeving over de
bescherming van persoonsgegevens is uitgewerkt in wet nr. 81 uit 2019 die in werking
is getreden in maart 2021. In deze wet is toestemming de basis voor het gebruik van
gegevens (met daarop geformuleerde uitzonderingen). Wet nr. 81 omvat onder meer het
recht op toegang tot data, recht op rectificatie, het recht op het wissen van gegevens
en het recht op bezwaar tegen gegevensgebruik, in het Spaans ook bekend als Derechos
ARCO (Aceso, Rectificacion, Cancelacion, Oposicion). Afgezien van het beschermingsniveau
in Panama is de uitwisseling van gegevens onder omstandigheden ook toegestaan indien
deze uitwisseling noodzakelijk is vanwege gewichtige redenen van algemeen belang waaronder
de gegevensuitwisseling tussen douanediensten met het oog op de aanpak van belastingontduiking
en -ontwijking of bescherming van de bevolking tegen schadelijke goederen. Hierdoor
zullen persoonsgegevens die door Nederland worden verstrekt op basis van het Verdrag
in Panama een beschermingsniveau genieten dat ten minste gelijk is aan dat in Nederland
en in de Europese Unie.
Partijen stellen elkaar vóór inwerkingtreding op de hoogte van alle relevante nationale
wet- en regelgeving. Pas daarna kan uitwisseling van persoonsgegevens op basis van
het Verdrag plaatsvinden. In geval van latere wijzigingen van deze wet- en regelgeving
zullen Partijen elkaar over de inhoud van die wijzigingen informeren.
3. Europese Unie
Het Verdrag heeft mede tot gevolg dat het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk
nog doelmatiger de verplichtingen die de EU oplegt, kan uitvoeren in overeenstemming
met het Unierecht. In dit kader is ook de op 29 juni 2012 te Tegucigalpa tot stand
gekomen Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese
Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (Trb. 2012, nr. 163) relevant. In bijlage III bij die Overeenkomst is de administratieve
samenwerking tussen douaneautoriteiten geregeld. Het onderhavige Verdrag staat niet
in de weg aan de verplichtingen die daaruit voortvloeien. Dit volgt uit artikel 2
van het Verdrag.
Het Caribische deel van het Koninkrijk (Bonaire, Sint Eustatius en Saba, alsmede de
landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten) maakt geen deel uit van de Europese Unie. Wel
is op het Caribische deel van het Koninkrijk een associatieregeling van toepassing
die gestoeld is op het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie (VWEU). Uit die bepalingen vloeit voort dat met sommige niet-Europese landen
en gebieden welke bijzondere betrekkingen onderhouden met Denemarken, Frankrijk, Nederland
en het Verenigd Koninkrijk een associatieregeling met de Europese Unie in het leven
is geroepen. Het doel van de associatieregeling is het bevorderen van de economische
en sociale ontwikkeling van deze landen en gebieden en de totstandbrenging van nauwe
economische betrekkingen tussen hen en de Europese Unie in haar geheel. Het raamwerk
voor de associatieregeling staat omschreven in het vierde deel van het VWEU en is
nader uitgewerkt in Besluit 2013/755 van de Raad van 25 november 2013 betreffende
de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie.
4. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)
Onder de term «douaneadministratie» wordt verstaan de centrale nationale administratieve
autoriteit welke belast is met de uitvoering van de regelingen waarop de in het Verdrag
omschreven samenwerking betrekking heeft. De Nederlandse diensten die in de eerste
plaats in aanmerking komen voor samenwerking in de zin van het Verdrag zijn de Douane,
de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
(NVWA) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Ook andere diensten met specifieke
controletaken kunnen bij de samenwerking in het kader van het Verdrag betrokken zijn.
Omwille van de duidelijkheid naar de verdragspartner en om het gevaar van versnippering
van het aantal aanspreekpunten in het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk tegen
te gaan, zal het Douane Informatie Centrum (DIC) te Rotterdam worden aangewezen als
centraal aanspreekpunt. Het DIC geldt ook als aanspreekpunt voor Caribisch Nederland
(Bonaire, Sint Eustatius en Saba).
Voor de Caribische landen van het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint Maarten) geldt
ook dat diverse instanties, belast met de tenuitvoerlegging van de douanewetgeving,
bij samenwerking in het kader van het Verdrag betrokken kunnen worden. Voor Aruba
zal de Directeur van het Departement der Invoerrechten en Accijnzen worden aangewezen
als centraal aanspreekpunt, voor Curaçao de Douane Curaçao en voor Sint Maarten de
Dienst Douane ressorterend onder het Ministerie van Justitie.
Het begrip «douanewetgeving» heeft, evenals het begrip «douaneadministratie», in het
Verdrag een ruimere betekenis dan die welke daaraan in het algemeen wordt toegekend.
Onder de werking van het Verdrag vallen ten gevolge van deze definitie in ruime zin
van de term «douanewetgeving» regelingen inzake de in-, uit- en doorvoer van goederen,
hoofdzakelijk betreffende:
a. douanerechten alsmede omzetbelasting en accijnzen geheven ter zake van de invoer;
b. belastingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en landbouwrestituties;
c. anti-dumpingrechten;
d. verboden, beperkingen en controlemaatregelen inzake het grensoverschrijdende goederenverkeer
ter bescherming van financiële, economische (landbouweconomische daaronder begrepen),
culturele, veterinaire en fytosanitaire belangen en ter bescherming van de veiligheid
van de internationale logistieke keten, de openbare orde, de volksgezondheid en het
milieu.
Bij de begripsomschrijvingen van artikel 1 is voorts een definitie van persoonsgegevens
opgenomen, die overeenkomt met de definitie in de algemene verordening gegevensbescherming.
De overige definities betreffen termen die in het onderhavige verdrag regelmatig worden
gebruikt.
Artikel 2 (Reikwijdte van het Verdrag)
Dit artikel omschrijft het kader waarbinnen de administratieve bijstand wordt verleend,
zowel vanuit nationaal perspectief als in internationaal verband. Wat dit laatste
betreft, moet voor Nederland met name worden gedacht aan verplichtingen uit hoofde
van de Europese regelgeving op dit vlak.
Hier kan in het bijzonder worden verwezen naar Verordening (EG) nr. 515/97 van de
Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve
autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie
met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PbEG 1997, L 82). Op basis van artikelen 15 en 18 van deze verordening zijn de lidstaten
verplicht om onder bepaalde omstandigheden informatie door te geven aan de Europese
Commissie en andere lidstaten, ook indien deze informatie afkomstig is van derde landen.
Daarnaast wordt als gevolg van artikel 2, derde lid, van het Verdrag onder meer rekening
gehouden met (toekomstige) verplichtingen van Nederland op het terrein van de wederzijdse
administratieve bijstand onder verdragen met andere lidstaten in het kader van de
Europese Unie. Daarbij valt te denken aan de op 18 december 1997 te Brussel tot stand
gekomen Overeenkomst opgesteld op grond van Artikel K.3 van het Verdrag betreffende
de Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douane-administraties
(Trb. 1998, nr. 174, ook wel bekend als Napels II). Verder bestaan er diverse bilaterale verdragen met
andere Europese landen die door de toetreding van die landen tot de EU aan belang
hebben ingeboet maar onder omstandigheden nog wel toegepast kunnen worden. De Nederlandse
douaneadministratie zal de Panamese douaneadministratie op de hoogte stellen wanneer
zij in Europees kader informatie doorgegeven verkregen van Panama op basis van dit
Verdrag.
De praktische uitvoering van de bijstand zal geschieden in overeenstemming met de
wettelijke en administratieve bepalingen van de verdragsluitende partij die de administratieve
bijstand verleent (tweede lid). Uitdrukkelijk is vastgelegd (vierde lid) dat het Verdrag
voorziet in het verlenen van administratieve bijstand tussen de verdragsluitende Partijen.
Onder administratieve bijstand dient in dit verband doorgaans te worden verstaan dat
de aangezochte douaneadministratie informatie verstrekt ten behoeve van de verzoekende
douaneadministratie. In de regel geschiedt dit naar aanleiding van een concreet geval
waarbij de verzoekende douaneadministratie bepaalde informatie nodig heeft om een
administratief onderzoek te kunnen afronden. Deze informatie kan betrekking hebben
op goederen, voorafgaande transacties in de logistieke keten en op betrokken (rechts)personen.
Indien bijstand dient te worden verleend op grond van een ander samenwerkingsverdrag
tussen beide landen, geeft de aangezochte administratie aan welk ander verdrag van
toepassing zal zijn en welke andere nationale autoriteiten zich daarmee bezighouden.
Artikel 3 (Informatie ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving)
Deze bepaling regelt het verlenen van bijstand in de zin van het verstrekken van informatie
ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving. Het betreft zowel informatie
waarvoor een specifiek verzoek is gedaan door één van de douaneadministraties als
uit eigen beweging verstrekte gegevens, ten behoeve van de juiste toepassing van de
douanewetgeving en met het oog op het voorkomen, onderzoeken en bestrijden van inbreuken
op die wetgeving. De douaneadministraties zullen elkaar informatie verstrekken met
betrekking tot nieuwe controle- en opsporingstechnieken, gesignaleerde fraudepatronen
en goederen en personen die zijn gerelateerd aan inbreuken op de douanewetgeving.
Ook het aanleveren van gegevens aan de andere douaneadministratie ten behoeve van
door deze in eigen regie te verrichten risicoanalyses behoort tot de geboden mogelijkheden
tot samenwerking in het kader van het Verdrag.
Artikel 4 (Informatie over inbreuken op de douanewetgeving)
Partijen informeren elkaar op verzoek of uit eigen beweging over activiteiten die
(kunnen) leiden of hebben geleid tot een inbreuk op de douanewetgeving op het grondgebied
van de andere partij.
In geval van een ernstige aantasting van de economie, de volksgezondheid, inclusief
de veiligheid van de internationale goederenketen, of een ander vitaal belang van
Partijen, zal de ene partij onverwijld en op eigen initiatief de andere partij daarover
informeren, indien mogelijk.
Artikel 5 (Informatie over de rechtmatigheid van de in- of uitvoer van goederen)
Deze bepaling bevat een uitwerking van de algemene bepaling over uitwisseling van
informatie, specifiek met betrekking tot de situatie waarin geen zekerheid bestaat
of goederen op rechtmatige wijze werden in- of uitgevoerd. De vraag naar de rechtmatigheid
van de invoer is in het bijzonder van belang in die gevallen waarin, afhankelijk van
de uitvoer dan wel de eindbestemming, een gunstige behandeling wordt toegestaan. Zo
kan een verrekening van belasting of een restitutie dan wel een ontheffing van een
uitvoerverbod worden toegepast. Twijfel of goederen werkelijk naar het andere land
zijn uitgevoerd, kan worden weggenomen wanneer de douaneadministratie van de andere
verdragsluitende partij verklaart dat de goederen op rechtmatige wijze in haar nationale
grondgebied zijn ingevoerd en onder welke douaneregeling zij daar eventueel zijn gebracht.
Artikel 6 (Automatische informatieverstrekking)
Ingevolge deze bepaling in verbinding met artikel 19 van het Verdrag kunnen de douaneadministraties
afspreken dat zij elkaar informatie op automatische wijze zullen doen toekomen en
onder welke voorwaarden. Het moet daarbij gaan om gegevens die ook ingevolge een van
de andere informatieartikelen van het Verdrag, al dan niet op verzoek en behoudens
het automatisme bij het verstrekken ervan, zouden mogen worden uitgewisseld. Op dit
moment zijn hierover tussen de douaneadministraties nog geen afspraken gemaakt.
Artikel 7 (Vooraf verstrekken van informatie)
De douaneadministraties kunnen nadere afspraken maken over het verschaffen van informatie
over goederenzendingen voordat deze op het grondgebied van de andere partij aankomen.
Deze afspraken dienen, net als de afspraken op basis van artikel 6, overeenkomstig
artikel 19 van het Verdrag te worden vastgesteld. Op dit moment zijn hierover tussen
de douaneadministraties nog geen afspraken gemaakt.
Artikel 8 (Technische samenwerking)
De in dit artikel geregelde technische samenwerking voorziet in de mogelijkheid tot
het uitwisselen van ambtenaren in het kader van het leren van elkaars werkwijzen,
kennis en hulpmiddelen alsmede in het kader van trainings- en opleidingsactiviteiten.
De uitwisseling bevordert de samenwerking van beide douaneadministraties en kan tevens
een positieve bijdrage leveren aan het versoepelen van het vervullen van de douaneprocedures,
risicomanagement en het gebruik van technische controle-instrumenten alsmede versterking
van de bestuurlijke en administratieve organisatie.
Artikel 9 (Toezicht en informatie)
De bepaling voorziet in de mogelijkheid dat, indien twijfels zijn gerezen over de
legitimiteit van goederenbewegingen naar het grondgebied van de andere verdragsluitende
partij, de aangezochte douaneadministratie bijzonder toezicht houdt op de daarbij
betrokken goederen, opslagplaatsen, vervoermiddelen of personen ten behoeve van de
douaneadministratie van de andere verdragsluitende partij.
Artikel 10 (Deskundigen en getuigen)
Op verzoek kan de aangezochte douaneadministratie haar functionarissen machtigen om
ter zake van de uitvoering van de douanewetgeving als deskundige of getuige te verschijnen
in een gerechtelijke of administratieve procedure op het grondgebied van de verzoekende
verdragsluitende partij.
Artikel 11 (Het doen van verzoeken)
Dit artikel regelt bij wie een verzoek om bijstand wordt gedaan en bevat voorschriften
met betrekking tot inhoud en vorm van het verzoek.
Een douaneadministratie zal slechts om originele informatie (zoals originele documenten)
verzoeken indien kopieën niet volstaan. Dergelijke informatie dient zo spoedig mogelijk
te worden teruggezonden. Rechten van de aangezochte administratie of van derden ter
zake worden geëerbiedigd.
Artikel 12 (Vergaren van informatie)
Op basis van dit artikel stelt de aangezochte douaneadministratie een onderzoek in,
indien zij niet zelf beschikt over de gevraagde informatie. Het onderzoek kan bijvoorbeeld
inhouden dat de Nederlandse douane, om tegemoet te komen aan een verzoek van de Panamese
douane, in overeenstemming met de Nederlandse wettelijke en administratieve bepalingen
(conform het gestelde in artikel 2, tweede lid, van het Verdrag) bij een bedrijf een
administratieve controle (boekenonderzoek) verricht.
Artikel 13 (Aanwezigheid van douanefunctionarissen van de verzoekende administratie
op het grondgebied van de aangezochte verdragsluitende partij)
Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van aanwezigheid van douanefunctionarissen
op elkaars grondgebied. Vooral als het gaat om onderzoeken waarin een groot deel van
de benodigde gegevens in een bepaalde zaak zich bevindt in het andere land, bijvoorbeeld
bij dubbele facturering of bij een niet regelmatig beëindigd transport van goederen
tussen Panama en Nederland, kan het onderzoek worden versneld indien functionarissen
van de verzoekende douaneadministratie direct informatie verkrijgen van de bevoegde
eenheden van de aangezochte administratie, dan wel in een adviserende rol aanwezig
zijn bij onderzoeken te verrichten door functionarissen van de aangezochte douaneadministratie.
Artikel 14 (Aanwezigheid van douanefunctionarissen van de verzoekende administratie
op het grondgebied van de aangezochte verdragsluitende partij op uitnodiging van de
aangezochte partij)
Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van de aanwezigheid van douanefunctionarissen
van de verzoekende partij op het grondgebied van de aangezochte partij op verzoek
van laatstgenoemde. Daarbij kunnen beperkingen en voorwaarden worden gesteld door
de aangezochte partij.
Artikel 15 (Voorwaarden voor de aanwezigheid van douanefunctionarissen op het grondgebied
van de andere partij)
Dit artikel regelt de voorwaarden waaronder van de mogelijkheid van aanwezigheid van
functionarissen op het grondgebied van de andere partij gebruik kan worden gemaakt.
Zij genieten dezelfde rechtsbescherming als de douanefunctionarissen van de andere
partij.
Zolang functionarissen van een douaneadministratie uit hoofde van het Verdrag aanwezig
zijn op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij, dienen zij zich steeds
als zodanig te kunnen legitimeren.
Artikel 16 (Gebruik, vertrouwelijkheid en bescherming van informatie)
Aangezien de in het Verdrag bedoelde informatie dikwijls van vertrouwelijke aard is,
moet worden gewaakt voor misbruik daarvan. Dit artikel schrijft voor dat op grond
van het Verdrag verkregen informatie zeer zorgvuldig moet worden behandeld.
De verkregen informatie mag door de bevoegde douaneautoriteiten slechts worden gebruikt
voor de doeleinden van het Verdrag. Gebruik van de informatie voor andere doeleinden
of door andere autoriteiten is alleen toegestaan indien de douaneadministratie die
de informatie heeft verstrekt daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven.
Voor een beoogd gebruik in Panama voor strafrechtelijke doeleinden van door de Nederlandse
douaneadministratie verstrekte informatie is steeds (voorafgaande) toestemming vereist
van het bevoegde Openbaar Ministerie of de bevoegde rechter.
In het land waar de informatie wordt ontvangen, dient deze informatie vertrouwelijk
te worden behandeld. Voorts moet voor deze informatie aldaar hetzelfde niveau van
bescherming gelden als voor soortgelijke informatie krachtens het nationale recht
het geval is.
In het vierde lid van het artikel wordt bepaald dat op basis van het Verdrag verstrekte
persoonsgegevens ten minste beschermd dienen te worden overeenkomstig het niveau van
bescherming voorzien in de wet- en regelgeving van het verstrekkende land. Hierdoor
zullen persoonsgegevens die door Nederland worden verstrekt op basis van het Verdrag
in Panama een beschermingsniveau genieten dat ten minste gelijk is aan dat in Nederland
en in de Europese Unie. Partijen stellen elkaar vóór inwerkingtreding op de hoogte
van alle relevante nationale wet- en regelgeving. Pas daarna kan uitwisseling van
persoonsgegevens op basis van het Verdrag plaatsvinden. In geval van latere wijzigingen
van deze wet- en regelgeving zullen Partijen elkaar over de inhoud van die wijzigingen
informeren.
Artikel 17 (Weigeringsgronden)
Het artikel bevat de gronden waarop het verlenen van bijstand kan worden geweigerd,
afhankelijk kan worden gesteld van het nakomen van bepaalde voorwaarden of, in voorkomend
geval, kan worden uitgesteld. Nederland zal krachtens dit artikel bijvoorbeeld geen
bijstand verlenen als deze wordt gevraagd ten behoeve van onderzoek in een zaak die
hier te lande al onderwerp is geweest van een strafvervolging. Hetzelfde geldt bij
een nog lopende strafrechtelijke procedure. Informatie wordt niet verstrekt dan na
daartoe verkregen toestemming van de desbetreffende gerechtelijke autoriteit. Deze
autoriteit kan de nodige waarborgen verlangen om te voorkomen dat de gegevens in het
verzoekende land worden gebruikt om tegen dezelfde verdachte een strafvervolging voor
hetzelfde feit te beginnen. De redenen voor het afzien of uitstellen van het verlenen
van de bijstand dienen aan de andere partij te worden medegedeeld.
Artikel 18 (Kosten)
De douaneadministraties zien in beginsel af van alle vorderingen tot terugbetaling
van de door hen onder het Verdrag gemaakte kosten.
Artikel 19 (Uitvoering en toepassing van het Verdrag)
De douaneadministraties kunnen ter regeling van de praktische aspecten bij de uitvoering
van het Verdrag nadere afspraken maken in de vorm van een Memorandum van Overeenstemming,
dat desgewenst snel kan worden aangepast.
Artikel 20(Territoriale toepassing)
Het Verdrag zal voor het gehele Koninkrijk gelden. De term «grondgebied» in dit artikel
wordt conform internationaal recht geïnterpreteerd.
Artikel 21 (Regeling van geschillen)
De douaneadministraties proberen er onderling uit te komen indien er geschillen ontstaan.
Indien douaneadministraties hier niet in slagen, is geschillenbeslechting via diplomatieke
kanalen de aangewezen weg.
Artikel 22 (Inwerkingtreding)
Dit artikel bepaalt dat het Verdrag in werking zal treden op de eerste dag van de
tweede maand nadat beide landen elkaar hebben genotificeerd dat de vereiste nationale
procedures zijn doorlopen.
Artikel 23 (Herziening en wijziging)
De verdragsluitende Partijen kunnen op elke gewenst moment op verzoek van een van
de Partijen bijeenkomen voor herziening van het Verdrag.
Artikel 24 (Duur en beëindiging)
Dit artikel bepaalt dat het Verdrag in beginsel voor onbepaalde duur van kracht is.
Iedere verdragsluitende partij heeft de mogelijkheid de andere partij in te lichten
over het voornemen tot opzegging van het Verdrag. Indien dit aan de orde is, geldt
een minimale opzegtermijn van drie maanden.
5. Koninkrijkspositie
De regeringen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten wensen de medegelding van het Verdrag
voor hun land. Voor de uitvoering van het Verdrag is geen nadere uitvoeringsregelgeving
vereist. De bestuurscolleges van Caribisch Nederland zijn niet geraadpleegd over het
Verdrag, aangezien er naar het oordeel van de regering geen sprake is van een situatie
als bedoeld in artikel 209 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en
Saba of van regelgeving die op de eilanden zal leiden tot ingrijpende wijzigingen.
De Staatssecretaris van Financiën,
A. de Vries
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.