Brief regering : Beleidsreactie op advies 'Onmisbaar en Onvervangbaar. Naar een dynamisch beschermingsmodel voor de Collectie Nederland van de Commissie Collectie Nederland’
32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid
Nr. 489 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 december 2022
De Collectie Nederland is nooit af. Het advies «Onmisbaar en Onvervangbaar. Naar een dynamisch beschermingsmodel voor de Collectie
Nederland van de Commissie Collectie Nederland», onder leiding van de heer Van Haersma Buma en de Raad voor Cultuur, biedt waardevolle
inzichten en handvatten om de Collectie Nederland actueel en relevant te houden voor
een divers en inclusief publiek. Ik ben de commissie en de Raad hiervoor zeer erkentelijk.
In deze brief schets ik eerst kort de hoofdlijnen van mijn reactie, die ik vervolgens
verder toelicht.1 De opbouw is daarbij als volgt: ik zet uiteen wat het kabinet verstaat onder de Collectie
Nederland. Dan ga ik in op het belang van particulieren en hun ondersteuning. Vervolgens
omschrijf ik mijn visie op de bescherming van cultuurgoederen voor de Collectie Nederland,
inclusief de daarbij horende criteria. Ten slotte ga ik in op het aankoopbeleid ter
versterking van de Collectie Nederland.
Reactie op hoofdlijnen
De Collectie Nederland is een dynamisch geheel van roerend cultureel erfgoed, deels
te vinden in musea, deels bij talloze particulieren. Geregeld is dit particuliere
bezit voor het brede publiek toegankelijk door middel van bijvoorbeeld bruiklenen
of in particuliere musea. Particuliere verzamelaars en eigenaars zijn van cruciaal
belang voor de ontwikkeling en instandhouding van de Collectie Nederland en zij verdienen
maatschappelijke erkenning. Daar hoort ook een betrokken en actieve overheid bij die
oog heeft voor hun bijdrage. Ik vind het belangrijk om particulieren en private organisaties
te ondersteunen en te waarderen voor hun inzet. Met kennisdeling, (fiscale) regelingen,
en in gezamenlijkheid met de musea geef ik invulling aan die rol en ontstaat er een
goed klimaat voor particulier mecenaat. Ook zal ik de kennis die bij de Rijksdienst
voor Cultureel Erfgoed (RCE) beschikbaar is, toegankelijk maken voor de specifieke
vraagstukken waar private eigenaren mee te maken hebben.
Er blijft een risico bestaan dat belangwekkende cultuurgoederen Nederland definitief
verlaten. Door af te stappen van het eerdere terughoudende aanwijsbeleid, is de weg
vrij voor een meer betrokken rol van de overheid. Daarom kan de verantwoordelijk bewindspersoon
cultuurgoederen van particuliere eigenaren in Nederland een beschermde status toekennen.
Daardoor is het niet meer zomaar mogelijk om deze naar het buitenland te verplaatsen.
Op advies van de commissie zet ik een volgende stap om, in aanvulling op het bestaande
vergunningensysteem voor uitvoer uit de Europese Unie, tot een nationaal vergunningensysteem
voor uitvoer uit Nederland te komen. Het bestaande register met beschermde cultuurgoederen
blijft bestaan, maar het karakter ervan zal veranderen. Deze fundamentele herziening
van het beschermingssysteem geeft de overheid meer betrokkenheid en is in overeenstemming
met de manier waarop ook andere EU-landen te werk gaan. De herziening van de systematiek
duurt naar verwachting enkele jaren.
Het is belangrijk dat er vanuit de rijksoverheid geld beschikbaar is voor de aankoop
van cultuurgoederen die een aanvulling zijn op de Collectie Nederland. Eerder heb
ik al aangekondigd de Bijdrage Aankopen van het Mondriaanfonds de komende jaren met
in totaal € 8 miljoen te verhogen. Daarnaast wil het kabinet de doelstellingen van
het Nationaal Museaal Aankoopfonds wettelijk verankeren. Zo zorg ik voor een stevig
fundament voor de Collectie Nederland.
Aanleiding van het advies
In de adviesaanvraag aan de Commissie Collectie Nederland van de Raad voor Cultuur,
staat: «Ons erfgoed laat zien waar we vandaan komen, hoe we ons ontwikkelen en helpt ons
het heden te duiden. Erfgoed verbindt en de betekenis ervan is blijvend in beweging.
Hierdoor is wat tot ons erfgoed behoort onderhevig aan verandering. De Collectie Nederland
is dan ook dynamisch en nooit af en wat we voor Nederland willen behouden en voor
toekomstige generaties willen bewaren, dient met zijn tijd mee te gaan.» Dit gebruik ik als uitgangspunt van mijn beleid.
Het advies Onvervangbaar en
Onmisbaar bouwt voort op inzichten uit het advies dat hieraan vooraf ging: Van terughoudend naar betrokken. Hoe cultuurgoederen en verzamelingen onder de Erfgoedwet
adequaat te beschermen van de commissie-Pechtold van de Raad voor Cultuur. De commissie-Pechtold hield het
juridisch en beleidsmatig kader tegen het licht waarmee het erfgoed wordt beschermd.
Deze commissie pleitte voor een nieuwe visie op de Collectie Nederland met meer aandacht
voor nieuwe culturele domeinen en een andere rol voor de overheid: van terughoudend
naar betrokken.
In het vervolg hierop heeft de Commissie Collectie Nederland zich gebogen over een
nieuwe visie op de Collectie Nederland en de vraag hoe deze dynamische collectie actueel
kan worden gehouden. In hoeverre zijn de bestaande criteria «onmisbaar» en «onvervangbaar»
nog bruikbaar bij een veranderende visie op de Collectie Nederland en de bescherming
ervan? Veel bijzonder cultureel erfgoed in de Collectie Nederland bevindt zich daarbij
in particulier bezit. Hoe kan de balans worden bewaakt tussen enerzijds het publieke
belang van behoud van cultuurbezit voor Nederland, en anderzijds het belang van de
particuliere eigenaar? Naar aanleiding van deze vragen doet het Advies Onmisbaar en Onvervangbaar. Naar een dynamisch beschermingsmodel voor de Collectie
Nederland waardevolle aanbevelingen.
De Collectie Nederland
Als definitie gebruik ik voor de Collectie Nederland: «het totaal van de publiek toegankelijke geregistreerde collecties èn de niet-toegankelijke,
particuliere, collecties waarvoor de overheid verantwoordelijkheid heeft genomen.»2 Ook objecten die nu nog niet in beeld zijn, kunnen waardevol blijken.
Ik deel de door de commissie geformuleerde visie op de collectie Nederland: «De Collectie Nederland geeft een dynamisch beeld van de rijkdom, complexiteit en
diversiteit van het Nederlands roerend cultureel erfgoed, en fungeert daarmee als
een spiegel en drager van de Nederlandse (tijdgebonden) identiteit in al haar verscheidenheid.
Alle cultuurgoederen en verzamelingen in zowel publiek als particulier bezit die openbaar
zichtbaar zijn, dragen bij aan dat dynamische beeld». Culturele verzamelingen vormen zich continu, in het verre en recentere verleden,
bepaald door de voorkeuren uit de tijd waarin ze zijn ontstaan. Dit geldt uiteraard
voor iedere museumcollectie, particuliere verzameling en de Collectie Nederland als
geheel. Het resultaat biedt een fascinerende verzameling van objecten, maar ook sporen
van de koloniale geschiedenis of het slavernijverleden, en opvallende omissies. Ik
vind het waardevol dat er tegenwoordig steeds meer aandacht is voor vrouwelijke kunstenaars
of juist voor hun afwezigheid in publieke collecties. Ook voor het erfgoed van culturele
minderheden is steeds meer aandacht. Zo levert de Collectie Nederland een unieke bijdrage
aan onze gedeelde geschiedenis voor een breed en inclusief publiek.
De definitie van cultureel erfgoed in de Erfgoedwet komt voort uit het Verdrag van
Faro van de Raad van Europa. Onder dit overkoepelende begrip kan naast onroerend en
roerend cultureel erfgoed ook bijvoorbeeld immaterieel cultureel erfgoed en digital born erfgoed vallen. Ook geologische en biologische specimina kunnen ertoe behoren, mits
de menselijke hand er een rol in heeft gespeeld. De wetgever heeft aldus beoogd om
het begrip cultureel erfgoed breed op te vatten, van objecten uit het verre verleden
tot aan de meest jonge kunstuitingen. Op dit punt is er dan ook geen reden het advies
van de commissie over te nemen om het woord «recent» toe te voegen aan het begrip
cultureel erfgoed.
Erfgoed bij musea en bij particulieren zijn verzamelingen die elkaar aanvullen. Ik
ben mij daarbij bewust van de verschillende rollen en verantwoordelijkheden van musea
en particulieren. Zo bestaat voor musea de professionele museale praktijk van het
behoud en beheer, vastgelegd in onder andere de Leidraad Afstoting Museale Objecten. Voor particulieren geldt dit niet. Het advies «Onmisbaar en Onvervangbaar» richt zich met name op het belang en de bescherming van cultuurgoederen in particulier
bezit en de ondersteuning van particulieren. In de context van de Collectie Nederland
staat daarom de particuliere eigenaar centraal in deze beleidsreactie op dit rapport.
De particuliere eigenaar
De Collectie Nederland is in de loop van de tijd ontstaan en verrijkt dankzij vele
schenkingen en legaten van particulieren en private organisaties. De oorsprong van
veel musea ligt, anders dan in veel andere landen, in Nederland meer in particuliere
initiatieven dan in koninklijke collecties. Het is te danken aan de grote inzet van
vele verzamelaars dat in de loop der tijd bijzondere cultuurgoederen bijeen zijn gebracht
en nu publiek toegankelijk zijn. De rol van de particulier in het ontstaan van de
Collectie Nederland is daarmee van onschatbare waarde. Met regelmaat doen zij met
durf aankopen van opkomend talent dat nu nog niet tot de canon behoort. Zij hebben
vele objecten en verzamelingen toevertrouwd aan musea om het behoud ervan te garanderen
en ze toegankelijk te maken voor toekomstige generaties. Pieter Teyler, Hélène Kröller-Müller,
Frans Boijmans en Daniël George van Beuningen zijn slechts enkele bekende verzamelaars
die hun kostbare collecties hebben toegevoegd aan de Collectie Nederland.
Ook vandaag de dag zijn verzamelaars van groot belang voor het verrijken van museale
collecties via schenkingen en legaten of door het beschikbaar stellen van (langdurige)
bruiklenen. Particulieren en private organisaties lopen vaak vooruit op het verzamelbeleid
van musea of verzamelen afwijkend daarvan. Er zijn ook verschillende soorten «particulieren»,
bijvoorbeeld een stichting die tot doel heeft bepaald erfgoed te bewaren of een verzamelaar
die het vooral ziet als belegging. Soms is waardevol cultuurbezit al decennialang
familiebezit, soms onderdeel van een bedrijfscollectie, ondergebracht in een stichting
tot instandhouding van een kunstenaarsnalatenschap of in een eigen museum. Ook handelaren,
galeriehouders en andere bemiddelaars spelen een belangrijke rol in het opsporen en
onder de aandacht brengen van bijzondere cultuurgoederen. Als ik spreek over «de particulier»
heb ik al deze verschillende mensen en organisaties voor ogen.
Het kabinet vindt het belangrijk om particulieren en private organisaties te ondersteunen
en te waarderen voor hun inzet. Het behoud van cultuurgoederen voor toekomstige generaties
is een taak die we alleen gezamenlijk kunnen vormgeven, met particulieren, musea en
overheden. Een collectie kan ontstaan bij een particulier of private organisatie,
maar op enig moment kan de particulier besluiten deze over te dragen aan een publieke
collectie die in eigendom is van een overheid. Dit vraagt uiteraard om goede samenwerking
en kennisuitwisseling, vanuit een gelijkwaardige positie. Daarom zet ik in op betere
communicatie over fiscale regelingen, en op ondersteuning bij beheer en behoud van
collecties, en het verbeteren van de digitale toegankelijkheid. Ik heb de RCE gevraagd
deze taak namens mij in te vullen. Hiermee kom ik tegemoet aan de opmerkingen van
de commissie dat de overheid in de ogen van particulieren te veel op afstand is komen
te staan. Particulieren krijgen hiermee één aanspreekpunt bij de rijksoverheid.
Kennisdeling en ondersteuning
Omdat de Collectie Nederland, en daarmee de gemeenschap, erbij gebaat is dat belangrijk
cultureel erfgoed in goede staat wordt gehouden, zie ik het als mijn taak private
eigenaars hierin te ondersteunen. Dat doe ik door de kennis die bij de RCE beschikbaar
is toegankelijk te maken voor de specifieke vraagstukken waar particuliere eigenaren
mee te maken hebben. Ik vraag de RCE om in kaart te brengen welke vragen er leven
bij beheerders van niet-museaal roerend erfgoed en hierop kennisproducten te ontwikkelen.
De RCE heeft immers veel relevante expertise over beheer, behoud en toegankelijkheid
die op deze manier ook voor particuliere eigenaren ontsloten wordt.
Zo staan erfgenamen van verzamelaars of kunstenaars soms voor de moeilijke taak een
archief of verzameling te ordenen of ontmantelen. Het maken van selecties en het veiligstellen
van het levenswerk van een dierbare is al niet makkelijk. Met hulp van praktische
handreikingen kunnen zij hierin professioneel worden ondersteund. Ook kunnen particulieren
bij de RCE informatie krijgen over de mogelijkheden die er zijn voor het behouden
van een werk voor de Collectie Nederland of kan RCE doorverwijzen naar relevante instanties
of voorzieningen. Hierbij is afstemming met de Adviescommissie Beoordeling Aangeboden
Cultuurbezit Uit Nalatenschappen in sommige gevallen noodzakelijk. Door in een voorstadium
al met elkaar in contact te treden, weet een eigenaar eerder wat mogelijk is, en kan
het gesprek over wat we willen behouden en op welke wijze, naar voren worden gehaald.
Daarnaast ga ik onderzoeken of de regeling Bijdrage Beschermd Cultuurgoed van het
Mondriaanfonds voor eigenaren van onvervangbare en onmisbare cultuurgoederen voldoende
toegankelijk is, en of de regeling eigenaren voldoende ondersteunt en op welke wijze
dit verder verbeterd kan worden.
De particuliere betrokkenheid bij de Collectie Nederland verdient het om gezien te
worden. Verzamelaars zijn terecht trots op hun collectie en delen deze graag met het
publiek. Toch lukt dit niet altijd. Daarom onderzoek ik de komende tijd of het digitale
platform collectienederland.nl een rol kan spelen voor particulieren en private organisaties
die hun collectie digitaal zichtbaar willen maken voor een groter publiek. Het is
de ambitie dat in de toekomst gebruikers van het platform selecties kunnen verwerken
op een eigen website of thematische site.
De commissie merkt op dat Caribisch Nederland vooral behoefte heeft aan steun van
Europees Nederland bij behoud en beheer van cultuurgoederen, zowel op het gebied van
kennis als voorzieningen. De commissie adviseert mij daarom hierover in gesprek te
gaan met de Openbare Lichamen. Ik zet mijn gesprekken met hen hierover voort. De RCE
beschikt daarbij over kennis op het gebied van collecties, waar het gehele Caribisch
deel van het Koninkrijk naar behoefte gebruik van kan maken. De RCE gaat daarnaast
in samenwerking met de Erfgoedacademie een serie van webinars ontwikkelen over het
behoud en beheer van cultuurgoederen die ook voor de eilanden beschikbaar komen.
De commissie constateert op basis van de gesprekken die zij heeft gevoerd dat er een
enorm potentieel is voor particulier mecenaat in Nederland en bij Nederlanders woonachtig
in het buitenland. Voor de financiële gezondheid van het culturele en museale veld
zijn publiek-private samenwerkingen erg belangrijk. De huidige fiscale regelingen
vormen een belangrijk onderdeel van de geefcultuur in Nederland en zijn vaak ook een
eerste aanzet tot de gedachtevorming over schenking. Om het ook voor musea makkelijker
te maken donateurs aan zich te binden zijn fiscale regelingen behulpzaam. Het relatiemanagement
van musea met hun vriendenkringen dient ook een maatschappelijk belang. Het creëert
draagvlak voor cultuur, versterkt de binding van het museum met de samenleving en
biedt een sociaal netwerk voor de leden. Ik noem in dit kader ook het initiatief Nalaten
aan Cultuur, dat als doel heeft de bewustwording te vergroten van de mogelijkheid
om na te laten aan een culturele instelling. De waarde van de bestaande fiscale regelingen
onderschrijf ik en over de aanbevelingen hieromtrent ben ik in gesprek met de Staatssecretaris
van Financiën.
Bescherming van de Collectie Nederland
Door in 2021 af te stappen van een terughoudend aanwijsbeleid, waarbij alleen in spoedeisende
gevallen overgegaan werd tot bescherming van belangrijke cultuurgoederen, werd de
weg vrijgemaakt voor een meer betrokken rol van de overheid. Met kennisdeling, (fiscale)
regelingen, en aandacht van musea voor particulieren geef ik invulling aan die rol
en ontstaat er een goed klimaat voor particulier mecenaat. Tegelijkertijd blijft het
risico bestaan dat belangwekkende cultuurgoederen Nederland definitief verlaten. Daarom
kan de verantwoordelijk bewindspersoon van OCW cultuurgoederen van particuliere eigenaren
in Nederland nu een beschermde status toekennen. Het object of de verzameling wordt
dan opgenomen in het register beschermde cultuurgoederen en mag alleen met toestemming
van de bewindspersoon naar het buitenland worden verplaatst.
Functie register van beschermde cultuurgoederen
De commissie beargumenteert in haar advies dat het register op dit moment onvoldoende
flexibel is voor de dynamische beschermingssystematiek die zij voor ogen heeft. Een
register werkt goed voor gecanoniseerde, bekende objecten, maar kan maatschappelijke
ontwikkelingen en belangen onvoldoende meenemen. Eigenaren zijn terughoudend om informatie
over hun eigendom te delen, onder andere vanwege de onrust die spoedaanwijzingen voor
hen met zich mee kunnen brengen. Hierdoor is het onmogelijk te weten wat zich in Nederland
bevindt en bescherming verdient, en kunnen objecten onbekend blijven of ongezien naar
het buitenland verdwijnen. Daarom adviseert de commissie het huidige beschermingssysteem
van een register te veranderen: in aanvulling op het bestaande vergunningensysteem
voor uitvoer uit de Europese Unie adviseert de commissie om hierop aanvullend een
nationaal vergunningensysteem in te voeren voor uitvoer uit Nederland. Een dergelijk
uitvoervergunningensysteem invoeren vraagt om een fundamentele herziening, die ik
de komende jaren verder ga uitwerken. Het geeft de overheid meer betrokkenheid, wat
past binnen het beleid en in overeenstemming is met de werkwijze van andere EU-landen.
Anders dan het voorstel van de commissie om te stoppen met het register, zie ik ook
in de toekomst een belangrijke functie voor het register. Los van de beide systemen
voor vergunningen, binnen Nederland en buiten de EU, hecht ik eraan om in uitzonderlijke
gevallen vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de Collectie Nederland, cultuurgoederen
te kunnen beschermen. Het vergunningensysteem is in een aantal gevallen namelijk niet
toereikend. Dit gaat bijvoorbeeld op voor verzamelingen en collecties waarvan de waarde
door de samenhang wordt bepaald. Een vergunningsaanvraag voor een los onderdeel zou
wellicht toegekend moeten worden, terwijl het geheel juist beschermwaardig is. Denk
hierbij aan serviezen, collecties of complete series. Het biedt daarnaast ook bescherming
voor cultuurgoederen van geringe financiële waarde of cultuurgoederen die niet oud
genoeg zijn om vergunningsplichtig te zijn.
Andere aanleidingen voor bescherming kunnen meldingen van belanghebbenden, eigenaren
en musea zijn. De geschiedenis leert dat sommige eigenaren vanuit eigen beweging een
beschermde status vragen voor hun cultuurgoederen. Het register biedt eigenaren namelijk
ook voordelen. Het wordt door velen gezien als een keurmerk en eigenaren zijn vaak
trots op de status van beschermd cultuurgoed. Dit gaat bijvoorbeeld vaak op voor particuliere
stichtingen die zich tot doel stellen bepaalde cultuurgoederen te behouden. Vermelding
in het register van beschermde cultuurgoederen biedt de eigenaar ook een zekere mate
van bescherming onder huidige internationale regelgeving. Internationale terugvorderingsacties
dienen het belang van eigenaren van beschermd erfgoed. De Inspectie voor Overheidsinformatie
en Erfgoed (IOE) houdt toezicht op naleving van verschillende verdragen, waarmee ze
onder andere cultuurgoederen kan veiligstellen die onrechtmatig Nederland hebben verlaten.
De Inspectie beheert het register en houdt het toezicht op de beschermde cultuurgoederen
hierbinnen, en kan vanuit deze rol ook waar nodig doorverwijzen naar de RCE voor vragen
over beheer en behoud. Bovendien stelt het eigenaren in staat gebruik te maken van
de Bijdrage Beschermd Cultuurgoed.
Het register kan ook ingezet worden als een exportvergunning wordt geweigerd en een
eigenaar besluit het werk liever zelf te houden of het aan een andere particulier
binnen Nederland te verkopen. Het register wordt onderdeel van het doorlopende proces
van beoordeling van vergunningen, en kan bijhouden welke cultuurgoederen het land
niet mogen verlaten. Daarmee is het voor potentiële kopers binnen Nederland ook duidelijk
dat er al eens een vergunning is geweigerd. Zo biedt het register structuur, overzicht
en erkenning aan het particulier bezit, zonder dat het de intentie heeft een topstukkenlijst
te worden. Het moet echter niet zo zijn dat eenmaal in het register opgenomen, een
cultuurgoed nooit meer van deze lijst af kan komen. Een eigenaar kan her-evaluatie
aanvragen of kan aangeven toch de intentie te hebben te verkopen naar het buitenland,
waarna eventueel het proces voor aankoop voor de Collectie Nederland in gang treedt.
Daarom kies ik voor een dynamisch en opgeschoond register van beschermde cultuurgoederen.
Deze actualisatie geef ik verder vorm door de huidige beschermde cultuurgoederen aan
de hand van de herziene beschermingscriteria de komende jaren opnieuw te beoordelen
en te onderzoeken of cultuurgoederen uit ondervertegenwoordigde categorieën toegevoegd
moeten worden. De commissie geeft in haar advies aan dat er bijvoorbeeld slechts zeer
beperkt zicht is op de categorie cultuurgoederen van regionale en migrantengemeenschappen.
Dit is een van de terreinen waar een onderzoek naar gedaan kan worden. Ik vraag de
RCE hiermee aan de slag te gaan in samenwerking met andere partijen zoals Kenniscentrum
Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN). Ik wil de herziening en aanvulling van het register
blijven faciliteren.
Vergunningensysteem
Het is wenselijk om het nieuwe vergunningensysteem voor uitvoer uit Nederland aan
te laten sluiten bij de huidige praktijk voor vergunningen buiten de EU, zodat het
aanvragen ook op één plek kan plaatsvinden. De hoeveelheid aanvragen en de administratieve
lasten hangen af van de drempelwaarden die uiteindelijk zullen worden gebruikt: hoe
hoger de financiële drempelwaarden, hoe minder uitvoervergunningen er aangevraagd
dienen te worden. De commissie adviseert daarom ook hogere drempelwaarden in te stellen
voor deze vergunningen in vergelijking met de vergunningen die nodig zijn voor buiten
de EU. Financiële drempels zijn over het algemeen een indicatie voor het belang van
een voorwerp. Echter geldt ook hoe hoger de drempelwaarden, hoe beperkter de «signaalfunctie».
Een zorgvuldig afgewogen set drempelwaarden en criteria is daarom noodzakelijk. Om
de handel niet onnodig te frustreren en de administratieve lasten te beperken stelt,
de commissie daarnaast de invoering van een paspoort voor bij cultuurgoederen die
vaker landsgrenzen passeren, en uitzonderingen voor musici, musea en erfgoedinstellingen.
Dit, inclusief randvoorwaarden als snelheid en transparantie, neem ik op in de verdere
uitwerking van het systeem.
Door de actuele internationale politieke aandacht voor, en maatschappelijke discussie
over het tegengaan van handel in roofkunst is de herkomst van een cultuurgoed steeds
belangrijker. Goede controle van musea en grote veilinghuizen op vergunningen voor
cultuurgoederen die binnen de drempelwaarden vallen, is dus in de eerste plaats ook
in hun eigen belang. Effectieve bescherming kan echter niet zonder toezicht en handhaving.
De kans bestaat altijd dat er – onbewust of bewust – niet wordt voldaan aan de vergunningsplicht.
Waar controle op goederen mogelijk is bij het overschrijden van de buitengrenzen van
Europa, is dat sinds het Verdrag van Maastricht (1992) niet meer mogelijk bij het
overschrijden van de binnengrenzen van de 27 lidstaten van Europa. Wel kunnen lidstaten
beperkende maatregelen treffen ter bescherming van hun nationale erfgoed (art. 36
VWEU). In het nationaal vergunningensysteem is handhaving dus niet op voorhand geregeld.
Daarom moet in onze nationale regelgeving een wettelijke grondslag komen waarin toezicht-
en eventuele opsporingsbevoegdheden worden toebedeeld, zodat passieve danwel actieve
controle door Inspectie en Douane en terugvordering in geval van onrechtmatige verzending
mogelijk is. Een deel van een zo adequaat mogelijke controle en handhaving is dus
gestoeld op wetgeving, een ander deel op vertrouwen – in het goede gedrag van particulieren,
handelaren en veilinghuizen – en weer een ander deel op de wisselwerking en samenwerking
tussen particulieren en overheid.
De verplichting om een vergunning aan te vragen voor goederen die binnen bepaalde
drempelwaardes vallen, geldt nu en in de toekomst voor elke particulier, dus ook voor
leden van de Koninklijke familie. Ik maak hierbij geen onderscheid. Particulieren
kunnen voor het aanvragen van een vergunning, eerst toetsen via de RCE of zij mogelijk
iets beschermwaardigs in handen hebben, als zij plannen hebben voor uitvoer of verkoop.
De invoering van de in deze brief beschreven beschermingssystematiek biedt hiermee
waarborgen dat belangrijke kunstwerken niet ongezien naar het buitenland verdwijnen.
In het geval van beschermwaardige cultuurgoederen leidt dit ertoe dat er eerst een
kans is deze te behouden voor Nederland en dat er meer grip is op kunstwerken die
van dusdanige waarde zijn dat we ze graag in Nederland voor iedereen toegankelijk
willen houden. Dit heb ik besproken in mijn reguliere contacten met de Dienst Koninklijk
Huis. Op deze wijze geef ik uitvoering aan de motie van het lid Kwint c.s. om in gesprek
te gaan met de Koninklijke familie teneinde te komen tot een eerste recht op koop
wanneer zij besluiten werken te willen gaan verkopen. Ook doe ik mijn toezegging af
naar aanleiding van een vraag van het lid Janssen om te komen met een reactie op deze
motie.3
Ik heb in dit licht tevens de motie van het lid Paternotte c.s. ter hand genomen met
betrekking tot het in kaart brengen van de eigendomssituatie van de kunstcollectie
van de Koninklijke familie.4 Er is geen onduidelijkheid over de eigendomssituatie van objecten in de kunstcollectie
van de Koninklijke familie. Ook al is in sommige gevallen de herkomst wellicht niet
meer helemaal sluitend te herleiden – wat vaak het geval is bij grote collecties.
Zoals eerder aan de Kamer is gemeld, is duidelijk welke cultuurgoederen in de paleizen
wel of geen rijkseigendom zijn.5 De paleisgebonden collectie van de Staat is in november 2021 geïnspecteerd door de
Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed, waarbij geconcludeerd is dat de collectie
naar behoren en volledig is geregistreerd.6 De eigendomssituatie hiervan is helder, en de rijkscollectie is goed geregistreerd.
Op dit moment worden waardevolle geschenken die het Staatshoofd ontvangt uit hoofde
van diens functie ondergebracht in de in 2007 opgerichte Stichting Koninklijke Geschenken.7 Ook andere officiële geschenken (aangeboden aan andere leden van het Koninklijk Huis
uit hoofde van hun functie) worden ondergebracht in een geschenkenstichting. Deze
stichtingen mogen dat wat is ingebracht, niet vervreemden. Bij ontbinding van deze
Stichtingen worden de aan de Stichtingen toebehorende zaken overgedragen aan de Staat
of een eventueel batig saldo aan algemeen nut beogende instellingen. Ook is in 1972
de Stichting Historische Verzamelingen opgericht om roerende cultuurgoederen die gerelateerd
zijn aan het Huis Oranje-Nassau en het Huis Nassau te verkrijgen en beheren teneinde
te dienen ten algemeen nut. Bij dit laatste moet dan met name gedacht worden aan het
in bruikleen geven aan musea van een groot deel van deze museale verzameling. Zoals
ik al eerder schreef, gelden de regels voor particuliere kunstbezitters onverkort
voor kunst die de Koninklijke familie in privébezit heeft. Ik behandel iedereen gelijk.
Dat betreft de regels omtrent verkoop aan het buitenland, maar ook rechten met betrekking
tot de privésfeer. De Staat kan niet zomaar inzicht afdwingen in een privécollectie;
het is aan de eigenaren zelf om te bepalen welke mate van openheid of transparantie
zij willen geven. Met bovenstaande doe ik deze motie af.
Het idee van een vergunningsplicht binnen de EU is niet nieuw. Mijn voorganger heeft
de commissie-Pechtold reeds gevraagd te kijken naar de wet- en regelgeving voor bescherming
in andere Europese landen. Veruit de meeste EU-lidstaten hanteren reeds variaties
hiervan om belangrijke cultuurgoederen te beschermen. Zo kent Frankrijk al sinds lange
tijd het «certificat d'exportation», waarbij bij uitvoer van cultuurgoederen een certificaat
moet worden aangevraagd dat vaststelt dat het geen nationale schat betreft. Ook heeft
Duitsland in aanvulling op het bijhouden van lijsten van «cultuurgoederen van nationale
betekenis» door de deelstaten, in 2016 de nationale «Ausfuhrgenehmigung» ingevoerd.
De Commissie Collectie Nederland schrijft dat: «Juist in zijn nationale wetgeving
kan een land werk maken van beschermwaardigheid en bescherming. Veel EU-landen hebben
daartoe een nationaal uitvoervergunningensysteem ontwikkeld. Nederland vormt hierop
een van de weinige uitzonderingen.» In de motie van het lid Westerveld constateert
zij dat het voor de toegankelijkheid en bescherming van unieke kunstwerken in handen
van particulieren, goed zou zijn om de afspraken over de bescherming van cultuurgoederen
in particulier bezit in internationaal verband tegen het licht te houden.8 Door aan te sluiten bij andere landen in de wijze van bescherming, en eigenaren van
belangrijke cultuurgoederen stimulansen te bieden om hun werken publiek toegankelijk
te maken, geef ik uitvoering aan deze motie.
Rol adviescommissie
Sinds 2020 heeft de huidige Ad Hoc Commissie Onvervangbaar en Onmisbaar mij geadviseerd
over de beschermwaardigheid van cultuurgoederen. Hun expertise is ingeschakeld bij
exportvergunningen voor cultuurgoederen die buiten de EU worden gebracht en in spoedeisende
gevallen. De huidige commissie bestaat uit een vaste deskundige voorzitter, prof.
dr. Rudi Ekkart, en wordt per casus aangevuld met experts. Ik ben de heer Ekkart zeer
dankbaar dat hij mij hierbij adviseert. Ik ga over tot het samenstellen van een permanente
commissie die als primaire taak heeft te adviseren over de beschermwaardigheid van
roerende cultuurgoederen. Daarnaast vraag ik de commissie een start te maken met de
herbeoordeling van het register volgens de nieuw vorm te geven criteria. Deze commissie
zal ook als taak krijgen om, in voorkomende gevallen, mij te adviseren over beschermwaardigheid
van objecten en collecties waarvoor niemand de verantwoordelijkheid wil nemen en waarvoor
ik een wettelijke aanvaardingsplicht heb. Ook gaat deze commissie mij adviseren bij
vervreemding uit de Rijkscollectie van mogelijk beschermwaardige objecten. Het komende
jaar informeer ik u wie zitting neemt in de commissie. Ik vraag de RCE – die reeds
het secretariaat voert van de ad hoc commissie – dat ook te doen voor de permanente
commissie.
Beschermingscriteria
Een helder systeem voor bescherming heeft ook behoefte aan goede beschermingscriteria.
Deze criteria bepalen immers of een cultuurgoed belangrijk genoeg is om het voor Nederland
te behouden. De huidige aanwijzingscriteria zijn «onmisbaar en onvervangbaar». Deze
hangen samen met de criteria bijzondere cultuurhistorische betekenis, bijzondere wetenschappelijke
betekenis en uitzonderlijke schoonheid. De commissie beveelt aan om de hele set criteria
te heroverwegen en ook de onderlinge verhouding tussen criteria te verhelderen. Verder
vraagt de commissie aandacht voor de mogelijkheden om naast het historische belang
ook het actuele maatschappelijk belang van erfgoed in de beschermingssystematiek op
te nemen.
Ik werk daarom toe naar een set van criteria die – wanneer ze worden toegepast – als
uitkomst heeft dat een cultuurgoed of verzameling in particuliere handen onmisbaar is voor het Nederlands cultuurbezit. Onmisbaar is derhalve geen criterium in zichzelf.
Ik werk aan enerzijds een set indicatieve kenmerken en anderzijds een set beschermingscriteria
voor cultuurgoederen en verzamelingen.
De indicatieve kenmerken geven een eerste indicatie voor de mogelijke beschermwaardigheid
van cultuurgoederen en/of verzamelingen. Die indicatie van beschermwaardigheid moet
vervolgens worden getoetst aan de hand van de set beschermingscriteria. De huidige
beschermingscriteria uit 1985 worden verhelderd en logischer met elkaar in samenhang
gebracht. Daarbij ga ik nadrukkelijker aansluiten op de RCE-methode «Op de museale weegschaal – collectiewaardering in zes stappen (2013)». Op deze wijze creëer ik de mogelijkheid voor een bredere toepassing van de criteria
in het erfgoedveld. Het actuele maatschappelijke belang van erfgoed zal één van de
beschermingscriteria worden. Dit criterium zal echter altijd in combinatie met andere
criteria worden toegepast.
Ook deze criteria vragen een wetswijziging, maar alvorens de Erfgoedwet gewijzigd
is, ga ik wel de nieuwe permanente commissie vragen te bezien wat deze nieuwe criteria
zouden betekenen voor de huidige lijst met beschermde cultuurgoederen. Zo kan een
snelle start worden gemaakt met de actualisatie van het register en kan de werking
worden getoetst alvorens deze vastgelegd wordt.
Het nieuwe systeem kan dus niet van de ene op de andere dag ingevoerd worden. Vergunningen
vragen een wettelijke basis, en dus ook een wijziging van de Erfgoedwet. Een wetswijzigingsproces
zal een aantal jaar duren. Vijf jaar na de uiteindelijke aanpassing van de Erfgoedwet
en de invoering van het systeem zal de werking worden geëvalueerd.
Gevolgen voor het aankoopbeleid
Eerder heb ik stilgestaan bij de belangrijke rol van particuliere schenkingen en publiek-private
samenwerking voor de Collectie Nederland. Het grootste gedeelte van wat er nu in musea
te zien is, is niet door het Rijk aangekocht. Dit is een gedeelde prestatie van overheid,
musea, particuliere fondsen en particuliere eigenaren. Musea met collecties van hoge
kwaliteit hebben een positieve werking op bruiklenen en schenkingen van particulieren
die hun werken graag naast kunstwerken van andere meesters zien hangen.
Tegelijkertijd blijft het ook belangrijk dat er vanuit de rijksoverheid middelen beschikbaar
zijn voor het aankopen van cultuurgoederen. Op dit moment zijn er vanuit OCW twee
manieren om bij te dragen aan een aankoop van bijzondere objecten. Via het Mondriaanfonds
kunnen musea een beroep doen op de regeling Bijdrage Aankopen. In aanvulling daarop
kan de Staat bijdragen vanuit het Museaal Aankoopfonds. De commissie deed in haar
advies de oproep om de budgetten voor beide regelingen flink te verhogen. Ik ga hier
deels in mee. Ik heb in 2022 het Museaal Aankoopfonds met € 19 miljoen aangevuld uit
de eindejaarsmarge van OCW. Daarnaast heb ik binnen de Regeerakkoordmiddelen in de
periode 2022–2025 in totaal € 8 miljoen vrijgemaakt voor de Bijdrage Aankopen.
Het heeft mijn inziens geen meerwaarde om schotten aan te brengen binnen dit budget
zoals de commissie adviseert. Ik ga dus geen percentage van het budget bij het Museaal
Aankoopfonds reserveren voor «de aankoop van cultuurgoederen van geringe financiële
waarde vaak afkomstig uit specifiek regionale en migrantengemeenschappen en van onvervangbaar
en onmisbaar cultuurhistorisch of maatschappelijk belang». De bestaande financieringsmogelijkheden
geven musea ook nu al de mogelijkheid dergelijke aankopen te doen. Zoals ik eerder
aangaf, zal ik wel onderzoek laten doen naar deze cultuurgoederen.
Het Museaal Aankoopfonds maakt aankopen van belangrijke cultuurgoederen mogelijk,
en bevat een reservering voor de indemniteitsregeling. Dankzij deze regeling worden
de verzekeringspremies voor musea beperkt, wat het bruikleenverkeer ten goede komt.
De commissie vraagt zich af of een verzekeringsregeling onderdeel moet zijn van een
aankoopfonds en betwijfelt of het gereserveerde bedrag toereikend is. Ik heb in mijn
meerjarenbrief al aangekondigd dat ik het indemniteitsplafond in overleg met het Ministerie
van Financiën heb kunnen verhogen naar € 450 miljoen. Tijdens deze gesprekken is ook
gekeken naar de vorm en hoogte van het gereserveerde bedrag. Daaruit is gebleken dat
de huidige werkwijze de voorkeur geniet en aansluit op de museale praktijk.
Een aantal aanbevelingen dat de commissie doet, heeft als doel het Museaal Aankoopfonds
verder te verstevigen. De commissie adviseert bijvoorbeeld de doelstellingen en budgetten
wettelijk te verankeren. Dit zou onder meer nodig zijn omdat een afgewezen vergunning
kan leiden tot een aankoop door de Staat.
Als een vergunning wordt afgewezen zijn er twee scenario’s denkbaar. Als een eigenaar
besluit niet meer te willen verkopen of verkoopt aan een particulier binnen Nederland,
wordt het cultuurgoed opgenomen in het register en is aankoop door de Staat niet nodig.
Indien de verkoop doorgezet wordt en geen binnenlandse particulier geïnteresseerd
is, zal gekeken worden of het cultuurgoed door musea met behulp van de Staat gekocht
kan worden. Het Museaal Aankoopfonds moet in die gevallen voldoende gevuld zijn. Ik
ga daarom de doelstellingenwettelijk vastleggen. Op deze manier kan het Museaal Aankoopfonds
in de toekomst alleen ingezet worden ten behoeve van de Collectie Nederland. De visie
van een dynamische collectie vraagt ook dynamische budgetten, en daarom leg ik het
financiële kader niet wettelijk vast. Hiermee geef ik ook uitvoering aan de motie
van het lid Werner c.s.9
Aankoop door de Staat is niet de enige manier om cultuurgoederen voor Nederland te
behouden. Ook andere potentiële kopers kunnen zich bij mij melden. Zowel de commissie-Pechtold
als de Commissie Collectie Nederland geven in hun adviezen aan dat de huidige wettelijke
termijn waarbinnen potentiële kopers zich kunnen melden (zes weken – art. 4.10, lid 1
EW) te krap is. In dat tijdsbestek is het moeilijk de benodigde middelen bij elkaar
te krijgen, en het verlengen van de meldtijd kan particulier en museaal initiatief
verder stimuleren. Een reëlere aankooptijd zou zes maanden zijn, die indien de eigenaar
hiermee akkoord gaat, nogmaals met zes maanden te verlengen is. In de reactie op het
advies van de commissie-Pechtold is reeds aangegeven dat deze verlenging van de termijn
meegenomen wordt in de uiteindelijke aanpassing van de Erfgoedwet.
Beide adviezen benadrukken het belang van transparantie over het proces hoe een bod
van de Staat tot stand komt. De Commissie Collectie Nederland vraagt hierbij eigenaren
een aankoopprijs te garanderen gebaseerd op een taxatie of waarde-inschatting door
twee internationaal georiënteerde, onafhankelijke taxateurs. Het lid Veldhoen vroeg
mij om te bezien of er met andere kunstminnende Europese landen afspraken kunnen worden
gemaakt om te voorkomen dat de prijzen bij aankoop door de Staat door verkopers van
kunstwerken tot grote hoogten worden opgedreven. Ik voorzie niet dat ik met gerichte
beleidsontwikkeling kan komen naar aanleiding van deze toezegging. De kunstmarkt is
een vrije markt en particuliere eigenaren of handelaren hebben in beginsel de vrijheid
om zelf de prijs van hun eigendom te bepalen in geval van verkoop. Prijsafspraken
maken tussen kunstminnende landen gaat in tegen vrije handel. Wel neem ik het advies
van de commissie over om bij toekomstige prijsonderhandelingen met de Staat gebruik
te maken van twee internationaal georiënteerde onafhankelijke taxateurs. Ik vertrouw
erop dat dit de juiste voorwaarden creëert om tot een eerlijke prijs te komen.
Tot slot
Zoals aan het begin opgemerkt, bouwt het advies Onmisbaar en Onvervangbaar voort op inzichten uit eerdere adviezen. Dat geldt ook voor deze beleidsreactie die
niet het laatste woord bevat over de dynamische Collectie Nederland en de bescherming
ervan voor toekomstige generaties. De uitwerking en implementatie van de adviezen
die de commissie doet, gaat tijd kosten en niet alles kan tegelijkertijd. Nieuwe inzichten
in criteria en beschermingsregimes zullen in de komende tijd worden vertaald naar
een nieuw stelsel en wettelijk kader. Ik hecht daarbij aan de continuïteit van de
Collectie Nederland, en zal mij inzetten voor vernieuwing van de bescherming van Collectie
Nederland in publiek en particulier bezit. De Collectie Nederland is nooit af en het
denken daarover ook niet. Ik neem het advies van de commissie over door de samenstelling
van de Collectie Nederland en de visie hierop ook in de toekomst periodiek te evalueren.
Met deze reactie zet ik dus een stip op de horizon die vorm geeft aan mijn inspanningen
op dit onderwerp.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, G. Uslu
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
G. Uslu, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap