Brief regering : Voortgang RES-proces
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 1166
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 december 2022
Met deze brief informeer ik uw Kamer, mede namens de Minister voor Volkshuisvesting
en Ruimtelijke Ordening (VRO), over de voortgang van de Regionale Energiestrategieën
(RES'en). Het afgelopen jaar zijn de regio’s druk bezig geweest met het uitwerken
en concretiseren van hun bod uit de RES 1.0.
Mijn beeld over de voortgang van de RES’en is gebaseerd op de Monitor RES 2022 van
het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en een «foto»1 van het proces van het Nationaal Programma (NP) RES. In deze brief beschrijf ik de
rol en de aandachtspunten van het Rijk voor het komende jaar maar ook tot en met 2030
en verder. Op hoofdlijnen ga ik in op de kwantitatieve voortgang van het RES-doel,
netcongestie, sturingsmechanismes zoals de SDE ++, participatie en relatie met andere
opgaven in de fysieke leefomgeving. Daarnaast ga ik in op het onderzoek dat een werkgroep
onder leiding van Greetje Bos heeft uitgevoerd, op verzoek van de opdrachtgevende
partijen2 van NP RES. Zij is gevraagd onafhankelijk te adviseren over de vraag of het doel
van de RES formeel opgehoogd dient te worden, en wat belangrijke randvoorwaarden zijn
om biedingen uit de RES 1.0 boven de 35 TWh te kunnen verzilveren. De monitor en het
advies van mevrouw Bos treft u bijgaand aan. Tot slot geef ik in deze brief invulling
aan een aantal moties3 en kom ik terug op zaken uit de zonnebrief (Kamerstuk 32 813, nr. 1046).
De energiecrisis en hogere (Europese) ambities onderstrepen het belang van duurzame
opwek op land
De context waarbinnen de RES’en opereren is veranderd. De oorlog in Oekraïne en de
energiecrisis maken duidelijk dat we niet snel genoeg kunnen zijn met het afbouwen
van ons gasverbruik en sneller over moeten stappen naar duurzame energiebronnen. Ook
wijst het IPCC ons erop dat we meer moeten doen om klimaatverandering tegen te gaan.
Als onderdeel van het Fit for 55 pakket wordt momenteel de Richtlijn hernieuwbare energie herzien, wat betekent dat
40–45% van de energie in de EU in 2030 uit hernieuwbare bronnen moet voortkomen. Om
aan deze doelen te voldoen zal Nederland extra stappen moeten zetten, des te meer
vanwege de sterk toenemende vraag naar elektriciteit richting 2030. Hoewel de versnelde
elektrificatie van de verschillende sectoren op zichzelf een mooie ontwikkeling is,
zorgt deze ook voor uitdagingen voor het elektriciteitssysteem. Dit doet ook een beroep
op de schaarse ruimte in Nederland.
Om aan de toenemende vraag naar groene elektriciteit te voldoen heeft het kabinet
in september jl. (Kamerstuk 33 561, nr. 54) besloten zwaar in te zetten op het vergroten van onze opwekcapaciteit van wind op
zee. Een deel zullen we echter op een andere manier moeten aantrekken. Hierbij zijn
de RES’en van doorslaggevend belang, en ik waardeer de inzet die er in de RES-regio’s
wordt getoond.
Proces richting de fase RES 2.0 en 2030: doen wat we met elkaar hebben afgesproken
PBL monitor
Het PBL voert jaarlijks een kwantitatieve monitor uit over de voortgang van de RES’en.
PBL constateert dat de elektriciteitsproductie uit wind en zon op land het afgelopen
jaar met bijna 4 TWh is toegenomen tot een totale productie van 22,8 TWh. De realisatie
van pijplijnprojecten is dus sterk doorgezet. Daarnaast komt het PBL tot de conclusie
dat het RES-beleidsproces is versterkt en verduidelijkt doordat is vastgesteld dat
nieuwe of aangepaste kaders in een herijkte RES in veel gevallen na inwerkingtreding
van de Omgevingswet m.e.r.-plichtig zijn.
Waar de productie is gestegen, is de voorraad met pijplijnprojecten ongeveer net zoveel
gedaald, van 12,6 tot 8,5 TWh. Dit komt doordat projecten zijn afgevallen en vooral
omdat er minder projecten subsidiebeschikkingen hebben ontvangen. Regio’s lijken moeite
te hebben om ambities uit de RES 1.0 om te zetten in concrete plannen. Het NP RES
verdiept zich momenteel nader in de redenen waarom de pijplijn lijkt op te drogen.
In het Klimaatakkoord is bovendien afgesproken dat de vergunningen voor het realiseren
van het regionale bod uiterlijk 1 januari 2025 moeten zijn verleend. De tijd dringt
en we moeten kracht zetten achter de ambities uit de RES 1.0. Het PBL constateert
dat er diverse belemmeringen in de uitvoering zijn. Het gaat om netcongestie, schaarste
aan personeel en materialen, de wisselingen van de wacht na de gemeenteraadsverkiezingen
en de impact van de uitspraken van de Raad van State n.a.v. het Nevele arrest en het
Porthos-project.
Ik kijk, samen met mijn medeopdrachtgevers van het NP RES, kritisch naar het tijdspad
en de opgave van 35 TWh. Omdat het PBL constateert dat het kwantitatieve doel van
2030 binnen bereik ligt zie ik vooralsnog geen reden tot aanvullende maatregelen.
De democratisch vastgestelde biedingen van de regio’s in de RES 1.0, die samen optellen
tot 55 TWh en de 35 TWh overstijgen, kunnen als streefdoel worden gezien voor 2030
(en daarna).
Randvoorwaarden om RES’en 1.0 te realiseren
Een werkgroep onder leiding van Greetje Bos heeft een advies uitgebracht «Bouwen aan
de brug, terwijl we er overheen lopen.» Op basis van het advies van mevrouw Bos, hebben
de opdrachtgevers van NP RES samen met Netbeheer Nederland besloten dat het niet wenselijk
is om de gemaakte afspraken in het Klimaatakkoord formeel te verhogen. Daarmee voorkomen
we dat we het proces onnodig vertragen door mogelijke tijdrovende heronderhandelingen.
Het doel wordt daarmee niet formeel verhoogd. Liever richten we onze gezamenlijke
inspanningen op het zoveel mogelijk realiseren van de biedingen van RES 1.0. Dit aanbod
telt op tot 55 TWh tot 2030.
Ik heb daarbij ook zelf een verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld als het gaat om een
meerjarige overheidscampagne over de nut en noodzaak van de energietransitie. Ook
ben ik verantwoordelijk voor lange termijn sturingsmechanismen waarmee slimme projecten,
die beschikken over kwaliteit en geen netto impact op het net hebben, gestimuleerd
worden.
Alleen als we gezamenlijk (bestuurlijk) lef tonen en niet verslappen, kunnen we de
energietransitie versnellen en onze doelen voor 2030 en daarna behalen. De opdrachtgevers
van het NP RES zetten zich, gezamenlijk met de netbeheerders, in op het faciliteren
en stimuleren van de RES-regio's. Hier zijn vijf passende randvoorwaarden voor nodig
waar ik in deze brief verder op in zal gaan:
Randvoorwaarden voor de RES-opgave
1. Slimmer programmeren en omgaan met het elektriciteitsnet
2. Beleid en bijbehorende financiële instrumenten laten aansluiten op de RES-opgave
3. Borging afspraken en uitvoering gedurende bestuurlijke veranderingen
4. Burgerparticipatie en maatschappelijke acceptatie
5. Integrale ruimtelijke sturing
1. Slimmer programmeren en omgaan met het elektriciteitsnet
Een belangrijke factor met grote impact op het RES-proces is de toegenomen transportschaarste
op het elektriciteitsnetwerk. Dat is een forse uitdaging voor het realiseren van 35
TWh, en het verzilveren van alles daarboven. Ook als we onze blik richting 2050 richten.
Het vraagt van alle partijen een andere kijk op het energiesysteem.
Er wordt vol ingezet op het verzwaren en uitbreiden van het elektriciteitsnet maar
het tempo daarvan kan de transitiesnelheid niet bijbenen. Ten gunste van energiesysteemefficiëntie
zetten we zoveel mogelijk in op integraliteit bij netwerkaanpassingen. Zoals mevrouw
Bos terecht zegt «als we blijven doen wat we deden, krijgen we wat we kregen». We
moeten in gezamenlijkheid sturen op en kiezen voor locaties en vormen van duurzame
opwek op land die het net zo min mogelijk belasten en zo verstandig mogelijk omgaan
met de ruimte. Conform het advies van mevrouw Bos doen we dit om de ambitie boven
de 35 TWh te kunnen realiseren.
In veel regio’s wordt er geëxperimenteerd met opslag en andere vormen van flexibiliteit.
In de huidige fase vraagt de huidige netproblematiek dat RES-regio’s samen met netbeheerders
explicieter de energievraag, opslag en beschikbare netcapaciteit meenemen in het uitwerken
van zoekgebieden. Het Rijk moet slimme locatiekeuzes maximaal faciliteren. We zetten
hierop in middels «integraal programmeren», en de Landelijke Aanpak Netcongestie.
Zo onderzoek ik onder meer de mogelijkheden om te prioriteren in uitbreidingsinvesteringen
en heb ik u recent geïnformeerd over een aantal andere acties die ik samen met betrokken
partijen onderneem om verlichting voor het net te bieden (Kamerstuk 29 023, nr. 343). Dit kan ook vragen om andere keuzes voor wat betreft de locaties en vormen van
opwek zodat de (bestaande) netinfrastructuur optimaal wordt benut. Als er op land
bijvoorbeeld alleen wordt ingezet op zon-PV zorgt dit voor grote schommelingen in
het aanbod omdat de zon niet altijd schijnt. Ook is een kabel die alleen voor zon
wordt gebruikt relatief duur. Een balans én lokale combinaties tussen zon-PV en windenergie
op land is daarom wenselijk om de klimaatdoelstellingen te behalen.
Hoe meer we gezamenlijk inzetten op een slim, lokaal, efficiënt en flexibel energiesysteem,
hoe beter. Mede omdat opwek, transport, opslag en conversie van energie, ruimte vraagt
in de leefomgeving. Het vraagt van gemeenten en provincies dat zij de benodigde energie-infrastructuur
prioriteren en integraal programmeren. Dit in samenhang met andere ruimtelijke ontwikkelingen,
om tijdig en voldoende ruimte te reserveren. Richting omgevingsplannen in het kader
van de omgevingswet wordt dit steeds concreter.
Uiteraard kent de elektriciteitsvraag een nauwe relatie met de vraag naar warmte.
Veel regio’s hebben steeds meer inzicht in de gevolgen van elektrificatie in de gebouwde
omgeving. Regio’s met bovenlokale warmtebronnen verkennen collectieve oplossingen
zoals warmtenetten (op geothermie), aquathermie, restwarmte, zonthermie en andere
bronnen.
2. Beleid en bijbehorende financiële instrumenten laten aansluiten op de RES-opgave
Het is van belang om zowel huidig als nieuw beleid en de daarbij horende (financiële)
instrumenten zo in te richten dat ze aansluiten bij de RES-opgave. Investeringszekerheid
is voor projectontwikkelaars belangrijk om door te gaan met hernieuwbare elektriciteitsopwekking
uit zon en wind. De SDE++ subsidie biedt die zekerheid.
In het Klimaatakkoord is in 2019 (Kamerstuk 32 813, nr. 342) afgesproken om binnen de RES’en in 2030 tenminste 35 TWh grootschalige elektriciteitsopwekking
op land te realiseren en dat de SDE++ dit tot diezelfde 35 TWh zou ondersteunen. De
stimulering van zon en wind tot 35 TWh middels de SDE++ is niet meer passend richting
de toekomst. In dat licht is in uw Kamer d.d. 17 april jl. (Kamerstuk 31 239, nr. 350) ook de motie van het lid Bontenbal c.s. aangenomen (Handelingen II 2021/22, nr. 71, item 13), die mij verzoekt in volgende SDE++-rondes of andere vormen van stimulering niet
langer uit te gaan van een maximaal subsidiabele energieproductie van 35 TWh in 2030
voor zon en wind. Daarom zal er, conform motie van het lid Bontenbal c.s., in 2023
geen plafond voor hernieuwbare elektriciteit in de SDE++ meer worden opgenomen.
Dat het kabinet zon- en windprojecten op land verder zal stimuleren dan 35 TWh, betekent
niet automatisch dat de SDE++ richting de toekomst hiervoor het meest toepasselijke
instrument blijft. In de SDE++ kan namelijk niet altijd goed rekening gehouden worden
met belangrijke randvoorwaarden voor projecten, zoals bijvoorbeeld landschappelijke
inpassing. Ook na de SDE++ zal ondersteuning voor zon- en windprojecten blijven. Op
termijn zal ik echter wel, in plaats van de SDE++ in huidige vorm, deze ondersteuning
op een andere wijze vormgeven.
Daarom onderzoek ik of de ondersteuning van zon- en windprojecten gerichter kan dan
in de huidige SDE++ het geval is. Dit onderzoek laat ik uitvoeren door een onafhankelijk
onderzoeksbureau. Dit onderzoek zal dus niet gaan over de vraag óf er ondersteuning
nodig is, maar op welke manier deze het beste kan worden vormgegeven. Voor de vormgeving
van deze ondersteuning zijn door uw Kamer al suggesties gedaan, bijvoorbeeld het vaak
genoemde two-sided contract for difference.
Ik zal uw Kamer tegen de zomer van 2023 nader informeren over het verloop van dit
onderzoek. Tegen die tijd heb ik ook het Nationaal Plan Energiesysteem naar uw Kamer
verzonden, waardoor ik de uitwerking van de nieuwe vorm van ondersteuning voor zon
en wind daar goed op kan laten aansluiten. De nieuwe vorm van ondersteuning zal op
zijn vroegst ingaan ná de SDE++-ronde van 2023, op het moment dat het instrument afgerond
is en invoering opportuun is. Hierbij streef ik ernaar dat er geen gat valt tussen
de afloop van de SDE++ voor zon- en windprojecten op land en de invoering van de nieuwe
vorm van ondersteuning.
Bij het onderzoek naar de nieuwe vorm van ondersteuning zal ik aandacht hebben voor
belangrijke randvoorwaarden uit het advies van mevrouw Bos, belangen afwegen, en stakeholders
betrekken. Op deze wijze geef ik invulling aan de motie Bontenbal c.s.
Het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) onderschrijft de energie-infrastructuur als randvoorwaarde voor de klimaat- en energietransitie.
Met het Klimaatfonds zal onder andere ingezet worden op het toekomstbestendig maken
van energienetwerk. Ik verken momenteel hoe we slimme, innovatieve en kosteneffectieve
oplossingen onderdeel hiervan kunnen maken zodat we meer hernieuwbare elektriciteitsprojecten
op het (bestaande) elektriciteitsnet kunnen aansluiten. Ik kom hier tegen de zomer
van 2023 op terug.
In lijn met motie van het lid Boucke (Kamerstuk 32 813, nr. 726), is onlangs de mogelijkheid van een kwaliteitsbudget4 verkend. Het idee van het kwaliteitsbudget is om gebiedsversterkende randvoorwaarden
te kunnen financieren voor een goede inpassing van energietransitieprojecten in het
landschap. Hieronder kan ook multifunctioneel ruimtegebruik bij grondgebonden zon-PV
worden geschaard. Uit de eerste verkenning blijkt dat een financiële regeling wellicht
kan helpen om kwaliteit toe te voegen aan energie(infrastructuur)projecten en in de
gebieden, maar in de praktijk mogelijk niet de bottleneck is. Verschillende voorbeelden
laten zien dat er alternatieven zijn zoals het opnemen van kwaliteitseisen in de vergunningverlening,
een gebiedsfonds en/of het toezien op 50% lokaal eigendom. Ik wil meteen doorpakken
op deze eerste verkenning. Daarom heb ik NP RES, samen met de andere opdrachtgevers,
de opdracht gegeven om vervolgstappen te zetten. NP RES kijkt op dit moment hoe ruimtelijke
en financiële instrumenten concreet en gericht kunnen worden ingezet. Ook verzamelt
NP RES praktijkvoorbeelden om te kijken of additionele middelen nodig zijn. Tevens
wordt er gekeken hoe kwaliteit onderdeel kan worden van de SDE++. Ik zal uw kamer
in het eerste kwartaal van 2023 nader hierover informeren.
Tot slot ben ik blij om te kunnen melden dat de continuering van de RES’en is geborgd.
Er is jaarlijks € 12 miljoen beschikbaar voor de proceskosten van de 30 RES-regio’s
samen. Ook is de financiering van het NP RES gecontinueerd. Dit maakt onderdeel uit
van de in totaal € 5,38 miljard voor de uitvoeringskosten klimaat- en energiebeleid
van gemeenten en provincies voor de jaren 2023 tot en met 2030.
3. Borging afspraken en uitvoering gedurende bestuurlijke veranderingen
Zoals het advies van mevrouw Bos schetst, staat of valt het realiseren van het RES-bod
met het nakomen van de afspraken die we met elkaar gemaakt hebben in de RES-biedingen.
Ik deel het advies van mevrouw Bos dat het aan de bestuurders is die onderdeel zijn
van de RES-regio’s om elkaar scherp te houden op de met elkaar gemaakte afspraken.
Als het nodig is dan moet de bevoegdheidsverdeling van het huis van Thorbecke haar
werk doen.
De gemeenteraden zijn van samenstelling veranderd en ik begrijp natuurlijk dat niet
ieder nieuw raadslid direct eigenaarschap voelt bij de RES-opgave en het -bod. De
PBL monitor en de RES-foto vragen ook aandacht voor politiek-bestuurlijke wisselingen.
Het is daarom van belang dat nieuwe volksvertegenwoordigers meegenomen worden in de
gemaakte keuzes en reeds doorlopen processen. Nu de opstartperiode na de verkiezingen
voorbij is, zal de komende tijd moeten blijken of de besluitvorming rond de RES’en
doorvertaald wordt naar beleid. Tegelijkertijd staan de Provinciale Staten- en waterschapsverkiezingen
alweer voor maart 2023 gepland, wat opnieuw voor politiek-bestuurlijke dynamiek zal
zorgen. Het is essentieel voor regio’s zich hier goed op voor te bereiden om continuering
in de uitvoering veilig te stellen. Het NP RES levert hierin, net als bij de gemeenteraadsverkiezingen,
passende ondersteuning voor startende bestuurders en Provinciale Statenleden.
4. Burgerparticipatie en maatschappelijke acceptatie
Goede burgerparticipatie is van cruciaal belang voor alle ingrepen in de fysieke leefomgeving.
Mevrouw Bos geeft in haar advies aan dat acceptatie begint met begrip voor de opgave
en eerlijke verdeling van lusten en lasten. Als burgers deel zijn van het proces en
ook echt invloed hebben, is de kans op acceptatie groter. In lijn met dit advies werk
ik samen met de Minister van BZK aan een kabinetsvisie op burgerbetrokkenheid in de
energietransitie. Deze visie zal ik komend voorjaar naar uw Kamer sturen.
Belangrijk in burgerbetrokkenheid, is het stimuleren van burgerinitiatieven. Ze zijn
waardevol omdat ze de betrokkenheid en inzet van bewoners mobiliseren, juist omdat
de energietransitie vaak plaatsvindt achter de voordeur van bewoners.
Motie van het lid Van Gerven (Kamerstuk 34 682, nr. 60), verzoekt de regering aan te geven hoe lokale en collectieve initiatieven in de
energietransitie worden bevorderd. Als mensen zelf initiatief willen nemen moeten
ze door de overheden daarbij gesteund worden. Vanuit overheden doen we dan ook veel
om (burger)initiatieven te stimuleren, bijvoorbeeld via het Ontwikkel- en Realisatiefonds
voor energiecoöperaties en vergelijkbare gemeentelijke en provinciale subsidies. Mede
hierdoor komen inkomsten uit wind en zon, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord,
steeds meer bij de lokale omgeving terecht. Uw kamer wordt jaarlijks over de voortgang
hiervan geïnformeerd via de Participatiemonitor Hernieuwbaar op Land. Ook doe ik onderzoek
naar lokaal eigendom, en zal ik in de tweede helft van 2023 met een analyse en maatregelen
voor het stimuleren van lokaal eigendom komen. Hiermee geef ik invulling aan de Motie
Van Gerven.
Een begrijpelijk en consistent verhaal is van belang voor acceptatie van zon en wind
op land. Ik zal de RES-regio’s ondersteunen met meerjarige overheidscommunicatie over
de nut en noodzaak van de klimaat- en energietransitie. Hiervoor ben ik bezig met
de ontwikkeling van een klimaatcampagne in afstemming met onder andere de medeoverheden.
5. Integrale ruimtelijke sturing
Net als andere maatschappelijke opgaven, doet ook het energiesysteem een beroep op
de ruimte. Het is daarom belangrijk integraal en gebiedsgericht te kijken naar de
ontwikkeling van een robuuste lokale, regionale en nationale energiestructuur voor
energie-opwek, opslag en transport. Het gaat om het opslaan en transporteren van elektriciteit,
gassen (waterstof en groen gas) en warmte (in regionale of lokale warmtenetten). Daarnaast
is het belangrijk om, waar mogelijk, het gebiedsperspectief als uitgangspunt te nemen,
omdat vanuit het gebiedsperspectief goed zicht is op kansen voor het slim combineren
van opwek-, transport-, opslag-, conversie en slim gebruik van duurzame energie.
Op nationaal niveau wordt een programma Energiehoofdstructuur (PEH) opgesteld voor
de ruimtelijke planning van nationale energie-infrastructuur op land, in samenhang
met onder meer het Nationale MIEK. Provincies stellen in afstemming met gemeenten
en netbeheerders een Provinciaal MIEK (Provinciaal Meerjaren Investeringsprogramma
Energie en Klimaat) op voor de programmering van regionale energie-infrastructuur
voor de middellange en langere termijn.
Het rapport van mevrouw Bos benoemt integrale ruimtelijke sturing als één van de belangrijke
randvoorwaarde in uitvoering van de RES’en, hetgeen ik onderschrijf. Meervoudig ruimtegebruik
is ontzettend belangrijk. Daarnaast is onze ruimtelijke uitdaging breder en complexer,
en zetten we ons in op de ruimtelijke efficiëntie van het energiesysteem, aangepast
op landschapstypes. Het programma «Mooi Nederland» biedt hiervoor ontwerpende inspiratie
richting 2050.
In het kader van het programma NOVEX starten we een proces met de provincies, waarin
we samen met hen een ruimtelijke inpassing geven aan de belangrijkste nationale opgaven.
Op 9 december jl. is het startpakket aan de provincies gestuurd. Hierin staan alle
ruimtelijke opgaven vanuit het kabinet in samenhang beschreven en vragen we de provincies
een ruimtelijk voorstel in te dienen. In dit voorstel laten de provincies zien hoe
ze de nationale én provinciale opgaven kunnen inpassen. Dit proces resulteert in (bestuurlijke)
ruimtelijke arrangementen welke naar verwachting in de tweede helft 2023 zullen worden
gesloten. Gelijktijdig wordt gewerkt aan de aanscherping van de Nationale Omgevingsvisie,
waarin de ruimtelijke effecten van de energietransitie een belangrijke rol zullen
spelen. Het NP RES is een van de nationale programma’s die integraal onderdeel vormen
van deze provinciale uitvraag en de Nationale omgevingsvisie.
Overige ontwikkelingen hernieuwbaar op land
Ontwikkelingen voortkomend uit de zonnebrief
In de zonnebrief is een aantal acties aangekondigd waar ik uw Kamer graag een stand
van zaken over geef.
• Normering voorkeursvolgorde zon: Allereerst ben ik samen met de Minister voor VRO
bezig om de voorkeursvolgorde zon te normeren. Een groot deel van de verkenning hierbij
heeft zich geconcentreerd rondom een samenhang van regels binnen het stelsel van de
Omgevingswet. Hiertoe ben ik samen met de Minister van VRO bezig een opdracht uit
te zetten voor de onderbouwing van een mogelijke instructieregel om de voorkeursvolgorde
zon verder te verankeren en daarmee meer sturing te geven. Het is van belang onze
ruimte zo goed mogelijk te benutten en slim te sturen op ruimtelijke combinaties.
We sturen hierbij erop aan dat vooral daken en objecten zoveel mogelijk worden benut
voor hernieuwbare energie. Denk aan zon-PV in combinatie met parkeerplaatsen, geluidschermen,
of waterbassins. Daarnaast vinden we monofunctioneel zon-op-land in principe ongewenst.
Dat betekent dat wanneer zon-op-land projecten wel worden opgezet, dit in principe
multifunctioneel moet gebeuren. Denk hierbij aan zon-PV in combinatie met agrarische
activiteiten. Graag geven we de verdere verankering vorm in goede samenwerking met
de RES-regio’s en medeoverheden. Ook rekening houdend met «zonneladders» die provincies
zelf hebben opgesteld. Tot er regelgeving is, helpt het Rijk hen graag bij de uitwerking
van de voorkeursvolgorde zon door het faciliteren in het opstellen van Uitvoeringsstrategieën,
het traject van de provinciale uitvraag en Mooi Nederland.
• Subsidiëring dakversterking: Daarnaast ben ik voornemens om aan het Planbureau voor
de Leefomgeving advies te vragen over de mogelijkheid en doorrekening van subsidiëring
van dakversterking, eventueel in combinatie met de bestaande stimulering van zon-PV.
• Circulariteit: Ook de onderhandelingen van het IMVO Convenant Hernieuwbare Energie
zijn inmiddels vergevorderd. Mijn hoop is gericht op bedrijven uit de zon- en windsector
om het convenant te ondertekenen. Zoals reeds aangekondigd in de zonnebrief zal ik
dat ook doen. Verder worden op het gebied van circulariteit van zonnepanelen mooie
stappen gezet, zie ook de beantwoording op recente Kamervragen van 22 november jl.
(Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 811) van de leden Boucke en Hagen (beiden D66) en het Nationaal Programma Circulaire
Economie dat eind januari wordt gepubliceerd.
Een uitgebreide stand van zaken van hoe verdere invulling gegeven wordt aan de ambitie
en inpassing van zon-pv, kunt u in het voorjaar 2023 tegemoet zien.
Stand van zaken Programma Opwek van Energie op Rijksvastgoed
Met het Programma Opwek van Energie op Rijksvastgoed (OER) stelt het Rijk eigen vastgoed
ter beschikking aan de RES’en voor de realisatie van duurzame energieprojecten. Dit
is een belangrijke manier waarop het Rijk de RES’en ondersteunt in hun RES-opgave
en meervoudig ruimtegebruik stimuleert. De realisatie van energieprojecten met slimme
functiecombinaties, zoals zon-PV of windmolens langs dijken, defensieterreinen, spoor-
en autowegen worden hiermee gestimuleerd. In het programma werkt EZK samen met uitvoeringsorganisaties
Rijkswaterstaat, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en Rijksvastgoed bedrijf en
rijksvastgoedhoudende diensten ProRail, Staatsbosbeheer en Defensie.
De RES-regio’s en de Rijkspartners bepalen samen welke locaties kansrijk worden geacht
voor energie-opwek. Inmiddels is het programma flink opgeschaald. Eind 2021 zijn 19
aanvragen voor 28 locaties vanuit 16 verschillende RES-regio’s aangedragen voor opname
in het programma. Door extra capaciteit te organiseren kunnen alle locaties – mits
inhoudelijk akkoord – worden opgenomen binnen OER. Op dit moment loopt een proces
voor een nieuwe uitvraag aan de RES’en, waarmee zij komend voorjaar opnieuw locaties
kunnen aanmelden. Op deze manier draagt het kabinet tevens bij aan het ontwikkelen
van dubbeldoellocaties, waarmee het kabinet invulling geeft aan de motie van het lid
Van der Plas c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 794).
Stand van zaken landelijke milieunormen windturbines
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 30 juni 2021 kunnen nieuwe windparken
niet meer uitgaan van landelijke milieunormen. De Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat (IenW) werkt aan landelijke milieunormen en decentrale overheden kunnen
in de tussenliggende periode, op basis van een lokale milieubeoordeling, lokale milieunormen
vaststellen en vergunningen afgeven. Diverse procedurele stappen vragen meer tijd
dan voorzien, waardoor verwacht wordt dat de landelijke milieunormen begin 2024 gereed
zijn.
Vervolg
De RES-regio’s gaan verder met de uitvoering van de RES 1.0. Het afgelopen jaar heb
ik met veel bewondering gezien hoe de regio’s en gepassioneerde lokale bestuurders
hiermee aan de slag zijn gegaan. Het is cruciaal om het enthousiasme dat ik heb gezien
in de RES-regio’s vast te houden richting 2030 en verder, en het RES-proces niet stil
te laten vallen. Ik hoop dat het RES-voortgangsdocument in juli 2023 laat zien dat
er flinke stappen worden gezet in het concretiseren van ambities en zoekgebieden waardoor
de pijplijn weer voller stroomt. Elke twee jaar wordt een voortgangsdocument door
de RES-regio’s opgesteld met daarin de stand van zaken in de eigen RES-regio. Daarnaast
maakt een deel van de regio’s komend jaar een herijkte RES 2.0 op grond van inzichten
vanuit de uitvoering, innovaties en voortschrijdend inzicht richting het doel in 2030
en verder. Deze is in de meeste gevallen m.e.r.-plichtig.
De eerstvolgende PBL-voortgangsmonitor van de RES’en, op basis van de RES Voortgangsrapportages
2023, wordt verwacht in het najaar van 2023. Deze zal naar uw Kamer gestuurd worden.
Indien nodig informeer ik uw Kamer tussentijds over ontwikkelingen in het RES-proces.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Indieners
-
Indiener
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie