Brief regering : Schriftelijke antwoorden op de vragen die gesteld tijdens de tweede termijn van het Commissiedebat Maritiem van Infrastructuur en Waterstaat op 8 december 2022
31 409 Zee- en binnenvaart
Nr. 376
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 december 2022
Hierbij stuur ik u de schriftelijke antwoorden op de vragen die gesteld zijn tijdens
de tweede termijn van het Commissiedebat Maritiem van Infrastructuur en Waterstaat
op 8 december 2022 (Kamerstuk 31 409, nr. 377).
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
M.G.J. Harbers
Schriftelijke beantwoording vragen tweede termijn Commissiedebat Maritiem Debat 8 december
2022
Vragen van D.A.N. Koerhuis
Vraag:
De heer Koerhuis (VVD) vroeg of de springmeesters bij het vervolg van de sloopwerkzaamheden
bij de Nieuwe Sluis Terneuzen (NST) wél gecertificeerd zijn.
Antwoord:
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag graag naar de uitgevoerde evaluatie. Daaruit
bleek dat de aangestelde springmeester beschikte over de correcte registratie. Het
gaat hier om de registratie «springmeester onder water». Uit de beschikbaar gestelde
informatie kon echter niet worden opgemaakt of ook de medewerkers van de springmeester
over de voor hen verplichte registratie beschikten. Bij de voorbereiding van de volgende
«plof», die nodig is voor de resterende sloopactiviteiten bij de NST, zal hier expliciet
op gecontroleerd worden. Ter toelichting: VOMES is de Nederlandse stichting die zorgdraagt
voor registratie van springmeesters in het kader van de Arbowetgeving. Iedereen die
werkzaamheden verricht met explosieve stoffen, maar voor wie geen registratieplicht
bestaat op de competentieniveaus, moet zijn geregistreerd in het «Register veilig
werken met explosieve stoffen» op het competentieniveau «Basiskennis VOMES».
Vraag:
De Heer Koerhuis (VVD) vroeg waarom er gekozen is voor Zeeland voor de SAR helikopters?
Daarnaast vroeg de Heer Koerhuis of de stand-by tijd niet te kort is.
Antwoord:
In het programma van eisen van de aanbesteding is de eis gesteld om de helikopters
in te zetten vanaf Den Helder Airport en optioneel vanaf een tweede basis in Zuidwest
Nederland. De aanbieder van de SAR-dienstverlening (Bristow) heeft een tweede basis
aangeboden op Vliegveld Midden-Zeeland. Die locatie is daarmee een keuze van de aanbieder
van de SAR-dienstverlening.
Wat betreft de notice tijd het volgende. Bristow is een internationaal bedrijf met
jarenlange, wereldwijde ervaring in het uitvoeren van SAR-operaties. Deze operator
heeft in een lopend contract (in het Verenigd Koninkrijk) aangetoond dat, hoewel dit
geen vereiste is, de helikopter veelal binnen tien minuten na alarmering in de lucht
is.
Vraag:
De heer Koerhuis (VVD) vroeg welke financiële dekking kan gevonden worden voor de
benodigde investeringen in de Zeehavens in Groningen?
Antwoord:
In de motie Koerhuis heeft uw Kamer mij gevraagd om in gesprek te gaan over de door
Groningen Seaports (GSP) benoemde knelpunten, zijnde de N33 en de bruggen over de
vaarweg Lemmer-Delfzijl (Kamerstuk 35 925 A, nr. 44). De knelpunten zijn bij mij bekend en ik ben hierover in contact met de regio. Zo
werk ik samen met de Staatssecretaris voor Mijnbouw mee aan het Masterplan Zeehavens,
dat onderdeel is van de Toekomstagenda Groningen. In het Masterplan kijken de Provincie
Groningen, gemeenten en waterschappen naar een integraal plan voor Groningen Seaports.
Binnen het Masterplan worden de gezamenlijke opgaven in beeld gebracht. Er wordt in
samenhang gekeken naar de lange termijn economische ontwikkelingen, energie, leefbaarheid,
circulariteit, ruimtelijke ordening en bereikbaarheid (bv. weg, water, lucht, spoor,
kabel, buizen).
Dit plan koppelen we zoveel mogelijk aan lopende processen. Op basis van een gedeeld
beeld over de aard en omvang van de opgaven kunnen partijen bekijken welke maatregelen
nodig zijn. Voor investeringen in bereikbaarheid maak ik gebruik van de MIRT-overlegstructuren,
waarbij indien nut en noodzaak in voldoende mate is aangetoond ook financiële dekking
voor investeringen aan de orde kan komen.
Vraag:
De Minister focust, aldus dhr. Koerhuis, in zijn eerste termijn heel erg op de derde
Maasvlakte voor het deelnemingenbeleid. Dat snap ik. Die noemde ik ook. Maar dat was
een voorbeeld. Kan de Minister nog concreter ingaan op de Energiehaven? Kan hij bekijken
hoe we die kunnen financieren via een staatsdeelneming?
Antwoord:
De Energiehaven betreft een nieuw te ontwikkelen haventerrein van 13,7 ha. dat is
gelegen aan de Noordelijke oever van het Noorderbuitenkanaal, buiten de sluizen van
IJmuiden. Een consortium van partijen bestaande uit de Provincie Noord-Holland, gemeente
Velsen, Havenbedrijf Amsterdam en Zeehaven IJmuiden ontwikkelt de Energiehaven in
samenwerking met Tata Steel voor de aan- en afvoer van onderdelen voor windmolens
op zee. Hiermee wordt bijgedragen aan verduurzaming en energietransitie door energieopwekking
met wind op zee. Met de reeds in gang gezette ontmanteling van het bestaande baggerdepot
Averijhaven, dat in beheer is bij Rijkswaterstaat, draag ik ook bij aan de totstandkoming
van de Energiehaven. Daarnaast heb ik eerder al een financiële bijdrage verleend aan
het consortium Energiehaven via de provincie Noord-Holland. De omvang hiervan was
circa 27 miljoen euro.
Voor het aangaan van staatsdeelnemingen volgt het kabinet het afwegingskader uit de
Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 (Kamerstuk 28 165, nr. 370). Daarin staat dat het kabinet het beleid om terughoudend te zijn bij het aangaan
van deelnemingen continueert. Voor een dergelijk ingrijpende vorm van overheidsingrijpen
moeten aantoonbaar dringende redenen zijn. Zo moet eerst worden nagegaan of er een
publiek belang is. Als dat het geval is, bekijkt het kabinet eerst of andere, minder
ingrijpende instrumenten kunnen bijdragen aan het borgen van dat publiek belang. Het
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft met het consortium Energiehaven
afgesproken dat zij voor het verder dichten van de onrendabele top in overleg treden
met het Ministerie van EZK, vanwege de belangen die gepaard gaan met de aanbesteding
en aanleg van windmolenparken. Daarnaast zal het consortium inzetten op het mogelijk
verkrijgen van EU subsidie uit de Connecting Europe Facility.
Vraag van het lid C. Stoffer (SGP)
Vraag:
De heer Stoffer (SGP) vroeg of de Minister met de andere betrokken kabinetsleden zich
wil inzetten om de planning van de vlootvervanging vóór het meireces naar de Tweede
Kamer te sturen, zodat het meegenomen kan worden in het reguliere begrotingsproces
voor 2025 en verder.
Antwoord:
Zoals in de eerste termijn van het Commissie Debat Maritiem van 8 december j.l. is
aangegeven, zullen de benodigde middelen binnen meerdere begrotingen moeten worden
vrijgemaakt. Dit maakt het invullen van dit verzoek lastig. De urgentie achter de
vraag van de heer Stoffer is echter duidelijk. Op korte termijn zal overleg gevoerd
worden met de Ministers van LNV, Defensie en Financiën om te kijken wat er mogelijk
is bij de verschillende opdrachtgevers. Zoals eerder al toegezegd, wordt de Kamer
geïnformeerd over nieuwe ontwikkelingen.
Vraag S.C. Kröger (Groen Links)
Vraag/opmerking:
Mevrouw Kröger heeft in het Commissie Debat Maritiem van 8 december j.l aangegeven
dat ze graag voor het tweeminutendebat een brief ontvangt over varend ontgassen en
met name het antwoord op de vraag wat er gedaan gaat worden met de uitspraak van de
rechter.
Antwoord:
De Kamer ontvangt voor het tweeminutendebat een brief over varend ontgassen (Kamerstuk
31 409, nr. 375).
Vraag/verzoek:
Met betrekking tot scrubbers dringt mevrouw Kröger aan op nationale stappen, ook met
omringende landen, en niet te wachten op uitkomsten uit de IMO.
Antwoord:
De Kamer is op 8 december jl. geïnformeerd over de inzet op het gebied van scrubber
waswaterlozingen1. Daarin is aangegeven dat in IMO gewerkt zal worden aan een aanscherping van de richtlijnen
voor het gebruik van scrubbers, en wordt bezien of, en waar, scrubber waswaterlozingen
kunnen worden aangescherpt of verboden. Hierin worden ook gesprekken met buurlanden
en aanvullend onderzoek meegenomen. Er is echter geen sprake van, dat gewacht wordt
op resultaten in IMO. Samen met buurlanden bezie ik komend jaar mogelijke gezamenlijke
initiatieven in IMO, maar worden ook opties voor maatregelen in de eigen nationale
wateren verkend. Over de uitkomsten van al deze, in belangrijke mate samenhangende
acties, zal de Kamer in het 4e kwartaal 2023 worden geïnformeerd.
Vraag S.C. Kröger (Groen Links) en de heer van Raan (Partij voor de Dieren)
Vraag:
Mevrouw Kröger (GroenLinks) heeft gevraagd of erkend kan worden dat verdere groei
van het aantal scheepsbewegingen in de zeescheepvaart niet kan als we in 2030 CO2-reductie teweeg willen brengen. De heer Van Raan (Partij voor de Dieren) vraagt in
aanvulling hierop of gekomen kan worden tot een CO2 budget of plafond voor de zeescheepvaart.
Antwoord:
De inzet van het kabinet is erop gericht de CO2-uitstoot van de zeevaart in absolute zin zo snel mogelijk naar beneden te brengen
en de zeevaart uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te laten zijn. Zolang de vraag naar
producten van overzee bestaat, zal inperking van het transport over zee naar Nederland
niet leiden tot minder vervoer, maar tot verplaatsing naar niet-Nederlandse havens.
Nederland zet daarom primair in op voldoende ambitieuze internationale normering en
beprijzing, inclusief tussendoelen die ons op het pad houden om ook de zeevaart te
laten bijdragen aan het 1,5 graad doel uit het Parijs akkoord. In EU-verband wordt
hier inmiddels een start mee gemaakt door de zeevaart onder het emissiehandelsysteem
te brengen en door een (in de tijd scherper wordende) reductie van de broeikasgas
intensiteit van brandstoffen aan boord van schepen verplicht te stellen. Nederland
heeft daarbij gepleit voor zo scherp mogelijke normen en zal dat bij de herziening
over enkele jaren opnieuw doen. Op mondiaal niveau is de inzet om, samen met andere
ambitieuze landen, medio 2023 in IMO een vergelijkbare aanscherping van de klimaatdoelen
en het bijbehorend instrumentarium af te spreken. In aanvulling op deze internationale
inzet wordt gewerkt aan initiatieven, zoals het maritiem masterplan, om op nationaal
niveau de verduurzaming van de zeevaart te versnellen.
Vragen C.A.M. Van de Plas (BBB)
Vraag:
Door mevrouw Van der Plas (BBB) is gevraagd hoe Nederland omgaat met aanbestedingsregels
in vergelijking met landen als Duitsland en Frankrijk.
Antwoord:
Een open economie is belangrijk voor zowel Nederland als de maritieme sector. De export
is de motor van de Nederlandse economie. Wederkerigheid is daarbij belangrijk. De
oplossing ligt dus niet in het afschermen van de Nederlandse markt. Ook de Nederlandse
maritieme industrie wint aanbestedingen in Europa. Zo won Damen in 2020 een grote
Duitse order voor de bouw van fregatten. Ook andere competitieve bedrijven in de maritieme
sector, zoals Boskalis, hebben baat bij open markten, ook buiten Europa.
Binnen Europese kaders wordt goed gekeken naar de eisen bij Europese aanbestedingen
en hoe gezorgd kan worden dat de belangen van de Nederlandse industrie geborgd kunnen
worden. Daarnaast moet ook verder ingezet worden op het verbeteren van het concurrentievermogen
van de sector, zodat zij nationaal én Europees de opdrachten kunnen realiseren die
zij nodig hebben.
Vragen T.C. de Groot (D66)
Vraag:
De heer De Groot (D66) vraagt hoe met welwillende staten in de IMO-afspraken zouden
kunnen worden gemaakt om toch verder of harder te gaan, en of wellicht een IMO van
meerdere snelheden mogelijk is.
Antwoord:
De kern van afspraken in IMO is dat deze een wereldwijde werking hebben. Voor een
mondiaal opererende sector als de zeevaart zijn mondiale afspraken van groot belang
om een zo groot mogelijk effect te bereiken en te zorgen voor een gelijk speelveld.
Om meer invloed uit te oefenen op de onderhandelingen trekt Nederland binnen IMO zoveel
mogelijk op met gelijkgestemde ambitieuze landen en helpt bruggen te slaan naar landen
die nog een minder uitgesproken positie hebben.
Regionale afspraken of «een IMO van meerdere snelheden» staan op gespannen voet met
het karakter van IMO en het belang van mondiaal werkende afspraken.
Desalniettemin trekken ambitieuze landen (waaronder Nederland), naast de inzet in
de IMO-onderhandelingen, samen op in koploperinitiatieven. De inzet op internationale
groene scheepvaartcorridors is daar een voorbeeld van. Zo heeft ook Nederland vorig
jaar op COP26 in Glasgow de Clydebank Declaration ondertekend. Op grond waarvan gewerkt
wordt aan groene corridors. Daarnaast heeft de EU ervoor gekozen om, vooruitlopend
op mondiale afspraken in IMO, met het fit-for-55 pakket voor de zeevaart regionale
afspraken te maken over broeikasgasreductie. Hiermee wordt ook druk gezet op de IMO
om te presteren. Aandachtspunten daarbij zijn dan wel het voorkómen van weglekeffecten,
het zo veel mogelijk borgen van een gelijk speelveld, en het laten aansluiten van
de EU-afspraken op toekomstige mondiale afspraken.
Vraag:
De heer De Groot vraagt of de Kamer geïnformeerd kan worden over de rechtszaak bij
windparken in relatie tot doorvaart, en wat de consequenties hiervan zijn voor andere
windparken en de afstemming met andere lidstaten.
Antwoord:
Het Koninklijk Nederlands Watersport Verbond, de Nederlandse Vereniging van Toerzeilers
en de vereniging voor Beroepschartervaart zijn in beroep gegaan tegen de beslissing
op bezwaar inzake de Bekendmaking houdende een verbod zich te bevinden binnen de veiligheidszones
van windenergiegebied Borssele. Met het besluit tot instellen van een veiligheidszone
stelt het bevoegd gezag de geografische afbakening vast van de veiligheidszones en
kan het inhoudelijke randvoorwaarden stellen voor het gebied. Doorvaart voor schepen
met een lengte tot 45 meter in windenergiegebied Borssele verloopt via de hiervoor
aangewezen corridor.
Op 8 december jl. is de zaak inhoudelijk behandeld bij de Rechtbank Amsterdam. Uiterlijk
19 januari 2023 volgt de uitspraak van de rechter. De uitspraak richt zich alleen
op het besluit voor windenergiegebied Borssele. Het is nog onbekend of de uitspraak
gevolgen heeft voor doorvaart in andere windenergiegebieden en de afstemming met andere
lidstaten. Uw Kamer zal over de uitspraak en de mogelijke gevolgen ervan geïnformeerd
worden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat