Brief regering : Uitvoering van de moties van het lid Madlener over vervuiling uit andere landen meewegen bij de doelstelling van de Kaderrichtlijn Water (Kamerstuk 36200-XII-11) en over onderzoeken hoe de waterkwaliteit van het Oostvoornse Meer kan worden verbeterd (Kamerstuk 36200-XII-12)
27 625 Waterbeleid
Nr. 598
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 december 2022
Tijdens de stemmingen van 29 november 2022 (Handelingen II 2022/23, nr. 28, Stemmingen) heeft het lid Madlener (PVV) verzocht om geïnformeerd te worden over
de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de moties met Kamerstuk 36 200 XII, nrs. 11 en 12. Met deze brief geef ik invulling aan beide verzoeken.
Met motie nr. 11 wordt verzocht om vervuiling uit andere landen bij de doelstelling
van de Kaderrichtlijn Water (KRW) te laten meewegen.
De doelstelling van de KRW is het realiseren en behouden van chemisch schoon en ecologisch
gezond water. Een belangrijk uitgangspunt van de KRW is dat vervuiling niet wordt
afgewenteld, waaronder van bovenstroomse naar benedenstroomse landen. Daarbij is grensoverschrijdende
samenwerking noodzakelijk. Bij internationale stroomgebiedsdistricten moet samen met
de andere landen een internationaal stroomgebiedsbeheerplan worden opgesteld. Elke
lidstaat is vervolgens verantwoordelijk voor het stellen van maatregelen voor het
op zijn grondgebied gelegen deel van een internationaal stroomgebiedsdistrict. Nederland
heeft voor zichzelf als doelstelling om de benodigde maatregelen te nemen voor de
eigen opgave voor de waterkwaliteit.
Er vindt in zowel de internationale riviercommissies als in bilaterale overleggen
met de buurlanden afstemming plaats met betrekking tot het afwentelen van waterkwaliteitsproblemen
op buurlanden. Dit heeft bijvoorbeeld geleid tot aanvullende afspraken over nutriëntenbelasting
in het Rijn-stroomgebied. Voor de resterende problemen brengen de waterbeheerders
de omvang daarvan in beeld en agenderen dit bij de buurlanden. Indien blijkt dat ondanks
overleg en afstemming resterende knelpunten onvoldoende worden verholpen, is in de
KRW bepaald dat de buurlanden hierop worden aangesproken, en uiteindelijk daarbij
de hulp van de Europese Commissie kan worden ingeroepen.
Zoals aangegeven in het debat (Kamerstuk 36 200 XII, nr. 107) is het daarom van belang dat voor mogelijke resterende knelpunten die geheel of
mede ontstaan door buitenlandse bijdragen een goede dossiervorming plaatsvindt, en
wordt de motie gezien als een aansporing hiermee door te gaan. Via de jaarlijkse kamerbrieven
zal ik de Tweede Kamer over ontwikkelingen met de buurlanden op de hoogte houden.
Ik beschouw de motie hiermee als afgedaan.
In het commissiedebat voorafgaande aan de Milieuraad van 13 december jl. (Kamerstuk
36 246, nr. 4) is door het lid Haverkort (VVD) gevraagd naar de relatie met het voorstel van de
Europese Commissie voor een herziening van de richtlijn Prioritaire Stoffen, als onderdeel
van een breder pakket voorstellen binnen de «Zero Pollution Ambition».
Een deel van de KRW-stoffen is Europees genormeerd («prioritaire stoffen»). Deze normen
gelden in alle lidstaten, dus ook in Nederland. De Europese Commissie stelt voor om
extra stoffen en stofgroepen toe te voegen aan deze lijst.
Nederland is als benedenstrooms land gebaat bij een aanpak op Europees niveau, zodat
ook bovenstroomse landen maatregelen nemen. Het kabinet staat dan ook achter het streven
naar een zo schoon mogelijk milieu en stelt de voorgestelde milieukwaliteitsnormen
(gebaseerd op een Europees afgesproken methodiek op basis van schadelijke eigenschappen
van deze stoffen) als zodanig niet ter discussie. Wel constateert het kabinet dat
er voor diverse «ubiquitaire PBT-stoffen» (alomtegenwoordige Persistente, Bioaccumulerende,
Toxische stoffen) die al in het milieu zijn verspreid geen zicht is op realistische
mogelijkheden om de norm binnen de gestelde termijn te halen, en zal dit inbrengen
in de onderhandelingen. Verwezen wordt naar het BNC-fiche dat de Kamer hierover heeft
ontvangen (Kamerstuk 22 112, nr. 3587).
Motie met Kamerstuk 36 200 XII, nr. 12 verzoekt de regering met alle betrokken partijen te onderzoeken op welke manier de
waterkwaliteit van het Oostvoornse Meer kan worden verbeterd.
Zoals aangegeven in het debat valt het Oostvoornse meer geheel onder de bevoegdheid
van Waterschap Hollandse Delta. In 2020 heeft het waterschap een uitgebreide gebiedsanalyse1 uitgevoerd. In het waterbeheerprogramma heeft het waterschap opgenomen welke maatregelen
zij neemt in het beheergebied ten behoeve van de waterkwaliteit. Voor het Oostvoornse
meer gaat het om een wijziging van het peilbeheer om het brakke ecosysteem, de waterkwaliteit,
de natuurwaarden en de recreatieve beleving te verbeteren. Daarnaast worden er door
het waterschap en de gemeente Oostvoorne sinds een aantal jaar verschillende onderzoeken
gedaan naar de (bentische) blauwalg en verbetering van de (zwem)waterkwaliteit. Naar
aanleiding van de motie zal in gesprek met het waterschap worden bekeken of er versnelling
mogelijk is in de maatregelen die het waterschap neemt.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
M.G.J. Harbers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat