Brief regering : Stand van zaken vogelgriep
28 807 Vogelpest (Aviaire influenza)
Nr. 284 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 januari 2023
Met deze brief informeer ik de Tweede Kamer, mede namens de Minister van Volksgezondheid
Welzijn en Sport, over recente ontwikkelingen in de vogelgriepsituatie. Ik ga onder
andere in op het intensiveringsplan preventie vogelgriep, de epidemiologische situatie
in Nederland en Europa, de nieuwe risicobeoordeling door de Deskundigengroep Dierziekten,
de voortgang rond vaccinatie, de financiering van de bestrijding van de uitbraken
en nog enkele andere aspecten in relatie tot vogelgriep.
Intensiveringsplan preventie vogelgriep
Met mijn brief van 11 oktober 2022 (Kamerstuk 28 807, nr. 269) heb ik de Tweede Kamer laten weten dat ik de situatie rond vogelgriep onhoudbaar
acht. Daarom heb ik een «Intensiveringsplan preventie vogelgriep» aangekondigd.
De Minister van VWS en ik verkennen en werken gezamenlijk aan de volgende onderdelen
van dit plan:
– Verkleinen van de kans dat een zoönotische variant van vogelgriep ontstaat en ontwikkelen
van handelingsscenario’s voor als dat toch gebeurt;
– Vogelgriep bij wilde fauna: verkennen van mogelijkheden om ernstige gevolgen van uitbraken
bij wilde fauna (bijvoorbeeld in broedkolonies) te verkleinen, regelen van adequate
omgang met zieke vogels en het opruimen van dode wilde vogels;
– Zo snel mogelijk op verantwoorde wijze vaccineren tegen vogelgriep;
– Andere maatregelen om de kans op en gevolgen van uitbraken bij gehouden pluimvee te
verkleinen, en tevens het ontwikkelen van lange termijnscenario’s voor de pluimveehouderij
(in relatie tot vogelgriep).
Er zijn geen nieuwe, eenvoudig uitvoerbare maatregelen die op korte termijn verder
bijdragen aan het voorkómen van vogelgriepbesmettingen bij gehouden vogels. We verkennen
op dit moment daarom breed alle denkbare maatregelen op korte en lange termijn om
de kans op en de gevolgen van besmettingen verder te verkleinen. Dit vraagt om een
open samenwerking met betrokken partijen, inclusief de sector en andere maatschappelijke
organisaties. Samen met de sector en dierenartsen werken we aan een versterking van
de bioveiligheid op bedrijven, waarbij een bioveiligheidsplan voor alle pluimveebedrijven
medio 2023 wordt verplicht. Tevens verken ik de mogelijkheden om nieuwvestiging en
uitbreiding van pluimveebedrijven in risicogebieden op basis van veterinaire argumenten
te reguleren; daarvoor is nieuw juridisch instrumentarium nodig. Ten slotte wil ik
de kans van verspreiding van vogelgriepvirus tussen bedrijven in pluimveedichte gebieden
beperken. Dit kan door de bedrijfsdichtheid in deze gebieden te verlagen, maar de
mogelijkheden hiervoor moeten eerst goed worden verkend. Dierziekten en zoönosen,
en dus ook vogelgriep, worden meegenomen als meekoppelende structurerende keuze binnen
het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). De invulling van deze keuze zal met
de eerstvolgende update van de handreiking NPLG naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
In de motie van het lid Van der Plas (Kamerstuk 28 807, nr. 282) is verzocht om vooraf een impactanalyse te doen om te bepalen in welke mate het
doorvoeren van beperkingen in waterrijke gebieden daadwerkelijk het risico voor uitbraken
van vogelgriep bij pluimveehouderijen terugdringt. Deze motie voer ik uit. De maatregelen
die worden verkend voor het intensiveringsplan zullen de Minister van VWS en ik wegen
op effectiviteit, juridische haalbaarheid, economische en financiële consequenties,
draagvlak en uitvoerbaarheid. Ik zal de Tweede Kamer aan het eind van het eerste kwartaal
op hoofdlijnen informeren over het «Intensiveringsplan preventie vogelgriep». Het
uiteindelijke intensiveringsplan ontvangt de Tweede Kamer voor het zomerreces van
2023. Het intensiveringsplan zal voor de Minister van VWS en mij dienen als basis
voor de uitvoering van de acties ten behoeve van preventie en bestrijding van vogelgriep
in de komende jaren.
Vaccinatiestappenplan
Ten aanzien van vaccinatie zet ik in op een aantal trajecten om vaccinatie op termijn
te kunnen toepassen. In mijn brief over het vaccinatiestappenplan ben ik daarop ingegaan
(Kamerstuk 28 807, nr. 279). We zijn in Nederland gestart met een aantal activiteiten om meer inzicht te krijgen
in de mogelijkheden van vaccinatie. Hieronder noem ik een aantal voorbeelden.
– In een experiment, in het afgelopen najaar uitgevoerd onder gecontroleerde omstandigheden
door Wageningen Bioveterinary Research (WBVR), is een aantal vaccins getest op effectiviteit
tegen besmetting, ziekte en spreiding van de huidige H5N1 variant. De Tweede Kamer
heb ik in een brief van 23 december jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 283) geïnformeerd over de vertraging van deze vaccinatieproef. WBVR heeft inmiddels aangegeven
dat het rapport met de resultaten van deze proef niet eerder dan in de loop van februari
2023 wordt verwacht, later dus dan in eerdere berichten is gemeld. Deze vertraging
betekent dat ook het eerste weegmoment rond vaccinatie, dat ik had voorzien voor medio
januari, naar achteren schuift. Ik verwacht dit nu in de tweede helft van februari
te kunnen doen en streef ernaar de Kamer begin maart te informeren.
– Aan de hand van de resultaten van de vaccinatieproef kan ook verder invulling worden
gegeven aan de opzet van een veldproef. Deze start naar verwachting aan het eind van
dit kwartaal. De voorbereidingen daarvoor lopen; dit wordt gedaan door de Gezondheidsdienst
voor Dieren.
– Er zal een desktopstudie met een aantal onderzoeksinstituten worden gedaan naar de
gevolgen voor de volksgezondheid van het toepassen van een suboptimaal vaccin bij
pluimvee, dat wel bescherming biedt tegen ziekteverschijnselen maar virustransmissie
onvoldoende voorkomt. Dit risico wordt vergeleken met het effect van het huidige beleid,
waarin we besmette bedrijven snel opsporen en ruimen. Ik verwacht de resultaten voor
de zomer te krijgen.
– Ik werk aan scenario’s voor een vaccinatiepilot op grotere schaal. Ook daarvoor is
het van belang inzicht te hebben in de resultaten van de vaccinproeven, zowel die
uitgevoerd in Nederland, als die in enkele andere lidstaten zijn gedaan of nog lopen.
De Chief Veterinary Officer (CVO) heeft contact met de betreffende lidstaten om, zodra
de resultaten bekend zijn, informatie te delen en te kijken hoe de gegevens kunnen
worden gebruikt in het vervolgtraject betreffende vaccinatie in de EU. Voor het ontwerpen
van een vaccinatiepilot is het bijvoorbeeld belangrijk om te weten welk vaccin geschikt
is voor welk type pluimvee en of vaccinatie met een bepaald vaccin past in bestaande
vaccinatieschema’s zoals nu uitgevoerd in de pluimveehouderij. De kosten van vaccinatie
en monitoring moeten in kaart worden gebracht, evenals de praktische uitvoering ervan.
Dit project loopt en ook hierover zal de Tweede Kamer geregeld worden geïnformeerd.
– Daarnaast is er in dit traject ook aandacht voor de gevolgen van vaccinatie voor de
handel in de Europese Unie en met derde landen. De Europese verordening, met voorwaarden
voor vaccinatie tegen categorie A ziekten, waaronder HPAI, is zo goed als gereed.
Wanneer deze precies van toepassing wordt hangt af van de Europese Commissie. In deze
verordening staat onder andere dat verplaatsing van levende gevaccineerde kippen tussen
lidstaten niet is toegestaan; wel is handel in vlees van gevaccineerd pluimvee en
in consumptie- en broedeieren en eendagskuikens onder voorwaarden mogelijk. Los van
de wettelijke regels zouden private partijen, zoals winkelketens, een voorkeur kunnen
hebben voor producten van niet-gevaccineerd pluimvee. Gesprekken met andere lidstaten
over de acceptatie van producten van gevaccineerde dieren worden daarom geregeld gevoerd.
De internationale handelsaspecten van vaccinatie hebben onze volle aandacht, het is
van groot belang om samen met de sector- en marktpartijen te werken aan brede internationale
acceptatie van vaccinatie tegen vogelgriep.
– De Europese Commissie zal een werkgroep vaccinatie opzetten om diverse aspecten van
vaccinatie in de EU uit te werken. Naar verwachting gebeurt dat aan het eind van dit
kwartaal.
– Beheerders van dierentuinen hebben aangegeven hun collecties vogels te willen vaccineren.
Het RIVM is vanwege de publieksfunctie van dierentuinen gevraagd naar de risico’s
voor mensen bij het gebruik van een suboptimaal vaccin, dat bijvoorbeeld verschijnselen
vermindert maar spreiding niet. Als de resultaten van de vaccinatieproef gereed zijn
zal ik deze gegevens en de risicobeoordeling van het RIVM laten meewegen in mijn besluit
over vaccinatie van dierentuinvogels.
– Gezien het belang van vaccinatie zal de Tweede Kamer geregeld over de voortgang in
het traject worden geïnformeerd.
Vogelgriepsituatie
Europa
Sinds de vorige stand van zaken brief van 28 oktober 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1266) zijn er nog uitbraken geweest, in binnen- en buitenland. In enkele Europese lidstaten
zijn nog besmettingen gemeld. In Duitsland, België, Polen, Hongarije en Frankrijk,
en recent ook Slowakije, zijn diverse bedrijven besmet geraakt. Ook bij wilde vogels
komen nog besmettingen voor. In het Standing Committee on Plants, Animals, Food and
Feed (Scopaff), wordt de situatie in de Europese Unie maandelijks besproken en wordt
informatie gedeeld.
Uitbraken
Sinds de eerste uitbraak in oktober 2021 zijn 123 uitbraken van hoogpathogene aviaire
influenza (HPAI) geweest op commerciële bedrijven en hobbylocaties. Op deze locaties
zijn ruim 4,9 miljoen vogels gedood en vernietigd. Dertig locaties zijn preventief
geruimd, waarbij ruim 1,1 miljoen dieren werden gedood en vernietigd. In 2022 waren
er veel meer uitbraken dan in de jaren daarvoor toen andere virusvarianten voor uitbraken
zorgden. Er waren ook uitbraken gedurende de zomermaanden en uitbraken hebben zich
in vrijwel heel Nederland voorgedaan, bij verschillende typen bedrijven. Sinds de
vorige update, 28 oktober jl., zijn er elf uitbraken geweest. De laatste was op 26 januari
jl. bij een vermeerderingsbedrijf voor eenden in Nijkerk in Gelderland. De bron is
naar alle waarschijnlijkheid besmette wilde vogels.
Het aantal uitbraken de laatste weken is beperkt tot vier, en het aantal besmette
wilde vogels lijkt lager dan in 2022 is gezien. Toch stemt dit mij geenszins gerust
wat betreft de risico’s voor de komende maanden. Daarom heb ik de Deskundigengroep
Dierziekten opnieuw gevraagd een risicobeoordeling uit te voeren en de situatie te
duiden.
Deskundigengroep dierziekten
Op 12 januari jl. heeft de Deskundigengroep Dierziekte de vogelgriepsituatie opnieuw
bekeken en heeft een risico-inschatting gemaakt van de kans op besmetting van een
pluimveebedrijf, gegeven de situatie. Het verslag van de deskundigen is als bijlage
toegevoegd aan deze brief.
De deskundigengroep ziet in de huidige situatie geen aanleiding om de risico-inschatting
van een besmetting van een pluimveebedrijf in Nederland of een specifieke regio in
Nederland aan te passen ten opzichte van de vorige bijeenkomst. De risico-inschatting
is vergelijkbaar met die zoals op 28 oktober jl. is ingeschat. Momenteel zijn er veel
watervogels aanwezig in Nederland, wat voorgaande jaren voor een piek zorgde in uitbraken
bij gehouden vogels. De deskundigengroep benoemt dat de besmettingen in wilde vogels
lijken af te nemen en dat ook in gehouden vogels in Nederland afgelopen periode minder
besmettingen waren dan verwacht. Echter zien ze dat het virus nog steeds wijdverspreid
aanwezig is onder wilde vogels. De deskundigengroep schat daarom het risico van een
besmetting met HPAI vanuit wilde vogels in de 20 regio’s in Nederland nog steeds in
als hoog. Wel benadrukken de deskundigen dat de onzekerheid in deze inschatting groot
is. Voor mij is deze beoordeling geen aanleiding om nu maatregelen op te heffen
In december zijn twee zoogdieren positief getest, een otter en een bunzing. Beide
hadden dezelfde mutatie (PB2-E627K) van het virus die eerder bij zoogdieren gevonden
werd en waaruit blijkt dat het virus zich heeft aangepast aan zoogdieren. Er is naast
deze specifieke mutaties ook gekeken of het virus op andere plekken veranderd is,
maar dat bleek niet het geval. De virussen die bij de zoogdieren gevonden worden zijn
ook niet verwant aan elkaar. Er is volgens de deskundigengroep geen aanwijzing voor
verspreiding tussen zoogdieren in het wild in Nederland.
De deskundigengroep is ook gevraagd een inschatting te geven of het risico dat een
regulier vleeskuikenbedrijf besmet raakt met hoogpathogene vogelgriep (HPAI) virus
toeneemt, wanneer zo’n bedrijf een overdekte uitloop creëert. Deze vraag is gesteld
vanwege de lopende omschakeling van vleeskuikenhouders naar het concept voor het Beter
Leven Keurmerk 1 ster (BLK1). De deskundigen geven aan dat dit niet tot extra risico
hoeft te leiden; voorwaarde daarvoor is wel dat de constructie degelijk is zodat plaagdieren
niet naar binnen kunnen, er niet in de uitloop gevoerd wordt, er een deugdelijke waterafvoer
is en de uitloop uit de wind staat er afgeschermd is tegen directe wind. Er zijn echter
geen wetenschappelijke gegevens of analyses van data die de inschatting ten aanzien
van het risico van overdekte uitloop zoals in het BLK1 concept onderbouwen. De aanbevelingen
voor het «bioveilig» maken van uitlopen zal ik meenemen in de communicatie richting
de sector.
Wilde fauna
De afgelopen weken is er hernieuwde aandacht voor vogelgriep in wilde zoogdieren,
maar het beeld van vogelgriep in wilde zoogdieren is volgens de deskundigengroep niet
veranderd. De duiding van de besmetting bij de twee zoogdieren door de Deskundigengroep
Dierziekten is hiervoor weergegeven.
De gegevens over besmettingen bij wilde fauna worden gedeeld tussen WBVR en RIVM en
de besmettingen worden maandelijks besproken in het SO-Z. Tijdens dit overleg beoordelen
deskundigen uit zowel de humane als de veterinaire sector op gestructureerde wijze
regionale, landelijke en internationale signalen van (mogelijk) zoönotische aard afkomstig
uit verschillende sectoren en dierreservoirs. De kerngroep bestaan uit een aantal
vaste experts vanuit RIVM, GGD (Gemeentelijke Gezondheidsdienst), GD (Gezondheidsdienst
voor Dieren), WBVR (Wageningen Bioveterinary Research), FD (Faculteit Diergeneeskunde)
en NVWA (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit). Experts uit relevante geselecteerde
instituten en organisaties worden ad hoc uitgenodigd. In het SO-Z wordt beoordeeld
of er naar aanleiding van de signalen vervolgacties noodzakelijk zijn.
Zoönotisch risico
In oktober 2022 is een uitbraak vastgesteld bij gehouden nertsen in Spanje. Onlangs
is een artikel verschenen waarin de analyse van die uitbraak wijst op tussen-nertstransmissie.
Dat vinden de Minister van VWS en ik zorgwekkend. Medio 2022 is het Deskundigenberaad-zoönosen
(DB-Z) bijeengeweest om te adviseren op de vogelgriepuitbraak en de humane risico’s.
Hoewel de WHO en ECDC de risico’s vooralsnog ongewijzigd achten, vinden de Minister
van VWS en ik deze uitbraak aanleiding om het RIVM te vragen wederom een DB-Z te organiseren
om duiding en advies te geven. Overigens is het bedrijf in Spanje in november geruimd
en er lijkt verder geen virusspreiding te zijn opgetreden. Deze gebeurtenis zal ik
daarnaast aangrijpen om in EU-verband nogmaals te wijzen op onze wens tot beëindiging
van de pelsdierhouderij. Ik zal kijken naar een geschikt moment om dit Europees aan
te kaarten.
Tevens is er een nieuwe humane besmetting opgetreden, ditmaal betrof het een meisje
in Ecuador. Zij is waarschijnlijk besmet geraakt door intensief contact met gehouden
pluimvee. Het RIVM schat het zoönotisch risico nog steeds als laag in. De Minister
van VWS en ik monitoren dit soort signalen en deze signalen worden ook geagendeerd
in het Signaleringsoverleg zoönosen SO-Z.
Financiële aspecten
Ik heb de Tweede Kamer eerder geïnformeerd over de financiële aspecten van de vogelgriepuitbraken,
onder andere in de brief van 11 oktober jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 269). De directe bestrijdingskosten zoals de tegemoetkoming in schade voor de geruimde
dieren en de uitvoeringskosten, worden betaald uit het Diergezondheidsfonds (DGF).
Deze directe bestrijdingskosten worden tot het wettelijk ingestelde plafond betaald
uit de heffingen die pluimveehouders betalen aan het DGF. Het plafond is vastgesteld
op 30 miljoen euro voor de periode van 2020 tot en met 2024. Dit is vastgelegd in
een convenant.
Vanaf begin 2020 tot en met december 2022 is € 53,7 miljoen betaald aan de bestrijding
van vogelgriep bij houders met 250 dieren of meer. Deze kosten zijn gespecificeerd
in een bijlage bij deze brief. Dit zijn de werkelijke uitgaven van het DGF. Deze uitgaven
lopen enkele weken (tegemoetkoming in schade) tot meerdere maanden (uitvoeringskosten)
achter bij de ruimingen. De uitgaven voor de bestrijding van vogelgriep zullen daarom
verder oplopen. Het is niet met zekerheid te zeggen waar het bedrag op uit zal komen,
omdat het beeld op basis van de daadwerkelijke uitgaven vertraagd inzichtelijk wordt.
Op basis van eerdere uitgaven is wel een inschatting te maken. De verwachte bestrijdingskosten
gerekend vanaf begin 2020 tot en met 31 december 2022 is naar schatting € 71 miljoen.
Dit is inclusief kosten voor bestrijding van Salmonella en Mycoplasma en van dit bedrag
gaat de EU-bijdrage aan vogelgriepbestrijding nog af. De exacte hoogte van deze EU-subsidie
is op dit moment nog niet bekend.
Het bestrijdingsplafond van de pluimveesector binnen het DGF is inmiddels overschreden.
Zoals gemeld in de brief van 11 oktober j.l. worden alle bestrijdingskosten hoger
dan dit plafondbedrag betaald door de overheid. In 2022 is dit opgelost binnen de
begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). U bent
hierover geïnformeerd in de tweede suppletoire begroting.
Aan de bestrijding van hoogpathogene vogelgriep bij wilde vogels en hobbydieren is
in 2022 € 756.487 uitgegeven. Deze kosten worden gedragen door de Rijksoverheid conform
het convenant DGF. Het totaal kan nog stijgen, omdat het beeld op basis van de daadwerkelijke
uitgaven vertraagd inzichtelijk wordt, zoals hierboven al aangegeven.
Andere vogelgriep-gerelateerde onderwerpen
Ruiming met CO2
Zoals in eerdere brieven aangegeven werk ik aan het beter borgen van de leveringszekerheid
van CO2-gas, om te zorgen voor een snelle en efficiënte ruiming van bedrijven. Er is nu geen
sprake van een absoluut tekort aan CO2, maar de huidige afspraken geven niet de nodige flexibiliteit om binnen de noodzakelijk
geachte korte termijn de nodige transportcapaciteit te vinden om dit CO2-gas op locatie te krijgen. Dit heeft te maken met de planning van gas leverende bedrijven,
waarin de onvoorspelbare afroep niet eenvoudig in te passen is. Met de verschillende
partijen in de keten, gasleveranciers en transporteurs, bekijk ik hoe flexibiliteit
in de transportcapaciteit kan worden geborgd. Ik streef ernaar de nodige afspraken
voor 1 maart dit jaar te hebben vastgelegd.
Jagen en beheer van wild
In het commissie debat zoönosen en dierziekten van 13 oktober 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1263) heb ik toegezegd de Kamer voor het einde van het jaar te informeren over de belangenafwegingen
inzake sector, jacht, recreatie en militair gebruik van en in natuurgebieden.
Onderdeel van de in te stellen maatregelen in de beperkingszones, die ingesteld worden
wanneer een bedrijf besmet is met vogelgriep, is een verbod op het vangen en doden
van wilde watervogels en andere dieren in het kader van populatiebeheer en de uitoefening
van de jacht (hierna «verbod op faunabeheer») wanneer dat wilde watervogels kan verstoren.
Ik heb besloten voortaan niet meer standaard een verbod op faunabeheer in te stellen
in de beperkingszone. Aanleiding om deze heroverweging te maken waren diverse signalen
van provincies over problemen met de maatregel in de praktijk.
Het verbod op faunabeheer werd als maatregel ingesteld om te voorkomen dat het zou
leiden tot meer migratiebewegingen en zo mogelijk tot meer besmettingen. Ik heb naar
aanleiding van de signalen van provincies de Deskundigengroep Dierziekten gevraagd
wat het effect is van een verbod op faunabeheer binnen beperkingszones op het vogelgrieprisico
ten opzichte van het vóórkomen van besmette wilde vogels buiten beperkingszones. De
deskundigengroep geeft hierover in zijn verslag van 29 september 2022 aan dat het
mogelijk is dat in gebieden rondom de uitbraak de prevalentie (het percentage zieke
wilde vogels) hoger is, en het daarom zinvol is om vogels niet te verstoren. Er zijn
echter geen gegevens die aangeven wat de bijdrage is van faunabeheer met betrekking
tot het verstoren van wilde vogels.
Op dit moment is vogelgriep endemisch bij wilde vogels, in heel Nederland. De Deskundigengroep
Dierziekten geeft in zijn laatste analyse aan dat vogelgriep in wilde vogels wijdverspreid
in Nederland voorkomt, niet alleen in de beperkingsgebieden waar het verbod op faunabeheer
voor dertig dagen geldt. Wilde vogels verplaatsen zich hoe dan ook, bijvoorbeeld vanwege
veranderende weersomstandigheden en de aantrekkelijkheid van bepaalde foerageergebieden.
Verder zijn er naast beheer en jacht nog veel andere activiteiten die wilde watervogels
kunnen verstoren; daarvoor is echter niet voorzien in een verbod in de beperkingszone.
Voorbeelden zijn watersporten en vliegen met drones maar ook harde geluiden. Het is
niet proportioneel en niet mogelijk om in beperkingszones al deze activiteiten te
verbieden en zo te sturen op het voorkomen van verplaatsingen van wilde vogels. Een
andere reden is dat het vangen en doden van wilde dieren ook andere zwaarwegende belangen
dient, zoals (lucht)verkeersveiligheid. De ingestelde verboden op faunabeheer voorzagen
in een uitzondering op het verbod wanneer het vangen en doden plaatsvond met het oog
op die belangen. In de praktijk is deze uitzonderingsgrond niet werkbaar gebleken,
omdat het onmogelijk is vast te stellen met welk doel het vangen en doden van dieren
in een concreet geval plaatsvindt en of de uitzondering op het verbod op faunabeheer
al dan niet van toepassing is. Het verbod op faunabeheer heeft consequenties voor
provincies; provincies moeten de schade die ganzen veroorzaken vergoeden wanneer zij
niet in het kader van schadebestrijding beheerd mogen worden. En als er minder beheerd
kan worden is de schade hoger.
Ik vind het belangrijk dat de maatregelen die ik neem ten aanzien van vogelgriep effectief
en proportioneel zijn. Tegen die achtergrond heb ik deze maatregel voor dit moment
opnieuw tegen het licht gehouden en de nut en noodzaak afgewogen tegen de impact.
Welzijnscommissie
Het Kabinet vindt de borging van dierenwelzijn bij de bestrijding van dierziekten
van groot belang. Om deze reden is in 2017 op structurele basis de Welzijnscommissie
Dierziekten ingesteld. De Welzijnscommissie wordt van elke voorgenomen ruiming door
de NVWA op de hoogte gebracht en weegt op basis van een eigen risicoanalyse de noodzaak
van haar aanwezigheid af. De Welzijnscommissie observeert of de ruimingsactiviteiten
op verantwoorde wijze worden uitgevoerd, uit het oogpunt van dierenwelzijn.
Het jaarverslag van de Welzijnscommissie is bijgevoegd als bijlage bij deze brief.
De Welzijnscommissie is in de periode van 26 oktober 2021 tot en met september 2022
bij 13% (13 van de 98) van de ruimingen aanwezig geweest. Alle individuele ruimingsverslagen
zullen op korte termijn op de website van de Rijksoverheid worden geplaatst. De Welzijnscommissie
heeft het afgelopen jaar veel inzet en betrokkenheid getoond en ik dank de leden dan
ook voor hun inzet het afgelopen jaar.
De Welzijnscommissie concludeert in haar eindrapportage dat de ruimingen met voldoende
aandacht voor het welzijn van de dieren zijn uitgevoerd. De commissie ziet ook ruimte
voor verbeteringen, zoals het onderhouden en testen van de meetapparatuur en ventileren
van een stal met levende dieren wanneer door een storing tijdelijk niet kan worden
vergast met CO2. Daarnaast vraagt de Welzijnscommissie aandacht voor het tijdig informeren van de
Welzijnscommissie. Deze praktische aanbevelingen worden meegenomen in de werkwijze
van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
Ruimingen door de NVWA
Tijdens het tweeminutendebat over zoönosen en dierziekten op 9 november jl. (Handelingen II
2022/23, nr. 20, item 8)hebben het lid Vestering (PvdD) en ik gedebatteerd over persoonlijke beschermingsmiddelen
bij ruimingen. Het lid Vestering merkte op dat medewerkers van de NVWA zonder beschermende
middelen rondom de containers aan het werk waren, terwijl daar dode dieren in gedeponeerd
werden. Graag licht ik in dit kader nog een en ander toe.
De NVWA werkt consciëntieus aan goede, hygiënische maatregelen en met goede persoonlijke
beschermingsmiddelen. Bij het ruimen van een besmet bedrijf wordt een zonering gehanteerd.
Er zijn drie zones: groen, oranje en rood. De groene zone, het gebied waar medewerkers
in hun dagelijkse kleding mogen lopen; de oranje zone, het gebied waar medewerkers
bedrijfskleding aan moeten hebben en de rode zone, het gebied waar de medewerkers
de persoonlijke beschermingsmiddelen moeten dragen. De rode zone is de stal en de
plek waar de dieren worden overgeladen in de Rendac containers. Het oranje gebied
is een zone rondom het rode gebied en rond het oranje gebied is het groene gebied.
Iedere ruiming is maatwerk. De zonering wordt bij iedere ruiming door het ruimingsteam
gemarkeerd. Het correct hanteren van de maatregelen in de verschillende zones is belangrijk,
daar wordt tijdens de opleidingen en in de instructies veel aandacht aan besteed.
Tijdens hetzelfde tweeminutendebat hebben lid Van der Plas (BBB) en ik ook gesproken
over ruimingen bij harde wind. Het Kamerlid Van der Plas vroeg mij de NVWA mee te
geven dat het ongunstig is als er bij harde wind geruimd wordt. Zij refereerde hierbij
aan een situatie in de Gelderse Vallei Ook hierop geef ik graag een nadere toelichting.
Na het vaststellen van een besmetting met hoogpathogene aviaire influenza op een pluimveebedrijf,
is het van belang om de ruiming zo snel mogelijk uit voeren. De infectie verspreidt
zich meestal snel door de stal, waardoor de virusconcentratie in de stal snel hoger
wordt. In het kader van dierenwelzijn kan de ventilatie van de stal niet uitgeschakeld
worden, wat een risico voor de omgeving oplevert. Het snel ruimen van een besmette
stal zorgt ervoor dat de bron van de infectie weggenomen wordt.
De ruimingen worden zorgvuldig uitgevoerd, waarbij ook rekening gehouden wordt met
de weersomstandigheden. Het naar buiten brengen van de kadavers en het vervolgens
laden van de kadavers in de Rendac containers geeft daarbij het grootste risico op
virusverspreiding in de omgeving. Om dit risico zo veel mogelijk te beperken worden
er verschillende maatregelen toegepast. Er wordt bepaald op welk deel van het erf
de Rendac containers het beste geplaatst kunnen worden. Een enkele keer was het zelfs
mogelijk om de container in de stal te plaatsen. Bij het storten van de kadavers wordt
water verneveld, waardoor stof en veren neerslaan in de container. Soms wordt het
verwijderen van de kadavers uit de stal uitgesteld naar een later moment op de dag
of de volgende ochtend, wanneer de voorspelling aangeeft dat de wind dan in kracht
zal afnemen.
WBVR heeft onderzoek gedaan naar enkele clusters van besmette bedrijven in 2021 en
2022 en de vraag of de ruimingen die zijn uitgevoerd een rol hebben gespeeld in de
verspreiding van het virus naar andere pluimveebedrijven. Hierbij is onder meer gekeken
naar het ruimingsmoment en de waarschijnlijke besmettingsmomenten van opvolgende uitbraken.
Deze analyse vond geen relatie is tussen de uitgevoerde ruimingen en het ontstaan
van nieuwe besmettingen bij bedrijven in de omgeving. De Tweede Kamer heeft het rapport
op 11 oktober 2022 ontvangen (Kamerstuk 28 807, nr. 269).
Monitoring van griepvirussen bij gemengde bedrijven met varkens en pluimveepluimvee
Op 13 december jl. heeft de Tweede Kamer de motie van het lid Vestering (Kamerstuk
28 807, nr. 280) aangenomen (Handelingen II 2022/23, nr. 34, item 23) die de regering verzoekt te komen met een plan voor een monitoring van griepvirussen
bij gemengde bedrijven met varkens en pluimvee Ik heb verschillende keren met de Tweede
Kamer gesproken over het risico op het mengen van influenzavirussen op gemengde bedrijven.
Ook het Deskundigenberaad zoönosen (DB-Z) heeft hier in zijn advies ten aanzien van
vogelgriep aandacht besteed (Kamerstukken 25 295 en 28 807, nr. 1872). De combinatie van het commercieel houden van varkens en pluimvee op één locatie
wordt door het DB-Z als mogelijk risico gezien, en geadviseerd wordt dergelijke vestigingen
te voorkomen. Ik begrijp de zorgen over het mogelijk mengen van influenzavirussen
tussen vogels, varkens en mensen en voer de motie Vestering daarom op onderstaande
manier uit.
Bij uitbraken met HPAI op bedrijven waar pluimvee én varkens op dezelfde locatie worden
gehouden, test de NVWA standaard de varkens op dat bedrijf ook. Dat is in 2022 in
drie gevallen voorgekomen. In geen enkel geval is er HPAI aangetroffen in de varkens
die op hetzelfde bedrijf werden gehouden. De Minister van VWS heeft mede namens mij
in een brief van 1 juni 2022 (Kamerstukken 25 295 en 28 807, nr. 1872) aangegeven dat hij sluitende onderbouwing wenst van het risico van mengen van influenzavirussen
tussen de verschillende gehouden diergroepen op gemengde bedrijven, voordat verdergaande
maatregelen kunnen worden genomen. Hiervoor is meer onderzoek nodig, dat vindt op
dit moment in de vorm van een pilot plaats waarbij monitoring van influenza op varkensbedrijven
plaatsvindt. Ik verwacht de uitkomsten van deze pilot in het najaar.
Tot slot
De situatie blijft zorgwekkend. Vogelgriepbesmettingen hebben grote gevolgen, voor
vele betrokkenen, vooral de houders, en ook de vogels en wilde fauna. Het virus is
permanent in wilde vogelpopulaties aanwezig. Ondanks vele preventieve maatregelen
is er sprake van besmettingen bij gehouden pluimvee. We moeten ons gezamenlijk blijven
inzetten om de kans op besmetting zo klein mogelijk te maken. Ik realiseer me dat
het voortdurend waakzaam zijn en het langdurig en frequent toepassen van preventieve
maatregelen veel vraagt van houders van dieren. Toch is dit van het grootste belang.
Ik zet daarnaast in op het zoeken naar additionele maatregelen, zoals hiervoor uiteengezet.
Ik zal de Tweede Kamer geregeld over de situatie en voortgang informeren.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit