Brief regering : Stand van zaken rondom moties en toezeggingen op het terrein van gewasbescherming
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 604
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 december 2022
Hierbij informeer ik de Kamer, als aanvulling op mijn brieven van 5 oktober (Kamerstuk
27 858, nr. 581), 19 oktober (Kamerstuk 27 858, nr. 584) en 2 december, over enkele moties en toezeggingen op het terrein van gewasbescherming
en de voortgang met de afspraken uit het coalitieakkoord.
Coalitieakkoord
Geïntegreerde gewasbescherming
Tussendoelen
De Kamer heeft de regering verzocht om kwantitatieve tussendoelen te stellen voor
de uitfasering van gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1346). Ik heb u geïnformeerd dat ik de invulling van deze motie wil koppelen aan de ambitie
uit het coalitieakkoord om tussendoelen te stellen voor geïntegreerde gewasbescherming,
de uitwerking van strategische doelen uit het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming
2030 en het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening duurzaam gebruik
gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 2950). Ik heb u ook gemeld dat ik een volledige uitfasering van gewasbeschermingsmiddelen
niet voorzie. Er zullen altijd ziekten, plagen en onkruiden blijven optreden die niet
met alternatieve middelen en maatregelen bestreden kunnen worden. Inzetten van (groene)
gewasbeschermingsmiddelen is dan een laatste redmiddel.
Ik wil tussendoelen stellen voor geïntegreerde gewasbescherming, zoals opgenomen in
het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77). Geïntegreerde gewasbescherming heeft immers als doel om de afhankelijkheid van
gewasbeschermingsmiddelen te verminderen en daarmee ook het gebruik. Daarbij moet
de teler een «IPM-indicator» die is opgebouwd uit de acht principes van geïntegreerde
gewasbescherming helpen. De indicator scoort op alle acht principes van geïntegreerde
gewasbescherming. Ik verwacht in het voorjaar van 2023 met een uitgewerkte «IPM-indicator»
te komen. Daarbij wordt aangesloten op de ontwikkeling van de digitale gewasbeschermingsmonitor.
In die monitor registreren telers alle IPM gewasbeschermingsmaatregelen. Zodra de
IPM-indicator gereed is, kan een nulmeting worden uitgevoerd zodat duidelijk wordt
in welke mate agrarische ondernemers de principes van geïntegreerde gewasbescherming
toepassen. Op basis hiervan kunnen einddoel en tussendoelen worden bepaald.
Daarnaast is het goed om te melden dat het voorstel van de Europese Commissie voor
een verordening inzake duurzaam gebruik voorschriften bevat om wettelijk bindende
reductiedoelen te stellen voor chemische gewasbeschermingsmiddelen in zijn algemeen
en voor de werkzame stoffen met een hoger risicoprofiel in het bijzonder (stoffen
die voor vervanging in aanmerking komen). De besprekingen over dit voorstel zijn nog
in volle gang. Nederland heeft aangegeven in principe in te kunnen stemmen met kwantitatieve
reductiedoelen. Verder zal Nederland aangeven dat meer rekening moet worden gehouden
met verschillen in toxiciteit tussen de individuele werkzame stoffen en minder met
het gehalte werkzame stof in kilogrammen, conform aangenomen moties (Kamerstuk 22 112, nrs. 3499, 3507 en 3511). Ik wil bij het vaststellen van nationale reductiedoelen de besprekingen in Europees
verband hierover afwachten. De wijze waarop reductiedoelen worden berekend bepalen
namelijk de meerjarige inzet van sector en overheid die nodig is om die doelen te
bereiken.
Laagdrempelige stimuleringsregeling
Ik ben bezig met het voorbereiden van het openstellen van een subsidieregeling om
innovatie en investeringen in geïntegreerde gewasbescherming te stimuleren. Het streven
is om deze subsidieregeling in het voorjaar van 2023 open te stellen. Deze subsidieregeling
sluit zowel aan bij het coalitieakkoord als bij het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie
gewasbescherming 2030.
Met deze subsidieregeling geef ik tevens invulling aan de aangenomen nader gewijzigde
motie van leden Van der Plas, Grinwis en Van Campen, waarin de Kamer de regering verzoekt
onderzoek te doen naar het opnemen in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming
van laagdrempelige stimuleringsprogramma’s en bijbehorende middelen voor: Precisieland-
en tuinbouw, ontwikkeling van IPM-tools voor duurzame teeltsystemen en kennisverspreidingsprogramma’s
(Kamerstuk 22 112, nr. 3518).
Loskoppelen verkoop en advies
Ik heb u toegezegd (Kamerstuk 27 858, nr. 573) uw Kamer te informeren over de wijze waarop ik werk maak van de afspraak uit het
coalitieakkoord om verkoop en advies los te koppelen. Ik vind het belangrijk om de
wijze van uitvoering van deze afspraak zorgvuldig te bespreken met de partijen uit
het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Hiervoor is meer tijd
nodig dan voorzien. Ik zal u half februari 2023 over de voortgang informeren.
Stoffen
Mest
Het RIVM is gevraagd om een oriënterend onderzoek naar de gehaltes gewasbeschermingsmiddelen
in weidemest (zoals koeienvlaaien) uit te voeren (Kamerstuk 27 858, nrs. 569 en 572). De opdracht is niet aan het RIVM verleend omdat het RIVM de onderzoeksvragen niet
binnen de gestelde termijn kon beantwoorden. Om zo spoedig mogelijk inzicht in het
vraagstuk te krijgen heb ik het Louis Bolk Instituut gevraagd een opdracht uit te
voeren. Het Louis Bolk Instituut is inmiddels gestart met onderzoek naar werkzame
stoffen uit gewasbeschermingsmiddelen in weidemest op Nederlandse melkveehouderijbedrijven.
Ik zal de Kamer over de uitkomst hiervan in het tweede kwartaal van 2023 informeren.
Glyfosaat
Op 15 november 2022 vond een beroepscomité plaats over het voorstel van de Europese
Commissie om de goedkeuringsperiode van glyfosaat met één jaar te verlengen. Ik heb
uw Kamer op 17 november 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 600) dat ook tijdens dit beroepscomité geen gekwalificeerde meerderheid van lidstaten
vóór of tegen het voorstel bleek te zijn. Inmiddels heeft de Europese Commissie, conform
haar mandaat, op 2 december 2022 een eigenstandig besluit genomen en de goedkeuringsperiode
van glyfosaat verlengd tot 15 december 20231.
Toelatingsbeleid
Cumulatie
De zorgen in de samenleving over de gecombineerde effecten van werkzame stoffen in
gewasbeschermingsmiddelen op mens, dier en milieu begrijp ik heel goed en ik snap
de wens van de Kamer om – in lijn met de aangenomen motie van het lid Beckerman (Kamerstuk
35 756, nr. 16) – de effecten van gewasbeschermingsmengsels te onderzoeken en de toelating van het
gebruik van mengsels standaard te laten onderzoeken. De Europese verordening (EG)
1107/2009 regelt het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen op basis van
een wetenschappelijke risicobeoordeling en schrijft voor dat er met de gecombineerde
effecten rekening moet worden gehouden zodra wetenschappelijke methoden beschikbaar
zijn. Ook ik vind het belangrijk dat dergelijke effecten op een wetenschappelijk verantwoorde
manier in de Europese toelatings- en goedkeuringsprocedures omtrent gewasbeschermingsmiddelen
en werkzame stoffen mee worden gewogen.
Ik ben voornemens invulling aan uw motie te geven door middelen en mensen beschikbaar
te stellen voor de totstandkoming van geschikte Europese methodieken.
Voor volksgezondheid is inmiddels een methodiek beschikbaar om het optel-effect van
verschillende stoffen uit gewasbeschermingsmiddelen op de consument te berekenen.
Het RIVM en EFSA ontwikkelen deze methodiek. De berekende waarden blijken onder veilige
gezondheidskundige waarden te liggen. Ik informeer uw Kamer regelmatig over dit punt
(Kamerstuk 26 991, nr. 575 en Kamerstuk 27 858, nrs. 433 en 505). Ik vind het belangrijk dat de methodiek aan de meest recente wetenschappelijke
inzichten voldoet. Daarom heb ik de financiële ondersteuning voor de doorontwikkeling
van de methodiek verlengd tot 2024.
Voor het milieu ontbreken helaas geschikte methodieken. Ik pleit daarom regelmatig
bij de Europese Commissie voor de spoedige totstandkoming van geschikte methodieken.
Dit leidt er onder andere toe dat EFSA in Europese trajecten aandacht heeft voor de
totstandkoming van methodieken om risico’s voor het milieu te kunnen beoordelen2. Om mijn pleidooi kracht bij te zetten blijf ik het punt agenderen in Europees overleg
en menskracht voor onderzoek beschikbaar maken. Voorts voert het RIVM een verkenning
uit naar methodieken voor het bepalen van toxische druk in kwetsbare (natuur)gebieden
(Kamerstuk 27 858, nr. 556). Ook hierbij wordt rekening gehouden met gecombineerde effecten van stoffen op het
milieu.
Uitvoeringsprogramma
Laag risicomiddelen
Uw Kamer is enkele keren geïnformeerd over uitvoering van de aangenomen motie van
het lid Tjeerd de Groot waarin de regering wordt verzocht, deze discrepantie weg te
nemen en het maximale areaal voor kleine toepassingen voor de bedekte teelt naar 5.000 hectare
en voor de onbedekte teelt naar 10.000 hectare te verhogen voor groene laag-risicogewasbeschermingsmiddelen
(Kamerstuk 27 858, nrs. 538, 556 en 569). «Deze discrepantie» in het dictum van de motie doelt erop dat we bij het stimuleren
van de laag-risicogewasbeschermingsmiddelen baat zouden kunnen hebben als deze ook
gemakkelijker toegankelijk zijn in de zogenaamde kleine toepassingen.
Ik heb een advies gekregen van de NVWA en het Ctgb over de nadere uitvoering van deze
motie. Dit advies stelt voor alle toepassingen van laag-risicomiddelen gedurende de
looptijd van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 te definiëren
als een «uitzonderlijke behoefte». Gezien de specifieke inzetbaarheid van laag-risicomiddelen
in het totale beschikbare pakket aan maatregelen en middelen, kunnen deze worden gezien
als een uitzonderlijke behoefte. Hierdoor kunnen uitbreidingen van toegelaten laag-risicomiddelen
als kleine toepassing worden beoordeeld en toegelaten door het Ctgb, ongeacht het
areaaloppervlakte waarop de toepassing plaatsvindt. De looptijd tot 2030 is gebaseerd
op het feit dat in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 een
grotere rol voor laag-risicomiddelen wordt voorzien. De verwachting is dat er in 2030
veel meer toegelaten laag-risicomiddelen beschikbaar zijn en het gebruik hiervan zodoende
gangbaarder zal zijn, waardoor er in 2030 naar verwachting geen sprake meer is van
een uitzonderlijke behoefte. Ik heb besloten dit advies over te nemen, omdat hiermee
invulling wordt gegeven aan het streven om de beschikbaarheid van laag-risicomiddelen
te vergroten. Het lijkt me verstandig om in 2030 te kijken of de hierboven genoemde
verwachting is uitgekomen. Ik heb de NVWA gevraagd om de lijst kleine toepassingen
in lijn met dit advies aan te passen.
Vollegrondsgroenten (spruitjes)
Ik heb de Kamer eerder – naar aanleiding van een vraag van lid Van der Plas – toegezegd
te zorgen dat er ambtelijk contact wordt opgenomen met LTO Nederland en de telers
van vollegrondsgroenten (Kamerstuk 27 858, nr. 573). Inmiddels zijn deze gesprekken afgerond. Hieruit blijkt dat de gereedschapskist
van deze telers steeds verder onder druk staat waardoor het steeds moeilijker wordt
om ziekten, plagen en onkruiden goed te beheersen. Via het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie
gewasbescherming 2030 kunnen acties ondersteund worden om alternatieve en innovatieve
beheersmaatregelen beschikbaar te maken, bijvoorbeeld door praktijkonderzoek. Langs
deze lijn is LTO uitgenodigd om voor telers van vollegrondsgroenten oplossingsrichtingen
in te brengen. Mijn inzet op dit punt sluit aan bij de door de Kamer (lid Grinwis)
tijdens de begrotingsbehandeling van 7 december jl. (Handelingen II 2022/23, nr. 32, Begroting Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Kamerstuk 36 200 XIV) en het Diergezondheidsfonds (Kamerstuk 36 200 F) geuite wens dat het Kabinet zich inspant om vollegrondsgroenten (waaronder spruiten)
voor Nederland te behouden.
Daarbij houd ik ook rekening met de aangenomen motie van het lid Grinwis c.s. (Kamerstuk
36 200 XIV, nr. 55) waarin verzocht wordt om het fonds kleine toepassingen te continueren en te optimaliseren.
Ik zal bij het maken van deze keuzen vasthouden aan de afspraak met het bedrijfsleven
dat het Ministerie van LNV maximaal 50% bijdraagt. Ik zal uw Kamer informeren over
de gemaakte keuzen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.