Brief regering : Fiche: Een verordening en richtlijnen voor eenvoudigere en flexibelere regels voor beursnoteringen (mkb-)bedrijven
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3602
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 februari 2023
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 7 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Ouderschapsverordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3596)
Fiche: Richtlijn Strafbaarstelling schending van beperkende maatregelen van de EU
(Kamerstuk 22 112, nr. 3597)
Fiche: Richtlijn materieel insolventierecht (Kamerstuk 22 112, nr. 3598)
Fiche: Richtlijn en verordening betreffende btw-regels voor het digitale tijdperk
(Kamerstuk 22 112, nr. 3599)
Fiche: Zevende wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn belastingen (Kamerstuk
22 112, nr. 3600)
Fiche: Verordening, richtlijn en mededeling wijziging Europees marktinfrastructuurraamwerk
(EMIR 3 review) (Kamerstuk 22 112, nr. 3601)
Fiche: Een verordening en richtlijnen voor eenvoudigere en flexibelere regels voor
beursnoteringen (mkb-)bedrijven
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Fiche: Een verordening en richtlijnen voor eenvoudigere en flexibelere regels voor
beursnoteringen (mkb-)bedrijven
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Proposal for a directive of the European Parliament and of the council amending Directive
2014/65/EU to make public capital markets in the Union more attractive for companies
and to facilitate access to capital for small and medium-sized enterprises and repealing
Directive 2001/34/EC
Proposal for a directive of the European Parliament and of the council on multiple-vote
share structures in companies that seek the admission to trading of their shares on
an SME growth market
Proposal for a regulation of the European Parliament and of the council amending Regulations
(EU) 2017/1129, (EU) No 596/2014 and (EU) No 600/2014 to make public capital markets
in the Union more attractive for companies and to facilitate access to capital for
small and medium-sized enterprises
b) Datum ontvangst Commissiedocument
7 december 2022
c) Nr. Commissiedocument
COM(2022) 760, COM(2022) 761 en COM(2022) 762
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/HTML/?uri=COM:2022:760:F…
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/HTML/?uri=COM:2022:761:F…
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/HTML/?uri=COM:2022:762:F…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2022) 762 en SWD(2022) 763; opinie Raad voor Regelgevingstoetsing: positief met
voorbehoud
f) Behandelingstraject Raad
COM(2022) 760 en 762: Raad Economische en Financiële Zaken; COM(2022) 761: Raad Justitie
en Binnenlandse Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Financiën
h) Rechtsbasis
COM(2022) 760 – Artikel 50, 53, eerste lid, en artikel 114 van het Verdrag betreffende
de Werking van de Europese Unie (VWEU).
COM(2022) 761 – Artikel 50 en artikel 114 VWEU.
COM(2022) 762 – Artikel 114 VWEU
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Het wetgevingspakket betreft wijzigingen in een drietal verordeningen, een voorstel
voor een nieuwe richtlijn, wijzigingen in een richtlijn en de intrekking van een richtlijn.
Twee voorstellen (COM(2022) 760 en 762) wijzigen bestaande verordeningen en een richtlijn
op het gebied van beursnoteringen. Het voorstel COM(2022) 761 introduceert een nieuwe
richtlijn over aandelen met meervoudig stemrecht voor ondernemingen die toegang willen
tot een midden en klein bedrijf (mkb)-groeimarkt (multiple voting rights directive, «MVR»). De voorstellen zien op het aantrekkelijker maken van beursnoteringen, om
de toegang van bedrijven – in het bijzonder het mkb – tot extern kapitaal te verbeteren.
Hiermee kan economische groei, verduurzaming en innovatie van Europese bedrijven worden
gestimuleerd. Daarmee past het pakket binnen de doelstelling om de Europese kapitaalmarktunie
verder te versterken. De voorstellen zijn een uitvoering van het kapitaalmarktunie
actieplan van de Europese Commissie (hierna: Commissie) uit 2020.1
Het pakket heeft tot doel om noteringen op kapitaalmarkten in de EU aantrekkelijker
te maken voor bedrijven die overwegen naar de beurs te gaan. Dit wordt voorzien door
(i) de (compliance)kosten te verminderen voor bedrijven die een notering overwegen
of hebben, (ii) beleggersbescherming en marktintegriteit te borgen en (iii) meer prikkels
te creëren voor bedrijven om te noteren.
Wijzigingen Prospectusverordening
De Prospectusverordening2 wordt herzien om de kosten te verlagen die instellingen moeten maken voor het opstellen
van een prospectus bij de aanbieding van effecten aan het publiek en/of toelating
tot de handel (kortweg een beursnotering). Het aantal vrijstellingen om een goedgekeurd
prospectus te publiceren wordt uitgebreid. Zo wordt de vrijstellingsgrens voor kleine
aanbiedingen van effecten aan het publiek geharmoniseerd op 12 miljoen euro. De huidige
vrijstellingsgrens waaronder een bedrijf geen prospectus hoeft te maken en laten goedkeuren
door de toezichthouder, is een lidstaatoptie en varieert in de EU van 1 miljoen euro
tot 8 miljoen euro. In Nederland is deze grens nu vastgesteld op 5 miljoen euro.
Daarnaast worden versoepelingen in het vrijstellingsregime voorgesteld voor op een
gereglementeerde markt of een mkb-groeimarkt genoteerde bedrijven. Deze uitgevende
instellingen worden vrijgesteld van het publiceren van een prospectus bij een vervolguitgifte,
indien de effecten inwisselbaar zijn met effecten die reeds waren toegelaten tot de
handel, en als de uitgifte lager is dan 40% van het aantal effecten dat reeds tot
de handel op dezelfde markt is toegelaten. Nieuw is dat het percentage wordt verhoogd
van 20% naar 40% en dat de vrijstelling wordt uitgebreid naar de mkb-groeimarkt.3 Daarnaast worden uitgevende instellingen met het voorstel vrijgesteld van zowel een
prospectus voor uitgifte van aandelen als toelating tot de handel (in geval van toelaten
op een gereglementeerde markt), indien de effecten inwisselbaar zijn met effecten
die reeds 18 maanden waren genoteerd op diezelfde markt, op voorwaarde dat een korte
samenvatting wordt gepubliceerd met de in bijlage IX van de verordening voorgeschreven
informatie.
Tevens wordt een aantal voorstellen gedaan om de opmaak van een prospectus te vereenvoudigen
en te stroomlijnen binnen de EU.4 Ook wordt een versoepeling voorgesteld in het universeel registratiedocument-regime
door de status van «frequent uitgevende instelling» vanaf één jaar in plaats van twee
jaar te verlenen. Verder worden enkele wijzigingen permanent, afkomstig uit het kapitaalmarkten
herstelpakket.5 Het gaat om de wijziging in de vrijstellingsgrens van 150 miljoen euro voor kredietinstellingen
die doorlopend non-equity aanbiedingen doen en wijzigingen in de regels voor een supplement op het prospectus.6 Tevens wordt de verplichte leesperiode verkort van zes naar drie dagen tussen de
publicatie van het prospectus en het moment dat de aanbieding afloopt.
Ten slotte worden voorstellen gedaan om het goedkeuringsproces van prospectussen door
de nationale toezichthouders te stroomlijnen en wordt een nieuw equivalentieregime
geïntroduceerd voor prospectussen van bedrijven van buiten de EU. Een prospectus hoeft
op grond van het nieuwe equivalentieregime niet meer ter goedkeuring te worden voorgelegd
aan de nationaal bevoegde autoriteiten in kwestie indien voldaan wordt aan de equivalentiecriteria,
maar hoeft slechts te worden gedeponeerd.
Wijzigingen Verordening marktmisbruik
De voorgestelde wijzigingen van de verordening marktmisbruik (MAR)7 hebben tot doel de regeldruk te verminderen voor ondernemingen die reeds genoteerd
zijn. Een belangrijke wijziging is gelegen in de plicht voor uitgevende instellingen
om voorwetenschap zo spoedig mogelijk openbaar te maken. De reikwijdte van deze plicht
wordt ingeperkt tot een in de tijd gespreid proces dat erop is gericht een bepaalde
situatie of gebeurtenis te bewerkstelligen (bijvoorbeeld het proces voorafgaand aan
en resulterend in een overname van een andere onderneming). Voor dergelijke processen
geldt dat niet alleen informatie gerelateerd aan de eindsituatie voorwetenschap kan
opleveren, maar ook informatie gerelateerd aan de tussenstappen. Het voorstel zondert
informatie gerelateerd aan tussenstappen uit van de publicatieplicht met als doel
de publicatieplicht te verduidelijken. Ook poogt de Commissie andere aspecten van
de MAR inzake de openbaarmakingsregels van voorwetenschap te verduidelijken; zo vervalt
onder meer de (door Nederland gebruikte) lidstaatoptie om te vereisen dat uitgevende
instellingen slechts op aanvraag van de toezichthouder uitstel van publicatie van
voorwetenschap moeten melden.
Verder beoogt het voorstel het opstellen van de zogenoemde insider lijst8 makkelijker te maken voor uitgevende instellingen en wordt de drempel waarboven een
transactie door beleidsbepalers in effecten van de eigen uitgevende instelling moet
worden gemeld, verhoogd van 5.000 euro naar 20.000 euro. Ook heeft het voorstel tot
doel het regime rond marktpeilingen te vereenvoudigen en worden de boetemaxima voor
enkele openbaarmakingsverplichtingen verlaagd voor het mkb. Tot slot voorziet het
voorstel in het opzetten van een cross market order book surveillance (CMOBS) mechanisme om toezichthouders in staat te stellen gevallen van grensoverschrijdend
marktmisbruik beter aan te pakken en krijgt de Europese Autoriteit voor effecten en
markten (ESMA) de bevoegdheid om samenwerkingsplatformen op te richten met andere
toezichthouders of met publieke autoriteiten op het gebied van spotmarkten.
Intrekken Noteringsrichtlijn
De Commissie stelt voor de Noteringsrichtlijn in te trekken.9 Deze richtlijn bevat regels over het toelaten van effecten tot de notering aan een
beurs en de informatie die over die effecten moet worden gepubliceerd, alsmede het
toezicht hierop. Deze richtlijn stamt uit 2001 en is grotendeels overbodig geworden
met de komst van latere Europese regelgeving, zoals de Prospectusrichtlijn, de Transparantierichtlijn
en de Richtlijn markten voor financiële instrumenten (MiFID).10 Enkele nog wel relevante bepalingen uit de Noteringsrichtlijn worden overgeheveld
naar MiFID II en tevens wordt voorgesteld deze bepalingen voor de hele EU nader te
harmoniseren. Dit betreft de minimale marktkapitalisatie en het minimale percentage
vrij verhandelbare aandelen. Op grond van de Noteringsrichtlijn dient de verwachte
marktkapitalisatie (beurswaarde) van een bedrijf dat aan een beurs wil noteren ten
minste 1 miljoen euro te bedragen, maar daar mag door lidstaten van worden afgeweken.
Met het voorstel wordt deze grens geharmoniseerd. Voorgesteld wordt om daarnaast de
grens van het deel van de aandelen van dezelfde klasse dat vrij verhandelbaar moet
zijn te verlagen van 25% naar ten minste 10%. Als gevolg van deze verlaging kunnen
bedrijven makkelijker naar de beurs, omdat ze een kleinere hoeveelheid aandelen publiek
moeten aanbieden en tegelijkertijd meer controle kunnen behouden over besluitvorming
binnen het bedrijf.
Wijzigingen Richtlijn en Verordening markten voor financiële instrumenten (MiFID II
en MiFIR)
Naast de wijzigingen in de Richtlijn markten voor financiële instrumenten («MiFID
II»)11 als gevolg van intrekking van Noteringsrichtlijn, bevat het voorstel enkele wijzigingen
inzake onderzoek naar beursgenoteerde ondernemingen. MiFID II bepaalt dat beleggingsondernemingen
die beleggingsdiensten aan cliënten verlenen, de kosten van onderzoek naar beursgenoteerde
ondernemingen apart aan beleggers moeten doorberekenen als dat onderzoek ziet op ondernemingen
met een beurswaarde van meer dan 1 miljard euro. Dit ter voorkoming van belangenconflicten
en ter verbetering van de kwaliteit van het onderzoek. Ter stimulering van onderzoek
naar beursgenoteerde (mkb-)ondernemingen, wordt voorgesteld om deze grens van 1 miljard
euro te verhogen naar 10 miljard euro. Hiermee wordt beoogd (kleinere) beursgenoteerde
bedrijven beter zichtbaar te maken voor investeerders. Verder wordt voorgesteld om
onderzoek dat volledig of gedeeltelijk door de uitgevende instelling wordt betaald,
als «issuer-sponsored research» te labelen. Om de objectiviteit en juistheid ervan te garanderen dient dit onderzoek
te voldoen aan een gedragscode die de betrokken marktexploitant of toezichthouder
heeft opgesteld. De wijzigingen van de Verordening markten voor financiële instrumenten
(«MiFIR»)12 hangen samen met de wijzingen in MAR voor het opzetten van een CMOBS-mechanisme.
Introductie van de MVR-richtlijn
De Commissie stelt een nieuwe richtlijn voor die lidstaten verplicht om het mogelijk
te maken om aandelen met meervoudig stemrecht uit te geven voor ondernemingen die
kapitaal willen ophalen op een mkb-groeimarkt. Het voorstel beoogt de toegang tot
de mkb-groeimarkt te verbeteren, met name met het oog op familiebedrijven en startups,
door de controlerend aandeelhouder – de familie of oprichter – in staat te stellen
om na een beursgang de controle over de onderneming te behouden door aan zijn eigen
aandelen meer stemrechten toe te kennen. Het voorstel schrijft voor dat lidstaten
de mogelijkheid moeten bieden voor ondernemingen die toegang zoeken tot een mkb-groeimarkt
om een aandelenstructuur in te voeren waarin ten minste één aandelenklasse bestaat
uit aandelen waaraan een hoger aantal stemrechten is verbonden dan aan aandelen uit
een andere klasse. De oprichter of familie van de onderneming kan door het bezit van
de aandelen met meervoudig stemrecht de controle over de onderneming behouden, terwijl
tegelijkertijd de voordelen van een beursnotering kunnen worden genoten. Daarmee draagt
dit voorstel bij aan gediversifieerde financiering waar relatief kleinere bedrijven
doorgaans minder toegang tot hebben dan grote bedrijven.
De voorgestelde richtlijn schrijft dwingend enkele waarborgen voor die de belangen
van de minderheidsaandeelhouders en het belang van de onderneming zelf moeten waarborgen.
Zo moet het besluit van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA) om meervoudig
stemrecht in te voeren en te wijzigen genomen worden met een gekwalificeerde meerderheid
van de stemmen. Daarnaast moeten lidstaten ofwel een maximale stemverhouding vaststellen
tussen de aandelen met en zonder meervoudig stemrecht en een maximum stellen aan het
geplaatst aandelenkapitaal dat uit aandelen met meervoudig stemrecht kan bestaan,
ofwel, de uitoefening van meervoudige stemrechten beperken als het gaat om besluiten
die de AVA met een gekwalificeerde meerderheid moet nemen. In aanvulling daarop geeft
de richtlijn enkele lidstaatopties, die verdergaande bescherming van minderheidsaandeelhouders
en de onderneming mogelijk maken. Een voorbeeld daarvan is dat de aandelen met meervoudig
stemrecht niet overgedragen kunnen worden aan derden of dat het meervoudig stemrecht
eindigt na verloop van een bepaalde periode.
Tot slot voorziet het voorstel in een transparantieverplichting. Ondernemingen die
een aandelenstructuur met meervoudig stemrecht hebben ingevoerd en aandelen verhandelen
of zullen verhandelen op de mkb-groeimarkt, moeten bepaalde informatie openbaar maken.
Het gaat bijvoorbeeld om transparantie over de soorten aandelenklassen die er zijn,
eventuele rechten of beperkingen die daaraan zijn verbonden en over door wie de aandelen
met meervoudig stemrecht worden gehouden. Overigens laat de richtlijn onverlet dat
de lidstaten een aandelenstructuur met meervoudig stemrecht introduceren of behouden
in gevallen die buiten het toepassingsbereik van dit voorstel vallen, zoals bij notering
op gereglementeerde markten.
b) Impact assessment Commissie
De Commissie heeft in de aanloop naar dit wetgevingspakket verschillende consultaties
verricht.13 Daarbij zijn enkele knelpunten in bestaande wet- en regelgeving geïdentificeerd:
(i) ongelijke mogelijkheden waar het gaat om aandeelhoudersstructuren voor de beursnotering,
ook wel Initial Public Offering (IPO) genoemd (pre-IPO-fase), (ii) lasten tijdens de beursnotering (IPO-fase), en
(iii) post-IPO lasten.
Pre-IPO-fase
Het eerste knelpunt betreft de gefragmenteerde regelgeving voor meervoudig stemrecht.
Volgens de Commissie is de vrees om controle te verliezen na een beursnotering een
belangrijke belemmering voor mkb-ondernemingen om toegang te zoeken tot de kapitaalmarkt.
Een aandelenstructuur met meervoudig stemrecht biedt hiervoor soelaas omdat de controlerend
aandeelhouder daarmee een relatief groot deel van het aandelenkapitaal kan verkopen,
zonder een evenredig groot deel aan stemrechten prijs te geven. In sommige lidstaten
zijn aandelenstructuren met meervoudig stemrecht mogelijk, terwijl ze in andere landen
verboden zijn. Dit biedt ongelijke kansen voor bedrijven binnen de EU. Ter bevordering
van een gelijk speelveld binnen de interne markt wat betreft de toegang tot de mkb-groeimarkten,
acht de Commissie het daarom wenselijk om regels over aandelenstructuren met meervoudig
stemrecht te harmoniseren. De Commissie heeft voor de MVR-richtlijn onderzoek gedaan
naar zowel minimum- als maximumharmonisatie. De optie van maximumharmonisatie zou
gepaard gaan met meer verplichtingen voor lidstaten en extra beperkingen c.q. vereisten
voor bedrijven, in het bijzonder in lidstaten waar een flexibele aandelenstructuur
reeds mogelijk is. Gelet op de bijzonderheden van de verschillende nationale regimes
en het doel van de richtlijn om beursnoteringen op een mkb-groeimarkt aantrekkelijker
te maken, is gekozen voor de optie van minimumharmonisatie.
IPO-fase
Het tweede knelpunt ziet op de lasten die gepaard gaan met een beursnotering. Uitgevende
instellingen zijn bij een beursnotering verplicht om een prospectus op te maken en
publiceren, tenzij sprake is van een vrijstelling. Het opstellen van een prospectus
kan tot hoge kosten leiden, zowel bij een eerste beursnotering als bij uitgifte van
reeds genoteerde effecten. Daarnaast verschilt de manier waarop nationale toezichthouders
een prospectus toetsen tussen lidstaten, zoals ook geconstateerd in een recente ESMA
peer review. Het gaat dan om de lengte van het proces, de opgevraagde informatie en
de toets zelf. Om tot lastenverlichting te komen voor bedrijven in de IPO-fase, heeft
de Commissie twee opties verkend. Optie 1 houdt in dat de toetsing van het prospectus
door de nationale toezichthouder zou worden geschrapt en worden vervangen door toetsing
door de beursexploitant. Deze optie zou volgens de Commissie slechts deels tegemoet
komen aan de doelstelling. Ook zou de uitgevende instelling wellicht niet kunnen noteren
in een andere lidstaat (bij een andere beurs) zonder een nieuw document op te stellen
(geen paspoort). Optie 2 zet in op kortere prospectussen en gestroomlijnde toetsing
door nationale toezichthouders. Uitgevende instellingen zouden profiteren van een
gestroomlijnd standaardprospectus, de introductie van een EU-toelatingsdocument voor
het aanbieden van effecten en notering op mkb-groeimarkten en de vrijstelling voor
de meeste secundaire uitgiftes door reeds genoteerde bedrijven. De kosten zullen daardoor
lager uitvallen en nationale toezichthouders behouden hun bevoegdheden. De lastenvermindering
voor uitgevende instellingen wordt fors hoger geschat dan bij optie 1. Optie 2 wordt
daarom effectief bevonden door de Commissie in het bereiken van de doelstelling en
geniet de voorkeur.
Post-IPO-fase
Het derde knelpunt zijn de lasten die gepaard gaan met een notering.14 De kern van te hoge regeldruk wat betreft de MAR ligt wat de Commissie betreft bij
de plicht voor uitgevende instellingen om voorwetenschap zo spoedig mogelijk openbaar
te maken. Voorwetenschap is een breed en open begrip, waardoor uitgevende instellingen
veel kosten voor juridisch advies maken om te bepalen of bepaalde informatie als voorwetenschap
kwalificeert en of publicatie ervan eventueel uitgesteld kan worden. Om de lasten
die hiermee samenhangen te verminderen identificeert de Commissie twee opties: (1)
aanpassen van de definitie van voorwetenschap in relatie tot de openbaarmakingsplicht,
gecombineerd met verduidelijken van de voorwaarden voor uitstel; en (2) het opstellen
van een uitputtende lijst van gebeurtenissen die als voorwetenschap in de zin van
de publicatieplicht moeten worden gezien. Hoewel optie 2 de grootste lastenreductie
met zich meebrengt, is deze optie minder effectief wat betreft het borgen van beleggersbescherming
en marktintegriteit. Optie 1 combineert een aanzienlijke lastenreductie voor uitgevende
instellingen met een adequate borging van de marktintegriteit. Alles afwegend wordt
optie 1 door de Commissie als voorkeursoptie gezien.
Noteringsrichtlijn
Voor de Noteringsrichtlijn heeft de Commissie twee opties verkend. Optie 1 betreft
het intrekken van de inmiddels grotendeels gedateerde richtlijn en het overhevelen
van de nog wel relevante bepalingen naar de MiFID II. Optie 2 betreft een herziening
van de Noteringsrichtlijn. De Commissie kiest in haar voorstel voor optie 1 omdat
zij optie 2 minder effectief acht waar het gaat om het harmoniseren van regels en
marktpraktijken.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet hecht groot belang aan verdere verdieping van de Europese kapitaalmarktunie
en steunt het actieplan dat de Commissie daartoe heeft opgesteld.15 Een sterke Europese kapitaalmarktunie draagt bij aan de economische groei via efficiënte
allocatie van kapitaal en aan financiële stabiliteit door vergroting van het schokabsorberend
vermogen van financiële markten. Dit wetgevingspakket is onderdeel van de uitvoering
van dit actieplan. Het kabinet steunt het voornemen om de lastendruk rond het verkrijgen
en hebben van een beursnotering verder te verminderen. Het is evenwel van belang de
juiste balans te vinden tussen vereenvoudiging van regels en het behoud van de integriteit
van de markt en een adequate beleggersbescherming.16
In Nederland is het, onafhankelijk van een beursnotering, mogelijk voor ondernemingen
om een aandelenstructuur in te voeren met meervoudig stemrecht. Voor het invoeren
van een dergelijke structuur is het in Nederland niet nodig dat de onderneming toegang
zoekt tot een mkb-groeimarkt of ander type handelsplatform. Het uitgangspunt in Nederland
is dat aan alle aandelen van een gelijk bedrag gelijke rechten zijn toegekend. Is
het kapitaal van de onderneming verdeeld in aandelen van hetzelfde bedrag, dan is
aan ieder aandeel één stem verbonden. Van deze uitgangspunten kan statutair worden
afgeweken binnen de grenzen van het gelijkheidsbeginsel (artikel 2:92 BW en artikel 2:8
lid BW), om een aandelenstructuur met meervoudig stemrecht in te voeren.17
b) Beoordeling en inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet staat over het algemeen positief tegenover het voorgestelde wetgevingspakket
en onderschrijft het doel om de toegang tot beurzen, in het bijzonder voor mkb-ondernemingen
in Europees verband te verbeteren en om bedrijven binnen de EU betere en gelijke kansen
te bieden om externe financiering aan te trekken.
Prospectusverordening
Het kabinet staat in beginsel positief tegenover het voorstel om de prospectusvrijstellingsgrens
voor kleine aanbiedingen van effecten aan het publiek te verhogen en tevens te harmoniseren
in de EU. Het kabinet is van mening dat verhoging van deze grens in de hele EU direct
een lastenvermindering kan opleveren voor het mkb dat financiering wenst op te halen
in de markt. Tegelijkertijd zal het kabinet in de onderhandelingen aandacht vragen
voor het effect van de verhoging van deze grens naar 12 miljoen euro op de beleggersbescherming
en erop inzetten mogelijke negatieve gevolgen zoveel mogelijk te beperken.
Het kabinet staat daarnaast positief tegenover het voorstel om uitgevende instellingen
vrij te stellen van het publiceren van een prospectus bij een vervolgemissie, indien
de effecten inwisselbaar zijn met effecten die reeds waren toegelaten tot de handel
op een gereglementeerde markt of mkb-groeimarkt en indien de uitgifte over een periode
van 12 maanden niet meer dan 40% vertegenwoordigt van het aantal effecten dat reeds
tot de handel op dezelfde markt is toegelaten. Het kabinet kan de verhoging van de
grens van 20% naar 40% en de uitbreiding van de vrijstelling naar de mkb-groeimarkt
steunen. Het wordt op deze manier makkelijker voor bedrijven die al zijn genoteerd
om extra kapitaal op te halen. De vrijstelling zal ook gelden in het geval van een
vervolgemissie die uitgebreid wordt naar retailbeleggers. Het kabinet kan zich ook
hierin vinden, zolang de initiële prospectus wel is opgesteld voor retailbeleggers
om adequate beleggersbescherming te behouden.
Het kabinet is kritisch op het voorstel om uitgevende instellingen in bepaalde gevallen
vrij te stellen van zowel een prospectus voor uitgifte van effecten als voor toelating
tot de handel (in geval van toelaten op een gereglementeerde markt). Zo geldt er in
het voorstel in bepaalde gevallen geen limiet op de vervolguitgifte van onderling
vervangbare effecten en kan een uitgevende instelling zonder een nieuw prospectus
overstappen van een mkb-groeimarkt naar een gereglementeerde markt. Het kabinet vindt
het belangrijk dat ook bij deze vrijstelling sprake zou moeten zijn van de voorwaarde
dat de vervolguitgifte niet meer dan een bepaald percentage van het aantal effecten
dat reeds tot de handel is toegelaten vertegenwoordigt, bijvoorbeeld ook 40%. Ook
is het van belang dat er een (recent) goedgekeurd prospectus beschikbaar is indien
een uitgevende instelling voornemens is om over te stappen van een mkb-groeimarkt
naar een gereglementeerde markt. Daarvoor zal het kabinet aandacht vragen in de onderhandelingen.
Het kabinet is voorstander van het stroomlijnen en vereenvoudigen van prospectussen
en is van mening dat de voorgestelde maatregelen bijdragen aan lastenverlichting voor
uitgevende instellingen en ook de leesbaarheid van het prospectus ten goede komen.
Het kabinet kan het verlichte prospectusregime van het vervolgprospectus (follow-on prospectus) steunen, maar vraagt zich wel af hoe dit zich verhoudt tot de hierboven beschreven
vrijstelling die wordt geïntroduceerd voor uitgifte van reeds toegelaten effecten
en of het vervolgprospectus een nuttige aanvulling daarop vormt. Het kabinet kan zich
ook vinden in de versoepeling van het universeel registratiedocumentregime. Ten slotte
kan het kabinet het voorstel om de verplichte leesperiode van een prospectus te verkorten
naar drie dagen, hoewel de leestijd voor beleggers aanzienlijk wordt verkort, steunen.
De versoepeling draagt immers bij aan een flexibelere en dus in sommige situaties
snellere uitgifte, wat het marktrisico voor betrokken partijen kan verkleinen. Het
wordt met een kortere aanbiedingsperiode aantrekkelijker om ook retailbeleggers te
benaderen, die nu vanwege onder andere dit gebrek aan flexibiliteit worden uitgesloten
van inschrijving.
Het kabinet is voorstander van het voorstel van de Commissie om de toetsing van prospectussen
door nationaal bevoegde toezichthouders te stroomlijnen.18 Tussen deze goedkeuringsprocedures bestaan soms grote verschillen tussen lidstaten,
zowel in de duur van de procedure als de aanvullende eisen die de toezichthouder aan
de door de uitgevende instelling te publiceren informatie stelt. Het is in het belang
van de Europese kapitaalmarktunie als deze processen niet ver uiteenlopen om toezichtarbitrage
tegen te gaan. Het kabinet steunt het voorstel ter aanscherping van de goedkeuringsprocedures,
met inachtneming van een kritische noot waar het gaat om de delegatiebepaling (zie
paragraaf 6b). Het voorstel bevat daarnaast een bevoegdheid voor ESMA om iedere drie
jaar een peer review uit te voeren bij toezichthouders. Het kabinet wenst te benadrukken
dat de ESMA-verordening al in algemene zin ESMA de bevoegdheid geeft om peer reviews
uit te voeren.19
Het kabinet steunt het nieuwe equivalentieregime voor prospectussen uit derde landen.
Het huidige regime laat veel ruimte en dus ook verantwoordelijkheid bij nationale
toezichthouders om een prospectus uit een derde land te beoordelen. Toezichthouders
worstelden met dergelijke goedkeuringen. Wanneer de Commissie derde landen equivalent
verklaart op basis van duidelijke eisen, kunnen zowel de toezichthouders in de lidstaten
als uitgevende instellingen uit derde landen leunen op deze beoordeling. Uitgevende
instellingen hoeven het prospectus dan slechts nog te deponeren en de uitgevende instelling
kan daarmee sneller de markt op, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de eisen die
reeds in de jurisdictie van lidstaten gelden.
Verordening marktmisbruik
Het borgen van de marktintegriteit is van essentieel belang voor het vertrouwen in
de kapitaalmarkten en het functioneren daarvan. De regels ter voorkoming van marktmisbruik
zijn een onontbeerlijke schakel in het borgen van de marktintegriteit. Binnen die
regels is de plicht voor uitgevende instellingen om voorwetenschap zo snel mogelijk
openbaar te maken één van de pijlers. Het kabinet staat daarom kritisch tegenover
de voorgestelde wijzigingen van de publicatieplicht. Door de reikwijdte van die plicht
te beperken, wordt het uitgevende instellingen makkelijker gemaakt (en besparen zij
kosten), het blijft echter onduidelijk wat dit betekent voor de integriteit van de
markt en daarmee of de maatregel überhaupt enig positief effect op de markt als geheel
heeft. Hoe langer voorwetenschap «rondzweeft», hoe groter de kans dat de kring van
ingewijden alsmaar groter wordt en daarmee de kans dat uiteindelijk iemand op de voorwetenschap
handelt. Het argument van de Commissie dat deze maatregel mede voorkomt dat beleggers
te veel «onrijpe» informatie vanuit uitgevende instellingen krijgen en daarmee bijdraagt
betere beleggingsbeslissingen, overtuigt niet. Informatie die kwalificeert als voorwetenschap
is per definitie «rijp», ongeacht of dit informatie is die relateert aan een tussenstap,
en daarmee van belang voor beleggers en de uiteindelijk te nemen beleggingsbeslissing.
Het kabinet zal zich op dit punt kritisch opstellen in de onderhandelingen en de Commissie
vragen naar de gevolgen voor de marktintegriteit. Ook is het kabinet nog niet overtuigd
van het nut van de aanpassingen betreffende het uitstellen van publicatie van voorwetenschap
en de herschreven bepaling wat betreft het reageren op geruchten.
Het kabinet kan de overige voorgestelde wijzigingen van de MAR wel steunen, maar vraagt
zich op onderdelen wel af of hiermee de beoogde vermindering van regeldruk bereikt
wordt. Het kabinet is voorstander van het CMOBS-mechanisme, maar zal aandacht vragen
voor een zo efficiënt mogelijke invoering, waarbij ook aandacht is voor de lasten
die dit met zich meebrengt voor nationaal bevoegde autoriteiten.
Noteringsrichtlijn
Het kabinet kan het voorstel voor intrekking van de Noteringsrichtlijn en overheveling
van de nog relevante bepalingen uit die richtlijn naar MiFID II steunen. Dit omdat
het kabinet zich kan vinden in de onderliggende argumentatie van de Commissie dat
een groot deel van de Noteringsrichtlijn overbodig is geworden door latere Europese
regelgeving en nadere harmonisatie van de toepassing wenselijk is voor een geïntegreerde
kapitaalmarkt. Het kabinet zal de Commissie vragen naar een verduidelijking van de
gevolgen van de intrekking van de richtlijn voor het toezichtkader.
Wat betreft de naar MiFID II over te hevelen bepalingen, kan het kabinet zich vinden
in het volledig harmoniseren van de eis van de marktkapitalisatie van ten minste 1 miljoen
euro. De marktkapitalisatie van bedrijven die een beursnotering ambiëren ligt in de
praktijk vaak hoger. Het kabinet staat open voor de harmonisatie van het verplichte
percentage vrij verhandelbare aandelen, maar vraagt zich af of het voorgestelde verlaagde
percentage van 10% niet te laag is. Enerzijds maakt een lager percentage dat het aantrekkelijker
wordt voor bedrijven om hun effecten op een beurs te noteren. Anderzijds kan de aantrekkelijkheid
voor beleggers om in deze bedrijven te investeren hierdoor afnemen, gelet op de mogelijk
beperktere liquiditeit. Het kabinet zal aandacht vragen voor een adequate balans,
waarbij de Europese kapitaalmarkt internationaal concurrerend blijft.
Richtlijn markten voor financiële instrumenten
Het kabinet acht het positief dat onderzoek naar beursgenoteerde bedrijven door analisten
wordt gestimuleerd. Een betere beschikbaarheid van dergelijke onderzoeken draagt bij
aan de zichtbaarheid van bedrijven, en aan het nemen van goed geïnformeerde beleggingsbeslissingen.
Het kabinet steunt daarom het voorstel om onderzoek dat (deels) door de uitgevende
instelling wordt bekostigd te faciliteren. Het is positief dat het voorstel hieraan
nadere voorwaarden stelt, middels een gedragscode, om de objectiviteit van dergelijk
onderzoek te kunnen borgen.
Het kabinet heeft echter twijfels bij de effectiviteit en proportionaliteit van de
voorgestelde verhoging van de grens waaronder beleggingsondernemingen de kosten van
onderzoek en beleggingsdiensten gebundeld bij hun klanten in rekening mogen brengen.
Het kabinet vraagt zich af of, zoals genoemd in de argumentatie van de Commissie,
dit voorstel leidt tot meer onderzoek naar kleinere beursgenoteerde bedrijven, mede
gelet op de opvattingen van stakeholders in de consultatie. Uit recente rapporten
van ESMA blijkt dat de huidige regelgeving geen negatieve impact heeft gehad op de
kwantiteit van onderzoek.20 Het regelgevend kader is tevens recentelijk herzien om met beleggingsdiensten gebundelde
betaling van onderzoek naar bedrijven met een beurswaarde tot 1 miljard euro toe te
staan.21 Het kabinet zal tijdens de onderhandelingen de Commissie vragen naar de rationale
voor een verhoging van deze grens.
MVR-richtlijn
Het kabinet is het eens met de Commissie dat een aandelenstructuur met meervoudig
stemrecht kan bijdragen aan een verbetering van de toegang tot de mkb-groeimarkt en
kan helpen om bedrijven binnen de EU gelijke kansen te geven. Ook is het kabinet een
voorstander van minimumharmonisatie, om lidstaten flexibiliteit en de ruimte te geven
om de regeling zo goed mogelijk aan te laten sluiten op hun nationale regimes.
In Nederland is momenteel geen mkb-groeimarkt geregistreerd, waarmee de directe impact
van deze nieuwe richtlijn op Nederlandse bedrijven vooralsnog beperkt is. Wel kunnen
Nederlandse mkb-ondernemingen zich laten noteren aan andere Nederlandse beurzen, zoals
bestaande gereglementeerde markten of MTFs, waarbij in Nederland het invoeren van
een aandelenstructuur met meervoudig stemrecht al tot de mogelijkheden behoort. Het
kabinet zal erop inzetten dat het voorstel wat techniek betreft zoveel mogelijk de
ruimte biedt om aangesloten te worden op het Nederlandse stelsel. Dat geldt bijvoorbeeld
voor de wijze waarop de minderheidsaandeelhouders en de ondernemingen zelf volgens
het voorstel moeten worden beschermd in het geval een aandelenstructuur met meervoudig
stemrecht wordt gehanteerd. Ook geldt dit voor de beschermingsbepalingen die als lidstaatoptie
zijn meegegeven.
Het kabinet is in beginsel voorstander van transparantievereisten als het gaat om
aandelenstructuren met meervoudige stemrechten. Voor investeerders is van groot belang
dat duidelijk is wat de structuur is van het bedrijf waar in wordt geïnvesteerd en
wat beperkingen zijn ten aanzien van de verhandelbare aandelen. Dergelijke transparantieverplichtingen
kan Nederland uiteraard steunen, omdat deze doorgaans ook al onderdeel zullen uitmaken
van een prospectus. Daarentegen signaleert het kabinet een aandachtspunt bij de voorgestelde
transparantieverplichtingen, waar die zien op transparantie inzake de namen van aandeelhouders
met meervoudige stemrechten. Dat heeft onder andere te maken met de doelgroep van
deze richtlijn, het mkb. Bij het mkb zijn investeerders en aandeelhouders vaker natuurlijke
personen, waardoor sneller sprake zal zijn van een inbreuk op privacyrechten. Het
kabinet heeft dan ook vragen bij de proportionaliteit van het voorstel om de namen
van aandeelhouders met meervoudige stemrechten openbaar te maken, mede gelet op de
ontwikkelingen bij het Hof van Justitie van de EU over het UBO-register. In de onderhandelingen
zal het kabinet daarom aandacht vragen voor de verhouding met de Algemene verordening
gegevensbescherming (AVG).
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Het kabinet verwacht dat de lidstaten overwegend positief zullen oordelen over de
doelen die de Commissie met dit voorstel wil bereiken, omdat het aansluit bij de Raadsconclusies
van 1 december 2020 waarin het belang van de verdieping van de kapitaalmarktunie is
benadrukt.22 Het bredere doel van dit voorstel om de Europese kapitaalmarkten aantrekkelijker
te maken en tegelijkertijd de belangen van beleggers en de marktintegriteit te verzekeren,
wordt breed gedragen in bijeenkomsten van de Commissie met lidstaten.
De positie van het Europees Parlement (Commissie economische en monetaire zaken) is
nog niet bekend.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
De Commissie stelt als juridische basis voor het wetgevingspakket artikelen 50 (COM(2022)
760: MiFID II en Noteringsrichtlijn, COM(2022) 761: MVR richtlijn), 53, eerste lid
(COM(2022) 760: MiFID II en Noteringsrichtlijn) en artikel 114 (COM(2022) 762: Prospectusverordening,
MiFIR en Verordening marktmisbruik en COM(2022) 761: MVR-richtlijn) van het VWEU voor.
De rechtsgrondslagen zijn hiermee gelijk aan die van de via de onderhavige voorstellen
te wijzigen verordeningen en richtlijnen. Artikel 50 VWEU geeft de bevoegdheid aan
het Europees Parlement en de Raad teneinde de vrijheid van vestiging voor een bepaalde
werkzaamheid te verwezenlijken, te beslissen bij wege van richtlijnen. Artikel 53,
eerste lid, VWEU geeft de EU de bevoegdheid teneinde de toegang tot werkzaamheden,
anders dan in loondienst, en de uitvoering daarvan te vergemakkelijken, richtlijnen
vast te stellen inzake de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere
titels en inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen
van de lidstaten betreffende de toegang tot deze werkzaamheden. Op grond van artikel 114
VWEU is de EU bevoegd om maatregelen vast te stellen ten aanzien van de instelling
en de werking van de interne markt. Het kabinet kan zich vinden in de voorgestelde
rechtsgrondslagen. Op het terrein van de interne markt heeft de EU een met de lidstaten
gedeelde bevoegdheid (artikel 4, tweede lid, onderdeel a, VWEU).
b) Subsidiariteit
Het kabinet beoordeelt de subsidiariteit voor alle drie voorstellen als positief.
De voorstellen hebben tot doel om beursnoteringen van bedrijven – in het bijzonder
het mkb – aantrekkelijker te maken en daarmee de toegang tot extern kapitaal te verbeteren.
Het pakket past binnen de doelstelling om de Europese kapitaalmarktunie verder te
versterken. Het is gezien het grensoverschrijdende en internationale karakter van
de kapitaalmarkten, gepast om de regelgeving aangaande dit onderwerp op EU-niveau
vast te stellen. Regelgeving over beursnoteringen is in hoge mate reeds Europees vastgesteld.
Het ligt voor de hand om daarom ook op dat niveau wijzigingen door te voeren. Zo is
het voor een geïntegreerde kapitaalmarkt van belang om het gelijke speelveld in de
EU te bewaken, zodat onder meer op het gebied van beleggersbescherming en toegang
tot kapitaalmarkten, grensoverschrijdende activiteiten onder gelijke regelgeving vallen.
Bovendien past een Europese inzet bij de wens van het kabinet om tot verdergaande
harmonisering van regels aangaande kapitaalmarkten te komen. Ook past het in de doelstelling
van de kapitaalmarktunie om in te zetten op meer financieringsmogelijkheden voor Europese
bedrijven om zo schokken in de economie te weren. De MVR-richtlijn beoogt de verschillen
weg te nemen die nu bestaan tussen de nationale regelingen omtrent aandelenstructuren
met meervoudig stemrecht en daarmee te zorgen voor meer gelijke kansen voor bedrijven
binnen de EU. De verschillen tussen lidstaten kunnen uitsluitend worden weggenomen
met behulp van Europese maatregelen. Om bovenstaande redenen is optreden op EU-niveau
gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het kabinet beoordeelt de proportionaliteit van alle voorstellen als positief. De
voorgestelde maatregelen dienen ertoe noteringen in de EU aantrekkelijker te maken.
Dit wordt onder meer bereikt door maatregelen om kosten voortvloeiend uit regelgeving
te verminderen en meer flexibiliteit te bieden aan uitgevende instellingen om een
aanbieding van effecten te doen aan het publiek en deze te noteren. De Commissie licht
in het voorstel toe dat deze maatregelen gezien moeten worden als een belangrijk onderdeel
van een breder pakket van maatregelen binnen het kapitaalmarktunie actieplan uit 2020
om de aantrekkelijkheid van de kapitaalmarkt te vergroten. Deze gerichte maatregelen
ter vereenvoudiging van beursgangen en noteringen en verduidelijking in regelgeving
daaromtrent, zijn naar verwachting geschikt om bij te dragen aan het behalen van het
doel om een beursnotering aantrekkelijker te maken voor bedrijven in de EU. Minder
ingrijpende maatregelen dan in dit voorstel zullen naar verwachting niet de impact
hebben die nodig is om het gewenste doel te bereiken.
Door met de MVR-richtlijn in heel de EU een aandelenstructuur met meervoudig stemrecht
mogelijk te maken binnen de EU, kan een drempel worden weggenomen voor de toegang
tot een mkb-groeimarkt. Er zijn ook andere instrumenten denkbaar waarmee de doelstelling
van het behouden van controle door oprichters van een onderneming kan worden bereikt,
zoals loyaliteitsaandelen, stemrechtloze aandelen of beperking van stemrechten. Het
kabinet kan zich vinden in de redenering van de Commissie dat deze instrumenten minder
geschikt zijn voor het te bereiken doel, omdat daarmee minder kapitaal kan worden
opgehaald dan met meervoudig stemrecht. Daarnaast harmoniseert het voorstel in dat
kader ook tot op zekere hoogte de bescherming van de onderneming en andere belanghebbenden
in het geval een aandelenstructuur met meervoudig stemrecht wordt ingevoerd bij een
beursnotering op een mkb-groeimarkt. Gekozen is voor minimumharmonisatie, die flexibiliteit
aan de lidstaten geeft bij de implementatie en die ruimte laat voor bestaande nationale
regelingen met een breder toepassingsbereik.
Desondanks signaleert het kabinet, zoals aangegeven onder 3b, een aandachtspunt bij
de voorgestelde transparantieverplichtingen, waar die zien op transparantie inzake
de namen van aandeelhouders met meervoudige stemrechten. Dat heeft er vooral mee te
maken dat bij het mkb investeerders en aandeelhouders vaker natuurlijke personen zijn,
waardoor sprake zal zijn van een inbreuk op privacyrechten wanneer hun naam openbaar
moet worden gemaakt. Het kabinet heeft vragen bij de noodzaak en proportionaliteit
van deze transparantieverplichting, in verhouding tot het te bereiken doel, namelijk
dat beleggers een goed geïnformeerd besluit kunnen nemen over hun investering en,
daarnaast, het doel van marktefficiëntie. Dit geldt mede vanwege jurisprudentie van
het Hof van Justitie van de EU over de verplichte openbaarheid van het UBO-register
op grond van de vijfde anti-witwasrichtlijn. Het Hof oordeelde, kort gezegd, dat de
noodzakelijkheid van de publieke toegankelijkheid van persoonsgegevens in dit register
onvoldoende is onderbouwd, en niet proportioneel is ten opzichte van het nagestreefde
doel.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Dit voorstel heeft naar verwachting geen gevolgen voor de EU-begroting. Indien het
voorstel wel gevolgen zou hebben voor de EU-begroting, is het kabinet van mening dat
de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken
financiële kaders van het MFK 2021–2027, en dat deze moeten passen bij een prudente
ontwikkeling van de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het kabinet verwacht geen financiële gevolgen voor de Rijksbegroting. Mochten er uiteindelijk
extra budgettaire consequenties blijken te zijn, dan worden deze ingepast op de begroting
van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Het voorstel heeft naar verwachting over het algemeen geen financiële en administratieve
gevolgen voor de burger. Voor bedrijven die zich willen laten noteren aan een beurs
zal sprake zijn van lastenverlichting. De lastenvermindering voor uitgevende instellingen
in de EU als gevolg van wijzigingen in de prospectusverordening wordt door de Commissie
geschat op 67 miljoen euro. De lastenvermindering voor uitgevende instellingen als
gevolg van wijzingen in de verordening marktmisbruik wordt geschat op 89 miljoen euro.
Er kan een (eenmalige) administratieve last zijn voor marktexploitanten als gevolg
van implementatie van voorgestelde wijzigingen. De Commissie schat in dat het opzetten
van het CMOBS-mechanisme éénmalig 400.000 euro kost en structureel 200.000 euro. Deze
kosten worden door de nationaal bevoegde autoriteiten gedragen, waarbij voor Nederland
geldt dat deze kosten uiteindelijk ten laste komen van onder toezicht staande instellingen.
Er worden geen gevolgen verwacht voor bedrijven en burgers van de MVR-richtlijn, omdat
er op dit moment geen mkb-groeimarkten zijn in Nederland.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Het voorstel beoogt de Europese kapitaalmarkten te versterken en de werking van en
handel op de markten voor financiële instrumenten te verbeteren. Daarmee wordt de
ontwikkeling van financieringsmogelijkheden voor bedrijven bevorderd en aan beleggers
meer investeringsmogelijkheden geboden. Dit komt het interne concurrentievermogen
van zowel de financiële markten als bedrijven in de reële economie van de EU ten goede.
Het voorstel beoogt het concurrentievermogen en de aantrekkelijkheid van de Europese
kapitaalmarkten te vergroten, in vergelijking tot markten in andere jurisdicties.
Het voorstel heeft geen gevolgen voor geopolitieke aspecten.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Aan enkele voorschriften van de Prospectusverordening, Verordening marktmisbruik en
MiFIR dient uitvoering te worden gegeven door middel van wijzigingen in algemene regelingen
en maatregelen van bestuur, zoals de Vrijstellingsregeling Wft, het Besluit marktmisbruik
en het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten.
Wijzigingen van MiFID II, de introductie van de nieuwe MVR-richtlijn en intrekking
van de Noteringsrichtlijn zullen wijzigingen van nationale wet- en regelgeving tot
gevolg hebben. Afhankelijk van de aard van de benodigde aanpassingen, zullen de wijzigingen
naar aanleiding van de implementatie van de MVR-richtlijn in boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek worden doorgevoerd of – bijvoorbeeld vanwege de samenhang met de toegang tot
de mkb-groeimarkt – in de Wft. De transparantieverplichting uit de MVR-richtlijn zal
mogelijk een aanpassing vergen in de Wft.
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de lex silencio positivo.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Prospectusverordening
Het voorstel bevat vier nieuwe dan wel deels uitgebreide bevoegdheden voor de Commissie
om gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen vast te stellen.
De eerste bevoegdheidstoekenning is opgenomen in artikel 20, elfde lid en betreft
de bevoegdheid van de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake
de eisen aan de goedkeuringsprocedure van nationaal bevoegde toezichthouders. Daarin
zal bepaald worden wanneer de nationaal bevoegde autoriteit additionele criteria mag
eisen aan het toetsingsproces, de maximale periode die het proces in beslag mag nemen
en de consequenties als de nationaal bevoegde autoriteit niet binnen die periode een
besluit neemt. Op deze bevoegdheid is op grond van art. 44 de raadplegingsprocedure
van toepassing, waarbij de Commissie wordt bijgestaan door het Europees Comité voor
het effectenbedrijf. Het kabinet heeft twijfels wat betreft de mogelijkheid van een
gedeelte van deze voorgestelde bevoegdheidstoekenning. De regels voor de goedkeuring
en publicatie van het prospectus zijn een essentieel onderdeel van de verordening
en worden ook nader uitgewerkt in de verordening. In art. 20 worden eisen gesteld
aan de duur van de goedkeuringsprocedure en communicatie over de procedure door de
toezichthouder. De goedkeuringsprocedure kent een in de verordening beschreven behandeltijd
van 10 werkdagen maar kan op diverse gronden verlengd worden. Er geldt in zoverre
dus geen harde maximale termijn en er gelden ook geen consequenties bij overschrijding
van de termijn door de toezichthouder. Het voorstel beoogt dit wel te regelen via
een gedelegeerde verordening. Het is niet geheel duidelijk aan welke consequenties
wordt gedacht en het kabinet zal hierover vragen stellen aan de Commissie. Het kabinet
is van mening dat waar deze delegatiebepaling ziet op het vaststellen van voorschriften
inzake financiële aanspraken op toezichthouders, deze gesteld zouden moeten worden
in de verordening zelf. Het kabinet kan in dat geval niet instemmen met delegatie
op dit punt. Het kabinet ziet wel ruimte om de maximale behandeltermijn en de omstandigheden
waarin de toezichthouder additionele eisen mag stellen aan het toetsingsproces nader
vast te stellen in een gedelegeerde verordening. Het gaat dan immers niet om de vaststelling
van essentiële onderdelen, maar een aanvulling op de verordening. Het kabinet begrijpt
daarom de keuze voor gedelegeerde handelingen. Het is daarnaast wenselijk dat, indien
blijkt dat de termijn ofwel te ruim ofwel te strikt is, deze ook relatief snel kan
worden aangepast. Hetzelfde geldt voor de bevoegdheid om de situaties te beschrijven
waarin nationaal bevoegde toezichthouders nadere eisen mogen stellen aan het goedkeuringsproces
en de informatie die gepubliceerd moet worden. Veranderende marktomstandigheden kunnen
ertoe leiden dat een nationaal bevoegde toezichthouder additionele eisen wenst te
stellen. Het is dan nodig dat deze ruimte relatief snel kan worden geboden. De bevoegdheid
om een maximale behandeltermijn vast te stellen en omstandigheden te omschrijven waarin
toezichthouders additionele eisen mogen stellen is tevens in inhoud en doel afgebakend.
Artikel 29, zesde lid, bevat de bevoegdheid voor de Commissie om gedelegeerde handelingen
vast te stellen en artikel 29, vijfde lid, bevat de bevoegdheid om uitvoeringshandelingen
vast te stellen. Beide delegatiebepalingen zien op het nieuwe equivalentieregime.
De Commissie mag op grond van artikel 29, zesde lid, de eisen uit lid 5 voor de equivalentverklaring
aanvullen in gedelegeerde handelingen. Op deze bevoegdheid is op grond van art. 44
de raadplegingsprocedure van toepassing, waarbij de Commissie wordt bijgestaan door
het Europees Comité voor het effectenbedrijf. Het kabinet kan zich hierin vinden,
aangezien de situaties beschreven in artikel 2, tweede lid, van de comitologieverordening
niet van toepassing zijn. Op het niveau van de verordening worden al minimumeisen
gesteld aan de criteria waaraan een derde land in ieder geval moet voldoen om equivalent
verklaard te worden. Het kabinet begrijpt daarom de keuze voor aanvulling van deze
minimumeisen bij gedelegeerde handeling. De bevoegdheid van de Commissie is begrensd
in doel en inhoud. Het is wenselijk dat de eisen voor het derde land kunnen worden
aangepast buiten de reguliere wetgevingsprocedure om, indien omstandigheden daar aanleiding
tot geven. Ook gaat het om de vaststelling van niet-essentiële onderdelen, waardoor
delegatie mogelijk is. Het kabinet kan zich vinden in de bevoegdheidstoekenning.
De Commissie mag daarnaast op grond van artikel 29, vijfde lid, derde landen equivalent
verklaren in uitvoeringshandelingen. Dit mag alleen als is voldaan aan de eisen zoals
opgenomen in lid 5 en eventuele aanvullende eisen in gedelegeerde handelingen. Een
uitvoeringshandeling leent zich goed voor equivalentverklaringen van derde landen.
Het gaat niet om essentiële onderdelen van de verordening of een aanvulling op voorschriften
uit de verordening, maar slechts de beoordeling of een land aan reeds voorgeschreven
eisen voldoet. Het is wenselijk om derde landen, wanneer zij voldoen aan de vereisten,
op korte termijn equivalent te verklaren. Daarmee kan snel op recente omstandigheden
in het derde land worden ingespeeld. De Commissie mag landen slechts equivalent verklaren
in overeenstemming met artikel 45, tweede lid, dus na een onderzoeksprocedure. De
Commissie wordt bijgestaan door het Europees Comité voor het effectenbedrijf. Het
kabinet kan zich vinden in de bevoegdheidstoekenning.
Aan ESMA wordt in artikel 30, derde lid, de taak gegeven om samenwerkingsovereenkomsten
te sluiten met de toezichthouder van een derde land.23 Deze samenwerkingsovereenkomsten waarborgen minimaal een doelmatige informatie-uitwisseling
waardoor de bevoegde autoriteiten in staat worden gesteld hun taken krachtens deze
verordening te vervullen. De Commissie mag, op grond van artikel 30, vierde lid, in
gedelegeerde handelingen de minimuminhoud en template van deze overeenkomsten bepalen.
Op deze bevoegdheid is op grond van art. 44 de raadplegingsprocedure van toepassing,
waarbij de Commissie wordt bijgestaan door het Europees Comité voor het effectenbedrijf.
Het kabinet kan zich hierin vinden, aangezien de situaties beschreven in artikel 2,
tweede lid, van de comitologieverordening niet van toepassing zijn. Indien de verwachting
is dat veel overeenkomsten zullen worden opgesteld, is het wenselijk dat hier op eenzelfde
wijze invulling aan wordt gegeven. De bevoegdheidstoekenning ziet niet op de essentiële
onderdelen van de verordening, namelijk prospectusregels voor uitgevende instellingen
in EU-lidstaten, en leent zich daarom goed voor delegatie. De bevoegdheid is tevens
afgebakend in doel (samenwerking). Het kabinet kan zich vinden in de bevoegdheidstoekenning.
De Raad en het Europees Parlement hebben drie maanden na notificatie (verlenging van
drie maanden mogelijk) de tijd om bezwaar te maken tegen de vaststelling van de vier
gedelegeerde handelingen.24 De bevoegdheden om gedelegeerde handelingen vast te stellen worden in het voorstel
toegekend voor onbepaalde tijd. Het kabinet zal pleiten voor toekenning voor bepaalde
tijd met de mogelijkheid van stilzwijgende verlenging waarbij de bevoegdheidsdelegatie
naar behoren geëvalueerd kan worden.
Verordening marktmisbruik
Het wijzigingsartikel betreffende de MAR bevat drie bepalingen die aan de Commissie
de bevoegdheid geven om gedelegeerde handelingen vast te stellen, namelijk artikel 17,
lid 1b, artikel 25a, vijfde lid en artikel 25a, zesde lid.
De Commissie krijgt op grond van artikel 17, lid 1b, de bevoegdheid om middels gedelegeerde
handelingen een niet-uitputtende lijst vast te stellen van informatie die uitgevende
instellingen op grond van artikel 17, eerste lid (publicatieplicht voorwetenschap),
openbaar zouden moet maken en het moment waarop van uitgevende instellingen verwacht
mag worden dat ze dat doen. Op deze delegatiebepaling is de raadplegingsprocedure
van toepassing, waarbij de Commissie wordt bijgestaan door het Europees Comité voor
het effectenbedrijf. Het kabinet kan zich hierin vinden, aangezien de situaties beschreven
in artikel 2, tweede lid, van de comitologieverordening niet van toepassing zijn.
Het gaat in dit geval om het aanvullen of nader specificeren van een plicht die in
de hoofdregeling is opgenomen. Delegatie is in dit geval daarom mogelijk en de keuze
voor gedelegeerde handelingen is eveneens op zichzelf juist, waarbij het doel (creëren
lijst van voorbeelden) naar mening van het kabinet voldoende is afgebakend. De bevoegdheid
om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt in principe nader geclausuleerd
door artikel 35 van de verordening marktmisbruik. Een verwijzing naar deze nieuwe
bevoegdheid wordt echter niet opgenomen in artikel 35. Daardoor kent de bevoegdheid
wat duur betreft geen beperking, zal geen evaluatie plaatsvinden, kan de bevoegdheid
niet worden ingetrokken en ook geldt de in artikel 35, vijfde lid, opgenomen mogelijkheid
van de Raad en het parlement om bezwaar te maken niet. Gezien het belang van deze
bevoegdheid valt moeilijk in te zien waarom artikel 35 niet van toepassing is op deze
delegatiebevoegdheid. Het kabinet zal hier in de onderhandelingen dan ook aandacht
voor vragen.
Los van de inhoudelijke twijfel die het kabinet heeft ten aanzien van deze delegatiebevoegdheid
(zie paragraaf 3b), is het kabinet van mening dat een bevoegdheid tot het vaststellen
van technische reguleringsnormen (middels gedelegeerde handelingen) in dit geval de
voorkeur geniet boven gedelegeerde handelingen. Bij de totstandkoming van technische
reguleringsnormen is op grond van de ESMA-verordening een uitgebreide rol voor ESMA
voorzien. Gezien de complexiteit van het onderwerp en de mogelijke waarde voor het
toezicht op marktmisbruik, acht het kabinet het van belang dat de nationale toezichthouders,
verzameld binnen ESMA, nauw betrokken zijn bij de totstandkoming van een mogelijke
gedelegeerde verordening.
Artikel 25a, vijfde lid, geeft de Commissie in het kader van het CMOBS-mechanisme
de bevoegdheid om middels gedelegeerde handelingen handelsplatformen te identificeren
die een significante grensoverschrijdende dimensie hebben. Het is namelijk de bedoeling
dat nationale bevoegde autoriteiten die toezicht houden op een handelsplatform met
een significante grensoverschrijdende dimensie het CMOBS-mechanisme opzetten. Het
doel van deze delegatiebepaling is daarmee voldoende afgebakend. Op grond van artikel 25a,
zesde lid, kan de Commissie gedelegeerde handelingen vaststellen om de in het tweede
lid opgenomen lijst van financiële instrumenten aan te vullen waarvoor het CMOBS-mechanisme
moet worden opgesteld. Ook deze bevoegdheid is wat doel betreft voldoende naar mening
van het kabinet voldoende afgebakend.
Op zowel artikel 25a, vijfde lid, als artikel 25a, zesde lid, is de raadplegingsprocedure
van toepassing, waarbij de Commissie wordt bijgestaan door het Europees Comité voor
het effectenbedrijf. Het kabinet kan zich hierin vinden, aangezien de situaties beschreven
in artikel 2, tweede lid, van de comitologieverordening niet van toepassing zijn.
Ook bij deze bepalingen geldt in principe dat artikel 35 nadere voorwaarden stelt
aan de uitvoering van de bevoegdheid. Zo stelt het aangepaste tweede lid dat de bevoegdheid
in principe voor vijf jaar wordt verleend, waarna evaluatie plaatsvindt. Volgens het
aangepaste derde lid van artikel 35 kan de bevoegdheid te allen tijden worden ingetrokken
en het vijfde lid bepaalt dat de gedelegeerde handelingen alleen van kracht worden
indien het Europees Parlement of de Europese Raad geen bezwaar heeft gemaakt. Deze
voorwaarden zijn echter alleen in het geheel van toepassing op artikel 25a, zesde
lid. De clausulering wat betreft duur en de mogelijkheid om de bevoegdheid in te trekken
zijn niet van toepassing op artikel 25a, zesde lid. Het kabinet ziet niet op voorhand
in waarom verschillende voorwaarden moeten gelden en zal dit tijdens de onderhandelingen
onder de aandacht brengen, waarbij het uitgangspunt is dat artikel 35 voor elke bevoegdheid
om gedelegeerde handelingen vast te stellen, moet gelden.
De delegatiebepalingen betreffen het nader specificeren van een in de hoofdregeling
opgenomen verplichting. Delegatie is daarom mogelijk en de keuze voor gedelegeerde
handelingen is juist. Het kabinet acht de toekenning van deze bevoegdheid wenselijk,
omdat met dit instrument snel ingespeeld kan worden op toekomstige ontwikkelingen
(nieuwe relevante handelsplatformen en andere financiële instrumenten).
Verder bevat de wijziging van de verordening marktmisbruik twee bepalingen die de
Commissie de bevoegdheid geven om uitvoeringshandelingen als bedoeld in artikel 291
VWEU vast te stellen, namelijk de artikelen 18, negende lid, en 25a, vierde lid. Artikel 18,
negende lid, betreft de bevoegdheid voor de Commissie om door ESMA opgestelde technische
uitvoeringsnormen vast te stellen om het bestaande format voor deelnemers aan een
mkb-groeimarkt uit te breiden naar andere categorieën uitgevende instellingen (het
genoemde format is via technische uitvoeringsnormen op grond van het bestaande zesde
lid vastgesteld). Toekenning van deze bevoegdheid is mogelijk omdat de uitvoeringshandelingen
niet zien op essentiële onderdelen van het voorstel, maar om het borgen dat uitgevende
instellingen de insider lijst op een gelijkvormige manier vaststellen. Delegatie i.p.v.
uitvoering ligt voor de hand, omdat het in dit geval om de praktische uitwerking van
een norm in de hoofdregeling gaat. Het kabinet vindt het tevens wenselijk deze bevoegdheid
toe te kennen, omdat met uitvoeringshandelingen snel ingespeeld kan worden op veranderde
inzichten wat betreft de vormgeving van de insider lijst. Daarbij moet wel de opmerking
gemaakt worden dat hier sprake lijkt van een fout. Hoewel het kabinet geen bezwaar
ziet tegen aanvulling van de bestaande technische uitvoeringsnormen, vallen de meer
algemene grondslagen in het zesde en negende lid weg om überhaupt technische uitvoeringsnormen
te kunnen vaststellen wat betreft de insider lijst. Dit lijkt een omissie en het kabinet
zal hier aandacht voor vragen in de onderhandelingen.
Artikel 25a, vierde lid, ziet op het vaststellen van door ESMA opgestelde technische
uitvoeringsnormen wat betreft de operationele vereisten voor het CMOBS-mechanisme.
Toekenning van deze bevoegdheid is mogelijk omdat de uitvoeringshandelingen niet zien
op essentiële onderdelen van het voorstel, maar om het borgen van een goede uitvoering
van het CMOBS-mechanisme. Dit instrument is eveneens gepast, omdat het om een uitwerking
van technische aard gaat die waarborgt dat de verordening volgens eenvormige voorwaarden
wordt uitgevoerd. Het kabinet acht toekenning van deze bevoegdheid wenselijk, omdat
via uitvoeringshandelingen snel ingespeeld kan worden op relevante technische ontwikkelingen
die van invloed kunnen zijn op het functioneren van het CMOBS-mechanisme.
De Commissie stelt de hierboven genoemde technische uitvoeringsnormen vast in overeenstemming
met de in artikel 15 van de ESMA-verordening beschreven procedure. ESMA stelt het
ontwerp van de technische uitvoeringshandeling vast, waarna deze worden verzonden
naar Raad, parlement en Commissie. Na ontvangst van het ontwerp van een technische
uitvoeringshandeling besluit de Commissie binnen drie maanden of zij de uitvoeringshandelingen
in overeenstemming met het ontwerp vaststelt. Indien dat niet het geval is, wordt
het ontwerp teruggezonden naar de relevante Europese toezichthoudende autoriteit,
waarna die autoriteit binnen zes weken een gewijzigd ontwerp kan indienen bij de Commissie.
De Commissie besluit daarna om het ontwerp, al dan niet met de door de Commissie gewenste
wijzigingen, vast te stellen. Gezien het technische aspect van de uitvoeringshandelingen
kan het kabinet zich vinden in deze procedure.
Richtlijn en verordening markten voor financiële instrumenten
Het voorstel tot wijziging van MiFID II bevat één nieuwe delegatiebepaling. Artikel 51a,
zevende lid, geeft de Commissie de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te
stellen, indien de voorgeschreven grenzen voor de minimum marktkapitalisatie en het
percentage vrij verhandelbare aandelen de liquiditeit op kapitaalmarkten belemmeren.
Deze grenzen kan de Commissie vervolgens via een gedelegeerde handeling aanpassen.
Het gaat hier dus niet om vaststelling van essentiële onderdelen van de richtlijn,
maar een mogelijkheid om deze te wijzigen indien sprake is van belemmering van de
liquiditeit op de kapitaalmarkten. Delegatie is in dit geval wenselijk, omdat snel
gehandeld moet worden, indien de reeds vastgestelde grens toch voor problemen zorgt.
Hoewel het kabinet daarom op voorhand geen bezwaar tegen deze delegatie heeft, lijkt
het wel wenselijk om deze te beperken tot enkel de mogelijkheid om deze grenzen vast
te stellen binnen een bepaalde bandbreedte. Omdat dit voorstel de grenzen nader harmoniseert
en wijzigt, is het wenselijk, voornamelijk waar het gaat om de verlaging van het percentage
vrij verhandelbare aandelen naar 10%, om bij nadelige uitwerking deze grenzen op een
hoger niveau vast te stellen. Wat het kabinet betreft is een verdere verlaging onwenselijk.
Daar is flexibiliteit en snelheid voor nodig en daarvoor lijkt een gedelegeerde handeling
een geschikt middel. De bevoegdheid ziet alleen op de in artikel 51a genoemde grenzen
en is daarmee strikt afgebakend.
MVR-richtlijn
Het voorstel voor de MVR-richtlijn bevat geen bepalingen die de Commissie de bevoegdheid
geven om gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen vast te stellen.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De inwerkingtreding van de verordening ter wijziging van de Prospectusverordening,
Verordening marktmisbruik en Verordening markten voor financiële instrumenten (MiFIR)
wordt voorzien op de twintigste dag na publicatie in het Publicatieblad van de Europese
Unie. Artikel 1, zesde lid, onderdeel b en c, en artikel 2, lid 38, onderdeel a, van
de verordening zijn van toepassing twaalf maanden na inwerkingtreding.25 Om te voldoen aan de verplichting voor het instellen van het CMOBS-mechanisme krijgen
nationale bevoegde autoriteiten een jaar de tijd.
Hoewel de wijzigingen van de verordening marktmisbruik niet van zodanige aard zijn
dat marktpartijen daar voorbereidingstijd voor nodig hebben, zullen evenwel enkele
algemene maatregelen van bestuur moeten worden aangepast. Het kabinet zal zich daarom
inzetten voor een toepassingstermijn van ten minste zes maanden wat betreft de onderdelen
waarvoor onmiddellijke toepassing is voorzien. Verder is het de vraag of de bevoegde
autoriteiten in staat zullen zijn om binnen één jaar het CMOBS-mechanisme in te stellen,
daar dit gepaard zal gaan met onder andere aanpassingen in en ontwikkeling van IT-infrastructuur.
Het kabinet zal hier aandacht voor vragen tijdens de onderhandelingen.
De lidstaten dienen de richtlijn ter wijziging van MiFID II en ter intrekking van
de Noteringsrichtlijn binnen 12 maanden na datum van inwerkingtreding in nationale
wet- en regelgeving te hebben geïmplementeerd. De bepalingen zullen binnen 18 maanden
na inwerkingtreding worden toegepast. Het kabinet is van oordeel dat deze termijn
van 12 maanden te kort is. Ter uitvoering moet namelijk nationale wet- en regelgeving
worden gewijzigd. Het kabinet zal er daarom tijdens de raadsonderhandelingen voor
pleiten dat minimaal een termijn van 18 maanden in overweging zal worden genomen.
De voorgestelde implementatietermijn van de MVR-richtlijn is twee jaar. Het kabinet
acht deze termijn haalbaar als de nieuwe regels goed inpasbaar zijn in het Nederlandse
stelsel.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Op grond van artikel 48 zal de Commissie vijf jaar na inwerkingtreding van de voorgestelde
verordening een evaluatie uitvoeren en een evaluatierapport over de implementatie
en effecten indienen bij het Europese Parlement en de Raad. Het rapport zal onder
andere een beoordeling geven van de prospectusregimes en of daarmee sprake is van
een juiste balans tussen lastenverlichting en beleggersbescherming. Het kabinet kan
zich vinden in deze evaluatiebepaling.
De verordening marktmisbruik bevat reeds een evaluatiebepaling. Deze wordt aangepast
in de zin dat vijf jaar na inwerkingtreding van de voorgestelde verordening opnieuw
een evaluatie moet volgen, waarbij expliciet aandacht moet zijn voor het functioneren
van het CMOBS-mechanisme. Omdat (technische) ontwikkelingen op de financiële markten
nooit stilstaan kan het kabinet zich vinden in deze evaluatiebepaling.
Artikel 7 van de MVR-richtlijn stelt voor dat de Commissie na vijf jaar nadat de richtlijn
inwerking is getreden een evaluatierapport over de implementatie en effecten zal indienen
bij het Europese Parlement en de Raad. Lidstaten moeten informatie hierover aanleveren
bij de Commissie uiterlijk vier jaar nadat de richtlijn in werking is getreden. Nederland
kan zich vinden in een evaluatie over de implementatie van de richtlijn en de effecten
ervan.
e) Constitutionele toets
Aandachtspunt is de verhouding van de voorgestelde transparantieverplichting van artikel 6
van de MVR-richtlijn tot de AVG. Voorgesteld wordt dat ondernemers die aandelen (zullen)
verhandelen op de mkb-groeimarkt en die een aandelenstructuur met meervoudig stemrecht
hebben ingevoerd, bepaalde informatie openbaar moeten maken in hun prospectus of toelatingsdocument
en, afhankelijk van welk document is gekozen, ook in hun jaarverslag. Het gaat onder
meer om de identiteit van degenen die aandelen met meervoudig stemrecht houden of
die anderszins significante invloed op de besluitvorming binnen de onderneming kunnen
uitoefenen. Als dit natuurlijke personen zijn, dan wordt hun naam openbaar. Voor zover
de transparantieverplichting meebrengt dat namen van natuurlijke personen openbaar
worden gemaakt, betreft dit een inbreuk op hun recht op privacy. Volgens de Commissie
is het openbaar maken van hun namen noodzakelijk voor het beschermen van beleggers
en marktefficiëntie. Zonder deze informatie, zouden beleggers geen goed geïnformeerd
besluit kunnen nemen over hun investering, aldus de Commissie. Het kabinet heeft vragen
bij de noodzaak en proportionaliteit – en daarmee in feite de juridische houdbaarheid
in het licht van bescherming van persoonsgegevens – van het voorstel om de namen van
aandeelhouders met meervoudige stemrechten openbaar te maken, mede gelet op de jurisprudentie
bij het Hof van Justitie van de EU over het UBO-register en de verhouding tot artikel 8
van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het kabinet zal hierover
vragen stellen aan de Commissie.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Er worden geen problemen met betrekking tot de uitvoerbaarheid en handhaving voorzien.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) is in Nederland belast met het toezicht op
en handhaving van de met de verordening en richtlijn te wijzigen regels voor prospectussen,
marktmisbruik en markten voor financiële instrumenten. De wijzigingen hebben naar
verwachting geen groot effect op de wijze waarop de AFM haar taken kan uitvoeren.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
N.v.t.
Indieners
-
Indiener
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.