Brief regering : Verslag van de Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 8 december te Brussel
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 692
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2022
Hierbij ontvangt u het Verslag van de Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid
van 8 december te Brussel. In dit verslag is tevens een actuele stand van zaken rondom
de onderhandelingen over de richtlijn loontransparantie opgenomen. Op donderdag 15 december
jl. hebben de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie hierover een voorlopig
triloogakkoord bereikt.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
Inhoudsopgave
blz.
1.
Verslag Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, 8 december te Brussel
1
2.
Resultaat van de triloogonderhandelingen over het richtlijnvoorstel loontransparantie
5
1. Verslag Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, 8 december te Brussel
Op de agenda van de Formele Raad van 8 december stond onder meer een algemene oriëntatie
over het EU-richtlijnvoorstel ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden bij platformwerk,
een algemene oriëntatie over het herzieningsvoorstel voor de richtlijn ter bescherming
van werknemers tegen de risico's van asbest, drie Raadsaanbevelingen, twee sets Raadsconclusies
en twee beleidsdebatten. Het was voor mij naast de inhoudelijke agenda een vruchtbare
en nuttige gelegenheid om de bilaterale contacten met mijn collega-ministers aan te
halen.
EU-voorstel richtlijn ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden bij platformwerk
In de Geannoteerde Agenda voor de Formele Raad1 en de beantwoording van de vragen in het Schriftelijk Overleg van Uw Kamer2 informeerde ik U over de voortgang van de onderhandelingen inzake het EU-voorstel
voor een richtlijn ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden bij platformwerk en de
belangrijkste discussiepunten rond dit voorstel.
Op de Formele Raad stond een algemene oriëntatie3 geagendeerd. Het Tsjechisch Voorzitterschap heeft zowel vlak voor als tijdens de
Formele Raad meerdere pogingen gedaan om tot een compromis te komen. Ik heb actief
bijgedragen aan het vinden van een compromis en tot het laatste moment onderhandeld
over tekstvoorstellen. Desondanks kreeg het Voorzitterschap tijdens de stemming over
de uiteindelijke compromistekst niet de benodigde gekwalificeerde meerderheid voor
een algemene oriëntatie. Hoewel ik van mening was dat de laatste compromistekst substantieel
beter was dan het voorstel dat eerder was gecirculeerd, kon ik de voorgestelde compromistekst
nog niet steunen. Ook Spanje, Portugal, België, Luxemburg, Slovenië, Griekenland,
Roemenië en Duitsland konden de voorgestelde algemene oriëntatie niet steunen.
Zoals ik heb aangegeven in de Geannoteerde Agenda van de Formele Raad was in de compromistekst
die in het Coreper van 23 november voorlag een bepaling (artikel 4 lid 2a) toegevoegd
die voorschrijft dat niet aan een bepaald criterium voor het activeren van het rechtsvermoeden
voldaan is, wanneer een platform louter aan dat criterium voldoet op grond van regelgeving
van de EU, nationale regelgeving of collectieve overeenkomsten (cao’s). Een voorbeeld
hiervan is bijvoorbeeld dat op grond van een cao de werkuren worden gelimiteerd (criterium
d). Wanneer een platform ter naleving van deze cao aan dit criterium zou voldoen,
zou dit niet mogen worden meegewogen bij de beoordeling of aan het criterium is voldaan.
Op verzoek van o.a. Nederland is deze bepaling uit de operationele tekst gehaald die
in de Raad ter stemming werd voorgelegd4. Hoewel deze verwijdering een grote verbetering inhield en de tekst ook op andere
punten meer in lijn was gebracht met de Nederlandse inzet, was in het compromis van
het Tsjechisch Voorzitterschap nog onvoldoende sprake van een sterk en effectief weerlegbaar
rechtsvermoeden en een (ook voor publiekrechtelijke instanties) zo effectief mogelijke
uitwerking daarvan. Zo ben ik van mening dat de compromistekst duidelijker had kunnen
maken dat werkenden en overheidsinstanties zich op het weerlegbaar rechtsvermoeden
kunnen beroepen.
Ik verwacht dat het Zweeds voorzitterschap verder zal gaan met de behandeling van
het Richtlijnvoorstel.
De leden van de Commissie Werkgelegenheid en Sociale Zaken (EMPL) van het Europees
Parlement hebben op 12 december jl. hun standpunt bepaald.5 Ik heb nog geen gelegenheid gehad de positie van het EP te analyseren. Op dit moment
is nog niet duidelijk of er begin 2023 een plenaire behandeling volgt in het EP.
Ik blijf me in EU-verband inzetten voor een effectieve richtlijn die platformwerkers
daadwerkelijk ondersteunt, en een verbetering vormt ten opzichte van de bestaande
situatie. Ik zal Uw Kamer nader informeren indien de onderhandelingen hier aanleiding
toe geven.
EU-voorstel herziening richtlijn ter bescherming van werknemers tegen de risico's
van asbest
Op de Formele Raad werd een algemene oriëntatie bereikt over het voorstel om de EU-richtlijn
ter bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest aan
te scherpen. In de Raadspositie is overeengekomen dat geen enkele werknemer mag worden
blootgesteld aan een concentratie van meer dan 0,01 asbestvezels per cm3. Dit is een aanzienlijke aanscherping ten opzichte van de huidige grenswaarde. De
lidstaten kwamen ook overeen om een modernere en gevoeligere methode te gebruiken
voor het meten van de concentratie asbest, namelijk een methode gebaseerd op elektronenmicroscopie
(EM). De Raad en het Europees Parlement moeten nog overeenstemming bereiken voordat
de herziene richtlijn door de lidstaten geïmplementeerd kan worden. Het Europees Parlement
heeft nog geen positie bepaald.
Tijdens de Formele Raad heb ik de Europese Commissie opgeroepen vaart te maken met
aanvullende regelgeving op het gebied van gezond en veilig werken. We hebben hier
meer ambitie nodig, want nog steeds overlijden te veel mensen als gevolg van blootstelling
aan gevaarlijke stoffen op het werk. Ik heb erop aangedrongen om gebruik te maken
van de kennis over gevaarlijke stoffen die lidstaten zoals Nederland al hebben, zoals
het recente rapport van het RIVM.6 Het is belangrijk dat we als Europese lidstaten opwaarts naar elkaar convergeren
om tot een gelijk speelveld komen en zo onze burgers beter kunnen beschermen tegen
blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Een significante groep lidstaten ondersteunde
mijn oproep. Zo kunnen we op korte termijn werk maken van betere bescherming van werknemers.
Beleidsdebat Semester
De presentatie door de Commissie van het Herfstpakket van het Europees Semester werd
gevolgd door een beleidsdebat, samen met een evaluatie van de aanbeveling van de Raad
over de integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt. In het beleidsdebat
spraken de lidstaten steun uit voor de kernboodschappen en prioriteiten die volgen
uit het Herfstpakket, waarin volgens lidstaten een goede balans is gevonden tussen
economische en sociale doelstellingen. Diverse lidstaten vroegen aandacht voor maatregelen
met betrekking tot koopkracht in relatie tot stijgende energiekosten en de huidige
hoge inflatie. Daarbij zou volgens verschillende lidstaten gefocust moeten worden
op het creëren van duurzame kwaliteitsbanen, en op het bevorderen van gelijkwaardigheid
en inclusie op de arbeidsmarkt om de concurrentiekracht van de Unie te versterken.
In het beleidsdebat bracht ik in dat het kabinet recentelijk een pakket koopkrachtmaatregelen
heeft gepresenteerd, waarbij het minimumloon met ruim 10% wordt verhoogd om de koopkracht
van de meest kwetsbare huishoudens structureel te versterken. Deze actie is in overeenstemming
met aanbeveling 3 volgend uit de Raadsaanbeveling over het economisch beleid van de
eurozone. Deze aanbeveling vraagt de lidstaten loonontwikkelingen te ondersteunen
om het verlies aan koopkracht te beperken. Daarnaast onderschreef ik het belang van
een toekomstbestendig actief arbeidsmarktbeleid. Om de huidige uitzonderlijke krapte
op de arbeidsmarkt tegen te gaan zet het kabinet onder meer in op beleid ten aanzien
van levenslang leren.
Raadsaanbevelingen en beleidsdebat Europese Zorgstrategie
De Formele Raad heeft een Raadsaanbeveling aangenomen over onderwijs en opvang voor
jonge kinderen. Hierin wordt aanbevolen dat ten minste 45% van de kinderen onder de
drie jaar deelneemt aan opvang voor jonge kinderen (er gelden specifieke doelstellingen
voor lidstaten die de doelstellingen voor 2002 nog moeten halen), en dat ten minste
96% van de kinderen tussen drie jaar en de startleeftijd voor verplicht basisonderwijs
moet deelnemen aan voor- en vroegschoolse educatie en opvang. Ook een tweede Raadsaanbeveling
over betaalbare hoogwaardige langdurige zorg is aangenomen. De Raadsaanbeveling stelt
acties voor om de zorg toegankelijker, betaalbaarder en kwalitatief beter te maken.
Ten slotte werd een beleidsdebat gevoerd over de Europese zorgstrategie, waarbij diverse
lidstaten in het bijzonder in gingen op manieren om de beschikbaarheid, kwaliteit,
toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorgdiensten te verbeteren.
Tijdens het beleidsdebat heb ik relevante onderdelen van de nationale stelselherziening
van de kinderopvang toegelicht, zoals dat het kabinet structureel € 2,3 miljard in
de kinderopvang investeert, en werkende ouders een inkomensonafhankelijke vergoeding
van 96% van de kosten gaan krijgen, welke direct betaald wordt aan kinderopvangorganisaties.
Ook heb ik relevante nationale beleidsontwikkelingen rondom langdurige zorg toegelicht.
Bijvoorbeeld dat sinds de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning grote
delen van de langdurige zorg gedecentraliseerd zijn, waarmee is toegewerkt naar financiële
houdbaarheid en het bieden van mensgerichte zorg. Ook heb ik een toelichting gegeven
op het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt zorg- en welzijn» (TAZ), dat de
ambitie heeft om een transitie in gang te zetten naar passende en arbeidsbesparende
zorg, bijvoorbeeld door het inzetten van innovatieve werkvormen en technieken. Zo
hoeven ook in de toekomst niet meer dan 1 op 6 werkenden in zorg en welzijn werkzaam
te zijn.
Overig
De lidstaten bereikten een politiek akkoord over een Raadsaanbeveling over een adequaat
minimuminkomen en sociale inclusie. De Raadsaanbeveling heeft als doel armoede en
sociale uitsluiting tegen te gaan. Om dit te bewerkstelligen wordt aanbevolen dat
lidstaten toereikende inkomenssteun bieden. Daarnaast beoogt het voorstel de bevordering
van de arbeidsmarktintegratie van mensen die kunnen werken. Ik heb namens Nederland
ingestemd met de Raadsaanbeveling.
De Formele Raad keurde ook twee sets Raadsconclusies goed: over de integratie van
personen met een handicap op de arbeidsmarkt, en over gendergelijkheid in ontwrichte
economieën. Namens Nederland heb ik ingestemd met beide Raadsconclusies.
De Formele Raad nam kennis van een voortgangsrapportage van het Tsjechisch Voorzitterschap
over het richtlijnvoorstel gelijke behandeling buiten arbeid (art. 19 VWEU). Ten slotte
presenteerde het inkomende Zweedse Voorzitterschap zijn werkprogramma.
2. Resultaat van de triloogonderhandelingen over het richtlijnvoorstel loontransparantie
Ik informeer u graag over de actuele ontwikkelingen bij het richtlijnvoorstel ter
versterking van de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannen en
vrouwen voor gelijke of gelijkwaardige arbeid door middel van beloningstransparantie
en handhavingsmechanismen (hierna «richtlijnvoorstel loontransparantie»). In de beantwoording
van het Schriftelijk Overleg (SO) dat ik met uw Kamer heb gevoerd over de Geannoteerde
Agenda ter voorbereiding op de Raad WSD d.d. 8 december jl. heb ik aangegeven dat
het Tsjechische Voorzitterschap (namens de Raad) en het Europees Parlement (hierna
«EP») op 30 november jl. een voorlopig akkoord langs politieke lijnen hebben gesloten.
Dit akkoord is de afgelopen weken op technisch niveau verder uitgewerkt. Tijdens de
triloog op 15 december jl. hebben het Tsjechische Voorzitterschap, het EP en de Europese
Commissie een voorlopig triloogakkoord bereikt. Het Voorzitterschap is voornemens
dit akkoord in Coreper7 van 21 december a.s. te laten bekrachtigen.
Ik ben tevreden met het voorlopig triloogakkoord. Het kabinet is steeds voorstander
geweest van het richtlijnvoorstel. Het is een noodzakelijke stap vooruit om het beginsel
van gelijke beloning tussen mannen en vrouwen voor gelijk of gelijkwaardig werk in
de EU te versterken. Maatregelen voor loontransparantie en versteviging van handhaving
zijn nuttige instrumenten om de sociaal onrechtvaardige (onverklaarde) loonkloof tussen
mannen en vrouwen tegen te gaan. Dit richtlijnvoorstel sluit ook goed aan bij de afspraak
in het coalitieakkoord dat er gewerkt wordt aan het beter controleren op loonverschillen.
Het kabinet vindt het, alles afwegende, verstandig om in te stemmen met het triloogakkoord
en is daarom ook voornemens in het Coreper op 21 december a.s. hiermee in te stemmen.
Ik hecht er waarde aan op korte termijn tot overeenstemming te komen in de EU over
dit richtlijnvoorstel en heb mij in dat kader constructief opgesteld in de onderhandelingen.
In deze brief licht ik de positieve houding jegens het voorlopig triloogakkoord toe
door de voornaamste elementen van het akkoord te beschrijven, mijn appreciatie te
geven en op relevante punten de relatie te leggen met de huidige Nederlandse wet-
en regelgeving. De tekst van het voorlopige triloogakkoord is nog niet openbaar, maar
leden van het parlement kunnen de tekst al inzien op het Delegates Portal van de Raad
van de EU.8
Voornaamste elementen uit het voorlopig triloogakkoord
Daar waar de Raadspositie en de positie van het EP bij de start van de triloogfase
op maatregelniveau (in meer of mindere mate) uit elkaar lagen, waren deze op hoofdlijnen grotendeels
in lijn met het oorspronkelijke Commissievoorstel. Deze hoofdlijnen komen terug in
het voorlopig triloogakkoord dat als doel heeft minimumvoorschriften vast te stellen
om de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannen en vrouwen voor
gelijke of gelijkwaardige arbeid te versterken, met name door middel van maatregelen
op het gebied van beloningstransparantie en versterkte handhavingsmechanismen.
Hiertoe worden lidstaten onder meer verplicht de nodige maatregelen te nemen om ervoor
te zorgen dat werkgevers beschikken over beloningsstructuren die waarborgen dat vrouwen
en mannen gelijk worden beloond voor gelijke of gelijkwaardige arbeid. Lidstaten moeten
zorgen dat instrumenten of methoden beschikbaar worden gesteld om de waarde van arbeid
te kunnen beoordelen en vergelijken. Verder zijn verschillende transparantieverplichtingen
opgenomen die deels ook zien op de fase vóór indiensttreding, waaronder het verbod
voor werkgevers sollicitanten te vragen naar hun salarisgeschiedenis. Verder krijgen
werknemers het recht om informatie te vragen aan hun werkgever over hun individuele
beloningsniveau en de naar geslacht uitgesplitste gemiddelde beloningsniveaus voor
categorieën van werknemers die gelijke of gelijkwaardige arbeid verrichten.
Voor werkgevers waarvan het aantal werknemers uitstijgt boven de in het triloogakkoord
opgenomen grenswaarden qua organisatiegrootte geldt een rapportageverplichting inhoudende
dat zij informatie over beloningsverschillen publiek beschikbaar moeten maken. In
het uiteindelijke compromis is een trapsgewijze rapportageverplichting overeengekomen,
waarbij werkgevers met meer dan 250 werknemers elk jaar moeten rapporteren en werkgevers
met tussen 150–250 werknemers elke drie jaar moeten rapporteren. De eerste rapportage
vindt plaats één jaar na omzetting van de richtlijn in nationale wetgeving. Voor werkgevers
met tussen 100–149 werknemers gaat gelden dat zij ook elke drie jaar moeten rapporteren,
maar pas voor het eerst vijf jaar na omzetting van de richtlijn. Nederland heeft zich
actief ingezet voor zo hoog mogelijke grenswaarden en minder frequente rapportageverplichtingen
voor ondernemingen met minder dan 250 werknemers. Aanvullend moeten werkgevers binnen
hun organisatie informatie over beloningsverschillen – verdeeld over categorieën werknemers
die werk van gelijke waarde verrichten – aan hun werknemers en hun vertegenwoordigers
openbaar maken. Wanneer dit beloningsverschil hoger is dan de in het triloogakkoord
opgenomen grenswaarde (5%) en hier geen objectieve en genderneutrale verklaring voor
is, moeten werkgevers in samenwerking met de werknemersvertegenwoordigers een beloningsevaluatie
uitvoeren.
Verder zijn verschillende maatregelen opgenomen die de rechtspositie en de toegang
tot het recht van werknemers versterken, zoals maatregelen gericht op het verbeteren
van juridische procedures rond de naleving van het recht op gelijk loon, bijvoorbeeld
ten aanzien van het recht op compensatie en verjaringstermijnen.
Tot slot bevat het voorstel maatregelen gericht op handhaving en sancties omtrent
het naleven van de verplichtingen uit het richtlijnvoorstel en zijn verplichtingen
opgenomen ten aanzien van monitoring, analyse en bewustwording omtrent gelijke beloning.
Conclusie over het eindakkoord tussen Raad, Commissie en EP
De uitkomst van de onderhandelingen zoals opgenomen in het triloogakkoord is voor
een groot deel in lijn met de Nederlandse inzet zoals deze is verwoord in het BNC-fiche9 en de Algemene Oriëntatie10 van de Raad waar Nederland in december 2021 mee heeft ingestemd. In het BNC-fiche
heeft Nederland positief geoordeeld over het richtlijnvoorstel. Wel is bij een aantal
onderdelen opmerkingen en kanttekeningen geplaatst, bijvoorbeeld ten aanzien van de
verplichting tot minimumboetes en de verplichtingen rond het toezichtsorgaan. Belangrijk
uitgangspunt voor Nederland was dat lidstaten voldoende ruimte zouden krijgen om voor
de lidstaat passende, bij de nationale praktijk aansluitende, maatregelen te nemen.
Daarnaast is in het BNC-fiche het belang benadrukt van proportionele en zo beperkt
mogelijke administratieve lasten voor werkgevers.
Het krachtenveld binnen de Raad is complex gebleken. De opvattingen weken op onderdelen
van elkaar af, bijvoorbeeld ten aanzien van de grenswaarde qua organisatiegrootte
voor de rapportageverplichtingen. Toch is het gelukt om 6 december 2021 een gebalanceerd
compromis binnen de Raad te bereiken.
Het EP heeft in april 2022 haar positie bepaald ten aanzien van het richtlijnvoorstel.11 Hoewel de Raadspositie en de positie van het EP op hoofdlijnen in lijn waren met
het Commissievoorstel, lagen deze op maatregelenniveau bij de start van de triloogfase
ver uit elkaar. Zo zette het EP in op verlaging van de grenswaarde voor rapportageverplichtingen
naar werkgevers vanaf 50 werknemers en was het EP er voorstander van het uitvoeren
van een beloningsevaluatie bij een beloningsverschil van meer dan 2,5%, ten opzichte
van 5% in het Raadscompromis. Verder bevatte het EP-voorstel diverse bepalingen die
niet goed aansloten bij het nationale procesrecht/rechtssysteem van Nederland, zoals
bepalingen over verjaringstermijnen en de verplichting tot minimumboetes. Verder verbreedde
het EP-voorstel de reikwijdte van het richtlijnvoorstel met een aantal bepalingen
ten aanzien van gender, intersectionele discriminatie en de positie van non-binaire
personen.
Ik heb uw Kamer erover geïnformeerd dat gelet op de verschillende posities van het
EP en de Raad (waarbij de standpunten ook binnen de Raad uiteenlopen) er een reële
kans was dat om een compromis te kunnen bereiken de Nederlandse inzet zou moeten worden
aangepast.12 Hoewel Nederland zich in het BNC-fiche positief heeft uitgesproken over de in het
Commissievoorstel opgenomen grenswaarde van 250 werknemers, lag compromisbereidheid
op dit punt voor de hand. Zonder compromisbereidheid zou Nederland niet langer invloed
hebben kunnen uitoefenen op de uitkomst van de onderhandelingen. Het bereikte akkoord
op de grenswaarden is gezien het krachtenveld naar mijn mening een goede uitkomst,
waarbij ik het van belang acht dat de frequentie van de rapportageverplichtingen en
de ingangsdatum van de verplichtingen samenhangen met de grootte van een onderneming.
Dit beperkt de administratieve lasten voor kleinere werkgevers. Tevens ben ik verheugd
dat in het uiteindelijk akkoord is vastgehouden aan de Raadspositie ten aanzien van
het uitvoeren van een beloningsevaluatie.
Op basis van het akkoord dient deze beloningsevaluatie uitgevoerd te worden bij een
beloningsverschil van 5%.13 Ook zijn in het triloogakkoord ten opzichte van de EP voorstellen de bepalingen die
zien op rechtsbescherming en (rechts)handhaving meer in lijn gebracht met de Nederlandse
praktijk en het Nederlands procesrecht.
Alles overziend ben ik van mening dat de Nederlandse onderhandelingsinzet effectief
is geweest en dat in het voorliggend akkoord een goed compromis is gevonden tussen
de Raadspositie en die van het EP. Ik ben ervan overtuigd dat onze actieve bijdrage
aan de vorming van het compromis ertoe heeft geleid dat er is uitgekomen op een voor
Nederland passend compromis. Door goed samen te werken met gelijkgezinden en de Voorzitterschappen
die de onderhandelingen hebben begeleid, zijn voor Nederland veel belangrijke onderdelen
opgenomen in het voorlopig akkoord.
Vervolgproces
Het voorlopig akkoord staat geagendeerd voor het Coreper van 21 december a.s. Dit
betreft nog geen formele instemming. Alvorens het uiteindelijke compromis formeel
ter stemming wordt gebracht dienen er nog verschillende formaliteiten te worden afgerond.
Allereerst zullen de komende weken juristen-linguïsten het voorlopig compromis vertalen
naar alle officiële talen van de EU. Na het beschikbaar komen van de vertaling zullen
het EP en de Raad hier formeel over stemmen.
In het geval zowel het EP als de Raad formeel met het akkoord instemmen, wordt het
akkoord kort erna gepresenteerd in het Publicatieblad van de EU. Vanaf dat moment
hebben lidstaten drie jaar de tijd om de bepalingen uit de richtlijn om te zetten
in nationale wet- en regelgeving.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid