Brief regering : Kabinetsreactie op het Gezondheidsraadavies ‘Betekenis van exposoomonderzoek voor beleid’
32 793 Preventief gezondheidsbeleid
Nr. 652 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 februari 2023
Hierbij bied ik uw Kamer de kabinetsreactie aan over het advies «Betekenis van exposoomonderzoek
voor beleid»1 van de Commissie Signalering gezondheid en milieu van de Gezondheidsraad. Dit doe
ik mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat.
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het advies van de Gezondheidsraad. Exposoomonderzoek
is een relatief nieuwe onderzoeksbenadering waarbij onder andere gekeken wordt naar
de gezondheidsgevolgen van de gelijktijdige blootstelling aan meerdere omgevingsfactoren
gedurende een bepaalde periode. Het is daarmee een benadering die integraal kijkt
naar omgevingsfactoren en die de gevolgen van stapeling van verschillende invloeden
inzichtelijk kan maken. Het gaat daarbij om fysieke omgevingsfactoren, sociale omgevingsfactoren,
gedrag en stoffen waaraan we worden blootgesteld of die worden gevormd in het lichaam
zelf. Deze vorm van onderzoek is volgens de Commissie bijzonder geschikt om effectieve
preventieve strategieën te ontwikkelen, omdat dit stapeling van en interacties tussen
diverse omgevingsfactoren in beeld brengt. Hierbij kan voortgebouwd worden op eerder
onderzoek dat in opdracht van het Rijk is uitgevoerd met betrekking tot brede cumulatievraagstukken
in de fysieke leefomgeving.2 Daarnaast kan exposoomonderzoek ook leiden tot inzicht in individuele erfelijke gevoeligheid voor blootstelling(en).
Dit alles biedt beleidsmatige kansen en uitdagingen.
De Commissie doet een drietal aanbevelingen voor de nationale overheid en uitvoerende
instanties, waar ik in deze brief op inga:
1. Zet exposoomonderzoek in voor het ontwikkelen van integraal leefomgeving- en gezondheidsbeleid.
Op nationaal niveau kan het onderzoek bijvoorbeeld verbonden worden met (inter)departementale
structuren zoals het programma «Gezonde groene leefomgeving» en de stuurgroep «Impact
op gezondheid». Op lokaal niveau kan het onderzoek gebruikt worden bij het vormgeven
van een omgevingsvisie.
2. Pas tijdig proportioneel voorzorgbeleid toe bij onzekerheid over de precieze aard
en omvang van signalen over nieuwe blootstellingen en de gezondheidseffecten daarvan
uit exposoomonderzoek.
3. Pas integrale technieken, zoals die ook in het exposoomonderzoek worden toegepast
(suspect and non-targeted screening), toe in een monitoringsprogramma (humane biomonitoring
én milieumonitoring) om sneller nieuwe ongewenste blootstellingen te signaleren.
Aanbeveling 1: Zet exposoomonderzoek in voor het ontwikkelen van integraal leefomgeving-
en gezondheidsbeleid.
De Commissie geeft in het advies terecht aan dat veel gezondheidsonderzoek zich richt
op slechts één of enkele omgevingsfactoren. Dit terwijl mensen in werkelijkheid continu
en tegelijkertijd worden blootgesteld aan verschillende omgevingsfactoren. Binnen
de rijksoverheid is dan ook een groeiend besef dat gezondheid en leefomgeving onlosmakelijk
met elkaar verbonden zijn. Zo zijn in de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid 2020–2024
(LNG)3 en in de uitvoeringsagenda van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) ambities gesteld
die betrekking hebben op een gezonde en natuurinclusieve leefomgeving. Er is daarbij
aangegeven dat er gewerkt wordt vanuit een Health in All Policies-benadering. Dit
betekent dat gezondheidsvraagstukken vanuit een breed perspectief worden aangepakt,
waarbij de verschillende domeinen worden overstegen. Zo is in de LNG de ambitie geformuleerd
dat in 2024 gezondheid een vast onderdeel zal uitmaken van de belangenafweging in
ruimtelijk beleid en dat bij landelijke en decentrale beleidsontwikkeling er meer
verbinding tussen het fysieke en het sociale beleidsdomein zal zijn. De Omgevingswet
die naar verwachting vanaf 1 juli 2023 van kracht wordt, geeft beleidsontwikkelaars,
-uitvoerders en -beslissers ook meer handvatten om samen met burgers een gezonde en
groene leefomgeving te ontwikkelen en handhaven. In het kader van de NOVI werkt VWS
samen met het Ministerie van LNV aan het Programma Gezonde Groene Leefomgeving. Op
16 april 2021 stuurden VWS en LNV uw Kamer een brief met de randvoorwaarden voor dit
programma4 en voor de zomer van 2023 informeer ik uw Kamer een brief over de voortgang van dit
programma. Een van de actielijnen in het Programma Gezonde Groene Leefomgeving zal
zich richten op het investeren in data-gedreven ontwerpprincipes. Hierin zie ik kansen
voor het toepassen van exposoomonderzoek. Ook op andere terreinen wordt exposoom onderzoek
al ingezet. Zo wordt vanuit de invalshoek van arbeidsomstandigheden onder andere door
TNO nationaal en internationaal onderzoek gedaan, mede gefinancierd vanuit het Ministerie
van EZK en het Ministerie van SZW. Een voorbeeld hiervan is het EPHOR project (Exposome
Project for Health and Occupational Research)5 met de zgn. «working life exposome toolbox», dat door een bijzonder consortium met
19 onderzoeksgroepen uit 12 verschillende landen wordt uitgevoerd. Dit consortium
beoogt het fundament te leggen voor wetenschappelijk onderbouwde en kosten-efficiënte
preventie van beroepsziekten.
Daarnaast is er sinds 2018 de Exposoom Hub6 van de Universiteit Utrecht, met als partners onder andere het Institute for Risk
Assesment Sciences (IRAS) en het RIVM die op hun buurt weer vertegenwoordigd zijn
in het in 2022 opgerichte Landelijk Expertise Centrum Stoffengerelateerde Beroepsziekten
(Lexces), gefinancierd door het Ministerie van SZW. Daarnaast is een gezonde leefomgeving
één van de pijlers van het nog uit te brengen Nationaal MilieuProgramma (NMP), ook
een uitwerking van de NOVI. Er zal nog worden bekeken in hoeverre exposoomonderzoek
kan worden betrokken bij de uitwerking van het NMP.
Tegelijkertijd is exposoomonderzoek nog een betrekkelijk nieuw onderzoeksterrein,
dat nog niet vaak bij het maken van beleid wordt ingezet. Om deze reden vraag ik in
eerste instantie de stuurgroep «Impact op gezondheid» om jaarlijks met alle betrokken
departementen bijeen te komen om elkaar te informeren over de stand van zaken in het
toepassen van exposoomonderzoek en beleidsmatige kansen en uitdagingen te evalueren.
Dergelijk exposoomonderzoek kan ook profijt hebben van de ontwikkelingen in het Impulsprogramma
Chemische Stoffen, waarin het thema «cumulatie van chemische stoffen in de leefomgeving»
verder zal worden uitgewerkt. Het initiatief hiervoor ligt bij het Ministerie van
IenW.
Aanbeveling 2:
Pas tijdig proportioneel voorzorgbeleid toe bij onzekerheid over de precieze aard
en omvang van signalen over nieuwe blootstellingen en de gezondheidseffecten daarvan
uit exposoomonderzoek.
Maatregelen vanuit voorzorg dienen per definitie proportioneel te zijn.7 In het beleid gericht op het verminderen of voorkomen van risico’s van chemische
stoffen is het al mogelijk om bijvoorbeeld bij vergunningverlening rekening te houden
met diverse omgevingsfactoren. Zo zijn vergunningplichtige bedrijven verplicht om
in de uitvoering van de minimalisatieplicht voor emissies naar lucht en water van
Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) een vermijdings- en reductieplan op te stellen. Daarin
is ruimte om een afweging te maken tussen diverse factoren: zowel milieuhygiënische,
economische als haalbaarheidsaspecten8. Daarbij staat het het bevoegd gezag vrij om ook nader onderzoek of emissie-eisen
op te leggen voor stoffen waarvan nog niet met zekerheid bekend is of ze wel of niet
de gevaarseigenschappen van ZZS hebben. Signalen die binnenkomen bij het RIVM, via
onder meer de daarop gerichte website in opdracht van het Ministerie van IenW9, zullen ook worden geanalyseerd op relevantie voor het onderwerp omgaan met onzekerheid
en voorzorg. Tevens wordt sinds 2012 bij het RIVM het langjarige project New and Emerging
Risks of Chemicals (NERC) uitgevoerd, waar signalen uit allerlei verschillende media
worden geanalyseerd op aanwijzingen dat er onbekende, nieuwe of grotere risico’s zouden
bestaan of ontstaan. Hieronder vallen ook signalen vanuit exposoomonderzoek. Het gaat
dan bijvoorbeeld om nog onbekende toxische eindpunten, emissiebronnen, blootstelling
of toepassingen.
Aanbeveling 3:
Pas integrale technieken, zoals die ook in het exposoomonderzoek worden toegepast
(suspect and non-targeted screening), toe in een monitoringsprogramma (humane biomonitoring
én milieumonitoring) om sneller nieuwe ongewenste blootstellingen te signaleren.
In het bovengenoemde onderzoek van de Exposoom Hub van de Universiteit Utrecht worden
dergelijke technieken toegepast. Ten aanzien van biomonitoring in de arbocontext is
in respectievelijk 2018 en 2020 op verzoek van SZW advies uitgebracht door het RIVM10 en de SER11 om diverse praktische en ethische aspecten op een rijtje te zetten en begint in 2023
een adviestraject bij de Gezondheidsraad over biomonitoring. Daarnaast neemt Nederland
deel aan het Europese onderzoekconsortium Partnership fort he Assessment of Risks
from Chemicals (PARC)12, een consortium waarin aandacht wordt besteed aan de vernieuwing van de risicobeoordeling
en waarin exposoomonderzoek een belangrijke rol speelt. Hierin wordt voortgeborduurd
op het eerdere Europese project HBM4U dat specifiek gericht was op humane biomonitoring.
De verwachting is dat ook uit PARC waardevolle adviezen en handelingsperspectieven
komen die gebruikt kunnen worden voor exposoomonderzoek.
Ten slotte
Ik dank de Gezondheidsraad voor de waardevolle adviezen die waarschijnlijk aan de
basis staan van de verrijking die exposoomonderzoek kan bieden voor de verbindingen tussen milieu en gezondheid, en de integratie
van diverse elementen daaromtrent.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. van Ooijen
Indieners
-
Indiener
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport