Brief regering : Uitwerking piekbelastersaanpak en voortgang PAS-melders
35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 222 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 februari 2023
In de brief van 25 november jl. over de Voortgang integrale aanpak landelijk gebied en de opvolging van de uitspraak van de
Raad van State over Porthos heeft het kabinet geschreven hoe het aan de slag gaat met de aanpak voorgesteld door
de heer Johan Remkes1 (hierna: «de novemberbrief»). Het kabinet heeft in deze brief geschetst hoe het de
denklijnen en aanbevelingen van de heer Remkes in de praktijk vormgeeft, en de Kamer
geïnformeerd dat we werken aan een korte termijn-aanpak voor vergunningverlening en
het legaliseren van de PAS-meldingen.
In Nederland is een goede en duurzame toekomst voor de landbouw. Het kabinet wil die
toekomst vormgeven met de agrarische ondernemers zelf en de overheden en maatschappelijke
partijen om hen heen. De boeren hebben een belangrijke rol voor onze welvaart, welzijn
en de natuur. Het kabinet heeft daarbij oog voor de agrarische onderneming zelf en
voor de belangrijke positie die deze bedrijven hebben voor de omgeving daaromheen.
De staat van de natuur, de knellende situatie van PAS-melders, en de beperkte mogelijkheden
tot vergunningverlening maken dat actie nodig is om op korte termijn de stikstofdepositie
fors te reduceren. Een belangrijk advies van de heer Remkes was om omwille van effect
op relatief korte termijn de aanpak te richten op het gericht en versneld beëindigen
van de uitstoot van bedrijven die de natuur veel zwaarder belasten dan andere bedrijven
(de «piekbelasters»). Het kabinet heeft hierop een aanpak ontwikkeld, gericht op agrarische
en industriële piekbelasters. Eerst wordt op basis van vrijwilligheid een grotere
groep bedrijven in de gelegenheid gesteld om de stikstofuitstoot op de betreffende
locatie zeer significant te reduceren door te verduurzamen, om te schakelen, te verplaatsen
of te stoppen. In voorliggende brief informeer ik de Kamer over de uitwerking van
deze aanpak. Ook schets ik de stand van zaken rondom de legalisering van de PAS-melders
en het instellingsbesluit voor de Commissie schadevergoedingen PAS-meldingen.
Piekbelastersaanpak
Het kabinet heeft in de novemberbrief reeds de hoofdlijnen van de piekbelastersaanpak
geschetst. Zoals toen al aangekondigd komt het kabinet nu met een nadere uitwerking,
waarvoor het onder meer provincies en sectorpartijen heeft geconsulteerd. Hieronder
wordt ingegaan op de criteria, het ambitieniveau, alsook de instrumenten die ter beschikking
zullen worden gesteld en de tijdlijn, waaronder het evaluatiemoment.
De inzet op piekbelasters past in de bredere integrale transitie van het landelijk
gebied, met het NPLG en de bijbehorende provinciale gebiedsprogramma’s en gebiedsprocessen
als centrale elementen. Het is goed om te benadrukken dat de piekbelastersaanpak bedoeld
is om op korte termijn een forse reductie te realiseren in de stikstofuitstoot en
-neerslag, maar niet in de plaats komt van de brede aanpak op het gebied van natuur,
klimaat en water of het legalisatieprogramma PAS-melders. De ambitie is om de stikstofdepositie
met de piekbelastersaanpak met ordegrootte 100 mol/ha/jaar gemiddeld te reduceren;
dat is een inspanningsverplichting. Daarmee zou circa de helft van de opgave in termen
van de nationale doelstelling (het areaal onder de KDW in 2030) kunnen worden ingevuld.2
Kenmerkend aan de piekbelastersaanpak is dat deze effect heeft op relatief korte termijn
en dat door de gerichte aanpak met een aantal deelnemende bedrijven toch een grote
stap kan worden gezet in het wegnemen van overbelasting. De betreffende bedrijven
kiezen zelf of zij hun uitstoot terugdringen via (combinaties van) innoveren, omschakelen,
verplaatsen, dan wel stoppen, en krijgen daar de instrumenten voor aangereikt.
De aanpak zal een bijdrage kunnen leveren aan het halen van zowel de nationale stikstofdoelen,
als de regionale doelen waar de provincies voor aan de lat staan. Beoogd wordt met
de reductie via de piekbelastersaanpak de opgaven voor de gebiedsprocessen te verkleinen
en daarmee meer «lucht» en bewegingsruimte te creëren voor de partijen in de gebiedsprocessen
om te komen tot een in het gebied passende aanpak. De resultaten van de piekbelastersaanpak
tellen als een (belangrijke) bijdrage aan de realisatie van de (regionale) stikstofopgave.
Deelnemers aan de piekbelastersaanpak dragen er aan bij dat de natuur eerder herstelt,
en er meer mogelijkheden komen voor andere ondernemers, want waar dat kan worden de
mogelijkheden benut om met prioriteit een deel van de PAS-melders te legaliseren en
urgente maatschappelijke ontwikkelingen mogelijk te maken. Om de verschillende doelen
in het landelijk gebied te halen, blijft het onverkort uitvoeren van de aanpak zoals
beschreven in het NPLG, het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering (PSN)
en het legalisatieprogramma PAS-melders noodzakelijk.
Criteria
Het effect op de natuur is conform de novemberbrief leidend bij de bepaling van piekbelasting.
Om te komen tot de aanpak heeft het kabinet de mogelijke effecten onderzocht, zowel
op de landelijke doelstelling van areaal onder de Kritische Depositiewaarde (KDW),
als in de reductie van het totaal aantal mol, het deel van het natuurareaal waar een
duidelijke dalende lijn wordt ingezet, als een indicatie van welke mogelijkheden dit
biedt voor PAS-meldingen en ontwikkelingen. Het kabinet kiest voor een definitie van
piekbelasting die het dichtst bij het doel aansluit en eenvoudig uitlegbaar is. Dit
heeft geleid tot het besluit de aanpak in de vrijwillige fase te richten op de 3.000
bedrijven die de meeste depositie veroorzaken op stikstofgevoelige en overbelaste
Natura 2000-gebieden, zonder onderscheid te maken naar op welke stikstofgevoelige
en overbelaste Natura 2000-gebieden hun uitstoot precies neerslaat.
Deze bedrijven liggen verspreid over Nederland, wat maakt dat – hoewel sterk verschillend
– er door heel het land effect kan zijn van deze aanpak. Doordat de belasting op de
natuur op deze gebieden afneemt komt er in toenemende mate ook ruimte voor legalisatie
PAS-meldingen en andere ontwikkelingen. In de gebieden met weinig piekbelasters zal
meer effect nodig zijn via het instrumentarium buiten de piekbelastersaanpak.
Met het vaststellen van de precieze drempelwaarde wordt een noodzakelijke tussenstap
gezet waarmee de instrumenten en uitvoering verder kunnen worden ingericht. In april
2023 zal tegelijkertijd helderheid worden geboden over de exacte drempelwaarde – die
het RIVM zal berekenen op basis van de gemaakte keuzes – alsook over de beschikbare
instrumenten. De resulterende drempelwaarde zet het kabinet gelijk voor agrarische
en voor industriële ondernemingen. Aan deze waarde kan worden getoetst of een ondernemer
deel kan nemen aan de piekbelastersaanpak en/of van andere instrumenten. Daartoe zal
er een website worden ingericht waar ondernemingen op basis van hun bedrijfsgegevens
een inschatting kunnen krijgen of zij tot de doelgroep van de piekbelastersaanpak
behoren, en welke keuzemogelijkheden er zijn voor het gebruik kunnen maken van algemene
regelingen of specifieke regelingen voor piekbelasters.
Ambitieniveau van de aanpak
Voorop staat het bereiken van een forse vermindering van de stikstofdepositie op korte
termijn. Deze vermindering moet van voldoende omvang zijn, zodat de druk op Natura
2000-gebieden die last hebben van een sterke overbelasting snel vermindert. De snel
dalende lijn is het primaire doel van de aanpak.
Het realiseren van een snel dalende lijn leidt ook tot meer mogelijkheden met prioriteit
vergunningsruimte te creëren voor legalisatie van PAS-meldingen, waarbij er oog is
voor andere urgente maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Hierom is een
ruime marge toegevoegd op het te verwachten landelijk gemiddeld effect van 70 à 80
mol/ha/jr van de door de heer Remkes geadviseerde verplichtende aanpak gericht op
500–600 piekbelasters. In de praktijk geeft het kabinet nu de mogelijkheid dat binnen
de groep van agrarische en industriële ondernemingen dit doelbereik wordt gerealiseerd,
zonder dat alle 3.000 bedrijven die als piekbelaster kwalificeren nu verplicht naar
vrijwel nul emissies terug moeten. Wel is het zo dat al deze bedrijven een grotere
kans hebben om geconfronteerd te worden met verplichtend instrumentarium als de aanpak
op basis van vrijwilligheid onvoldoende oplevert. Om die reden kunnen deze bedrijven
ook gebruik maken van het meest aantrekkelijke aanbod.
De uiteindelijke feitelijke opbrengst van de aanpak hangt af van de (lokale) deelnamebereidheid
aan (en daarmee het effect van) de vrijwillige regelingen. Afhankelijk van de effectiviteit
van de vrijwillige regelingen en de staat van de natuur zal er zo nodig ook effect
kunnen volgen van de gebiedsspecifieke inzet van verplichtend instrumentarium. Naarmate
de vrijwillige deelname hoger is, zal de bijdrage van de piekbelastersaanpak aan het
oplossen van het probleem toenemen.
Het kabinet richt zich in de piekbelastersaanpak op een reductie van ordegrootte 100
mol per hectare per jaar. Dit is een inspanningsverplichting. Het kabinet gebruikt
het doel als streefwaarde om de benodigde opbrengst tegen af te zetten, in het licht van de natuuropgave, de
knellende situatie van PAS-melders en de druk die er staat op toestemmingverlening.
Of en waar verplichtende maatregelen moeten worden ingezet kan niet afhangen van het
halen van deze streefwaarde, maar hangt samen met de lokale staat van de natuur.
Evaluatiemoment en volgende fases
Ervan uitgaande dat de aanpak in april start, wat afhankelijk is van de notificatie
van betreffende regelingen door de Europese Commissie, zal in november 2023 tijdens
een evaluatiemoment worden getoetst of de aanpak voldoende effect gaat hebben. Deze
beoordeling zal het kabinet met de betrokken medeoverheden doen.
Indien nodig, start per januari 2024 de volgende fase van de aanpak, waarbij eerste
nog gerichte gesprekken worden gevoerd en zo nodig ook verplichtend instrumentarium
zal worden ingezet. Op welke van de 3.000 bedrijven die eventueel uiteindelijk verplichtende
aanpak zich zal richten, hangt af van de uitkomsten van het evaluatiemoment in het
najaar 2023. Het is niet op voorhand zo dat alle 3.000 bedrijven hiermee geconfronteerd
worden.
Met betrokken partijen worden uiterlijk voor de zomer van 2023 de benodigde voorbereidingen
getroffen om inzet van verplicht instrumentarium mogelijk te maken. Het is het kabinet
en medeoverheden er alles aan gelegen om door het stimuleren van de deelname aan de
verschillende mogelijkheden uit het vrijwillige spoor de inzet van verplichtendheid
zoveel mogelijk te voorkomen.
Instrumentarium landbouw
Conform het advies van de heer Remkes worden voor de piekbelastersaanpak instrumenten
uitgewerkt. Deels kan gebruik worden gemaakt van bestaande instrumenten, en deels
worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. Het streven is om voor uiterlijk begin april
helderheid te kunnen geven over de beschikbaarheid en openstellingsperiode van verschillende
instrumenten van Rijk en medeoverheden ter facilitering van de opties innoveren, omschakelen,
verplaatsen en stoppen. Sommige instrumenten kunnen zodra ze operationeel zijn, direct
onderdeel van voorlichting en communicatie worden. Andere instrumenten zullen nog
verder ontwikkeld en verfijnd moeten worden. In het openstellen van sommige regelingen
is het kabinet mede afhankelijk van de benodigde Europese notificatieprocedures van
een aantal van de regelingen in verband met een toets op staatssteunaspecten.
Er zijn op hoofdlijnen drie categorieën instrumenten binnen de piekbelastersaanpak
die ingezet kunnen worden voor agrarisch bedrijven:
1. landelijke instrumenten die direct betrekking hebben op innoveren, omschakelen, verplaatsen
en/of stoppen;
2. landelijke instrumenten die primair betrekking hebben op andere doelen maar wellicht
een rol kunnen spelen om bij te dragen aan gewenste verandering;
3. instrumenten van medeoverheden die ingezet kunnen worden om de door agrarische ondernemer
gekozen verandering te ondersteunen, waaronder de mogelijkheid van vergunningverlening
en bestemmingsplanwijzigingen.
Het kabinet is op dit moment bezig met de ontwikkeling van de Landelijke beëindigingsregeling
veehouderijlocaties plus (Lbv-plus). Deze regeling wordt opgesteld naar analogie van
de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv), maar zal een financieel
ruimhartiger vergoeding kennen. Verder zal de regeling ook betrekking hebben op de
vleeskalverhouderij, naast de melkveehouderij, pluimveehouderij en varkenshouderij.
Over de uitgangspunten van de regeling is overlegd met sectorvertegenwoordigers, adviseurs,
medeoverheden en de Europese Commissie.
Het kabinet streeft naar publicatie van de Lbv-plus in april van dit jaar. Dit hangt
onder meer af van het tempo waarin de notificatie kan worden doorlopen. Het kabinet
zet in op het gelijktijdig notificeren, openstellen en sluiten van de Lbv en Lbv-plus.
Het kabinet zal zodoende zo snel mogelijk een Incidentele Suppletoire Begroting (ISB)
naar de Kamer versturen om autorisatie te vragen voor de Lbv-plus á 1 miljard euro
in 2023 (inclusief de benodigde uitvoeringskosten van Rijk, Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO) en mede-overheden), alsook voor de uitvoeringskosten van de piekbelastersaanpak
in 2023–2025 á 103 miljoen euro.
Voor de Lbv geldt dat deze regeling landsbreed ook een substantiële bijdrage kan leveren
aan het terugbrengen van de depositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De
doelgroep van deze regeling kent een landelijke spreiding waarbij ruim 10 procent
van de veehouderijlocaties rond kwetsbare Natura 2000-gebieden aan de toetredingseis
voor de regeling kan voldoen.
In aanvulling op het bestaande instrumentarium werkt het kabinet aan een Maatregel
Gerichte Aankoop-2 (MGA-2). Dat betreft een bijgestelde versie van de recent afgelopen
Regeling provinciale aankoop veehouderijen (Rpav). Daarnaast wordt gewerkt aan een
regeling voor steun voor bedrijfsverplaatsing. Mede op verzoek van Nederland zijn
de EU-staatssteunkaders voor de landbouw (geldend sinds 1 januari 2023) aangepast
op het punt van steun voor bedrijfsverplaatsing. Hierdoor hebben EU-lidstaten meer
mogelijkheden om bedrijfsverplaatsing te ondersteunen. Het kabinet werkt aan het zo
spoedig mogelijk voorbereiden van een nationale verplaatsingsregeling, waarin optimaal
gebruik wordt gemaakt van de ruimte die de EU-kaders bieden. Zodra deze gereed is
zal deze worden genotificeerd bij de Europese Commissie. Daarnaast is per 1 januari
2023 de nationale grondbank in bedrijf. Dit is een instrument dat ondersteuning kan
bieden bij omschakelen, extensiveren en verplaatsen. Verder is er het omschakelprogramma,
en beziet het kabinet hoe voornoemde MGA 2 ingezet kan worden als vangnetfaciliteit.
De bestaande instrumenten gericht op ondersteunen van innovatie, extensivering en
omschakeling worden waar mogelijk ook ingezet als onderdeel van de piekbelastersaanpak.
Daaronder vallen onder meer de investeringsfonds duurzame landbouw (IDL), de investeringsmodule
van de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv)
en maatregelen in het kader van het Nationaal Strategisch Plan GLB (NSP-GLB). Bij
de inzet van de Sbv wordt een brede afweging gemaakt, waarbij onder meer de motie
van het lid Vestering c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 67) wordt meegenomen. Ook gaat het om inzet van het bestaande omschakelprogramma (achtergestelde
leningen) door budgetuitbreiding. Veehouders die gebruik hebben gemaakt van de Lbv/Lbv-plus
kunnen omschakelen naar een nieuwe economische activiteit op de bestaande locatie
of een nieuwe locatie. Vanuit het gebruik van de Lbv/Lbv-plus geldt daarbij als voorwaarde
dat de huidige agrarische activiteit geheel moet worden beëindigd en dat daarmee minstens
85% reductie blijvend moet worden gerealiseerd. Daarnaast is uiteraard ook de medewerking
van decentrale overheden nodig voor eventuele benodigde wijzigingen in bestemmingen
en/of vergunningverlening.
Verder wordt aan het volgende gewerkt:
• het uitwerken van (juridische) mogelijkheden van een maatwerkbevoegdheid inclusief
budget om specifiek individueel maatwerk te kunnen faciliteren;
• het in samenwerking met de Belastingdienst onderzoeken van fiscale voorzieningen en
de mogelijkheden van specifieke afspraken ten behoeve van de piekbelastersaanpak;
• het openstellen van een regeling voor gedeeltelijke vergoeding van psychosociale en
sociaaleconomische begeleiding is voorwaarde voor de uitvoering van de piekbelastersaanpak.
Om voldoende doelbereik te realiseren is het noodzakelijk dat bedrijven de uitstoot
op de betreffende locaties sterk terugdringen. De heer Remkes adviseert om de uitstoot
naar nul of nagenoeg nul terug te brengen. De Lbv en Lbv-plus verplicht deelnemers
om de productiecapaciteit te beëindigen. Wel mag daarbij een nieuwe economische activiteit
gestart worden (niet zijnde de huidige veehouderijactiviteiten) met tot maximaal 15%
van de oorspronkelijk toegestane stikstofemissie. Het is logisch om daarbij ook voor
andere mogelijkheden om emissiereductie te realiseren aan te sluiten. Dat betekent
in de praktijk wel dat innovatie, extensiveren of omschakelen niet voor elke ondernemer
binnen de piekbelastersaanpak een mogelijkheid is, omdat op voorhand de mogelijkheden
moeilijk in te schatten zijn, benutten we de komende periode om instrumenten uit te
werken en bieden we waar mogelijk maatwerk aan ondernemers.
Daarbij moeten we voorkomen dat de reductie van stikstofemissie naar de lucht als
gevolg van de piekbelastersaanpak ten koste gaat van andere NPLG-doelen. Met name
de omschakeling van veehouderij naar andere activiteiten zoals akkerbouw kan nadelig
uitwerken voor de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Daarom moet de ondernemer
zelf vooraf aantonen dat bij de nieuwe activiteit de waterkwaliteit niet achteruitgaat.
Communicatie met agrarische ondernemers
Essentieel voor de piekbelastersaanpak is de wijze waarop agrarische ondernemers geïnformeerd,
begeleid en ondersteund worden. Het kabinet maakt hierbij onderscheid in «3 lijnen»:
• 1e lijn: Makkelijk beschikbare informatie: ondernemers kunnen op een manier die hen past informatie verkrijgen, bijvoorbeeld
via: informatie op een website, bellen met een informatielijn, aanvragen van een regeling
en beoordeling daarvan, brochures, informatievoorziening aan adviseurs van de boer
(accountants, erfbetreders etc.) en open regionale informatiebijeenkomsten. Het kabinet
zorgt ervoor dat de ondernemers zoveel mogelijk helderheid hebben over welke faciliteiten
er wanneer beschikbaar komen voor ondernemers die tot de doelgroep behoren. Ook maken
we duidelijk welke initiatieven de overheid de komende maanden zal nemen;
• 2e lijn: (Advies-)gesprekken: gesprekken van een vertegenwoordiger van de overheid en een agrarische ondernemer(s).
In gebieden met grote impact kunnen gesprekken op gemeenschapsniveau plaatsvinden.
Daarnaast ook op individueel, deels op verzoek van ondernemers, deels op initiatief
van de overheid;
• 3e lijn: Specialistische kennis: om ook in complexe situaties maximale ondersteuning te bieden richten we een zogenaamde
3e lijn in. Van hieruit kan specialistische kennis of aanvullende capaciteit worden
ingeroepen op bijvoorbeeld het gebied van fiscaliteit, bedrijfswaardering en bestemmingsplannen.
Wat betekent dit voor mijn bedrijf?
– In april komt er een website waarop u kunt zien voor welke regelingen op het gebied
van innoveren en/of omschakelen, verplaatsen of stoppen u in aanmerking komt.
– Op deze website kunt u ook vinden op welke wijze u ondersteund kunt worden.
– Deze vrijwillige regelingen staan open tot en met december 2023.
– Begin 2024 wordt indien noodzakelijk overgegaan tot verplichtende maatregelen. Dan
is al gestart met gerichte gesprekken met de betreffende bedrijven.
De informatievoorziening en de (advies-)gesprekken kunnen pas plaatsvinden als voldoende
duidelijkheid geboden kan worden geboden over de details van de beschikbare ondersteuning.
Hoewel in april nog niet alles volledig duidelijk zal zijn, verwacht het kabinet dan
wel voldoende duidelijkheid te kunnen geven over de dan beschikbare en de dan nog
in ontwikkeling zijnde faciliteiten. Vanwege het belang en de impact van deze aanpak,
voelt het kabinet de urgentie zo snel mogelijk informatie te delen. Het kabinet zal
iedereen op de kortst mogelijke termijn meenemen in de ontwikkeling van de aanpak.
Zoals blijkt uit bovenstaande zitten er veel cruciale aspecten vast aan de goede uitvoering
en uitvoerbaarheid van deze aanpak. Het is zaak om daar rekening mee te houden. Om
adequaat te kunnen handelen bij uiteenlopende situaties, krijgt de uitvoeringsorganisatie
een ruim mandaat om binnen de staatssteunkaders te komen tot individuele afspraken
met ondernemers. Op deze manier kan, passend bij de mogelijkheden in het gebied, zo
goed mogelijk maatwerk geboden worden om ondernemers in hun specifieke situatie en
toekomstideeën te faciliteren.
Het Rijk zal in de aanpak de samenwerking zoeken met zowel provincies als gemeenten
en waterschappen als het gaat om de uitvoeringscapaciteit. Uitvoeringscapaciteit is
op alle fronten schaars. We zullen als overheden efficiënt met elkaar moeten werken
om de snelheid te maken voor alles wat nodig is vanwege de staat van de natuur en
de als gevolg daarvan beperkte mogelijkheden tot toestemmingsverlening. De uitvoering
van gesprekken met ondernemers zullen dan ook in afstemming met medeoverheden worden
opgezet, zodat nauw aangesloten kan worden bij al lopende gesprekken en processen.
Als in een provincie al een voldoende concreet (concept-)gebiedsprogramma beschikbaar
is, dan zal dit als inhoudelijk kaderstellend worden benut voor de mogelijkheden op
een bepaalde plek.
Aanpak en instrumentarium industrie
De aankondiging van een aanpak piekbelasters industrie is een significante kentering
van het stikstofbeleid ten aanzien van de industrie. Voorheen werd op generiek beleid
ten aanzien van klimaat en luchtkwaliteit ingezet om ook de algehele stikstofuitstoot,
met name die op het gebied van NOx, omlaag te brengen. In aanvulling daarop zullen de Ministeries van Economische Zaken
en Klimaat en Infrastructuur en Waterstaat zich nu op specifieke individuele bedrijven
richten. Daarop worden hun organisaties thans met de benodigde voortvarendheid ingericht
en toegerust. De aanpak zal zich richten op ongeveer 35 industriële bedrijven: de
naar verwachting circa 25 bedrijven die voldoen aan de drempelwaarde, plus nog eens
10 bedrijven die weliswaar onder de drempelwaarde zitten, maar deel uitmaken van de
maatwerkafspraken met grootste CO2-uitstoters en waarbij de reductie van de stikstofuitstoot ook wordt betrokken.
Het wettelijke spoor vormt het startpunt: daar waar mogelijk wordt de vergunning aangescherpt.
Dit gebeurt in overleg met het bevoegde gezag (meestal de provincie), de betreffende
omgevingsdienst en het bedrijf zelf, zoals gebruikelijk in het kader van vergunningverlening.
Daarbij is een integrale aanpak van belang, in het bijzonder bij verbrandingsprocessen:
er is immers een verband tussen de verschillende emissies die voortkomen uit de betreffende
industriële activiteit. Door alleen te focussen op een sterke verlaging van NOx kan de uitstoot van CO2 omhoog gaan en omgekeerd. In dergelijke gevallen kan beter ingezet worden op algehele
verduurzaming door bijvoorbeeld elektrificatie – stap 2 van de aanpak: maatwerk ten
behoeve van versnelde verduurzaming. Met de ondernemingen die vanwege hun CO2-uitstoot al onder de maatwerkaanpak vallen en ook als piekbelaster kwalificeren is
al gestart met deze verkenning.3
Naast verduurzaming met het oog op gecombineerde CO2- en NOx-reductie zijn er enkele industriebedrijven met een hoge NH3-uitstoot. Waar die uitstoot op basis van aanscherping van de vergunning niet maximaal
gereduceerd kan worden, zal verkend worden welke bovenwettelijke reductiemogelijkheden
er zijn.
De industriële bedrijven zullen in principe op volgorde van impact benaderd worden,
aan de hand van de publiek beschikbare informatie over de uitstoot van als piekbelaster
aan te merken industriële bedrijven en de doorrekening van die uitstoot in termen
van depositie.
Verduurzaming van industriebedrijven kent, net als bij agrarische ondernemingen, uitdagingen
die deels buiten de invloed van die bedrijven liggen, zoals toegang tot infrastructuur,
wet- en regelgeving en financiering. Zo kan een onderneming bij de vervanging van
een bestaande installatie door een nieuwe, duurzame variant oplopen tegen een gebrek
aan stikstofruimte voor de benodigde vergunning vanwege verhoogde stikstofuitstoot
in de bouwfase. Voorts geldt dat de aanpak per industriële piekbelaster een tijds-
en arbeidsintensief traject is vanwege de betrokkenheid van meerdere bestuursorganen
en andere belanghebbenden en het feit dat desbetreffende bedrijven afhankelijk zijn
van de organisatorische en financiële steun van hun (buitenlandse) moederbedrijven.
De voortgang van de aanpak in de industrie zal nauw worden gemonitord en afgezet tegen
de benodigde reducties. Aan de voorkant kan nog geen concreet getal worden verbonden
aan de totale reductie die valt te realiseren bij een dergelijke diverse groep van
bedrijven die bestaat uit onder andere afvalverwerkers, energiebedrijven, chemiebedrijven,
voedselproducenten en papierfabrieken: dit moet blijken uit de eerste fase van de
aanpak. Het kabinet zal de Kamer in november informeren over de voortgang en de te
verwachten opbrengst. Mocht dit onvoldoende zijn, dan wordt net als bij de agrarische
ondernemingen gekeken naar verder verplichtend instrumentarium.
PAS-meldingen
Het kabinet voelt een zware verantwoordelijkheid voor het legaliseren van de PAS-meldingen.
De initiatiefnemers van deze activiteiten zijn immers buiten hun schuld in deze situatie
terecht gekomen. Om de meldingen te legaliseren zetten Rijk en provincies concrete
stappen: het legalisatieprogramma is op 28 februari 2022 vastgesteld4 en de benodigde maatregelen worden uiterlijk in februari 2025 uitgevoerd. De verwachting
is dat er voor het legaliseren van de PAS-meldingen gemiddeld 11 mol/ha/jr. nodig
is.
In het legalisatieprogramma is een drietal maatregelen opgenomen. De Subsidieregeling
sanering varkenshouderijen (Srv, levert gemiddeld 2,8 mol/ha/jr. op) is voor het grootste
deel afgerond en hiermee zijn tot nu toe zes PAS-meldingen gelegaliseerd. Met de Regeling
provinciale aankoop veehouderijen (Rpav) zijn 54 bedrijven aangekocht en de stikstofruimte
komt naar verwachting eind 2023 beschikbaar. Over de exacte stikstofopbrengst wordt
de Kamer in de kwartaalrapportage implementatie bronmaatregelen geïnformeerd. Voor
de srv geldt dat er in de Regeling natuurbescherming5 staat dat deze stikstofruimte eerst voor woningbouw en de MIRT-projecten moet worden
gebruikt en dat alleen ruimte die daarna overblijft (restruimte) beschikbaar is voor
de legalisatie van PAS-meldingen (Kamerstuk 35 600, nr. 59). Daarnaast wordt onderzocht hoe nieuwe bronmaatregelen kunnen resulteren in meer
stikstofruimte in het SSRS en stikstofbanken en zal (opnieuw) gesproken worden over
de prioritering van deze ruimte, voor onder andere economische ontwikkeling zoals
woningbouw en infrastructuur. Om vertraging van de bouw te beperken, werkt het kabinet
overigens aan standaardisatie door middel van kengetallen of vuistregels. Zo worden
administratieve lasten voor initiatiefnemers verminderd. Het doel is om zo snel inzicht
te verschaffen of sprake is van een vergunningplicht en of een passende beoordeling
nodig is. Dit vermindert de rekenlast voor initiatiefnemers. In het verlengde daarvan
beziet het kabinet de mogelijkheden om voor deze projecten een ondergrens toe te kennen
(generieke voortoets), waaronder een project niet vergunningplichtig is.
De laatste maatregel in het legalisatieprogramma PAS-meldingen is de eerder genoemde
Lbv. Deze levert naar verwachting in 2025 ruimte op. De stikstofopbrengst is ten hoogste
gemiddeld 10 mol/ha/jr. landelijk dekkend, en is afhankelijk van de deelname en gebaseerd
op het nu beschikbare budget. Deze ruimte gaat met prioriteit naar de PAS-meldingen.
De piekbelastersaanpak vormt een belangrijke aanvulling op het legalisatieprogramma
ook waar vanuit de piekbelastersaanpak voor toestemmingverlening bruikbare stikstofruimte
ontstaat, gaat deze met prioriteit naar de PAS-meldingen.
Bovenop het legalisatieprogramma heeft het kabinet ook 250 miljoen euro aan provincies
beschikbaar gesteld om de uitvoering van het legalisatieprogramma te versnellen. Daarnaast
blijven we samen met provincies ook andere opties om te versnellen onderzoeken. Speciale
aandacht daarbij gaat uit naar PAS-meldingen waar handhaving dreigt. De verificatie
van de PAS-meldingen wordt uitgevoerd door bevoegde gezagen. Dit is een belangrijke
stap om te bepalen hoeveel ruimte er precies nodig is. Hieronder schets ik de voortgang
van het legalisatieprogramma.
Voortgang legalisatieprogramma in cijfers
Van de totale 2488 meldingen, is van 360 meldingen vastgesteld of zij via het legalisatieprogramma
een oplossing krijgen en daarvan hebben 49 meldingen reeds een oplossing. Niet alle
360 meldingen zijn hier al door het bevoegd gezag over geïnformeerd.
Van de 360 meldingen voldoen:
– 191 meldingen aan de criteria van het legalisatieprogramma;
– 169 meldingen niet aan de criteria van het legalisatieprogramma. Omdat het vaststellen
hiervan makkelijk gaat, is dit aantal relatief hoog.
Van de 49 meldingen hebben:
– 6 meldingen een in rechte vaststaande vergunning gekregen;
– 11 meldingen geen legalisatie nodig, bijvoorbeeld omdat er sprake is van dubbele aanvragen;
– 32 meldingen een bestuurlijk rechtsoordeel gekregen omdat er geen stikstofruimte nodig
is voor legalisatie; zij passen binnen bestaande toestemmingverlening.
Met het voorgaande voldoe ik aan de toezegging aan het Kamerlid Van Campen (VVD) om
de Kamer te informeren op grond waarvan provincies PAS-melders hebben gelegaliseerd
en de aankondiging in het legalisatieprogramma dat de Kamer op de hoogte wordt gehouden
van de voortgang in het legalisatieprogramma.
Commissie schadevergoeding PAS-melders
Het kabinet zet zich maximaal in om de schade te vergoeden die PAS-melders ondervinden
en heeft daarvoor een schadeloket ingericht6. Op 23 december jl.7 heb ik de Kamer geïnformeerd dat het kabinet voor de schadevergoedingen aan PAS-melders
een onafhankelijke commissie instelt die de individuele schadeverzoeken zal beoordelen
en over de toekenning van de schade aan mij zal adviseren. Het betreft hier advisering
over de aansprakelijkheid van de Staat voor schade die is ontstaan door de onverbindendverklaring
van de vrijstelling voor kleine deposities onder het PAS. Schade die het gevolg is
van andere besluiten, zoals bijvoorbeeld een eventuele last onder dwangsom in een
handhavingsprocedure, valt daar in ieder geval niet onder. Het instellingsbesluit
voor de Commissie schadevergoeding PAS-melders heb ik inmiddels vastgesteld en zal
binnenkort in de Staatscourant worden gepubliceerd. Met deze commissie zorgt het kabinet
ervoor dat de beoordeling van schadeclaims zo transparant en onafhankelijk mogelijk
plaatsvindt. Dat zal gebeuren overeenkomstig het geldende recht, in het bijzonder
het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Ik zal zo snel mogelijk
de voorzitter en de leden van de commissie aanstellen en zorgen dat het secretariaat
dat de commissie zal ondersteunen wordt bemand, zodat de commissie met haar werk kan
beginnen.
Tot slot
Over de uitwerking van bovenstaande opgaves voer ik intensief overleg met de medeoverheden
en maatschappelijke partners. Zo zal ik gemeenten nauw betrekken in de uitvoering
van de piekbelastersaanpak, vanwege de rol die zij hebben bij het wijzigen van bestemmingen.
De opgaves en keuzes waar we als maatschappij voor staan, zijn groot en complex en
de belangen soms tegengesteld. Ik waardeer de inzet en inbreng van de partijen in
de overleggen en zet de gesprekken bij de verdere uitwerking voort. Het kabinet kan
dit niet alleen: alleen met elkaar kunnen we tot oplossingen komen om in de toekomst
in een mooi, gezond en leefbaar land te wonen, te werken en voedsel te produceren.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink
Indieners
-
Indiener
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof