Brief regering : Reactie op het rapport 'digitalisering in wetgeving en rechtspraak'
29 362 Modernisering van de overheid
26 643
Informatie- en communicatietechnologie (ICT)
Nr. 319
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 december 2022
Naar aanleiding van het verzoek aan mij van de vaste commissie voor Digitale Zaken
van 23 maart 2022 om een reactie op het Raad van State rapport (hierna: het rapport)
over digitalisering in wetgeving en bestuursrechtspraak, geef ik U hierbij aan hoe
ik met mijn werkagenda Waardengedreven digitaliseren van november jl. uitvoering geef
aan het Rapport van de Raad van State over digitalisering in wetgeving en bestuursrechtspraak.
1. Inleiding
Het kabinet zet in op een door publieke waarden gedreven digitale transitie en heeft
daarover in november 2022 de werkagenda Waardengedreven digitalisering (hierna: de
werkagenda) uitgebracht. Uit de werkagenda moge blijken dat het rapport over digitalisering
van de Afdeling Bestuursrechtspraak en de Afdeling Advisering van de Raad van State
daarvoor een belangrijke inspiratiebron was. Op rapporten van de Raad van State (hierna:
de Raad) die niet de status hebben van een advies aan de regering, geeft het kabinet
doorgaans geen reactie in de richting van de Tweede Kamer. Op uw verzoek doen we dat
in dit geval hierbij graag.
Digitalisering biedt kansen voor de dienstverlening van de overheid en zorgt voor
uitdagingen voor de rechtsstaat. Het borgen van de rechtsstaat vraagt continu aandacht.
Digitalisering heeft een grote impact op wetgeving en rechtspraak. Het is met oog
op de borging van de rechtsstaat van belang dat de verschillende actoren die hierin
een rol spelen – niet in de laatste plaats de Raad zelf – door de manier waarop de
rechtspraak en het wetgevingsproces en de wet- en regelgeving zijn ingericht, de rol
kunnen spelen die hen in een goed functionerende rechtsstaat toebehoort.
Hoewel de wetgever en de rechter dit in belangrijke mate zelf moeten bewaken is hierin
ook een bijzondere rol weggelegd voor de Minister voor Rechtsbescherming, als verantwoordelijke
voor wetgevingsbeleid. Daarnaast spelen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en de Minister voor Rechtsbescherming gezamenlijk een rol als verantwoordelijken voor
de Algemene wet bestuursrecht.
De werkagenda zet de hoofdlijnen van het kabinetsbeleid ten aanzien van digitalisering
uiteen. Hierin wordt een groot deel van de suggesties en aanbevelingen van de Raad
opgevolgd, overigens zonder hiernaar specifiek te verwijzen. De in deze brief vervatte
reactie op het rapport is met de werkagenda zozeer verweven dat deze volgend op en
aanvullend is ten opzichte van de werkagenda.
De Raad slaagt erin in een zowel overzichtelijke als veelomvattende publicatie de
uitdagingen te schetsen en een veelheid aan aansprekende suggesties en concrete aanbevelingen
te doen. In deze brief wordt de opvolging die het kabinet hieraan met de werkagenda
geeft, aan de hand van de 6 aanbevelingen ten aanzien van wetgeving geëxpliciteerd.
Daarnaast zijn er suggesties die het wetgevingsbeleid en het bestuursrecht betreffen.
Veel van deze suggesties worden al in het kader van de werkagenda opgepakt, of er
zijn alternatieven voor de door de Raad gesuggereerde acties opgenomen die hetzelfde
doel dienen. Er zijn suggesties gedaan die buiten het bestek van de werkagenda vallen.
In de bijlage bij deze brief treft u een totaaloverzicht aan.
In deze kabinetsreactie ligt dus de nadruk op de relatie tussen mijn werkagenda en
het rapport. Anders dan in mijn werkagenda – waarin het perspectief van de burger
centraal staat – roept het rapport op de uitdagingen te beschouwen waar de verschillende
actoren van de rechtsstaat mee te maken hebben.
2. De inhoud van het rapport en deze reactie
In het rapport geeft de Raad zijn visie op de ontwikkelingen van digitalisering, vanuit
zijn expertise als wetgevingsadviseur en hoogste algemene bestuursrechter. De Raad
signaleert dat de uitdagingen waar digitalisering ons voor stelt, nieuwe eisen stellen
aan onze wetten en regels en aan de wetgever en de bestuursrechter. De wetgever moet
randvoorwaarden bieden waaronder de positieve effecten van digitalisering zich kunnen
voordoen en daarnaast waarborgen bieden voor burgers tegen negatieve effecten van
digitalisering. De bestuursrechter moet burgers in algemene zin rechtsbescherming
bieden en dat stelt in het domein van digitalisering in het bijzonder eisen.
Het rapport van de Raad laat zich als volgt samenvatten. In het eerste deel geeft
de Afdeling advisering een visie op digitalisering en wetgeving en vertaalt dit naar
6 aanbevelingen. Ook geeft de Afdeling inzicht in de toetsingscriteria die zij gaat
toepassen bij advisering over wetgeving met digitaliseringsaspecten.
In het tweede deel van het rapport geeft de Afdeling bestuursrechtspraak, de hoogste
algemene bestuursrechter in Nederland, een beschrijving van vraagpunten die spelen
rondom de positie van de burger en de bestuursrechter bij de toetsing van besluiten
van bestuursorganen waarbij algoritmen zijn gebruikt.
Op één van de door de Raad opgenomen onderwerpen zal ik in deze reactie op het rapport
niet ingaan: het betreft de verdieping op het toetsingskader dat de Afdeling Advisering
bij haar beoordeling van wetgeving met digitaliseringsaspecten hanteert. Het onderwerp
behoort niet tot mijn portefeuille en het ligt overigens ook niet op de weg van andere
bewindspersonen van het kabinet dit toetsingskader inhoudelijk te becommentariëren.
Dat zou zich slecht verhouden tot de onafhankelijke positie van de Raad. Het kader
is wel opgenomen in de handreiking constitutionele toetsing.
Vanwege uw vraag aan mij als verantwoordelijk bewindspersoon voor de werkagenda, is
gekozen voor een brede beschouwing en een concreet overzicht van aanbevelingen en
de daaraan gerelateerde acties van het kabinet volgende uit de werkagenda. Deze brief
bevat geen nieuwe acties ten opzichte van die agenda.
3. (Be)grip en (be)sturing, kan iedere actor in de rechtsstaat zijn rol spelen in
een snel digitaliserende samenleving?
De Raad signaleert uitdagingen waarvoor digitalisering de rechtsstaat stelt. Het betreft
de wijze waarop de overheid enerzijds – als zij daarop niet voldoende alert is – op
macroniveau de grip dreigt te verliezen op ontwikkelingen in de maatschappij, binnen
overheidsorganisaties en op bestuurlijke vraagstukken. Anderzijds betreft het hoe
zij zich moet inspannen om op microniveau namelijk in de concrete besluiten met impact
op burgers alert te blijven op de kwaliteit en uitlegbaarheid daarvan. Ook schetst
hij de gevolgen die digitalisering voor de procespositie van burgers ten opzichte
van de overheid en daarmee voor het werk van de bestuursrechter heeft. De gesignaleerde
vraagstukken zijn terechte zorgen, waar dit kabinet dan ook actief actie op onderneemt,
zoals uit de werkagenda moge blijken.
In de werkagenda is een veelheid aan acties genoemd die met name de versterking van
de positie van de burger betreffen ten opzichte van de overheid en bedrijven waarvan
zij afhankelijk zijn voor hun deelname aan de gedigitaliseerde samenleving. De Raad
richt zich op de actoren die van invloed zijn op het goed functioneren van de rechtsstaat.
Ter illustratie: op p. 45 van het Rapport zegt hij: «Wel zal worden verkend welke bijdrage de wetgever kan leveren aan goede rechtsbescherming
van de bestuursrechter bij algoritmische besluiten. In dat kader zal worden bezien
of de bestuursrechter beschikt over adequaat gereedschap en op algoritmische besluiten
toegesneden procesrecht. Dat is noodzakelijk om de bestuursrechter in staat te stellen
rechtsbescherming te bieden en om te kunnen bijdragen aan een eigentijdse toepassing
van bestaande rechtsnormen of het formuleren van nieuwe rechtsnormen die de individuele
casus overstijgen. Normen die zich laten vertalen in de uitvoeringspraktijk, zodat
alle burgers die (in)direct te maken hebben met de toepassing van algoritmen door
de overheid daarvan profiteren en niet alleen die burgers die hun zaak aan de rechter
voorleggen.»
Om al deze actoren in staat te stellen hun rol goed te kunnen blijven uitoefenen zijn
er interventies nodig op diverse niveaus. De werkagenda bevat acties op zowel het
macro-niveau (maatschappelijke impact en gevolgen voor en binnen organisaties) als
op het micro-niveau (besluitvorming die de burgers treft), te weten:
A. Ontwikkelingen duiden en langs maatschappelijke waarden leggen en mogelijk vervolgens
reguleren
B. Aandacht voor implementatie van beleid binnen (overheids)organisaties
C. Directe invloed van overheids-ICT op de burger en diens positie ten opzichte van de
publieke dienstverleners en andere actoren in de rechtsstaat
Ad A.
Met de werkagenda heeft het kabinet een belangrijke stap gezet in het inzichtelijk
maken van de waarden die een rol dienen te spelen in het debat over digitalisering.
Tegelijkertijd is het denken nog niet gestopt over deze vraagstukken, en dat zou ook
onwenselijk zijn. Het is immers juist belangrijk dat er een maatschappelijke discussie
gevoerd blijft worden waarin opdoemende maatschappelijke vraagstukken geduid worden
aan de hand van waarden die we willen nastreven.
Op die vraagstukken dient een kabinet wel zeer alert te zijn. In de werkagenda en
in het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het WRR rapport «Opgave AI: de nieuwe
systeemtechnologie»1 gaf het kabinet dan ook aan dat met het oog op het belang van een goede inrichting
van de digitale leefomgeving ervoor gekozen is mij als coördinerend bewindspersoon
digitale zaken te benoemen met als taak de hoofdlijnen van het digitaliseringsbeleid
te coördineren. Dit naar aanleiding van aanbeveling 7 van de WRR die luidt: «Koppel
de regulering van AI aan een discussie over de inrichting van de digitale leefomgeving
en stel een brede wetgevingsagenda op».
Verder is er een ambtelijke commissie digitalisering ingesteld als voorportaal voor
politieke besluitvorming over digitale zaken. Met deze stappen is gekozen voor een
integrale blik op de digitale transitie die de verschillende departementen overstijgt.
In het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) heeft het kabinet aangegeven innovatie in AI te stimuleren en in de technologie
te investeren, waarbij het belang van fundamentele burgerrechten online wordt onderstreept.
Ook in de Kamerbrief Hoofdlijnen en beleid voor digitalisering, met daarin rijksbrede
beleidsdoelen voor de inrichting van de digitale leefomgeving, en eerder in het Strategisch
Actieplan AI is hier op ingegaan.
Daarin is niet alleen aandacht voor AI als technologie, maar ook voor de bredere impact
van AI op de samenleving. Waar het gaat om regulering vindt zowel nationaal als Europees
al lange tijd gedachtevorming plaats over wet- en regelgeving in relatie tot technologische
ontwikkelingen waarvan de toekomstige impact nog niet geheel te overzien is. Waar
nodig bereidt het kabinet ook wetgeving voor om deze ontwikkelingen te reguleren.
Een bijzondere plek in dezen is weggelegd voor het monitoren hoe algemene wetten voldoende
blijven aansluiten op deze maatschappelijke ontwikkelingen. Daarvoor hebben de betrokken
departementen doorgaans ontwikkelprogramma’s waarin ze gestructureerd de toepasbaarheid
en toekomstbestendigheid van deze wetten onderzoeken, vaak ook aan de hand van wetsevaluaties.
Te denken valt bijvoorbeeld aan het wetsvoorstel voor een meer mensgerichte Awb die
de waarborgfunctie van de Awb voor burgers in hun relatie met de overheid versterkt.2
Ad B.
Overheidsorganisaties moeten in staat worden gesteld om rondom digitalisering «het
goede te doen». Daarbij gaat het om de manier waarop deze organisaties in staat zijn
nieuwe wet- en regelgeving, al of niet uit Brussel in hun bedrijfsvoering te implementeren.
Bij die ontwikkelingen biedt het kabinet ondersteuning via programmalijn 1 van de
werkagenda. Een onderwerp dat in de ondersteuning van toekomstige wet- en regelgeving
bijzonder de aandacht krijgt is voor wie de regels gelden en wie er binnen een organisatie
een besluit over neemt. Voorkomen moet worden dat in de omzetting van regels door
ICT-ers op eigen titel keuzes moeten worden gemaakt die thuishoren op bestuurlijk
niveau binnen een organisatie.
Waar deze regels persoonsgegevens betreffen is via het uitvoeren van een DPIA steeds
geborgd dat binnen de organisatie de juiste afstemmingslijnen gevolgd worden. Voor
ICT-toepassingen waarin geen persoonsgegevens worden benut, ligt dit anders. Daarom
zal ik in de ondersteuning van omzetting van regelgeving die ik via actielijn 1 van
de werkagenda bied steeds in de producten onderscheid maken in verschillende doelgroepen
binnen organisaties tot wie de informatie zich richt. Denk bijvoorbeeld aan het implementatiekader
algoritmes.
Bij de reactie op aanbeveling V. wordt overigens verder ingegaan op dit vraagstuk.
Ad C.
De overheid dient in control te zijn van zijn ICT. Dit betreft onder meer het borgen
van veiligheid van de ingezette middelen, het adequaat beschermen van persoonsgegevens
als het weten welke rol ICT-toepassingen spelen in de uitkomsten van afwegingen die
overheidsbesluiten betreffen. Hiervoor is een veelheid aan instrumenten in gebruik
waaraan ik in mijn werkagenda een logische aanscherping geef.
In mijn werkagenda stel ik het perspectief van de burger centraal. Daarom benoem ik
acties t.b.v. een goed inzicht in de gevolgen van de toepassing van overheids-ICT
voor de rechtspositie van de burger, die een positieve bijdrage leveren aan het goed
functioneren van de rechtsstaat.
Hoe dit burgerperspectief uitwerkt voor het bestuursrecht staat in paragraaf 5 van
deze brief verwoord.
4. De zes aanbevelingen van de Raad en de werkagenda
Het kabinet zet in op 15 speerpunten in het beleid rondom digitalisering van de Nederlandse
samenleving, door de bril van 5 lijnen te weten: iedereen kan meedoen in het digitale
tijdperk, iedereen kan de digitale wereld vertrouwen, iedereen heeft regie op het
digitale leven, een digitale overheid die waardengedreven en open werkt voor iedereen,
versterken van de digitale samenleving op het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Deze insteek sluit goed aan op de 6 hoofdaanbevelingen van de Raad. Per aanbeveling
geef ik aan hoe het kabinet deze in de werkagenda heeft opgepakt.
Aanbeveling I: «Zorg voor een mensgerichte benadering bij de inzet van ICT, waarbij in verschillende
opzichten voldoende rekening wordt gehouden met zowel individuele burgers als groepen
van burgers. In het bijzonder verdienen de effecten van de digitalisering voor de
rechtsstatelijke verhoudingen aandacht. De wetgever treft onvoldoende voorzieningen
voor burgers, die geen weg weten in de digitalisering. Indien complexe algoritmes
worden ingezet, zouden zwaardere eisen moeten worden gesteld aan voorzieningen voor
foutherstel, bezwaar en beroep.»
Deze aanbeveling sluit aan op mijn eerste programmalijn, luidende: «Iedereen kan meedoen
in het digitale tijdperk.» In deze programmalijn zet het kabinet uiteen hoe zij investeert
in de digitale vaardigheden van alle burgers én zorgt voor ondersteuning, bijvoorbeeld
door informatiepunten in bibliotheken of door voorzieningen zoals machtigen. Wie wel
digivaardig is, wordt het zo makkelijk mogelijk gemaakt om zaken te doen met de overheid.
Dat doet het kabinet met ontzorgende en overzichtelijke dienstverlening en een passend
loket voor iedereen. Daarnaast gaat het kabinet innovatieve en proactieve dienstverlening
opzetten om burgers te helpen waar hulp nodig is.
Daarnaast zet het kabinet ook in op het helpen van overheden, bedrijven en maatschappelijke
organisaties om mee te kunnen in het digitale tijdperk, onder andere door te ondersteunen
bij de implementatie van nieuwe Europese wetgeving. Tot slot grijpt het kabinet de
kansen van digitalisering aan om te werken aan een moderne, inclusieve democratie,
waarbij ingezet wordt op het verminderen van de impact van online desinformatie.
De inzet van complexe algoritmes gaan we reguleren met de aankomende AI-Act als basis.
In programmalijn 3: «Iedereen heeft regie op het digitale leven» staan daartoe onder
3.3 de verschillende acties verwoord onder het kopje «Algoritmes reguleren».
Aanbeveling II. «Betrek bij het opstellen van wet en regelgeving in een zo vroeg mogelijk stadium
en integraal de digitale techniek en de wijze van verwerken, verzamelen en beheren
van data. Alleen zo kunnen de rechtsstatelijke beginselen en eisen, zoals nondiscriminatie,
privacy, gegevensbescherming en (andere) grondrechten, gewaarborgd worden.»
Deze aanbeveling betreft wetgevingsbeleid. De werkagenda kondigt hier geen beleid
voor aan, maar meldt wel een aantal acties die het gemakkelijker maken de aanbevelingen
van de Raad op dat gebied te volgen, het betreft het voornemen van het kabinet (zie
werkagenda 3.3, onder actiepunt 2) dat alle uitvoeringsregels publiek toegankelijk
in te zien moeten zijn bij alle uitvoeringsorganisaties, tenzij er een wettelijke
grondslag is dit niet te doen (zoals bijv. in het justitiële domein).
Daarnaast wordt er door BZK gewerkt aan een praktische werkmethode voor de omzetting
van wettelijke regels naar ICT. Zie hierover aanbeveling IV.
Aanbeveling III. «Weeg als wetgever af wanneer de techniek in de wet moet worden geregeld en wanneer
delegatie aanvaardbaar is. Techniek is weliswaar van onschatbare waarde, maar is niet
waardeneutraal.»
Deze aanbeveling betreft wetgevingsbeleid. De werkagenda vermeldt hierover in actiepunt 14
van 4.3 p. 49 werkagenda: Anticiperen op digitale consequenties door het verplichten
van een informatieparagraaf bij elk nieuw stuk beleid, uitvoering, toezicht en handhaving,
en het uitbreiden van de uitvoeringstoets met een digitale component. ICT is namelijk
mensenwerk: digitaal werken moet het hart vormen van beleid en uitvoering. De plannen
die we als overheid maken moet dus niet alleen financieel maar ook digitaal onderbouwd
en verankerd zijn.
Overigens is de wijze van vormgeving van regelgeving altijd een onderwerp van expliciete
afweging die volgens aanwijzing 2.19 en volgende van de Aanwijzingen voor de regelgeving
duidelijk moet worden verwoord in de toelichting bij de regeling.
Aanbeveling IV. Wees zo transparant, consistent en controleerbaar mogelijk bij de geautomatiseerde
uitvoering van wet en regelgeving. Stel eenvormige (kwaliteits)eisen aan de vertaalslag
van wet en regelgeving naar digitale uitvoering, aan software en aan onderhoud en
evaluatieprocessen daarvan.
Er zijn verschillende methoden ontwikkeld om een goede vertaling van wetgeving naar
specificaties voor ICT-toepassingen te ondersteunen, zodat de democratische legitimatie
en praktische werkbaarheid in de uitvoering verzekerd worden. Voorbeelden hiervan
zijn Wetsanalyse en Calculemus Flint.
Hiermee is ervaring opgedaan in een aantal pilots. Op dit moment loopt er een pilot
met de Vreemdelingenwet bij de IND.
Om deze methoden praktisch werkbaar te maken wil het Ministerie van BZK een handzaam
instrument voor «Uitvoeringsgericht wetgeven» ontwikkelen dat multidisciplinair kan
worden ingezet door wetgevingsjuristen, beleidsmakers en uitvoerders bij het ontwikkelen
van digitaal werkbare wetgeving. In de lopende pilot wordt het instrument beproefd.
Indien deze tool een succes blijkt, zal deze verder binnen de Rijksoverheid kunnen
worden ingezet.
Aanbeveling V. Zorg voor een goede balans tussen geautomatiseerde en niet-geautomatiseerde uitvoering
van wetgeving. Daarbij kunnen verschillende afwegingen een rol spelen. Zo kunnen cumulatieve
complexiteit van wetten en regels, van het proces van omzetting daarvan in softwaretoepassingen
en van de software zelf ertoe leiden dat burgers, het parlement en de rechter zich
geen goed oordeel kunnen vormen van de uitvoering van wetgeving.
Het is niet goed voor te stellen dat er uitvoering van wetgeving bestaat die geen
digitale component heeft. ICT maakt de uitvoering immers gemakkelijker, efficiënter
en voorkomt in voorkomende gevallen willekeur. Wel problematisch is als de uitvoering
op een manier gebeurt die de overheid zelf niet meer kan begrijpen, uitleggen en waar
nodig corrigeren. In het bijzonder moet daarbij gedacht worden aan zelflerende algoritmen.
Daaraan stelt het kabinet dan ook eisen. De overheid moet in control zijn van zijn
ICT.
Op p. 38 van de werkagenda staat beschreven welke acties het kabinet onderneemt om
algoritmegebruik door de overheid verantwoord te laten plaatsvinden. De keuze voor
de wijze en de mate waarin software een rol speelt in de uitvoering, verdient bestuurlijke
aandacht. Daartoe is zoals ook eerder al beschreven in 4.3 van de werkagenda onder
actiepunt 14 beschreven dat nieuw beleid moet worden voorzien van informatieparagraaf
en dat de uitvoeringstoets moet worden uitgebreid met een digitale component. Ook
zal in het implementatiekader voor algoritmen dat op p. 38 van de werkagenda genoemd
is – zoals ook al onder paragraaf 3 van deze brief werd aangegeven – specifiek aandacht
zijn voor het niveau van verantwoordelijkheid in de organisatie.
Aanbeveling VI. Besteed aan de voorkant voldoende aandacht aan de voorwaarden en spelregels voor de
ondersteuning en uitvoering van overheidsICT, en het daarmee samenhangende datagebruik,
door private partijen. Private partijen zijn onmisbaar bij de ontwikkeling en ondersteuning
van ICT in overheidsverband. Daartoe is van belang dat, enerzijds, bij overheden voldoende
kennis is van de ICT en dat, anderzijds, bij private partijen kennis is van het betreffende
beleidsterrein en van de (uitvoerings) processen bij overheden. Maak vooraf goede
en inzichtelijke afspraken over onderwerpen als verantwoordelijkheid, datagebruik,
eigendom van data en techniek, onderhoud en knowhow.
In 4.2 en 4.3 werkagenda staat diverse acties beschreven die moeten leiden tot ordentelijk
gegevensbeheer en voldoende geëquipeerde overheids ICT-ers. De overheid wil met de
overheids-ICT midden in de maatschappij staan: we moeten het doen voor de burger,
en leren van de wetenschap en de markt. Niet persoonlijke, open data van de overheid
kan nuttig zijn voor activiteiten van burgers, bedrijven en andere organisaties. De
kwaliteit van de gegevens is daarvoor essentieel en daar zet het kabinet dan ook op
in via de werkagenda.
5. De aanbevelingen op het gebied van Algemeen bestuursrecht en bestuursrechtspraak
De Raad van State doet verspreid in het rapport diverse aanbevelingen op het terrein
van het (algemene)bestuursrecht en de bestuursrechtspraak. Het kabinet maakt op diverse
manieren werk van deze aanbevelingen.
Betere (digitale) dienstverlening.
Ten eerste wordt de publieke dienstverlening aan burgers, bedrijven en instellingen
verbeterd. Dit ziet zowel op digitale als analoge dienstverlening.
Onderdeel hiervan is de 1-loketfunctie waarbij het gaat om eenduidige en makkelijke
toegang tot informatie en dienstverlening van de overheid. Dit is vooral van belang
als meer overheidsorganisaties gelijktijdig betrokken zijn. De loketfunctie van de
overheid heeft drie functionaliteiten. Het gaat ten eerste om gestandaardiseerde dienstverlening.
Ten tweede heeft het loket een wegwijsfunctionaliteit: een persoonlijk overzicht op
maat. Ten derde wil de overheid mensen de helpende hand bieden, inclusief casemanagement
indien nodig.
Publieke dienstverlening wordt momenteel zo ingericht dat burgers hier gemakkelijk
gebruik van kunnen maken. Levensgebeurtenissen en andere klantreizen waarin mensen
zich bevinden staan hierbij centraal, niet de processen en organisatie van de overheid.
Mensen kunnen altijd zelf kiezen via welk kanaal (digitaal, telefonisch of fysiek)
ze gebruik willen maken van de dienstverlening. En ze worden daar geholpen. Met het
wetsvoorstel Wet elektronisch bestuurlijk verkeer dat momenteel in de Eerste Kamer
ligt3, wordt bovendien in artikel 2:1 van de Awb een zorgplicht ingevoerd voor bestuursorganen
om passende ondersteuning te bieden aan mensen bij het verkeer met de overheid. Het
Ministerie van BZK ondersteunt gemeenten en uitvoeringsorganisaties bij de invoering
hiervan.
De gemeente Amsterdam begint eind dit jaar in samenwerking met uitvoeringsorganisaties
en sociaal raadslieden met een fysieke ingang op afspraak op de locaties Noord, Zuidoost
en West. De gemeenten Utrecht en Enschede starten in 2023 ook met zo’n loket. Op deze
manier kijken we wat goed werkt en dat wordt meteen toegepast en ingevoerd.
Nu al kunnen mensen op rijksoverheid.nl voor dertig levensgebeurtenissen een persoonlijk
overzicht samenstellen. Alles wat je moet regelen met de overheid of waar je recht
op hebt, wordt door het beantwoorden van een beperkt aantal vragen voor je op een
rijtje gezet. Bijvoorbeeld als je een woning gaat huren, een samenlevingscontract
afsluit of een kind wil adopteren.
Daarnaast wordt gewerkt aan de (door)ontwikkeling van een landelijke website inclusief
contactfunctionaliteit over publieke dienstverlening, waar informatie in samenhang
wordt aangeboden op basis van levensgebeurtenissen van mensen.
Amicus curiae in Awb
Ten tweede is bij wet van 20 november 2020 de zogeheten amicus curiae in de Algemene
wet bestuursrecht (hierna; Awb) geïntroduceerd.4 Deze wet regelt in de Awb dat de hoogste bestuursrechters (de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het
bedrijfsleven en de belastingkamer van de Hoge Raad) de mogelijkheid krijgen om anderen
dan de direct betrokken partijen te laten meedenken bij een bepaalde zaak. De inbreng
van anderen geeft rechters een beter en breder zicht op de mogelijke maatschappelijke
gevolgen van een te nemen beslissing. Hiermee wil de regering de rechtseenheid en
de rechtsontwikkeling bevorderen. Op deze wijze kan bijv. ook expertise op het terrein
van algoritmen indien nodig door de rechter bij het geding worden betrokken.
Wetsvoorstel Wet versterking waarborgfunctie van de Awb
Ten derde wordt momenteel gewerkt aan een aanpassing van de Awb om het waarborg karakter
hiervan te versterken5 Mensen krijgen een aanspraak op het herstel van kennelijke schrijffouten, rekenfouten
of andere kennelijke fouten die zich voor eenvoudig herstel lenen. Verder wordt persoonlijk
contact met de overheid bevordert. Ook wordt de motiveringsplicht aangepast en wordt
de positie van burgers in procedures voor de bestuursrechter versterkt via een burgerlijke
lus. Tenslotte wordt een nieuw beginsel in de Awb gezet waarin tot uitdrukking komt
dat de overheid zich dienstbaar moet opstellen en goed moet communiceren met burgers.
Deze aanpassingen zullen mensen helpen, ook daar waar sprake is van digitalisering
in wetgeving en bestuursrechtspraak.
Binnenkort zal het wetsvoorstel worden aangeboden aan experts in een zogeheten pre-consultatie.
Deze pre-consultatie heeft tot doel uitvoeringsorganisaties, de rechtspraak, de VNG
en andere belanghebbenden zoals de wetenschap en de Nationale ombudsman de gelegenheid
te bieden zowel mondeling (via expert meetings) als schriftelijk op het wetsvoorstel
te reageren. Deze extra stap voorafgaand aan de gebruikelijke (internet)consultatie biedt tevens de mogelijkheid om vroegtijdig alvast op hoofdlijnen de uitvoeringsgevolgen
van het wetsvoorstel op hoofdlijnen in kaart te brengen.
Hierbij zal er ook aandacht zijn voor algoritmische besluitvorming en hoe daarover
gecommuniceerd wordt, om meer inzicht te krijgen in de huidige praktijk. Dit sluit
aan op de opmerkingen die de Raad maakt over de inzet van algoritmes door de overheid.
Het kabinet onderneemt in het kader van de werkagenda daarnaast diverse acties om
een verantwoorde inzet van algoritmes te bewerkstelligen (zie bijlage). Daarnaast
wil het kabinet stimuleren dat bestuursorganen waar mogelijk ambtshalve onderzoeken
hoe maatwerk (een bijzondere oplossing voor het individuele geval) kan worden toegepast
als een dossier hier aanwijzingen voor bevat of als een bestuursorgaan uit anderen
hoofde weet dat hiervoor aanleiding bestaat. Een uitdaging hierbij is dat een bestuursorgaan
soms niet op de hoogte is van bijzondere individuele omstandigheden, die toepassing
van maatwerk rechtvaardigen, bijvoorbeeld wanneer deze niet blijken uit het dossier.
Daarom wordt dit thema onderzocht door de Universiteit Leiden met een inventarisatiestudie
naar het proactief identificeren van maatwerk gevallen. Het onderzoek heeft onder
meer als doel inzicht te krijgen in welke belemmeringen (juridisch, technisch, organisatorisch
etc.) er thans zijn om gevallen waarin maatwerk wenselijk is op te sporen. Dit geeft
mogelijk ook al een eerste indruk van hoe te voorkomen dat maatwerkgevallen worden
gemist, bijvoorbeeld met de inzet van ICT. Maatwerk wordt hierbij breed opgevat en
kan dus ook zien op de situatie dat iemand in aanmerking zou moeten komen voor een
begunstigende regeling. Het genoemde onderzoek is onlangs van start gegaan. Naar verwachting
wordt het begin 2023 afgerond en daarna aan de Tweede Kamer aangeboden.
6. Conclusie
Het rapport van de Raad is een belangrijke inspiratiebron geweest voor de werkagenda
van dit kabinet die ik coördineer en zal waarschijnlijk ook volgende kabinetten helpen
om de gevolgen die digitalisering heeft voor de rechtsstaat te kunnen duiden en gericht
actie te ondernemen om de uitdagingen waar deze ontwikkelingen de rechtsstaat voor
stelt, het hoofd te kunnen bieden. Ik ben de Raad dan ook erkentelijk voor deze inspiratie
en verbind me via de werkagenda om hierin concrete acties te ondernemen.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A.C. van Huffelen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties