Brief regering : Hoofdlijnen Programma Energiehoofdstructuur
31 239 Stimulering duurzame energieproductie
               30 196
                Duurzame ontwikkeling en beleid
         
Nr. 369
                   BRIEF VAN DE MINISTERS VOOR KLIMAAT EN ENERGIE EN VOOR VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE
               ORDENING
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 december 2022
Een klimaatneutrale energievoorziening vraagt meer ruimte dan een fossiel energiesysteem.
                  Zeker in ons dichtbevolkte land, waar de druk op schaarse ruimte groot is, is regie
                  op de ruimte voor de energievoorziening nodig.
               
Het kabinet meent dat de energietransitie in het huidige tijdsgewricht en de veranderende
                  omgeving een nieuwe manier van werken vereist. De Rijksoverheid neemt daarom het voortouw
                  in het opstellen van een programma onder de Omgevingswet. Dit programma ligt in het
                  verlengde van de Nationale Omgevingsvisie en is gericht op de ruimtelijke planning
                  van nationale energie-infrastructuur (op het gebied van transport, conversie en opslag)
                  op land met als tijdshorizon 2050, in goede afweging met de andere opgaven in het
                  ruimtelijk domein. Dit is het Programma Energiehoofdstructuur (PEH).
               
In deze brief ga ik, mede namens de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke
                  Ordening, in op de voorlopige bevindingen in het kader van het PEH. In de eerste helft
                  van 2023 zal het PEH in ontwerp worden gepresenteerd waarna het ter consultatie wordt
                  gelegd. Vooruitlopend daarop schets ik in deze brief de hoofdlijnen van de keuzes
                  die in het PEH worden voorzien. Daarbij zal ik eerst ingaan op mijn visie op de nieuwe
                  aanpak die nodig is voor ruimte voor het energiesysteem. Vervolgens geef ik een beeld
                  van de voorlopige inhoudelijke keuzes per onderdeel van het energiesysteem. Tot slot
                  schets ik het vervolgproces.
               
Nationaal Plan Energiesysteem
Het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) speelt een centrale rol in regie op de energietransitie
                     en kent een nauwe samenhang met het PEH. Het NPE beschrijft richtpunten en routes
                     voor de gewenste ontwikkeling van het energiesysteem, vanuit overkoepelende publieke
                     belangen leveringszekerheid, betaalbaarheid, duurzaamheid, veiligheid, leefomgevingskwaliteit
                     en maatschappelijke betrokkenheid. Het PEH richt zich op de benodigde ruimte voor
                     infrastructuur van nationaal belang vanuit verschillende scenario’s die de hoekpunten
                     vormen van het speelveld. Met het NPE, het bijbehorende uitvoeringsprogramma en de
                     actualisaties die de komende jaren volgen, worden scenario’s steeds verder ingekaderd,
                     zodat er steeds concretere ruimtelijke keuzes kunnen worden gemaakt in opvolgende
                     versies van het PEH. Ik ben voornemens om het PEH en NPE gelijktijdig in consultatie
                     te laten gaan.
                  
1. Opgave
               
Meer ruimte is nodig omdat het energiesysteem verandert. Hernieuwbare energie wordt
                  meer verspreid geproduceerd en de productie kent meer schommelingen dan bij fossiele
                  energiebronnen. Bij veel energie uit de wind en zon zullen overschotten van de elektriciteitsproductie
                  in de toekomst moeten worden opgeslagen, bijvoorbeeld in batterijen. Of het kan worden
                  omgezet naar waterstof dat op een later moment bijvoorbeeld opnieuw wordt ingezet
                  in duurzame energiecentrales die een back-up vormen als er weinig wind en zon is.
                  Met de verduurzaming verandert ook de vraag; bijvoorbeeld voor de industrie die deels
                  zal elektrificeren of deels op waterstof overgaat. De restwarmte van de industrie
                  kan benut worden voor de duurzame verwarming van woningen. Er is veel infrastructuur
                  nodig om deze verandering mogelijk te maken, en dit vraagt fysieke ruimte voor kabels
                  en leidingen, maar ook voor batterijen, waterstofproductie en duurzame energiecentrales.
               
De energietransitie vindt plaats tegelijkertijd met veel ruimtelijke transities in
                  andere domeinen: bevolkingsgroei en andere woonbehoeften zorgen voor een grote woningbouwopgave
                  en klimaatverandering vereist een klimaatadaptatieve inrichting. Tegelijkertijd speelt
                  de opgave om water en bodem sturend te maken, de opgave voor versterken van natuur
                  en de landbouwtransitie. De extra ruimtebehoefte die gepaard gaat met de energietransitie
                  moet op een zorgvuldige manier worden vormgegeven met oog voor natuur, landschap,
                  (wereld)erfgoed, wonen en werken. Nu en in de toekomst.
               
2. Regie op ruimte voor het energiesysteem
               
Energieplanologie is noodzakelijk om de klimaatdoelen te halen. De ruimtelijke vormgeving
                  van energieprojecten organiseren we nu veelal op het moment dat er nut en noodzaak
                  blijkt en een initiatiefnemer wil starten. Van oudsher is het vinden van ruimte het
                  sluitstuk van de uitvoering. We zien echter dat die ruimte niet altijd beschikbaar
                  is zonder dat knelpunten optreden. Voor de langere termijn zullen we moeten anticiperen
                  en slim combineren; ruimte en ruimtelijke kwaliteit zullen daardoor steeds vaker een
                  sturende factor zijn.
               
Definitie energieplanologie
Gezien de omvang van de energieopgave en impact op de leefomgeving, is een andere
                     manier van werken vereist van Rijk en decentrale overheden waar ruimtelijke vraagstukken
                     en energievraagstukken worden samengebracht. Het gaat hierbij enerzijds om het anticiperen
                     op de ruimtebehoefte van noodzakelijke infrastructuur voor de langere termijn en anderzijds
                     op het ruimtelijk sturen op ontwikkelingen die zowel wenselijk zijn voor het energiesysteem
                     als voor de efficiënte benutting van ruimte.
                  
Ter illustratie zijn in de omgeving van gebieden als het Noordzeekanaalgebied, Eindhoven
                  en Rotterdam hoogspanningsstations die ooit ver buiten de stadsgrenzen stonden, langzaam
                  ingebouwd. Het uitbreiden van die stations of het bijplaatsen van systeembatterijen
                  en elektrolysers1 lukt dan niet meer altijd in de beschikbare ruimte. Anticiperen op de ruimtevraag
                  van energieinfrastructuur die nodig is om de verduurzaming van bijvoorbeeld de industrie
                  of grootschalige woningbouwlocaties te realiseren kan helpen om netcongestie te voorkomen
                  en verduurzaming te versnellen. Anderzijds kan regie op de vestigingslocaties van
                  systeembatterijen een positieve bijdrage leveren aan de netcapaciteit.
               
Het College van Rijksadviseurs (CRa) heeft in september 2022 met het gevraagd advies
                  «Hefboom voor een schone toekomst» interessante inzichten opgeleverd ten aanzien van
                  de ontwikkeling van de energiehoofdstructuur richting 2100. Het CRa geeft in haar
                  advies aan dat de toekomstige energiehoofdstructuur nauw samenhangt met veel andere
                  grote ruimtelijke opgaven en de samenhang tussen deze opgaven goed moet worden bezien.
                  Dat onderschrijf ik. Het is goed dat CRa de sturende werking van energie-infrastructuur
                  op andere ruimtelijke plannen agendeert. Het gaat erom dat we in plaats van reactief
                  te reageren op vraag, we slimmer vraag en aanbod afstemmen in de ruimte. Niet alleen
                  voor de korte termijn, maar ook in het licht van lange termijn ontwikkelingen zoals
                  klimaatverandering. Samen met de Minister voor VRO neem ik dit advies mee in de ontwikkeling
                  van het Programma Energiehoofdstructuur en de doorontwikkeling van de NOVI.
               
Tot slot sluit het PEH nauw aan bij de regie op de ruimtelijke ordening, zoals verwoord
                  in de Ruimtelijke Ordeningsbrief van de Minister voor VRO (Kamerstuk 34 682, nr. 107). Het gaat nadrukkelijk niet om het faciliteren van ruimte voor energie in isolement;
                  de samenhang met andere opgaven en belangen in de fysieke leefomgeving wordt integraal
                  meegewogen. Meervoudig ruimtegebruik is hierbij het uitgangspunt. De nieuwe energienetwerken
                  van het PEH zijn ten eerste een belangrijk aspect voor het Programma NOVEX, waarin
                  de uitvoering van de Nationale Omgevingsvisie versneld wordt met gebiedsgerichte samenwerking.
                  Dit gebeurt in de NOVEX-gebieden en met het provinciale startpakket fysieke leefomgeving.
                  Ten tweede wordt in het onlangs door VRO gestarte Programma Mooi Nederland, onder
                  meer gewerkt aan inrichtingsconcepten van energienetwerken. Die moeten een concreet
                  handelingsperspectief bieden voor overheden waarin ruimtelijke kwaliteit en samenhang
                  met andere opgaven centraal staat. Samen met de Minister voor VRO kijk ik uit naar
                  de koppelkansen van de toekomst; waar klimaatadaptatie en verduurzaming, waterberging
                  en ruimte voor energiehoofdstructuur steeds vaker in plaats van als gescheiden opgaven,
                  gezamenlijk worden aangepakt.
               
3. Scope Programma Energiehoofdstructuur
               
Het uitgangspunt van PEH is om efficiënt met ruimte om te gaan. Daarom gaat het PEH
                  zoveel mogelijk uit van bestaande ruimtelijke reserveringen, zoals het hergebruik
                  van buisleidingenstroken en het hergebruik van locaties van grote elektriciteitscentrales2. Bij nieuwe ontwikkelrichtingen kies ik voor ordeningsprincipes die de noodzaak voor
                  nieuwe locaties of tracés voor infrastructuur zoveel mogelijk uitsparen. Hieronder
                  deel ik de hoofdlijnen van het ontwerp-PEH, dat in de eerste helft van 2023 wordt
                  verwacht.
               
Overzicht van sturingsinstrumenten binnen PEH
Het PEH is een «programma» in de zin van de Omgevingswet (Ow). Voorheen werd dit een
                     structuurvisie genoemd. Het PEH kan gezien worden als opvolger van de Structuurvisie
                     Buisleidingen en het Structuurschema Elektriciteitsvoorziening III. In 2020 heb ik
                     u een startnotitie gestuurd waarin de afbakening wordt omschreven (Kamerstukken 31 239 en 30 196, nr. 317). Het PEH wordt opgebouwd op basis van de volgende sturingsinstrumenten.
                  
1. Er bestaat op dit moment al ruimtelijk beleid voor de locaties voor grootschalige
                           elektriciteitsopwekking, hoogspanningsverbindingen en buisleidingen. Het PEH levert
                           een overzicht van geactualiseerde ruimtelijke aanwijzingen en reserveringen voor energiehoofdstructuur
                           van nationaal belang.
                        
2. Het PEH wijst nieuwe ontwikkelrichtingen voor de energiehoofdstructuur van nationaal
                           belang op land, zoals hoogspanningsinfrastructuur, grootschalige conversie, buisleidingen
                           en opslag.
                        
3. Generieke beleidsuitspraken, waaronder ruimtelijke randvoorwaarden voor de energie-infrastructuur.
                           Hierbij kan gedacht worden aan inrichtingsprincipes voor de aanleg van energie-infrastructuur
                           of beleidsvoorkeuren.
                        
Conclusies ruimtelijke impact energiesysteem 2050
Op basis van een systeemstudie en een ruimtelijke effectanalyse3, werk ik samen met andere ministeries, netbeheerders, decentrale overheden en maatschappelijke
                     partijen aan de gewenste en noodzakelijke invulling van ruimtelijke keuzes en sturingsinstrumenten.
                     Op hoofdlijnen kan daaruit geconcludeerd worden dat er in het toekomstige energiesysteem:
                  
• Extra ruimte nodig is voor de diverse componenten van de elektrische infrastructuur
                           (centrales, hoogspanningsstations, elektrolysers, batterijen, converterstations, hoogspanningslijnen).
                        
• Met name rondom industriële clusters en aanlandpunten van windenergie op zee grote
                           extra ruimte claims voor nationale energie-infrastructuur worden voorzien.
                        
• Op systeemniveau zal beperkt extra ruimte nodig zijn voor het nationale buisleidingennetwerk
                           voor energie na de ombouw van delen van het aardgasnet naar een waterstofnet, en voor
                           andere gevaarlijke stoffen4. Dit geldt op enkele aftakkingen en aansluitleidingen na en geldt wel onder bepaalde
                           voorwaarden, zoals het versterken van toezicht en handhaving.
                        
• Meer ruimte nodig is voor ondergrondse opslag voor waterstof in zoutcavernes.
Figuur: Type keuzes Programma Energiehoofdstructuur zoals hierboven toegelicht
Uitvoeringsagenda
Door ruimte voor het nationale energiesysteem vroegtijdig te organiseren, ontstaat
                  versnelling. Door vroegtijdig na te denken over hoe ruimtelijke effecten zo klein
                  mogelijk zijn, ontstaat een kans voor versterking van de uitvoering van projecten.
                  Dat lukt alleen als overheden, havenbedrijven en netbeheerders zich actief inspannen
                  om deze ruimte ook daadwerkelijk te bestemmen voor het nationale energiesysteem. Ik
                  vraag hen actief ruimte te maken voor energiehoofdstructuur, zowel voor de lopende
                  projecten onder de RCR als voor de voorziene keuzes in het aankomend ontwerp-PEH.
                  De komende maanden zal ik ook zelf een actiever grondbeleid gaan vormgeven. Met de
                  nieuwe regie die het Rijk wil voeren op de energieplanologie wil ik bovendien inzetten
                  op het verstevigen van monitoring, handhaving en interbestuurlijk toezicht.
               
Na de vaststelling van het PEH volgt een traject gericht op de juridische borging
                  van de uitkomsten van het PEH in het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL). De benodigde
                  ruimte voor de energiehoofdstructuur zal onder meer via zogenaamde instructieregels
                  doorwerken in de ruimtelijke instrumenten (waaronder omgevingsplannen) van decentrale
                  overheden. Die doorwerking wordt ondersteund met informatievoorziening aan decentrale
                  overheden via onder meer het Expertisecentrum Gebiedsontwikkeling bij uitvoeringsorganisatie
                  RVO. Monitoring van zowel de voortgang van de uitvoering en de stand van zaken van
                  de doorwerking in decentrale plannen zal jaarlijks worden uitgevoerd.
               
Plek van PEH in het brede beleid voor het energiesysteem
Terwijl ik toewerk naar een eerste versie van het Programma Energiehoofdstructuur,
                  is de wereld continu in verandering door het verloop van de uitvoering en versnelling,
                  nieuwe beleidskeuzes, nieuw onderzoek en ontwikkelingen in de wereld. Dit maakt dat
                  het PEH geen blauwdruk kan zijn voor hoe de energiehoofdstructuur er in 2050 uitziet.
                  Het eerste PEH bevat alleen ruimtelijk beleid voor «robuuste» keuzes: keuzes die in
                  elk mogelijk scenario voor het energiesysteem nodig zijn. De komende periode zal ik
                  via het NPE scherpere keuzes maken voor het energiesysteem van de toekomst. Dit gaat
                  onder andere over de aard (welke energiebronnen), omvang (hoeveel elektronen en moleculen),
                  tijd (op welk moment) en de daarvoor benodigde infrastructuur richting 2050. Het NPE
                  staat gepland voor om voor de zomer van 2023 te versturen aan uw Kamer.
               
Waarom dan toch nu al een PEH? Ik acht inzicht in ruimtelijke effecten en leefomgevingskwaliteit
                  van grote meerwaarde in een dichtbevolkt en energieintensief land als Nederland dat
                  internationaal verbonden wil blijven. Door het uitgebreide effectonderzoek in het
                  kader van het PEH, is het kabinet in staat om bij systeemkeuzes in het NPE vooraf
                  ruimtelijke effecten mee te wegen. Bijvoorbeeld bij de keuze voor een systeem waarin
                  meer waterstof in Nederland wordt geproduceerd of juist meer waterstof(dragers) worden
                  geïmporteerd, opgeslagen en doorgevoerd. Door het ruimtebeslag en de effecten op de
                  leefomgeving inzichtelijk te maken, is het PEH een belangrijke voedingsbron van het
                  NPE. Aandacht voor leefomgevingskwaliteit vroegtijdig meenemen bij systeemkeuzes sluit
                  bovendien aan bij de kabinetsreactie op het advies van de Gezondheidsraad «Kansen
                  voor gezondheidswinst in omgevingsbeleid» en de kabinetsreactie daarop (Kamerstuk
                  28 663, nr. 80).
               
Nieuwe (internationale) ontwikkelingen, innovaties of maatschappelijke ontwikkelingen
                  zich aandienen in de komende jaren en vragen om het PEH aan te passen. Dat is niet
                  erg. Via de actualisatiecyclus van het PEH kunnen we nieuwe ontwikkelingen borgen
                  voor het energiesysteem dat we in 2050 nodig hebben én ruimtelijke effecten meewegen
                  bij keuzes voor het energiesysteem die het kabinet neemt. Op die manier geeft het
                  PEH visie en richting aan de toekomstige energiehoofdstructuur.
               
4. Kansrijke ontwikkelrichtingen per onderdeel in het energiesysteem
               
Hieronder ga ik verder in op de voorziene keuzes in het PEH per apart onderdeel in
                  het nationale energiesysteem. Het gaat hier om ruimtelijke analyses van effecten en
                  voorkeurslocaties. Investeringsbesluiten over welke projecten op een bepaald moment
                  worden uitgevoerd worden niet binnen het PEH genomen.
               
4.1. Ruimtelijke sturing op elektrolyse en batterijen
               
Voor de nationale energievoorziening van de toekomst spelen batterijen en elektrolysers
                  een belangrijke rol voor het balanceren van vraag en aanbod in de tijd. In de toekomst
                  zijn daar aanzienlijke volumes voor nodig. Al die batterijen en elektolysers hebben
                  een ruimtebeslag, maar vragen ook om aansluitingen op de energieinfrastructuur. Uit
                  de analyses blijkt dat ongunstige locaties ervoor kunnen zorgen dat er extra kabels
                  en/of buisleidingen moeten worden aangelegd. Grootschalige elektrolysers vragen bijvoorbeeld
                  zowel een aansluiting op het hoogspanningsnet, als op het nationale waterstofnetwerk.
                  Door slimme locatiekeuzes wordt onnodige uitbreiding van infrastructuur voorkomen,
                  en besparen we ruimte en maatschappelijke kosten. Ook kan de optimale benutting van
                  restwarmte daarbij als (mede) bepalende factor worden meegewogen. In de omgeving waar
                  elektriciteit van wind op zee aan land komt, zijn in de toekomst in elk geval elektrolysers
                  en batterijen nodig om overschotten op te vangen, dat kan ook het geval zijn voor
                  grote wind- of zonneparken op land. Ook hoogspanningsstations zijn logische locaties
                  om flexibiliteit voor het energiesysteem te concentreren, zie hiervoor paragraaf 4.2.
               
Samen met marktpartijen, netbeheerders en andere overheden ga ik de komende maanden
                  in gesprek om de gewenste ruimtelijke sturing op nationaal niveau verder uit te werken
                  binnen het Programma Energiehoofdstructuur.
               
4.2. Meer ruimte rondom onderstations op het 110/150kV net ten behoeve van kleinschalige
                  piekcentrales en systeembatterijen (< 100MW)
               
Hoogspanningsstations zullen een nog belangrijkere rol spelen in het energiesysteem
                  van de toekomst. Naast de benodigde ruimte voor uitbreiding van verschillende stations,
                  zal er in de nabijheid van verschillende onderstations ruimte nodig zijn voor kleinschalige
                  back-up installaties (zoals piekcentrales), kleinschalige elektrolysers en systeembatterijen.
                  Deze plekken kunnen zich als knooppunten effectief doorontwikkelen als in feite «hubs»
                  van energie waarin transport van energie (elektriciteit, waterstof) samenkomt met
                  opwek (piekcentrales), conversie (elektrolyse) en opslag (systeembatterijen). Overigens
                  is de locatiekeuze één van de factoren voor energiehubs om bij te dragen aan balans
                  op het net. Daarnaast is een belangrijke factor voor het balanceren van het elektriciteitsnet
                  de feitelijke inzet van batterijen op de dag en door het jaar.
               
Door te anticiperen op de toekomstige nieuwe rol van hoogspanningstations, wil ik
                  nu al rekening houden met extra ruimtebeslag. In het PEH zal nader geconcretiseerd
                  worden rondom welke onderstations meer ruimte nodig is voor het samenbrengen van energiefuncties,
                  en welke ruimtelijke sturingsinstrumenten ik hiervoor zal inzetten.
               
4.3. Hoogspanningsinfrastructuur (220 kV en 380 kV)
               
Op dit moment is er al veel energie-infrastructuur aanwezig en tot 2030 staan al veel
                  investeringen voor nieuwe projecten in de planning5. Zo worden veel uitbreidingen gedaan aan het 380kV-net, worden de 150kV- en 110kV-netten
                  op een andere manier ingericht (met een pocketstructuur6). Deze geplande investeringen lossen naar verwachting de huidige problemen met netcongestie
                  grotendeels op. Ook kan een deel van de knelpunten verholpen worden zonder ruimtelijke
                  impact, bijvoorbeeld door redispatch7 toe te passen: een middel dat wordt gebruikt om netcongestie te voorkomen.
               
De noodzakelijke uitbreiding van hoogspanningsinfrastructuur die hier bovenop nodig
                  is, is in belangrijke mate afhankelijk van systeemontwikkelingen in de toekomst. Zo
                  wil het kabinet in de voorbereidende stappen voor de verdere uitrol van windenergie
                  op zee na 2030 kijken naar ca. 50 GW in 2040 en ca. 70 GW in 2050. Het kabinet onderzoekt
                  op dit moment nog hoe deze doorgroei er concreet uit kan zien en of dit ook daadwerkelijk
                  haalbaar is, gezien de ecologische impact en andere gebruiksfuncties op de Noordzee.
                  Vervolgens komt de noodzaak tot de aanleg van nieuwe hoogspanningsverbindingen voort
                  uit de vraag naar waterstof of elektriciteit. Als er bijvoorbeeld grote vermogens
                  van elektrolysers in het systeem worden gebouwd die geproduceerde overschotten kunnen
                  opvangen, of dat de industrie langs de kust ook verder elektrificeert.
               
Op dit moment vindt nader onderzoek plaats in welke mate toekomstige systeemontwikkelingen
                  nu al via scenario’s in PEH kunnen worden vastgelegd. Het PEH kan dan waar nodig ruimte
                  aanwijzen voor uitbreiding van deze hoogspanningsinfrastructuur op het 220/380kV net.
               
4.4. Bestaande ruimtelijke aanwijzingen voor grote energiecentrales behouden voor
                  CO2-neutraal regelbaar vermogen
               
In totaal is er voor het energiesysteem van de toekomst naar verwachting tot circa
                  30GW8 aan regelbaar vermogen nodig om de leveringszekerheid te kunnen borgen bij alle weerssituaties.
                  In het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro) zijn locaties aangewezen
                  waar grootschalige elektriciteitscentrales zijn gevestigd. Het behoud van deze locaties
                  is belangrijk, omdat ze goed zijn aangesloten op het hoogspanningsnet, en vaak ook
                  al op het buisleidingennetwerk. In het PEH wordt aangegeven of elke Barro-locatie
                  voor grootschalige elektriciteitsopwekking moet worden herijkt, waarbij bijvoorbeeld
                  wordt gekeken naar functies die niet verenigbaar zijn met grootschalige energiehoofdstructuur.
               
Toezicht, handhaving en monitoring is tekortgeschoten in het verleden. Dit heeft ertoe
                  geleid dat in Harculo reeds vergevorderde planvorming is ontstaan voor woningbouw
                  op de huidig gereserveerde gebied voor grootschalige elektriciteitsopwekking. Dit
                  maakt het toekomstig gebruik van deze ruimte voor CO2-vrij regelbaar vermogen onmogelijk. Ik zal deze specifieke ruimtelijke reservering
                  daarom laten vervallen in het PEH.
               
De overige bestaande reserveringen voor de grote elektriciteitscentrales, inclusief
                  de voormalige kolencentrales, moeten worden behouden om deze locaties in te zetten
                  voor regelbare energiecentrales. Deze zullen in de toekomst draaien op CO2-neutrale energiedragers, zoals waterstof.
               
4.5. Proactief ruimte beschikbaar maken in en rond industriële clusters
               
Het benodigde regelbaar vermogen, de clustering van elektrolysers en batterijen en
                  de aanlanding van wind op zee gaan allemaal gepaard met nieuwe ruimteclaims in deze
                  gebieden. Tegelijk is nieuwe energieinfrastructuur noodzakelijk voor de verduurzaming
                  van de industrie zelf. In en rond de industrieclusters is daarom een aanzienlijk ruimtebeslag
                  te verwachten voor energie-infrastructuur.
               
De ruimtedruk en dynamiek binnen de clusters is al groot, en er is ook vaak ruimtedruk
                  in de omgeving vanuit andere opgaven zoals verstedelijking of landbouw. Het proactief
                  ruimte vrijwaren voor de energie-infrastructuur helpt in deze behoefte aan infrastructuur
                  te voorzien. Daarom ben ik voornemens via regionale vervolgtrajecten op PEH proactief
                  per industriecluster meer ruimte vrij te waren voor energie-infrastructuur voor de
                  toekomst, in samenspraak met de decentrale overheden, de omgeving en de spelers in
                  de industrieclusters zelf. Het is belangrijk dat deze ruimte gerealiseerd wordt in
                  een goede afweging met de andere opgaven die ook ruimte vragen in en rond deze clusters.
                  Dit gebeurt gezamenlijk in de clusters die ook NOVEX-gebied zijn, en is ook onderdeel
                  van de vragen in het provinciale startpakket fysieke leefomgeving.
               
Innovatie om het ruimtebeslag op land te verminderen blijft daarnaast nodig. Een ander
                  voorbeeld is de ontwikkeling van elektrolyse of batterij-opslag op zee. Indien die
                  techniek succesvol kan worden (door-)ontwikkeld, dan zal minder ruimte op land nodig
                  zijn.
               
4.6. Ondergrondse waterstofopslag
               
Een energiesysteem waarin waterstof een grote rol speelt is niet mogelijk zonder grootschalige
                  waterstofopslag ten behoeve van het balanceren en het waarborgen van de leveringszekerheid9. Vooralsnog is het binnen afzienbare tijd technisch gezien alleen mogelijk om waterstof
                  grootschalig op te slaan in ondergrondse zoutcavernes. De zoutlagen waar het mogelijk
                  is om opslagcavernes aan te leggen zijn reeds op systeemniveau onderzocht10. Voor één locatie loopt nu een RCR-procedure (Zuidwending). Door de Staatsecretaris
                  Mijnbouw wordt op dit moment een afwegingskader voor ondergrondse opslag ontwikkeld
                  waar o.a. rekening wordt gehouden met de verhouding tot andere (energieopslag) activiteiten
                  in de ondergrond. In het PEH zal nader geconcretiseerd worden in welke gebieden, op
                  basis van dit afwegingskader, nieuwe verkenningen kunnen starten voor het opslaan
                  van waterstof in de ondergrond. De technische geschiktheid, veiligheid en economische
                  haalbaarheid per locatie zullen daarna in de toekomst nog moeten worden vastgesteld,
                  waarbij een aantal mogelijk niet aan de gestelde eisen zal voldoen.
               
Ondertussen dient ook ingezet te worden op het vergroten van technische haalbaarheid
                  van ondergrondse opslag in lege gasvelden (op land en zee). De opslagcapaciteit in
                  zoutcavernes is vele malen kleiner dan in gasvelden. Op de lange termijn zijn alternatieven
                  als opslag in gasvelden of offshore waterstofopslag mogelijk geschikt om de opslagcapaciteit
                  te vergroten, indien de risico’s voldoende zijn onderzocht en deze qua techniek en
                  kosten verder worden ontwikkeld. Hier is de infrastructuur al grotendeels aanwezig
                  en hergebruik zal daarom ook de ruimtelijke impact van ondergrondse opslag beperken.
               
4.7. Warmte
               
De verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke planning van warmtenetten is op dit moment
                  belegd bij decentrale overheden. Voor het PEH is onderzocht of het wenselijk is om
                  ook vanuit het Rijk ruimtelijk te sturen op warmte. Op basis van de huidige inzichten
                  wordt er voor het PEH echter geen noodzaak gezien voor ruimtelijke sturing op warmtenetten
                  vanuit het Rijk. Gezien het decentrale karakter is er ook geen sprake van nationale
                  warmtenetten.
               
In verschillende gebieden is er potentie voor regionale warmtenetten. Dit gaat bijvoorbeeld
                  om regionale warmtenetten denkbaar in de regio Twente (Hengelo-Enschede), Breda-Tilburg,
                  tussen Eemshaven en Groningen en in Limburg. Ook van dergelijke regionale warmtenetten
                  is het dekkingsgebied vooral regionaal of lokaal van karakter en kan (sturing op)
                  de ruimtelijke inpassing het beste door de medeoverheden ingevuld worden. Andere duurzame
                  warmtebronnen zoals geothermie en zonthermie worden zo lokaal mogelijk ontwikkeld,
                  vandaar dat daarvoor ook geen aanleiding wordt voorzien om op nationaal niveau ontwikkelrichtingen
                  aan te wijzen.
               
Er ligt veel restwarmtepotentieel bij industriële clusters, waarvoor transportleidingen
                  nodig zijn. Alhoewel ook hier de ruimtelijke inpassing op gemeentelijk en provinciaal
                  niveau moet worden geborgd, is het zaak om bij de ontwikkeling van de infrastructuur
                  rekening te houden met de aanleg van een dergelijk transportnet voor warmte. Om het
                  restwarmtepotentieel van de industrieclusters in beeld te krijgen en daar zo nodig
                  op te kunnen anticiperen met de ontwikkeling van transportinfrastructuur is restwarmte
                  onderdeel van de rapportagecyclus voor de Cluster Energiestrategieën (CES).
               
4.8. Kernenergie
               
Recent heb ik u een brief gestuurd over de verdere ontwikkeling van kernenergie in
                  Nederland in relatie tot het coalitieakkoord (Kamerstuk 32 645,  nr. 102). Er zijn drie zogenaamde waarborglocaties in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke
                  Ordening (Barro) aangewezen voor kernenergie; Borssele, Maasvlakte I en Eemshaven.
                  Voor waarborglocaties geldt dat er geen ontwikkelingen plaats mogen vinden die de
                  eventuele bouw van kerncentrales onmogelijk maken of ernstig belemmeren. Tijdens een
                  Wetgevingsoverleg op 4 maart 2021 (Kamerstuk 35 603, nr. 79) is een motie van Tweede Kamerlid Beckerman11 aangenomen die uitspreekt dat Eemshaven als waarborglocatie geschrapt moet worden.
                  Daarnaast is een motie van de leden Sienot en Agnes Mulder12 aangenomen die oproept geen kerncentrale te realiseren in de provincie Groningen.
                  In de Kamerbrief over kernenergie wordt daarom ook de locatie Eemshaven niet overwogen
                  voor locatie voor nieuwbouw uit het coalitieakkoord. In het PEH wordt de waarborglocatie
                  ook niet meegenomen voor het toekomstige energiesysteem. In de volgende actualisatie
                  van het Barro zal Eemshaven daarom geschrapt worden.
               
In de Integrale Effectanalyse in het kader van het PEH is naar aanleiding van de motie
                  van het lid Regterschot de rol van kernenergie en de ruimtelijke effecten ervan onderzocht.
                  Het directe ruimtebeslag van kerncentrales is relatief laag ten opzichte van wind
                  en zon op land. De combinatie tussen de ontwikkeling van grote volumes kernenergie
                  en verdere groei van aanlanding na 2030 kan impact hebben op de keuzes voor de benodigde
                  energieinfrastructuur in de toekomst. Dit is omdat de huidige waarborglocaties voor
                  kernenergie (Borssele en Rotterdam) op dezelfde plek aan de kust zijn gesitueerd als
                  aanlandlocaties. Dit dilemma is nader uitgewerkt in de bovengenoemde Kamerbrief van
                  9 december j.l. Hierin staat aangekondigd dat TenneT is inmiddels verzocht om nader
                  te onderzoeken of de realisatie van twee conventionele kerncentrales op één bepaalde
                  locatie kan leiden tot eventuele knelpunten op het hoogspanningsnet. Voor de verdere
                  doorgroei van WOZ na 2030 vindt deze afweging plaats in het Nationaal Plan Energiesysteem.
               
4.9. Handhaven van de bestaande gereserveerde stroken voor buisleidingen
               
In het Barro is naast de locaties voor grootschalige elektriciteitsproductie, een
                  hoofdstructuur van buisleidingenstroken vastgelegd voor bestaande en toekomstige buisleidingen
                  van nationaal belang. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport
                  van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend
                  zijn.
               
Langs deze hoofdstructuur moet ruimte vrijgehouden worden om ook in de toekomst een
                  ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken.
                  Gemeenten die te maken hebben met leidingstroken dienen ervoor zorg te dragen dat
                  daarvoor geen nieuwe belemmeringen ontstaan.
               
Op basis van de huidige scenario’s in II305013 is berekend dat er in potentie voldoende ruimte is binnen de gereserveerde stroken
                  voor de benodigde/voorziene uitbreiding van de nationale buisleidingenstructuur. Dit
                  is afgezien van nieuwe (korte) aansluitleidingen en/of aftakkingen buiten de gereserveerde
                  stroken naar de waterstofbackbone richting vraaglocaties, elektrolysers, waterstofcentrales
                  of opslaglocaties en afgezien van eventuele inzichten uit het onderzoek naar de verwachte
                  transportstromen van waterstofrijke energiedragers zoals ammoniak. De plannen voor
                  de waterstofbackbone zouden daarom in principe moeten passen binnen de gereserveerde
                  stroken in het Barro. Hetzelfde geldt voor de Deltacorridor. In de praktijk kan echter
                  een andere werkelijkheid gelden. Lokale bestemmingsplannen en ontwikkelingen hebben
                  niet altijd voldoende rekening gehouden met de buisleidingenstroken, en zoals eerder
                  vermeld is er op nationaal niveau onvoldoende aandacht voor toezicht en beheer geweest.
                  In de concrete situatie van bijvoorbeeld het project Deltacorridor blijken er verschillende
                  lokale ruimtelijke knelpunten te zijn ontstaan die om maatwerkoplossingen14 vragen.
               
Er zijn twee kanttekeningen te plaatsen bij het gebruik van de bestaande buisleidingenstroken.
                  De ruimte die voor de aanleg van buisleidingen is gereserveerd via de buisleidingenstroken
                  is noodzakelijk voor het energiesysteem van de toekomst. Het toekomstbestendig omgaan
                  met de ruimte, vraagt echter wel om aanvullende maatregelen op het gebied van monitoring,
                  beheer en handhaving van de stroken en regie op aanleg. Ook is het goed om te sturen
                  op hergebruik van buisleidingen waar toepasbaar. Deze maatregelen en eventuele uitkomsten
                  van de oriëntatie op de implicaties van het vervoer van waterstofrijke energiedragers
                  als ammoniak door buisleidingen werk ik samen met de Staatsecretaris van I&W en de
                  Minister voor VRO uit als inrichtingsprincipes en ruimtelijke randvoorwaarden in het
                  PEH.
               
5. Verantwoording
               
De onderzoeksaanpak (Notitie Reikwijdte en Detailniveau) voor de Integrale Effectanalyse
                  heeft in 2021 ter inzage gelegen. Iedereen die dat wilde heeft in die periode een
                  zienswijze kunnen indienen. Het definitieve onderzoeksrapport inclusief deelrapporten
                  en participatieverslag zullen als bijlage bij het ontwerp-PEH worden gepubliceerd.
                  Dan zal opnieuw de gelegenheid zijn om zienswijzen in te dienen voor iedereen die
                  dat wil. De onderzoeksaanpak en het participatieproces bestaat uit de volgende elementen:
               
Inspraak en afstemming
De totstandkoming van het PEH vindt plaats in nauwe samenwerking met decentrale overheden,
                  netbeheerders en andere stakeholders. Diverse experts hebben bijgedragen aan de beoordelingssystematiek
                  van ruimtelijke effecten en de interpretatie van de doorrekeningen van systeemscenario’s.
                  In verschillende openbare landelijke en regionale sessies met overheden en maatschappelijke
                  partijen is het PEH getoetst en verder aangepast. En bij verschillende belangrijke
                  momenten in het proces is er interbestuurlijke afstemming geweest. Na afronding van
                  de NRD-fase is een participatieverslag gepubliceerd. Een nieuw participatieverslag
                  zal worden gepubliceerd bij publicatie van het ontwerp-PEH. Na publicatie van het
                  ontwerp-PEH in de eerste helft van 2023 start een inspraakperiode waarin eenieder
                  zienswijzen kan indienen. In het najaar zal het PEH dan definitief worden vastgesteld.
               
Burgerperspectief
Bij het kiezen van specifieke locaties en bij de uitvoering van projecten is draagvlak
                  van groot belang. Directe omwonenden zullen dan gelegenheid hebben tot inspraak en
                  participatie. Ook systeemkeuzes hebben impact op de directe leefomgeving van mensen.
                  Het is daarom belangrijk dat zij invloed kunnen uitoefenen op de invulling van het
                  PEH. Om het perspectief van burgers nu al mee te nemen in de systeemkeuze en de effecten
                  op de leefomgeving is gezocht naar een methode die recht doet aan systeemkeuzes. Het
                  kabinet kiest ervoor om dit te organiseren door middel van een Participatieve Waarde
                  Evaluatie (PWE). Deze methode is ontwikkeld door de TU Delft en recent succesvol ingezet
                  op onder andere het Coronabeleid door het RiVM en het Klimaatakkoord door de SER.
                  Deze vorm van participatie plaatst inwoners als het ware op de stoel van de bestuurder.
                  Bij het vormgeven van de PWE wordt bewust gekozen voor een lerende aanpak, waarbij
                  kennis wordt opgedaan voor de Kabinetsvisie burgerbetrokkenheid in de energietransitie
                  (verwacht in het eerste kwartaal van 2023). De uitkomsten van deze burgerraadpleging
                  zijn tevens input voor het NPE. De uitkomsten van deze burgerraadpleging zullen in
                  het voorjaar aan uw kamer worden verzonden.
               
Onderzoeksaanpak
Het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het PEH wordt uitgewerkt in een zogenaamde
                  Integrale Effectenanalyse. Deze voldoet ook aan de vereiste voor een milieueffectrapportage
                  (de Plan-m.e.r. plicht). Op hoofdlijnen is de aanpak als volgt. Om een effectanalyse
                  van het energiesysteem van de toekomst te doen zijn verschillende aannames gedaan.
                  Hoe het energiesysteem er precies in 2050 uitziet is nog niet bekend maar er zijn
                  ook zekerheden. Wat we nu al weten is dat het bestaande buisleidingennetwerk van aardgas
                  opnieuw kan worden ingezet voor waterstof. Decentrale overheden wijzen zoekgebieden
                  voor hernieuwbare energie aan op land in de Regionale Energie Strategieën. De kansrijke
                  aanlandingslocaties voor wind op zee in 2030 zijn bekend en hiervoor zijn RCR-procedures
                  opgestart. Daarnaast kunnen we met scenario’s contouren worden geschetst van het nieuwe
                  energiesysteem, bijvoorbeeld over de mate van batterijopslag, waterstofproductie,
                  de productie van- en vraag naar elektriciteit in 2050. Aan de hand daarvan beoogt
                  het PEH richtingen te bepalen voor de ruimte voor energie-infrastructuur van nationaal
                  belang en principes mee te geven om ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. De effecten
                  van keuzes worden afgewogen aan de hand van systeemefficiëntie, uitvoerbaarheid, brede
                  welvaart, ruimtebeslag en de effecten op de omgeving, zoals veiligheid, gezondheid,
                  erfgoed, natuur en milieu (zowel boven- als ondergronds).
               
Voortschrijdend inzicht
Voor dit PEH zijn de energiescenario’s van de II3050 gebruikt. Dit biedt een brede
                  horizon om voldoende verschillende ontwikkelingen van het energiesysteem mee te kunnen
                  nemen. Zo een brede horizon biedt de gelegenheid om de ruimtelijke effecten op systeemniveau
                  te wegen. Op verschillende momenten tijdens het onderzoek worden de aannames getoetst
                  op de meest actuele data over vraag en aanbod, bijvoorbeeld uit de Regionale Energiestrategieën
                  of de keuze van nieuwe aanlandlocaties van Wind op Zee. Bovendien worden de voorlopige
                  uitkomsten van het effectonderzoek getoetst op toekomstige ontwikkelingen in andere
                  ruimtelijke sectoren en departementen (zoals bodem en water, verstedelijking of verduurzaming
                  industrie). Tegelijkertijd is er een continue stroom aan nieuwe informatie. Ook na
                  oplevering van het PEH en is voortschrijdend inzicht onvermijdelijk. Om om te gaan
                  met deze onzekerheden, wordt het PEH eens in de vier jaar geactualiseerd.
               
6. Wisselwerking met het regionale energiesysteem
               
Er is een belangrijke wisselwerking tussen de nationale en regionale energiesystemen.
                  Het Rijk bewaakt daarbij primair de nationale belangen en richt zich op de nationale
                  infrastructuur voor zowel de versnelling van projecten op korte termijn als het anticiperen
                  op de ruimtebehoefte op lange termijn. De decentrale overheden doen dit voor het regionale
                  energiesysteem.
               
De plannen voor de verduurzaming van de industrie of de locaties waar de elektriciteit
                  van nieuwe windparken op zee aanlandt zijn over het algemeen zeer geconcentreerde
                  locaties van grootschalige energievraag of energie-aanbod. Deze locaties hebben direct
                  impact op het nationale netwerk. Energieprojecten met kleinschaliger productiecapaciteit
                  (zoals die in de meeste RES staan) hebben dat niet, maar kunnen wel voor netcongestie
                  zorgen op de regionale netten. Energieplanologie is dus niet alleen op nationale schaal
                  relevant, maar ook op regionale schaal. Ook de medeoverheden hebben een cruciale rol
                  in het faciliteren van ruimte voor energie-infrastructuur.
               
Grootschalige productie of vraag (bijvoorbeeld verschillende bedrijven uit industriële
                  clusters) is direct aangesloten op het nationale elektriciteitsnet. De geproduceerde
                  elektriciteit van bijvoorbeeld windparken op zee wordt via kabels naar land gebracht
                  en ingevoerd op het nationale elektriciteitsnet. Via transformator- en converterstations
                  worden deze omgezet naar lagere spanningsniveaus en wisselstroom, waar uiteindelijk
                  lokale bedrijven en woningen op zijn aangesloten. Lokaal geproduceerde energie die
                  niet binnen een regionaal systeem wordt afgenomen, kan worden omgezet naar het landelijke
                  netwerk en afgevoerd worden naar andere regio’s. Hetzelfde principe geldt grofweg
                  ook voor het gasleidingennetwerk; het hoge druk nationale hoofdtransportleidingnetwerk
                  is verbonden met de regionale distributienetwerken die bijvoorbeeld woningen van gas
                  onder lagere druk voorzien. Daarom zijn deze onderdelen binnen scope van het Programma
                  Energiehoofdstructuur.
               
Woningbouwontwikkeling, laadinfrastructuur voor elektrisch rijden, wijken die van
                  het gas af gaan, bedrijfsterreinontwikkelingen zijn ontwikkelingen die in de eerste
                  plaats vragen om regionale energie-infrastructuur. Ook dit vraagt ruimte. Daarom heeft
                  het Rijk met de medeoverheden afgesproken om energiesysteemvraagstukken al vroeg in
                  het ruimtelijk ontwerpproces te betrekken. Dit is herbevestigd in de brief van de
                  Minister voor VRO richting de provincies over de provinciale uitwerking van nationale
                  opgaven in de leefomgeving. Het gebiedsgericht afstemmen van vraag en aanbod van energie
                  (en opslag en conversie) kan zowel leiden tot optimaal ruimtegebruik als tot economisch
                  aantrekkelijke oplossingen voor industrie- en bedrijventerreinen, woningbouw en mobiliteit.
                  Provinciale/regionale energievisies kunnen hierbij helpen. Provincies stellen in afstemming
                  met gemeenten en netbeheerders een Provinciaal MIEK (Meerjaren Investeringsprogramma
                  Energie en Klimaat) op voor de programmering van regionale energie-infrastructuur
                  voor de middellange en langere termijn. Keuzes en afspraken uit het PEH worden hierin
                  meegenomen. Onderdeel van dit PMIEK is de borging van de energie-infrastructuur afspraken
                  in het omgevingsbeleid van provincies en gemeenten. In het voorjaar van 2023 wordt
                  in iedere provincie een eerste PMIEK opgeleverd.
               
7. Vervolg
               
De ter inzagelegging van het ontwerp-PEH volgt in de eerste helft van 2023. Daarvoor
                  vinden diverse momenten van afstemming plaats met provincies, gemeenten, netbeheerders
                  over de uitvoering. Deze partijen, aangevuld met maatschappelijke partijen zoals ontwikkelaars
                  of maatschappelijke organisaties worden uitgenodigd om te participeren. Tijdens de
                  terinzagelegging van het ontwerp-PEH kan iedereen die dat wil een zienswijze indienen.
                  Het definitieve PEH wordt verwacht in het vierde kwartaal van 2023.
               
Gebiedspecifieke uitwerking
Het PEH zal na vaststelling bovendien het ruimtelijke kader zijn voor projecten in
                  het nationale MIEK, projecten in de investeringsplannen van de landelijke netbeheerders
                  en energieprojecten van nationaal belang die al dan niet via de RCR worden uitgevoerd15. Na het vaststellen van het definitieve PEH zal bovendien via een gebiedsgerichte
                  aanpak proactief ruimte gezocht en gereserveerd worden voor toekomstige nationale
                  energie-infrastructuur rond de industriële clusters, o.a. voor grootschalige batterijen
                  en elektrolysers op land nabij de elektrische aanlandingen van wind op zee. De totstandkoming
                  van het PEH loopt bovendien parallel aan de start van het Programma NOVEX. De uitgangspunten
                  voor het PEH worden ook via het startpakket van programma NOVEX aan de provincies
                  meegegeven en tegelijkertijd kunnen de ontwikkelperspectieven in het programma NOVEX
                  input geven aan de uitvoeringsagenda van het PEH. Dat kan ook gaan om uitvoering van
                  andere opgaven in de ruimte uit het startpakket, zoals de landbouwtransitie of verstedelijking.
                  Bij het benoemen van nieuwe ontwikkelrichtingen in het PEH laat ik daarom voldoende
                  ruimte over voor maatwerk en gebiedspecifieke invulling.
               
Nationale beleidsagenda energiesysteem
Het kabinet voert door middel van meerdere programma’s en beleidsagenda’s regie op
                  de verduurzaming van het energiesysteem. Centraal daarin staat een kabinetsbrede visie
                  op de ontwikkeling van ons energiesysteem. Voor de zomer volgt het concept van het
                  NPE, dat een beeld van het energiesysteem in 2050 geeft en de verschillende ontwikkelpaden
                  en beleidsinzet daarnaartoe. In het voorjaar volgt vervolgens onder nadere het maatschappelijk
                  prioriteringskader ten behoeve van prioritering van netuitbreidingsinvesteringen,
                  een visie burgerparticipatie energietransitie, het Nationaal Programma Verduurzaming
                  Industrie en het versnellen van vergunningverlening. Ook de brieven over de aanvullende
                  maatregelen in het beleidsprogramma klimaat en een brief naar aanleiding van de motie
                  van de leden Segers en Marijnissen (Kamerstuk 36 200, nr. 31) over de publieke belangen bij de Nederlandse energievoorziening worden verwacht.
                  Deze brieven hangen samen en dragen bij aan onze inzet voor een geschikt energiesysteem
                  voor de verduurzaming van Nederland.
               
Andere belangrijke besluiten die ik heb genoemd in deze brief volgen later in 2023
                     en 2024:
                  
• Kabinetsvisie burgerbetrokkenheid in de energietransitie (eerste helft 2023)
• Klimaatfonds: eerste allocaties voor onder meer energieinfrastructuur bij de publicatie
                           van de Voorjaarsnota (Kamerbrief met als bijlage reflectie vanuit het Planbureau voor
                           de Leefomgeving).
                        
• Energie Infrastructuur Plan Noordzee 2050 (eind 2023) bevat onder meer het strategisch
                           beeld waar het kabinet energiehubs op zee verwacht, het realisatiepad voor de doorgroei
                           van windenergie op zee na 2030 en de toekomstige keuzes over de ruimtelijke inrichting
                           van de Noordzee.
                        
• Programma VAWOZ 2031–2040 brengt opties voor aanlanding elektrisch en moleculen in
                           beeld. Programma VAWOZ start in het eerste kwartaal van 2023 en rondt naar verwachting
                           af in de eerste helft van 2025.
                        
Andere transportmodaliteiten
Recent onderzoek in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en
                  het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (waarvan het definitieve rapport in
                  het eerste kwartaal van 2023 verwacht wordt) gaat nader in op de implicaties van verwachte
                  importstromen van waterstofrijke energiedragers waaronder ammoniak. Dit betreft niet
                  alleen de import, maar ook opslag en doorvoer door ons land. Transport van waterstofrijke
                  energiedragers zoals ammoniak vindt op dit moment nog niet via een nationale buisleidinginfrastructuur
                  plaats en infrastructuur hiervoor is afgezien van het project in het kader van de
                  Deltacorridor ook nog niet in voorbereiding. Zo heeft het transport van nieuwe dragers
                  van energie ook impact op het transport van energie over weg, spoor en water. Hierover
                  ben ik met IenW in gesprek. In samenwerking met de Staatsecretaris van IenW zal ik
                  mij oriënteren op de betekenis hiervan voor onder andere de aanleg van buisleidinginfrastructuur,
                  en de algehele infrastructuur ten behoeve van andere transportmodaliteiten. Er is
                  vervolgonderzoek nodig hoe dergelijke transportstromen op een veilige wijze door ons
                  land plaats kunnen vinden.
               
Na definitieve vaststelling van het PEH blijf ik in gesprek over de vormgeving van
                  het ruimtelijke energiesysteem van de toekomst. Gezamenlijk zetten we stappen richting
                  de ruimtelijke vertaling van de verschillende opgaven. Dat doen we adaptief en iteratief.
               
Concreet betekent dit dat we de komende maanden onder regie van het Rijk met elkaar
                  leren, bijsturen, aanpassen en tot oplossingen komen, waarbij we ruimte geven aan
                  de gebiedsgerichte vertaling door provincies, gemeenten en andere belanghebbenden
                  in de verschillende regio’s.
               
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Mede namensDe Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge
Indieners
- 
              
                  Indiener
 R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie
- 
              
                  Medeindiener
 H.M. de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
