Brief regering : Samenwerkingsprogramma Deelmobiliteit
31 305 Mobiliteitsbeleid
32 813
Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 379
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 december 2022
Met deze brief informeer ik de Kamer zoals toegezegd,1 mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, over het opzetten van het
Samenwerkingsprogramma Deelmobiliteit. Het Samenwerkingsprogramma Deelmobiliteit betreft
een samenwerking tussen lokale en regionale overheden en het Rijk (de Ministeries
van IenW en BZK). Deze brief schetst de eerste lijnen van het samenwerkingsprogramma.
Het programma biedt goede kansen voor bereikbaarheids- en klimaat-opgaven, ondersteunt
de ruimtelijke opgave (deelmobiliteitshubs, woningbouwopgave, ruimte in stad) en zorgt
voor meer uniforme marktcondities (harmonisatie, standaardisatie) met een samenhangende
aanpak en regie voor deelmobiliteit.
Deelmobiliteit
Deelmobiliteit (ook wel deelvervoer) is een verzamelterm voor alle vervoersmiddelen
die gebruikt kunnen worden door meerdere gebruikers waarbij de gebruiker ook de bestuurder
is maar deze niet zelf bezit. Voorbeelden zijn deelfietsen, -scooters en -auto’s.
Het belangrijkste verschil met «traditionele» huurvoertuigen is dat bij deelvoertuigen
het gebruik 24 uur per dag toegankelijk is (vaak via een app) zonder de tussenkomst
van een persoon. Deelmobiliteit kan een rol spelen als voor- en natransport in het
openbaar vervoer. Met deelmobiliteit wordt in deze definitie expliciet niet carpoolen
of taxi-diensten bedoeld, aangezien de gebruiker daarbij niet de bestuurder is. Deelmobiliteitsaanbieders
zijn vaak commerciële partijen2.
Aanleiding en ontwikkelingen
De afgelopen jaren is er een positieve groei van zowel het aantal aanbieders als gebruikers
van deelmobiliteit. In september 2022 waren er bijna 100.000 deelauto’s (meer dan
550 deelauto’s per 100.000 inwoners, in 2017 was dit nog minder dan 200 deelauto’s
per 100.000 inwoners). Van deze deelauto’s in 2022 (exclusief Peer2Peer aanbod) is
1/3 deel elektrisch3. Daarnaast wordt de deelfiets vaak gebruikt (voornamelijk de OV-fiets) met 10 tot
12 miljoen ritten per jaar4.
Ondanks de groei van het gebruik van deelmobiliteit, staat het (nationale) beleid
voor deelmobiliteit nog in de beginfase. De Green Deal Autodelen II5 en de City Deal Elektrische Deelmobiliteit6 zijn eind 2021 afgerond en in 2022 geëvalueerd. Bij de deelnemers aan deze Deals7 bleek net als bij de regio’s een grote behoefte aan een vervolg. De behoefte zit
voornamelijk in meer standaardisering, harmonisering en het delen van gezamenlijke
kennis rondom gebruik, randvoorwaarden en opschaling van deelmobiliteit. Tegelijkertijd
groeit deelmobiliteit niet op alle plekken even hard. Het aanbod en gebruik van deelauto’s
in landelijk gebied is in vergelijking met (hoog)stedelijk gebied relatief beperkt.
Steeds meer gemeenten verplichten aanbieders van deelmobiliteit om (een deel van)
het aanbod bij deelmobiliteitshubs beschikbaar te stellen. Deelmobiliteitshubs zijn
fysieke locaties waar reizigers kunnen op- en overstappen op een (ander) vervoersmiddel.
Op buurtniveau gaat het om kleinschalige locaties waar deelmobiliteit beschikbaar
is. Op wijk- en regioniveau gaat het vaak om een combinatie van deelmobiliteit met
andere vervoersmiddelen, zoals bij OV-haltes, treinstations en op P+R’s. Vanuit de
doelstelling van harmonisatie en effectmeting is in het BO MIRT een afweegkader afgesproken.
Hiermee willen gemeenten overlast en verrommeling op straat door deelmobiliteit tegengaan,
deelmobiliteit zichtbaarder maken voor reizigers en het eenvoudiger maken om deelmobiliteit
te integreren in een (multimodale) reis. In de MIRT-brief heb ik u eerder al geïnformeerd
over de impuls voor deelmobiliteitshubs8.
Inhoudelijke focus Samenwerkingsprogramma Deelmobiliteit
Naar aanleiding van bovengenoemde evaluaties en de behoefte van de partners, is besloten
om een Samenwerkingsprogramma Deelmobiliteit op te gaan richten. Uit gesprekken met
steden, samenwerkingsregio’s en provincies komen drie pijlers naar voren waar het
programma zich op zal richten:
• Pijler 1: Aan de slag met de koplopers
• Pijler 2: Systematisch leerprogramma
• Pijler 3: Overlegtafel deelmobiliteit
Hieronder gaat de brief kort in op deze verschillende pijlers.
Pijler 1: Aan de slag met de koplopers
«We weten wat we willen en hoe»
In deze pijler gaan we, op basis van gezamenlijke projecten, samen met koplopergemeenten
geharmoniseerd en gestandaardiseerd deelmobiliteitsbeleid uitvoeren (inclusief de
relatie met Mobility as a Service (MaaS) en hubs). Andere gemeenten kunnen vervolgens
deze standaard eenvoudig adopteren. Voorbeelden zijn de herkenbaarheid en vindbaarheid
van de deelmobiliteitshubs, de uitgifte van gestandaardiseerde vergunningen waaronder
parkeren en afspraken over data-uitwisseling.
Steden en regio’s lopen tegen dezelfde vragen aan. Zij stellen nu vaak verschillende
eisen aan deelmobiliteitsaanbieders per stad/gebied, doen eigen ad hoc onderzoeken,
projecten, marktconsultaties, etc. Met het Samenwerkingsprogramma wordt voorkomen
dat steden, samenwerkingsregio’s en provincies opnieuw hetzelfde wiel (blijven) uitvinden
en kan deelmobiliteit beter bijdragen aan het bereiken van bereikbaarheids-, ruimtelijke-
en klimaatdoelen.
Pijler 2: Systematisch Leerprogramma
«We willen veel, maar weten niet goed hoe en wat werkt»:
Het Leerprogramma verbindt lokale en regionale initiatieven op thema’s waar deelmobiliteit
aan kan bijdragen maar waar nog geen gedeeld beeld bestaat over het hoe. In het land
vinden op verschillende plekken momenteel al experimenten en projecten plaats om uit
te zoeken hoe deelmobiliteit kan bijdragen aan het bereiken van specifiekere doelen,
zoals meer inclusiviteit, betere samenhang met het OV en bereikbaarheid in het landelijk
gebied. Veelal weet men niet van elkaar van het bestaan van deze projecten en experimenten.
Het Leerprogramma verbindt deze activiteiten en is een manier om systematisch te leren,
te monitoren wat wel en niet werkt en op te schalen wat werkt.
Pijler 3: Overlegtafel deelmobiliteit
«Alleen gaan we sneller, samen komen we verder»
Het Samenwerkingsprogramma ordent en expliciteert de publieke belangen en maakt het
mogelijk om meer gestructureerd afspraken met marktpartijen en overheden te maken.
Voor de gesprekken met de deelmobiliteitsaanbieders, serviceverleners en datapartijen
maken we o.a. gebruik van het «Afsprakenstelsel», een publiek-private overlegtafel
die door het Ministerie van IenW en het MaaS-Lab van Koninklijk Nederlands Vervoer
is opgericht. Het voornemen is om in 2023, als onderdeel van een bredere samenwerking
gericht op mobiliteitsvernieuwing en duurzame verstedelijking, het overleg over deelmobiliteit,
hubs, MaaS en OV meer integraal publiek-privaat in samenhang te bespreken. In die
samenwerking worden naast overheden ook vertegenwoordigende organisaties uitgenodigd:
deelmobiliteitsaanbieders, bouwsector, de auto- en OV-sector en maatschappelijke organisaties.
Dit is analoog aan de Tour de Force voor een sterker fietsbeleid en het Formule E
team (FET) voor elektrisch rijden.
Onderdelen Samenwerkingsprogramma
Voor de eerste en tweede pijler van het Samenwerkingsprogramma zijn al een aantal
samenwerkingsprojecten gestart. Hieronder een aantal voorbeelden. De projecten dragen
bij aan standaardisatie en harmonisatie van deelmobiliteitsbeleid en hubs.
• Een publiekscampagne
• Om de bekendheid van autodelen te vergroten is recent een kleine onlinecampagne gestart
(zie www.gedeeldeliefde.nl). Voor de bekendheid van het concept zou het helpen om dit grootschaliger te doen.
• Modelverordening/modelteksten voor lokale regelgeving deelmobiliteit
• De afgelopen jaren zijn gemeenten soms «verrast» door deelmobiliteit, zonder dat hier
regels voor waren. Modelteksten voor gemeenten van verschillende omvang kunnen hierbij
helpen.
• Realisatie nationaal concept deelmobiliteitshubs
• Voor de herkenbaarheid van de gebruikers en het tegengaan van overlast, helpt het
om een nationaal concept deelmobiliteitshubs te hebben. Bij Bestuurlijke Overleggen
MIRT in november 2022 zijn met regio’s al afspraken gemaakt over de realisatie en
monitoring van een netwerk aan deelmobiliteitshubs.
• Pilot flexibele nationale parkeermachtiging
• Deelvoertuigen die onderdeel uitmaken van een netwerk waarmee de reiziger ook enkele
reizen kan maken tussen gemeenten bieden meerwaarde voor een mobiliteitssysteem met
keuzevrijheid.
• Het oplossen van laadinfra-knelpunten voor deelauto’s
• Via een opdracht aan het Nationaal Kennisplatform Laadinfra (NKL) wordt in kaart gebracht
welke knelpunten worden ervaren bij het omschakelen van fossiele naar elektrische
deelauto’s en worden oplossingen vormgegeven.
• Bundeling van (nu gefragmenteerde) kennis en monitoring
• Monitoring en kennis wordt gefragmenteerd aangevlogen. Gezamenlijke definities en
monitoring is efficiënter en zorgt er bovendien voor dat openstaande vraagstukken
beter in kaart kunnen worden gebracht.
Samenhang woningbouwopgave
De gezamenlijke aansturing van het Samenwerkingsprogramma door Rijk en medeoverheden
draagt bij aan de bredere vernieuwing van mobiliteit en verstedelijking. Het Samenwerkingsprogramma
Deelmobiliteit is daarin verbonden met deelmobiliteitshubs, MaaS, verstedelijkingsafspraken,
Smart Mobility, Stationsagenda en de actieagenda OV-knooppunten.
Om het woningtekort aan te pakken wordt tot en met 2030 ingezet op de bouw van 900.000
extra woningen, zo veel mogelijk binnen bestaande bebouwing en rond OV-knopen. Ook
dient in 2030 in Nederland minimaal 55% van de CO2-uitstoot gereduceerd te zijn. Daarom wordt op veel verstedelijkingslocaties gekozen
voor het beperken van het aantal parkeerplaatsen en het stimuleren van duurzame mobiliteit.
Om binnen deze kaders de stijgende vervoersvraag op te vangen is een ruim aanbod van
deelmobiliteit, naast investeren in de infrastructuur en openbare ruimte, een noodzakelijke
oplossing. Deelmobiliteit wordt zichtbaar op deelmobiliteitshubs, fysieke punten in
wijken of aan stadsranden, waar ook kan worden overgestapt van en op andere vervoersopties
zoals het OV. MaaS koppelt de vervoersmogelijkheden digitaal aan elkaar en maakt het
zoeken, boeken en betalen van (deel)mobiliteit voor bewoners en bezoekers eenvoudiger.
Dit perspectief op de bereikbaarheid van woningbouwgebieden vraagt onder andere om
het vroegtijdig meenemen van deelmobiliteit in de ruimtelijke ontwikkeling van locaties,
het vormgeven aan flankerend beleid dat het gebruik van deelmobiliteit stimuleert
en zo nodig reguleert, heldere eisen aan deelmobiliteitsaanbieders en samenhangend
beleid op deelmobiliteit in combinatie met hubs, OV en MaaS. Deze onderdelen komen
terug in de actielijnen van het Samenwerkingsprogramma. De opbrengsten uit het programma
koppel ik aan de uitwerking van de afspraken over de ontsluiting van de 17 NOVEX-woningbouwlocaties
en daarbuiten.
Op en rondom de stations zie ik verschillende kansen voor deelmobiliteit. Dat ik waarde
hecht aan het publieke belang ervan, blijkt ook uit de Stationsagenda, die ik begin
2023 naar de Kamer stuur. Deelmobiliteit is als prioritair thema in deze agenda opgenomen
en wordt daarin ook verder uitgewerkt.
Monitoring van effecten deelmobiliteit en deelmobiliteitshubs
Door nationale standaardisatie van monitoring, evaluatie en data-uitwisseling kunnen
we de resultaten van deelmobiliteit en deelmobiliteitshubs beter meten en er ook meer
over leren. Gebundelde monitoring maakt duidelijk wat de impact is op doelen van nationaal
en/of lokaal belang, zoals:
• Ruimtegebruik vooral in stedelijk gebied, afname parkeerdruk en minder investeringskosten
bij nieuwbouw;
• CO2-reductie (klimaat) en luchtkwaliteit;
• Bereikbaarheidsvraagstukken, gezondheid en leefbaarheid van steden;
• Bekendheid van deelmobiliteit;
• Modal shift (minder autogebruik, meer OV en fietsgebruik);
• Grondstoffengebruik (circulariteit);
• Inclusiviteit, (elektrische) mobiliteit voor iedereen;
• Aantal actieve deel-gebruikers;
• Aantal actieve deel-voertuigen (auto’s, scooters, (bak)fietsen).
Financiële onderbouwing vijfjarig samenwerkingsprogramma
Voor het opstarten van het programma in 2023 zijn er middelen beschikbaar uit de Klimaatenvelop
2021. Bovendien dragen regio’s en gemeenten bij. Daarnaast is in het coalitieakkoord
(Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) afgesproken dat een deel van het budget «Vergroenen personenvervoer en reisgedrag»
beschikbaar wordt gesteld voor deelmobiliteit. Dit budget komt beschikbaar vanaf 2024
en is nog nader in te vullen.
Het vervolg
De komende maanden ga ik samen met het Ministerie van BZK, de grote steden (G5), de
G40, de samenwerkingsregio’s en provincies verder in gesprek om afspraken te maken
hoe iedereen kan participeren in het Samenwerkingsprogramma. Een formeel startmoment
van het Samenwerkingsprogramma is beoogd in het eerste kwartaal van 2023. Zoals toegezegd
tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van IenW zal ik aan de Kamer de
resultaten van het onderzoek «Inclusiviteit Deelmobiliteit» sturen wanneer dit is
afgerond in het eerste kwartaal van 20239. Daarnaast zal ik voor het meireces een reactie sturen op de overgenomen motie van
het lid Van der Graaf c.s. «Vergunningsplicht voor deelscooters en meer eenduidigheid
in de desbetreffende maatregelen»10. Tot slot zal de Kamer voor de zomer van 2023 verder worden geïnformeerd over de
verdere invulling van het Samenwerkingsprogramma.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
V.L.W.A. Heijnen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat