Brief regering : Verslag van de Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 8 december te Brussel
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 692
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2022
Hierbij ontvangt u het Verslag van de Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid
                  van 8 december te Brussel. In dit verslag is tevens een actuele stand van zaken rondom
                  de onderhandelingen over de richtlijn loontransparantie opgenomen. Op donderdag 15 december
                  jl. hebben de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie hierover een voorlopig
                  triloogakkoord bereikt.
               
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
                  C.E.G. van Gennip
Inhoudsopgave
blz.
                         
                         
                         
1.
Verslag Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, 8 december te Brussel
1
2.
Resultaat van de triloogonderhandelingen over het richtlijnvoorstel loontransparantie
5
1. Verslag Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, 8 december te Brussel
               
Op de agenda van de Formele Raad van 8 december stond onder meer een algemene oriëntatie
                     over het EU-richtlijnvoorstel ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden bij platformwerk,
                     een algemene oriëntatie over het herzieningsvoorstel voor de richtlijn ter bescherming
                     van werknemers tegen de risico's van asbest, drie Raadsaanbevelingen, twee sets Raadsconclusies
                     en twee beleidsdebatten. Het was voor mij naast de inhoudelijke agenda een vruchtbare
                     en nuttige gelegenheid om de bilaterale contacten met mijn collega-ministers aan te
                     halen.
EU-voorstel richtlijn ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden bij platformwerk
In de Geannoteerde Agenda voor de Formele Raad1 en de beantwoording van de vragen in het Schriftelijk Overleg van Uw Kamer2 informeerde ik U over de voortgang van de onderhandelingen inzake het EU-voorstel
                  voor een richtlijn ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden bij platformwerk en de
                  belangrijkste discussiepunten rond dit voorstel.
               
Op de Formele Raad stond een algemene oriëntatie3 geagendeerd. Het Tsjechisch Voorzitterschap heeft zowel vlak voor als tijdens de
                  Formele Raad meerdere pogingen gedaan om tot een compromis te komen. Ik heb actief
                  bijgedragen aan het vinden van een compromis en tot het laatste moment onderhandeld
                  over tekstvoorstellen. Desondanks kreeg het Voorzitterschap tijdens de stemming over
                  de uiteindelijke compromistekst niet de benodigde gekwalificeerde meerderheid voor
                  een algemene oriëntatie. Hoewel ik van mening was dat de laatste compromistekst substantieel
                  beter was dan het voorstel dat eerder was gecirculeerd, kon ik de voorgestelde compromistekst
                  nog niet steunen. Ook Spanje, Portugal, België, Luxemburg, Slovenië, Griekenland,
                  Roemenië en Duitsland konden de voorgestelde algemene oriëntatie niet steunen.
               
Zoals ik heb aangegeven in de Geannoteerde Agenda van de Formele Raad was in de compromistekst
                  die in het Coreper van 23 november voorlag een bepaling (artikel 4 lid 2a) toegevoegd
                  die voorschrijft dat niet aan een bepaald criterium voor het activeren van het rechtsvermoeden
                  voldaan is, wanneer een platform louter aan dat criterium voldoet op grond van regelgeving
                  van de EU, nationale regelgeving of collectieve overeenkomsten (cao’s). Een voorbeeld
                  hiervan is bijvoorbeeld dat op grond van een cao de werkuren worden gelimiteerd (criterium
                  d). Wanneer een platform ter naleving van deze cao aan dit criterium zou voldoen,
                  zou dit niet mogen worden meegewogen bij de beoordeling of aan het criterium is voldaan.
                  Op verzoek van o.a. Nederland is deze bepaling uit de operationele tekst gehaald die
                  in de Raad ter stemming werd voorgelegd4. Hoewel deze verwijdering een grote verbetering inhield en de tekst ook op andere
                  punten meer in lijn was gebracht met de Nederlandse inzet, was in het compromis van
                  het Tsjechisch Voorzitterschap nog onvoldoende sprake van een sterk en effectief weerlegbaar
                  rechtsvermoeden en een (ook voor publiekrechtelijke instanties) zo effectief mogelijke
                  uitwerking daarvan. Zo ben ik van mening dat de compromistekst duidelijker had kunnen
                  maken dat werkenden en overheidsinstanties zich op het weerlegbaar rechtsvermoeden
                  kunnen beroepen.
               
Ik verwacht dat het Zweeds voorzitterschap verder zal gaan met de behandeling van
                  het Richtlijnvoorstel.
               
De leden van de Commissie Werkgelegenheid en Sociale Zaken (EMPL) van het Europees
                  Parlement hebben op 12 december jl. hun standpunt bepaald.5 Ik heb nog geen gelegenheid gehad de positie van het EP te analyseren. Op dit moment
                  is nog niet duidelijk of er begin 2023 een plenaire behandeling volgt in het EP.
               
Ik blijf me in EU-verband inzetten voor een effectieve richtlijn die platformwerkers
                  daadwerkelijk ondersteunt, en een verbetering vormt ten opzichte van de bestaande
                  situatie. Ik zal Uw Kamer nader informeren indien de onderhandelingen hier aanleiding
                  toe geven.
               
EU-voorstel herziening richtlijn ter bescherming van werknemers tegen de risico's
                     van asbest
Op de Formele Raad werd een algemene oriëntatie bereikt over het voorstel om de EU-richtlijn
                  ter bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest aan
                  te scherpen. In de Raadspositie is overeengekomen dat geen enkele werknemer mag worden
                  blootgesteld aan een concentratie van meer dan 0,01 asbestvezels per cm3. Dit is een aanzienlijke aanscherping ten opzichte van de huidige grenswaarde. De
                  lidstaten kwamen ook overeen om een modernere en gevoeligere methode te gebruiken
                  voor het meten van de concentratie asbest, namelijk een methode gebaseerd op elektronenmicroscopie
                  (EM). De Raad en het Europees Parlement moeten nog overeenstemming bereiken voordat
                  de herziene richtlijn door de lidstaten geïmplementeerd kan worden. Het Europees Parlement
                  heeft nog geen positie bepaald.
               
Tijdens de Formele Raad heb ik de Europese Commissie opgeroepen vaart te maken met
                  aanvullende regelgeving op het gebied van gezond en veilig werken. We hebben hier
                  meer ambitie nodig, want nog steeds overlijden te veel mensen als gevolg van blootstelling
                  aan gevaarlijke stoffen op het werk. Ik heb erop aangedrongen om gebruik te maken
                  van de kennis over gevaarlijke stoffen die lidstaten zoals Nederland al hebben, zoals
                  het recente rapport van het RIVM.6 Het is belangrijk dat we als Europese lidstaten opwaarts naar elkaar convergeren
                  om tot een gelijk speelveld komen en zo onze burgers beter kunnen beschermen tegen
                  blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Een significante groep lidstaten ondersteunde
                  mijn oproep. Zo kunnen we op korte termijn werk maken van betere bescherming van werknemers.
               
Beleidsdebat Semester
De presentatie door de Commissie van het Herfstpakket van het Europees Semester werd
                  gevolgd door een beleidsdebat, samen met een evaluatie van de aanbeveling van de Raad
                  over de integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt. In het beleidsdebat
                  spraken de lidstaten steun uit voor de kernboodschappen en prioriteiten die volgen
                  uit het Herfstpakket, waarin volgens lidstaten een goede balans is gevonden tussen
                  economische en sociale doelstellingen. Diverse lidstaten vroegen aandacht voor maatregelen
                  met betrekking tot koopkracht in relatie tot stijgende energiekosten en de huidige
                  hoge inflatie. Daarbij zou volgens verschillende lidstaten gefocust moeten worden
                  op het creëren van duurzame kwaliteitsbanen, en op het bevorderen van gelijkwaardigheid
                  en inclusie op de arbeidsmarkt om de concurrentiekracht van de Unie te versterken.
               
In het beleidsdebat bracht ik in dat het kabinet recentelijk een pakket koopkrachtmaatregelen
                  heeft gepresenteerd, waarbij het minimumloon met ruim 10% wordt verhoogd om de koopkracht
                  van de meest kwetsbare huishoudens structureel te versterken. Deze actie is in overeenstemming
                  met aanbeveling 3 volgend uit de Raadsaanbeveling over het economisch beleid van de
                  eurozone. Deze aanbeveling vraagt de lidstaten loonontwikkelingen te ondersteunen
                  om het verlies aan koopkracht te beperken. Daarnaast onderschreef ik het belang van
                  een toekomstbestendig actief arbeidsmarktbeleid. Om de huidige uitzonderlijke krapte
                  op de arbeidsmarkt tegen te gaan zet het kabinet onder meer in op beleid ten aanzien
                  van levenslang leren.
               
Raadsaanbevelingen en beleidsdebat Europese Zorgstrategie
De Formele Raad heeft een Raadsaanbeveling aangenomen over onderwijs en opvang voor
                  jonge kinderen. Hierin wordt aanbevolen dat ten minste 45% van de kinderen onder de
                  drie jaar deelneemt aan opvang voor jonge kinderen (er gelden specifieke doelstellingen
                  voor lidstaten die de doelstellingen voor 2002 nog moeten halen), en dat ten minste
                  96% van de kinderen tussen drie jaar en de startleeftijd voor verplicht basisonderwijs
                  moet deelnemen aan voor- en vroegschoolse educatie en opvang. Ook een tweede Raadsaanbeveling
                  over betaalbare hoogwaardige langdurige zorg is aangenomen. De Raadsaanbeveling stelt
                  acties voor om de zorg toegankelijker, betaalbaarder en kwalitatief beter te maken.
                  Ten slotte werd een beleidsdebat gevoerd over de Europese zorgstrategie, waarbij diverse
                  lidstaten in het bijzonder in gingen op manieren om de beschikbaarheid, kwaliteit,
                  toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorgdiensten te verbeteren.
               
Tijdens het beleidsdebat heb ik relevante onderdelen van de nationale stelselherziening
                  van de kinderopvang toegelicht, zoals dat het kabinet structureel € 2,3 miljard in
                  de kinderopvang investeert, en werkende ouders een inkomensonafhankelijke vergoeding
                  van 96% van de kosten gaan krijgen, welke direct betaald wordt aan kinderopvangorganisaties.
                  Ook heb ik relevante nationale beleidsontwikkelingen rondom langdurige zorg toegelicht.
                  Bijvoorbeeld dat sinds de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning grote
                  delen van de langdurige zorg gedecentraliseerd zijn, waarmee is toegewerkt naar financiële
                  houdbaarheid en het bieden van mensgerichte zorg. Ook heb ik een toelichting gegeven
                  op het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt zorg- en welzijn» (TAZ), dat de
                  ambitie heeft om een transitie in gang te zetten naar passende en arbeidsbesparende
                  zorg, bijvoorbeeld door het inzetten van innovatieve werkvormen en technieken. Zo
                  hoeven ook in de toekomst niet meer dan 1 op 6 werkenden in zorg en welzijn werkzaam
                  te zijn.
               
Overig
De lidstaten bereikten een politiek akkoord over een Raadsaanbeveling over een adequaat
                  minimuminkomen en sociale inclusie. De Raadsaanbeveling heeft als doel armoede en
                  sociale uitsluiting tegen te gaan. Om dit te bewerkstelligen wordt aanbevolen dat
                  lidstaten toereikende inkomenssteun bieden. Daarnaast beoogt het voorstel de bevordering
                  van de arbeidsmarktintegratie van mensen die kunnen werken. Ik heb namens Nederland
                  ingestemd met de Raadsaanbeveling.
               
De Formele Raad keurde ook twee sets Raadsconclusies goed: over de integratie van
                  personen met een handicap op de arbeidsmarkt, en over gendergelijkheid in ontwrichte
                  economieën. Namens Nederland heb ik ingestemd met beide Raadsconclusies.
               
De Formele Raad nam kennis van een voortgangsrapportage van het Tsjechisch Voorzitterschap
                  over het richtlijnvoorstel gelijke behandeling buiten arbeid (art. 19 VWEU). Ten slotte
                  presenteerde het inkomende Zweedse Voorzitterschap zijn werkprogramma.
               
2. Resultaat van de triloogonderhandelingen over het richtlijnvoorstel loontransparantie
               
Ik informeer u graag over de actuele ontwikkelingen bij het richtlijnvoorstel ter
                     versterking van de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannen en
                     vrouwen voor gelijke of gelijkwaardige arbeid door middel van beloningstransparantie
                     en handhavingsmechanismen (hierna «richtlijnvoorstel loontransparantie»). In de beantwoording
                     van het Schriftelijk Overleg (SO) dat ik met uw Kamer heb gevoerd over de Geannoteerde
                     Agenda ter voorbereiding op de Raad WSD d.d. 8 december jl. heb ik aangegeven dat
                     het Tsjechische Voorzitterschap (namens de Raad) en het Europees Parlement (hierna
                     «EP») op 30 november jl. een voorlopig akkoord langs politieke lijnen hebben gesloten.
                     Dit akkoord is de afgelopen weken op technisch niveau verder uitgewerkt. Tijdens de
                     triloog op 15 december jl. hebben het Tsjechische Voorzitterschap, het EP en de Europese
                     Commissie een voorlopig triloogakkoord bereikt. Het Voorzitterschap is voornemens
                     dit akkoord in Coreper7 van 21 december a.s. te laten bekrachtigen.
                  
Ik ben tevreden met het voorlopig triloogakkoord. Het kabinet is steeds voorstander
                     geweest van het richtlijnvoorstel. Het is een noodzakelijke stap vooruit om het beginsel
                     van gelijke beloning tussen mannen en vrouwen voor gelijk of gelijkwaardig werk in
                     de EU te versterken. Maatregelen voor loontransparantie en versteviging van handhaving
                     zijn nuttige instrumenten om de sociaal onrechtvaardige (onverklaarde) loonkloof tussen
                     mannen en vrouwen tegen te gaan. Dit richtlijnvoorstel sluit ook goed aan bij de afspraak
                     in het coalitieakkoord dat er gewerkt wordt aan het beter controleren op loonverschillen.
                  
Het kabinet vindt het, alles afwegende, verstandig om in te stemmen met het triloogakkoord
                  en is daarom ook voornemens in het Coreper op 21 december a.s. hiermee in te stemmen.
                  Ik hecht er waarde aan op korte termijn tot overeenstemming te komen in de EU over
                  dit richtlijnvoorstel en heb mij in dat kader constructief opgesteld in de onderhandelingen.
               
In deze brief licht ik de positieve houding jegens het voorlopig triloogakkoord toe
                  door de voornaamste elementen van het akkoord te beschrijven, mijn appreciatie te
                  geven en op relevante punten de relatie te leggen met de huidige Nederlandse wet-
                  en regelgeving. De tekst van het voorlopige triloogakkoord is nog niet openbaar, maar
                  leden van het parlement kunnen de tekst al inzien op het Delegates Portal van de Raad
                  van de EU.8
Voornaamste elementen uit het voorlopig triloogakkoord
Daar waar de Raadspositie en de positie van het EP bij de start van de triloogfase
                  op maatregelniveau (in meer of mindere mate) uit elkaar lagen, waren deze op hoofdlijnen grotendeels
                  in lijn met het oorspronkelijke Commissievoorstel. Deze hoofdlijnen komen terug in
                  het voorlopig triloogakkoord dat als doel heeft minimumvoorschriften vast te stellen
                  om de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannen en vrouwen voor
                  gelijke of gelijkwaardige arbeid te versterken, met name door middel van maatregelen
                  op het gebied van beloningstransparantie en versterkte handhavingsmechanismen.
               
Hiertoe worden lidstaten onder meer verplicht de nodige maatregelen te nemen om ervoor
                  te zorgen dat werkgevers beschikken over beloningsstructuren die waarborgen dat vrouwen
                  en mannen gelijk worden beloond voor gelijke of gelijkwaardige arbeid. Lidstaten moeten
                  zorgen dat instrumenten of methoden beschikbaar worden gesteld om de waarde van arbeid
                  te kunnen beoordelen en vergelijken. Verder zijn verschillende transparantieverplichtingen
                  opgenomen die deels ook zien op de fase vóór indiensttreding, waaronder het verbod
                  voor werkgevers sollicitanten te vragen naar hun salarisgeschiedenis. Verder krijgen
                  werknemers het recht om informatie te vragen aan hun werkgever over hun individuele
                  beloningsniveau en de naar geslacht uitgesplitste gemiddelde beloningsniveaus voor
                  categorieën van werknemers die gelijke of gelijkwaardige arbeid verrichten.
               
Voor werkgevers waarvan het aantal werknemers uitstijgt boven de in het triloogakkoord
                  opgenomen grenswaarden qua organisatiegrootte geldt een rapportageverplichting inhoudende
                  dat zij informatie over beloningsverschillen publiek beschikbaar moeten maken. In
                  het uiteindelijke compromis is een trapsgewijze rapportageverplichting overeengekomen,
                  waarbij werkgevers met meer dan 250 werknemers elk jaar moeten rapporteren en werkgevers
                  met tussen 150–250 werknemers elke drie jaar moeten rapporteren. De eerste rapportage
                  vindt plaats één jaar na omzetting van de richtlijn in nationale wetgeving. Voor werkgevers
                  met tussen 100–149 werknemers gaat gelden dat zij ook elke drie jaar moeten rapporteren,
                  maar pas voor het eerst vijf jaar na omzetting van de richtlijn. Nederland heeft zich
                  actief ingezet voor zo hoog mogelijke grenswaarden en minder frequente rapportageverplichtingen
                  voor ondernemingen met minder dan 250 werknemers. Aanvullend moeten werkgevers binnen
                  hun organisatie informatie over beloningsverschillen – verdeeld over categorieën werknemers
                  die werk van gelijke waarde verrichten – aan hun werknemers en hun vertegenwoordigers
                  openbaar maken. Wanneer dit beloningsverschil hoger is dan de in het triloogakkoord
                  opgenomen grenswaarde (5%) en hier geen objectieve en genderneutrale verklaring voor
                  is, moeten werkgevers in samenwerking met de werknemersvertegenwoordigers een beloningsevaluatie
                  uitvoeren.
               
Verder zijn verschillende maatregelen opgenomen die de rechtspositie en de toegang
                  tot het recht van werknemers versterken, zoals maatregelen gericht op het verbeteren
                  van juridische procedures rond de naleving van het recht op gelijk loon, bijvoorbeeld
                  ten aanzien van het recht op compensatie en verjaringstermijnen.
               
Tot slot bevat het voorstel maatregelen gericht op handhaving en sancties omtrent
                  het naleven van de verplichtingen uit het richtlijnvoorstel en zijn verplichtingen
                  opgenomen ten aanzien van monitoring, analyse en bewustwording omtrent gelijke beloning.
               
Conclusie over het eindakkoord tussen Raad, Commissie en EP
De uitkomst van de onderhandelingen zoals opgenomen in het triloogakkoord is voor
                  een groot deel in lijn met de Nederlandse inzet zoals deze is verwoord in het BNC-fiche9 en de Algemene Oriëntatie10 van de Raad waar Nederland in december 2021 mee heeft ingestemd. In het BNC-fiche
                  heeft Nederland positief geoordeeld over het richtlijnvoorstel. Wel is bij een aantal
                  onderdelen opmerkingen en kanttekeningen geplaatst, bijvoorbeeld ten aanzien van de
                  verplichting tot minimumboetes en de verplichtingen rond het toezichtsorgaan. Belangrijk
                  uitgangspunt voor Nederland was dat lidstaten voldoende ruimte zouden krijgen om voor
                  de lidstaat passende, bij de nationale praktijk aansluitende, maatregelen te nemen.
                  Daarnaast is in het BNC-fiche het belang benadrukt van proportionele en zo beperkt
                  mogelijke administratieve lasten voor werkgevers.
               
Het krachtenveld binnen de Raad is complex gebleken. De opvattingen weken op onderdelen
                  van elkaar af, bijvoorbeeld ten aanzien van de grenswaarde qua organisatiegrootte
                  voor de rapportageverplichtingen. Toch is het gelukt om 6 december 2021 een gebalanceerd
                  compromis binnen de Raad te bereiken.
               
Het EP heeft in april 2022 haar positie bepaald ten aanzien van het richtlijnvoorstel.11 Hoewel de Raadspositie en de positie van het EP op hoofdlijnen in lijn waren met
                  het Commissievoorstel, lagen deze op maatregelenniveau bij de start van de triloogfase
                  ver uit elkaar. Zo zette het EP in op verlaging van de grenswaarde voor rapportageverplichtingen
                  naar werkgevers vanaf 50 werknemers en was het EP er voorstander van het uitvoeren
                  van een beloningsevaluatie bij een beloningsverschil van meer dan 2,5%, ten opzichte
                  van 5% in het Raadscompromis. Verder bevatte het EP-voorstel diverse bepalingen die
                  niet goed aansloten bij het nationale procesrecht/rechtssysteem van Nederland, zoals
                  bepalingen over verjaringstermijnen en de verplichting tot minimumboetes. Verder verbreedde
                  het EP-voorstel de reikwijdte van het richtlijnvoorstel met een aantal bepalingen
                  ten aanzien van gender, intersectionele discriminatie en de positie van non-binaire
                  personen.
               
Ik heb uw Kamer erover geïnformeerd dat gelet op de verschillende posities van het
                  EP en de Raad (waarbij de standpunten ook binnen de Raad uiteenlopen) er een reële
                  kans was dat om een compromis te kunnen bereiken de Nederlandse inzet zou moeten worden
                  aangepast.12 Hoewel Nederland zich in het BNC-fiche positief heeft uitgesproken over de in het
                  Commissievoorstel opgenomen grenswaarde van 250 werknemers, lag compromisbereidheid
                  op dit punt voor de hand. Zonder compromisbereidheid zou Nederland niet langer invloed
                  hebben kunnen uitoefenen op de uitkomst van de onderhandelingen. Het bereikte akkoord
                  op de grenswaarden is gezien het krachtenveld naar mijn mening een goede uitkomst,
                  waarbij ik het van belang acht dat de frequentie van de rapportageverplichtingen en
                  de ingangsdatum van de verplichtingen samenhangen met de grootte van een onderneming.
                  Dit beperkt de administratieve lasten voor kleinere werkgevers. Tevens ben ik verheugd
                  dat in het uiteindelijk akkoord is vastgehouden aan de Raadspositie ten aanzien van
                  het uitvoeren van een beloningsevaluatie.
               
Op basis van het akkoord dient deze beloningsevaluatie uitgevoerd te worden bij een
                  beloningsverschil van 5%.13 Ook zijn in het triloogakkoord ten opzichte van de EP voorstellen de bepalingen die
                  zien op rechtsbescherming en (rechts)handhaving meer in lijn gebracht met de Nederlandse
                  praktijk en het Nederlands procesrecht.
               
Alles overziend ben ik van mening dat de Nederlandse onderhandelingsinzet effectief
                  is geweest en dat in het voorliggend akkoord een goed compromis is gevonden tussen
                  de Raadspositie en die van het EP. Ik ben ervan overtuigd dat onze actieve bijdrage
                  aan de vorming van het compromis ertoe heeft geleid dat er is uitgekomen op een voor
                  Nederland passend compromis. Door goed samen te werken met gelijkgezinden en de Voorzitterschappen
                  die de onderhandelingen hebben begeleid, zijn voor Nederland veel belangrijke onderdelen
                  opgenomen in het voorlopig akkoord.
               
Vervolgproces
Het voorlopig akkoord staat geagendeerd voor het Coreper van 21 december a.s. Dit
                  betreft nog geen formele instemming. Alvorens het uiteindelijke compromis formeel
                  ter stemming wordt gebracht dienen er nog verschillende formaliteiten te worden afgerond.
                  Allereerst zullen de komende weken juristen-linguïsten het voorlopig compromis vertalen
                  naar alle officiële talen van de EU. Na het beschikbaar komen van de vertaling zullen
                  het EP en de Raad hier formeel over stemmen.
               
In het geval zowel het EP als de Raad formeel met het akkoord instemmen, wordt het
                  akkoord kort erna gepresenteerd in het Publicatieblad van de EU. Vanaf dat moment
                  hebben lidstaten drie jaar de tijd om de bepalingen uit de richtlijn om te zetten
                  in nationale wet- en regelgeving.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid