Brief regering : Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Sint Maarten, en de Staat Koeweit; Koeweit, 19 september 2022
36 297 (R2177) Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Sint Maarten, en de Staat Koeweit; Koeweit, 19 september 2022
A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
3 februari 2023.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde
Minister van Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op 5 maart 2023.
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 januari 2023
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 5, eerste
en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van
State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring
over te leggen het op 19 september 2022 te Koeweit tot stand gekomen Verdrag inzake
luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Sint Maarten,
en de Staat Koeweit (Trb. 2022, nr. 95).
Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor Sint Maarten gevraagd.
Aan de Gouverneur van Sint Maarten is verzocht hogergenoemde stukken op 3 februari
2023 over te leggen aan de Staten van Sint Maarten.
De Gevolmachtigde Minister van Sint Maarten is van deze overlegging in kennis gesteld.
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
TOELICHTENDE NOTA
I. Inleiding
Het Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve
van Sint Maarten, en de Staat Koeweit (hierna: het verdrag) is het resultaat van besprekingen
tussen de luchtvaartautoriteiten van Sint Maarten en Koeweit. De onderhandelingen
vonden plaats op 20 oktober 2015 te Antalya, Turkije, tijdens de International Civil Aviation Negotiations (ICAN). Aanleiding van die besprekingen was de wens van de partijen om de luchtvaartrelatie
tussen Sint Maarten en Koeweit in een verdrag te regelen om daarmee handel, toerisme
en investeringen te bevorderen. Het verdrag strekt ertoe de luchtvaartverbindingen
tussen Sint Maarten en Koeweit te regelen en valt vanwege de liberale inhoud in de
categorie «Open Skies», waarin wordt voorzien in een zo groot mogelijke operationele
en commerciële vrijheid voor de luchtvaartmaatschappijen. Voor Curaçao is het op 19 december
2018 tot stand gekomen Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden,
ten behoeve van Curaçao, en de Staat Koeweit op 1 september 2019 in werking getreden
(Trb. 2019, nr. 5 en Trb. 2019, nr. 113). Aruba heeft (nog) niet aangegeven met Koeweit in onderhandeling te willen treden
over een verdrag inzake luchtdiensten.
Het verdrag betreft verplichtingen tussen staten, maar bevat naar het oordeel van
de regering een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 van
de Grondwet, die aan de door de Staat Koeweit aangewezen luchtvaartmaatschappijen
rechtstreeks rechten toekennen. Het betreft artikel 4, tweede lid, aanhef, onder a
(aanwijzing en verlening van vergunningen) in combinatie met het recht van Sint Maarten
als vervat in artikel 5, eerste lid, aanhef, onder a (intrekking, schorsing en oplegging
van voorwaarden), artikel 4, derde lid (aanvangen exploitatie na ontvangst vergunning)
en de te exploiteren routes als vervat in de bijlage. Verder worden aan de door de
respectieve verdragsluitende partijen aangewezen luchtvaartmaatschappijen rechtstreeks
rechten toegekend of plichten opgelegd in de bepalingen met betrekking tot vrijstellingen
van douanerechten en andere heffingen (artikel 7), financiële bepalingen (artikel 8),
technische en commerciële vertegenwoordiging (artikel 9), regels inzake binnenkomst
en inklaring (artikel 10), bepalingen betreffende capaciteit (artikel 11, eerste,
vierde, zesde en zevende lid), indienen van dienstregelingen en vluchtschema’s (artikel 12)
en vaststelling van tarieven (artikel 14, eerste lid).
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)
Artikel 1 bevat omschrijvingen van enkele in het verdrag voorkomende, voor luchtvaartverdragen
gebruikelijke, begrippen.
Artikel 2 (Toepasselijkheid van het Verdrag van Chicago)
In artikel 2 wordt bepaald dat op het verdrag de bepalingen van het op 7 december
1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart
(hierna: Verdrag van Chicago) (Stb. 1947, 165) van toepassing zijn.
Artikel 3 (Verlening van rechten en voorrechten)
In artikel 3 worden de rechten en voorrechten aangegeven die in het kader van het
verdrag aan de luchtvaartmaatschappijen worden verleend, te weten het recht van overvlucht
en technische landing, het recht om in overeenstemming met de routetabel geregelde
luchtdiensten te onderhouden alsmede de andere in het verdrag vastgelegde rechten.
Deze rechten en voorrechten vallen alleen toe aan een luchtvaartmaatschappij wanneer
die overeenkomstig artikel 4 is aangewezen door het eigen land en voldoet aan de voorwaarden
van artikel 4. Het derde lid bepaalt dat ook niet aangewezen luchtvaartmaatschappijen
van de verdragsluitende partijen het recht van overvlucht en technische landing genieten.
Artikel 4 (Aanwijzing en verlening van vergunningen) en artikel 5 (Intrekking, schorsing
en oplegging van voorwaarden)
Voor het uitvoeren van de luchtdiensten wordt in artikel 4 de aanwijzing van één of
meerdere luchtvaartmaatschappij(en) geregeld. Ook wordt bepaald onder welke voorwaarden
de benodigde vergunningen worden verleend. Artikel 5 geeft de luchtvaartautoriteiten
van elke verdragsluitende partij het recht om de vergunningen te weigeren en, tijdelijk
of permanent, in te trekken, te schorsen of daaraan voorwaarden te verbinden.
Artikel 6 (Gebruikersheffingen)
In artikel 6 zijn de verdragsluitende partijen overeengekomen dat de gebruikersheffingen
die aan de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van de ene verdragsluitende partij
worden opgelegd niet hoger mogen zijn dan de gebruikersheffingen die voor soortgelijke
internationale luchtdiensten gelden voor aangewezen luchtvaartmaatschappijen van de
andere verdragsluitende partij.
Artikel 7 (Vrijstellingen van douanerechten en andere heffingen)
Artikel 7 bevat een bepaling over vrijstelling van importbeperkingen, douanerechten,
accijnzen, kosten voor douane-inspecties en soortgelijke nationale rechten en heffingen
die elk van de verdragsluitende partijen kan verlenen aan de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en)
van de andere verdragsluitende partij. Dit artikel bepaalt dat luchtvaartuigen van
de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) die op de internationale routes onder het
verdrag opereren, alsmede de in het artikel opgesomde goederen, vrijgesteld zijn van
importbeperkingen, douanerechten, accijnzen, kosten voor douane-inspecties en soortgelijke
rechten en heffingen die elk van de verdragsluitende partijen kan verlenen aan de
aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) van de andere verdragsluitende partij waarbij
vereist kan worden dat de in het artikel opgesomde goederen aan boord van het luchtvaartuig
blijven of onder toezicht of beheer van de autoriteiten blijven.
Artikel 8 (Financiële bepalingen)
Artikel 8 bepaalt dat de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) het recht hebben om
inkomsten met betrekking tot hun activiteit als luchtvervoerder om te wisselen en
over te maken tegen de van toepassing zijnde wisselkoers.
Artikel 9 (Technische en commerciële vertegenwoordiging)
Artikel 9 bepaalt dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen het recht hebben om een
eigen vertegenwoordiging op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij
te onderhouden voor de verkoop en op de markt brengen van internationale luchtdiensten.
Het tweede lid bevat een bepaling over het recht dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
hebben om in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de andere verdragsluitende
partij gespecialiseerd personeel te zenden naar en te doen verblijven op het grondgebied
van de andere verdragsluitende partij.
Artikel 10 (Regels inzake binnenkomst en inklaring)
In artikel 10 wordt bepaald dat de luchtvaartmaatschappijen zich dienen te houden
aan de nationale wetten en voorschriften met betrekking tot de binnenkomst op of het
vertrek uit het grondgebied van de andere verdragsluitende partij. Dit geldt ook voor
passagiers, bemanningsleden, vracht en post.
Artikel 11 (Bepalingen betreffende capaciteit)
Artikel 11 bepaalt dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen op een eerlijke en gelijke
wijze moeten concurreren bij het verzorgen van de in het verdrag overeengekomen luchtdiensten.
Verder bepaalt het zevende lid van artikel 11 dat er in beginsel geen eenzijdige beperkingen
opgelegd mogen worden ten aanzien van capaciteit en frequentie.
Artikel 12 (Indienen van dienstregelingen en vluchtschema’s)
De aangewezen luchtvaartmaatschappijen dienen ingevolge artikel 12, voorafgaand aan
de uitvoering van de overeengekomen diensten, de dienstregelingen en vluchtschema’s
of wijzigingen daarvan ter goedkeuring in te dienen bij de luchtvaartautoriteiten
van de andere verdragsluitende partij.
Artikel 13 (Informatie en statistieken)
Op verzoek kunnen de luchtvaartautoriteiten van de verdragsluitende partijen elkaar
van periodieke of andere statistische gegevens voorzien.
Artikel 14 (Vaststelling van tarieven)
Artikel 14 bepaalt onder welke voorwaarden de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
de tarieven zelfstandig kunnen vaststellen en onder welke voorwaarden de verdragsluitende
partijen kunnen interveniëren.
Artikel 15 (Veiligheid van de luchtvaart) en artikel 16 (Beveiliging van de luchtvaart)
De bepalingen inzake veiligheid en beveiliging van de luchtvaart zijn neergelegd in
artikel 15 en artikel 16. Hierin zijn een procedure en een aanpak geregeld indien
Sint Maarten of Koeweit twijfels heeft over de wijze waarop de veiligheids- en beveiligingsstandaard
door de andere verdragsluitende partij wordt nageleefd en gecontroleerd. Bij gerede
twijfel kan overleg plaatsvinden. Indien maatregelen uitblijven, bieden het tweede
en zesde lid van artikel 15 en het achtste lid van artikel 16 de mogelijkheid om de
vluchtuitvoering door de luchtvaartmaatschappijen van en naar elkaars grondgebied
te weigeren en vergunningen, tijdelijk of permanent, in te trekken, te schorsen of
daaraan voorwaarden te verbinden dan wel te schorsen of daarvan af te wijken. Verder
wordt verwezen naar de door de ICAO vastgestelde veiligheids- en beveiligingsstandaarden,
die, voor zover van toepassing bij de wederzijdse luchtvaartbetrekkingen tussen Sint
Maarten en Koeweit, in acht moeten worden genomen.
Artikelen 17–24 (Procedurele bepalingen)
De artikelen 17 tot en met 24 bevatten louter procedurele standaardbepalingen met
betrekking tot overleg en wijzigingen (artikel 17), regeling van geschillen (artikel 18),
beëindiging (artikel 19), overeenstemming met multilaterale verdragen (artikel 20),
registratie van dit verdrag (artikel 21), opschriften (artikel 22), toepasselijkheid
van het verdrag (artikel 23) en inwerkingtreding (artikel 24).
Bijlage
De bijlage bij het verdrag, die een integrerend onderdeel van het verdrag vormt, bevat
de routetabel die de overeengekomen luchtdiensten specificeert voor de aangewezen
luchtvaartmaatschappijen van beide verdragsluitende partijen. Op grond van punt (ii)
van de bijlage kunnen de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van verdragsluitende
partijen op de in de bijlage bij het verdrag opgenomen routes commercieel vervoer
uitvoeren tussen twee andere landen, op een route die begint of eindigt in het eigen
land (vijfde vrijheidsrechten). Verder is in punt (iii) geregeld dat de door Koeweit
aangewezen luchtvaartmaatschappijen niet het recht hebben om de overeengekomen diensten
uit te voeren tussen Sint Maarten en Nederland (inclusief Saba, Sint Eustatius en
Bonaire), Sint Maarten en Curaçao en Sint Maarten en Aruba.
De bijlage bij het verdrag, voor zover het de routetabel betreft, is aan te merken
als uitvoerend van aard. Verdragen tot wijziging van dit deel van de bijlage behoeven
op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen
geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot
goedkeuring terzake voorbehouden.
III. Koninkrijkpositie
Het verdrag zal ingevolge artikel 23 voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden
alleen voor Sint Maarten gelden.
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.