Brief regering : Verslag Landbouw- en Visserijraad 11 en 12 december 2022
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1497
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 december 2022
Met deze brief informeer ik de Kamer over de uitkomsten van de Landbouw- en Visserijraad
die op 11, 12 en uiteindelijk ook 13 december 2022 plaatsvond te Brussel. Daarnaast
maak ik graag van de gelegenheid gebruik om de Kamer een terugkoppeling te geven van
de raadswerkgroep over de concept verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
van 7 december jl. en de motie van de leden Grinwis en Bontenbal over de standaardisering
van de methoden voor het berekenen, meten en verifiëren van koolstofvastlegging en
van regels omtrent certificering van koolstofvastlegging (Kamerstuk 32 813, nr. 895).
I. Verslag Landbouw- en Visserijraad
Vangstmogelijkheden 2023
Zoals gebruikelijk is op de decemberraad gesproken over de vangstmogelijkheden voor
het volgende jaar. Als gevolg van Brexit wordt over het grootste deel van de vangstmogelijkheden
onderhandeld met Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk (VK). Op 9 december jl. zijn
de trilaterale onderhandelingen met het VK en Noorwegen afgerond. De uitkomsten van
deze onderhandelingen maakten onderdeel uit van het voorstel van de Europese Commissie
(Commissie) welke ter besluitvorming voorlag in de Raad.
Bij aanvang van de Raad waren de bilaterale onderhandelingen met het VK en Noorwegen
nog niet afgerond. De Commissie heeft daarom kort voor de Raad een voorstel gedeeld
om voorlopige Total Allowable Catches (TACs) vast te stellen voor de bestanden die
onder deze onderhandelingen vallen.
Naast de bestanden die gezamenlijk met derde landen worden beheerd, is in de Raad
tevens over de autonome EU-bestanden besloten. Hiertoe behoorde ook een voorstel van
de Commissie voor een verlenging van de gesloten periode voor visserij op alle levensfasen
van aal. De onderhandelingen hierover hebben de gehele nacht van de Raad voortgeduurd.
Hiernaast stond ook de verordening voor vangstmogelijkheden 2023 voor de Middellandse
Zee en Zwarte Zee op de agenda.
De Raad nam uiteindelijk met gekwalificeerde meerderheid de verordening vangstmogelijkheden
2023 in EU en non-EU wateren (TAC en quotaverordening) en de verordening vangstmogelijkheden
2023 voor de Middellandse Zee en Zwarte Zee aan.
Aal en bedreigde soorten
De Commissie heeft een voorstel gedaan voor een verlenging van de gesloten periode
voor visserij op alle levensfasen van aal (paling) van 3 naar 6 maanden, ten behoeve
van het herstel van de aal in Europa. Per brief van 14 december 2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1472) bent u over dit voorstel geïnformeerd. Ik heb in deze brief aangegeven mij tegen
deze verlenging te willen verzetten en aangegeven voorstander te zijn van aanscherping
van de beheersmaatregelen voor het herstel van de aal via de Europese Aalverordening.
In dat verband heeft Nederland reeds maatregelen genomen via het nationale aalbeheerplan.
Aalsterfte wordt voornamelijk veroorzaakt door andere mortaliteitsfactoren dan visserij,
waardoor het effect van de visserijmaatregel naar verwachting beperkt zal zijn. Tegelijkertijd
kent de verlenging van de sluitingsperiode grote gevolgen voor individuele bedrijven,
wat ik onwenselijk vind.
Het bleek niet haalbaar uit te komen op een akkoord waarin werd afgeweken van deze
6 maanden sluiting. Wel is in het uiteindelijke akkoord meer maatwerk opgenomen zodat
de lidstaten, naast een aantal voorgeschreven maanden, meer flexibiliteit hebben in
het selecteren in de te sluiten periode(s). Daarbij is van belang te melden dat de
TAC- en Quota-verordening een reikwijdte heeft die niet de binnenwateren betreft.
Voor de aal groter dan 12 centimeter betekent het akkoord dat de visserij gesloten
moet zijn in de maanden september tot en met november – wat reeds overeenkomt met
de huidige gesloten periode – en daarnaast 3 maanden in de periode maart–juli of december.
Daarnaast is voor de glasaalvisserij (aal kleiner dan 12 centimeter) – die in Nederland
niet plaatsvindt – ook flexibiliteit opgenomen gebaseerd op een mogelijke regionalisatie
en de keuze om maanden uit te sluiten van de verplichte gesloten periode. Ik hoop
dat daarmee de aanvoer van glasaal naar Nederland voor zowel uitzet in kader van aalherstel
als kweek van aal voldoende voortgezet kan worden.
Ik heb mij ten volle ingezet voor een inperking van de sluiting en een meer holistische
benadering voor de bescherming van het aalbestand. Bij de stemming over het voorstel
aangaande de vangstmogelijkheden 2023 heb ik in een verklaring mijn ontevredenheid
geuit over de onevenredigheid van de aangenomen maatregelen. Ik zal de komende tijd
in overleg gaan met de stakeholders om daarbij vast te stellen voor welke maanden
de aalvisserij in 2023 gesloten zal zijn. Hier dien ik de Europese Commissie voor
1 maart 2023 over te informeren en op dat moment zal ik u hier uiteraard ook over
informeren.
Uitkomsten trilaterale (EU-NO-VK) onderhandelingen
Voor de Raad is het trilaterale akkoord met VK en Noorwegen ondertekend. In de trilaterale
consultaties met het VK en Noorwegen stonden de vangsthoeveelheden voor schol, kabeljauw,
Noordzeeharing, wijting, schelvis en zwarte koolvis in de Noordzee centraal. Voor
schol (+ 5,8%), kabeljauw (+63%), zwarte koolvis (+18.7%) zijn vangsthoeveelheid overeengekomen
gebaseerd op het wetenschappelijke advies van de International Council for the Exploration
of the Sea (ICES) en de verbeterde toestanden van de bestanden. Voor schelvis en wijting
(Noordzee en oostelijk deel Engels Kanaal) zijn vangstmogelijkheden lager vastgesteld
dan het ICES-advies om het kabeljauwbestand te ontzien. Concreet betekent dit voor
2023 een stijging voor schelvis (+30% i.p.v.160%) en wijting (+25% i.p.v. +214%).
Voor de Noordzeeharing (–5.6%) is een afname vastgesteld overeenkomstig het ICES-advies.
Daarnaast heb ik met betrekking tot haring aangegeven dat Nederland kon instemmen
met een rollover van de verhoogde gebiedsflexibiliteit tussen het Skagerrak en de
Noordzee voor het jaar 2023. De aanleiding is dat er net als vorig jaar een nul-vangstadvies
geldt voor Westelijke Oostzeeharing waardoor de EU heeft bepaald dat er slechts minimale
haringvangsten toegestaan zijn in het Skagerrak in 2023. De TAC voor haring in het
Skagerrak is een combinatie van twee bestanden, Noordzeeharing en Westelijke Oostzeeharing.
Vorig jaar heeft Nederland ingestemd met een eenmalige oplossing. Ook voor dit jaar
zal op verzoek van betrokken lidstaten deze flexibiliteit worden voortgezet aangezien
er nog geen verbetering heeft plaatsgevonden van het westelijke Oostzeeharing-bestand.
Ik blijf in nauw contact met betrokken lidstaten om te zorgen dat de inzet gericht
blijft op een terugkeer naar de eerdere flexibiliteit van 50%.
Uitkomsten bilaterale onderhandelingen Noorwegen en VK
De bilaterale consultaties met Noorwegen zien op de toegang tot elkaars wateren en
de ruil van quota. Daarnaast blijf ik er bij de Europese Commissie op aandringen dat
het boomkorverbod onderdeel blijft van de besprekingen met Noorwegen. De onderhandelingen
met Noorwegen verlopen stroef mede als gevolg van de afspraken over visserij van Noorwegen
met de Russische Federatie die nadelig kunnen zijn voor de EU. Ik heb hierover mijn
zorgen in de Raad geuit. De onderhandelingen zijn niet afgerond en zullen naar verwachting
in de komende periode worden vervolgd.
Tijdens de Raad was er nog geen formele overeenstemming in de bilaterale onderhandelingen
met het VK. Daarom heeft de Commissie kort voor de Raad ook een voorstel gedeeld om
voorlopige Total Allowable Catches (TACs) vast te stellen op basis van 25% van de
TACs van 2022 voor de eerste drie maanden van 2023. Hierbij is rekening gehouden met
seizoensgebonden visserij door waar verantwoord in die gevallen uit te gaan van een
hoger percentage dan 25%. Doordat de voorlopige vangstmogelijkheden zijn vastgesteld
kunnen vissers per 1 januari aanstaande vissen. Dat is, zeker in de tijd dat de uitdagingen
voor de visserijsector al groot zijn, van groot belang.
Mijn hoop is dat op korte termijn formeel overeenstemming met het VK, respectievelijk
Noorwegen, zal worden bereikt. Ik zal u met de dan eerstvolgende Kamerbrief in kader
van de Landbouw- en Visserijraad informeren over de stand van zaken en mogelijke uitkomsten.
Uitkomsten autonome EU-bestanden en de Middellandse Zee en Zwarte Zee verordening
Voor de EU autonome bestanden is een akkoord bereikt over de TACs en quota voor 2023.
Dit betrof geen voor Nederland relevante bestanden maar bestanden in de Iberische
zee (o.a. koolvis en tong).
Meerjarige quota (AOB)
Frankrijk, Portugal en Spanje hebben een aanvullend punt voor de Raad geagendeerd
over meerjarige vangstquota om op deze manier meer duidelijkheid en stabiliteit aan
vissers te kunnen bieden over de vangstmogelijkheden. Daarbij kunnen dergelijke quota
bijdragen aan voedselzekerheid in Europa. Frankrijk, Spanje en Portugal stellen voor
om ICES hierover om advies te vragen en een pilot hierop te starten met enkele bestanden.
Ik heb in de Raad mijn steun uitgesproken voor dit voorstel en daarbij gepleit dat
duurzaamheid van visbestanden een belangrijke voorwaarde dient te zijn. De meeste
lidstaten hebben dit voorstel ondersteund. Als opvolging zal ICES worden verzocht
om onderzoek te doen naar de vaststelling van meerjarige vangstquota voor niet met
het VK of andere derde landen gezamenlijk beheerde visbestanden.
Marktsituatie
Dit agendapunt is een terugkerend onderwerp op de Raad sinds de Russische inval in
Oekraïne. De situatie op de landbouwmarkten is enigszins gestabiliseerd, tegelijkertijd
zal de situatie met hoge inputprijzen aanhouden. In dat kader was Ministers gevraagd
aan te geven hoe zij staan tegenover de inzet van de landbouwcrisisreserve om de (financiële)
effecten van de crisis de dempen, en wat de oogst- en zaaiverwachtingen in hun land
zijn in het licht van de mogelijk verminderde beschikbaarheid van meststoffen.
De marktanalyse van de Commissie liet een vergelijkbaar beeld zien ten aanzien van
oktober. Er is nog steeds veel onzekerheid op de markten door de hoge energie-, kunstmest-
en diervoerprijzen, de droogte in de zomer van 2022 en onduidelijkheid over de 2022/2023
teeltseizoen. De solidariteitscorridors en het verlengen van de Zwarte Zee Graandeal
leveren echter positieve bijdragen. Grondstofprijzen blijven hoog en hoewel een deel
van de voedselprijzen inmiddels flink is gedaald richting het vooroorlogse niveau,
is dit nog niet terug te zien in de consumenteninflatie. Volgens de Commissaris zou
de inzet van de landbouwcrisisreserve mogelijk solaas kunnen bieden om de agrariërs
te ondersteunen, hoewel de omvang van het budget (€ 450 miljoen) geen oplossing kan
zijn voor alle uitdagingen.
Ook vanuit de lidstaten kwamen op het gebied van marktontwikkelingen geen nieuwe zorgen
naar voren. Veel lidstaten gaven aan nog steeds bezorgd te zijn over de marktsituatie.
Meerdere lidstaten wezen op de negatieve rol die Rusland hierin speelt en de verschrikkelijke
aanvallen op Oekraïne die ook in de afgelopen dagen weer plaats hebben gevonden.
Over de verwachtingen voor de zaai- en oogstmogelijkheden van het huidige en de aankomende
seizoenen, werd door lidstaten een wisselend beeld geschetst. Vanwege de droogte van
de afgelopen maanden is in sommige lidstaten sprake van minder oogst en in andere
lidstaten sprake van meer oogst. De beschikbaarheid en betaalbaarheid van meststoffen
in de nabije toekomst baarde veel lidstaten zorgen. Zij vrezen dat minder meststoffen
ook zal leiden tot minder goede oogsten.
Met betrekking tot de inzet van de landbouwcrisisreserve gaf het merendeel van de
lidstaten aan hier positief tegenover te staan. Wel waren er zorgen over de timing
(2023 is nog niet begonnen en nu zou de pot al leeg kunnen gaan), het gelijke speelveld
(bij mogelijkheden tot staatssteun kunnen landen niet op gelijke wijze nationale bijdragen
aanvullen) en de totale beschikbare bedragen (ontoereikend). Ik heb hier, net als
een aantal andere lidstaten, aangegeven niet voor gebruik van de landbouwcrisisreserve
te zijn, vanwege o.a. de timing (2023 nog niet begonnen) en het risico dat er aan
het eind van komend jaar een inhouding op de directe betalingen van boeren nodig zal
zijn om de reserve weer aan te vullen. In relatie tot meststoffen zie ik op korte
termijn nog geen grote effecten op het huidige zaai- en oogstseizoen. Wel maak ik
mij op de lange termijn zorgen over de beschikbaarheid en betaalbaarheid en vind ik
het daarom zaak dat er goed gekeken wordt naar alternatieven.
Dit onderwerp zal wederom geagendeerd staan op de agenda van de Landbouw- en Visserijraad
van 30 januari 2023.
Strategische GLB-plannen: huidige situatie en nieuwe uitdagingen
Ook bij de gedachtewisseling over het nieuwe GLB en de NSP’s van lidstaten, had het
voorzitterschap vooraf twee vragen gesteld om de gedachtewisseling richting te geven:
1. Liggen lidstaten op schema om het nieuwe GLB in te voeren en zien zij op dit moment
reden om hun NSP aan te passen (en waar), en 2. Zien lidstaten uitdagingen bij de
implementatie van hun NSP, vooral in het eerste jaar en in relatie tot controle?
Tijdens de Raad, op 12 december, waren alle Nationaal Strategische Plannen goedgekeurd,
behalve die van Nederland. Dit werd tijdens de vergadering ook benadrukt door de Tsjechische
voorzitter, die wees op het belang van goedkeuring in relatie tot tijdige implementatie;
de implementatie is volgens hem al uitdagend genoeg. Het nieuwe GLB voorziet namelijk
in een enorme omslag naar duurzaamheid. De lopende transitie in de landbouw wordt
ondersteund door boeren doelgericht te gaan belonen voor geleverde maatschappelijke
prestaties. Ook ons NSP voorziet hierin. Ik ben trots op ons ambitieuze plan, dat
na veel overleg in gezamenlijkheid met stakeholders tot stand is gekomen en waar ambtelijk
vanuit de Commissie al een informele goedkeuring op lag. Ik heb dit ook zo gezegd
tijdens de gedachtewisselingen en benadrukt dat het spijtig is dat onze boeren nog
steeds in onzekerheid leven. De late goedkeuring knelt ook bij de uitvoerende diensten
die hard werken om alles tijdig geïmplementeerd te krijgen. In relatie tot de eerste
vraag heb ik aangegeven momenteel geen directe aanleiding tot aanpassing van ons plan
te zien.
Vanuit de andere lidstaten ging ook veelvuldig het geluid op dat zij tegen grote uitdagingen
aanlopen bij de tijdige implementatie. Nagenoeg alle lidstaten riepen de Commissie
daarom op om flexibiliteit te tonen in het eerste jaar van het nieuwe GLB, ook waar
het gaat om controle. Daarnaast was er veel waardering voor de constructieve gesprekken
en samenwerking die alle landen, waaronder Nederland, hebben ervaren met de ambtelijke
diensten van de Commissie in het opstellen van hun NSP. Veel lidstaten wezen ook op
de grote uitdagingen waar de agrarische sector de aankomende jaren voor staat. In
dit licht waren lidstaten blij met de mogelijkheid om aanpassingen te kunnen doen
in hun NSP. Een enkele lidstaat gaf aan hier nu al in beperkte mate gebruik van te
zullen gaan maken.
In zijn slotwoord besteedde de Commissaris aandacht aan de Nederlandse landbouwsector.
Hij noemde deze zeer productief en gaf aan dankbaar te zijn voor de bijdrage van de
Nederlandse boeren aan de voedselzekerheid. Tegelijkertijd legde de Commissaris nadruk
op de intensiviteit van de Nederlandse landbouwsector, met negatieve gevolgen voor
milieu en klimaat. Hij rondde zijn gedachtegang af met de opmerking dat hij er zeker
van was dat het NSP van Nederland op 13 december, na behandeling in het College van
Commissarissen, goedgekeurd zou worden. Dit is inmiddels gebeurd.1
Evaluatie van de EU-wetgeving op het gebied van dierenwelzijn
De Commissie heeft de huidige EU-dierenwelzijnswetgeving geëvalueerd. Uit de evaluatie
blijkt dat, hoewel de bestaande regelgeving positieve verandering heeft gebracht,
er nog verdere ruimte voor verbetering is en de huidige wetgeving toe is aan herziening.
Ook recent verschenen ESFA-rapporten bevestigen dit. Ook op dit onderwerp had het
voorzitterschap vooraf twee vragen gedeeld om de gedachtewisseling richting te geven:
1. Hoe staan lidstaten tegenover herziening van de dierenwelzijnswetgeving, in het
licht van de (economische) ontwikkelingen en uitdagingen, en 2. Wat zijn de prioriteiten
met betrekking tot nieuwe wetgeving?
Lidstaten spraken zonder uitzondering uit dat zij dierenwelzijn van belang vinden
en dat de huidige EU dierenwelzijnswetgeving een opfrisbeurt kan gebruiken. Door veel
lidstaten werd hierbij ook benadrukt dat EU-burgers om een herziening van de wetgeving
vragen. De mate waarin lidstaten aanpassingen willen en wanneer, verschilt wel duidelijk.
Zo zijn er een aantal koplopers, waaronder ook Nederland, die inzetten op een ambitieuze
herziening van de wetgeving. Tegelijkertijd werden door veel lidstaten nog aandachtspunten
naar voren gebracht: de noodzaak van voldoende ruime overgangsperioden (geleidelijke
benadering), het belang van effectbeoordeling/impact assessment, het toepassen van
dezelfde normen voor import uit derde landen (gelijk speelveld, concurrentiepositie),
het meenemen van soorten in de nieuwe wetgeving die er nu nog niet – of slechts summier
– in staan, het baseren van de nieuwe wetgeving op nieuw wetenschappelijk inzicht,
en (financiële) ondersteuning om te helpen met de transitie. Als prioriteit werd veelvoudig
genoemd de verbetering bij vervoer en in het bijzonder lange afstandsvervoer, het
stoppen van doden van ééndagshaantjes, en etikettering voor dierenwelzijn.
Ik heb benadrukt dat dierenwelzijn ons aan het hart gaat en dat het gerechtvaardigd
is om hier onverminderd op in te blijven zetten, onder andere op basis van EFSA-adviezen.
Als voorbeelden van prioriteiten heb ik aangehaald: diersoort-specifieke regelgeving
voor diersoorten waarvoor deze nu nog ontbreekt, het op verantwoorde wijze uitfaseren
van kooihuisvesting, meer ruimte voor dieren, het verder uitfaseren van ingrepen en
van houden/fokken van dieren met kenmerken die schadelijk zijn voor hun welzijn en
gezondheid, uitgaan van het zogenaamde 5-domeinenmodel, en het instellen van een verbod
op de pelsdierhouderij in de EU. Ook heb ik het pleidooi herhaald voor het beëindigen
van lange afstandstransporten van levende dieren over zee en land naar derde landen
en het uitfaseren van bepaalde bedwelmingsmethoden bij het doden van dieren. Verder
heb ik het voornemen van de Commissie onderschreven om te onderzoeken of dierenwelzijnsregels
voor importproducten kunnen worden opgesteld, ten minste gelijkwaardig aan die van
de EU en onder inachtneming van de WTO-regels.
De Commissie is van plan om eind september 2023 haar voorstellen te publiceren; dit
is onder Spaans voorzitterschap.
Verordening betreffende geografische aanduidingen en kwaliteitsregelingen (AOB)
De Commissie gaf aan graag zo snel mogelijk een algemene oriëntatie van de Raad te
zien over het voorstel verordening geografische aanduidingen en kwaliteitsregelingen.
Het algemene doel van de verordening is om de invoering van geografische aanduidingen
(GA’s) in de hele EU te vergemakkelijken. Belangrijke doelstellingen in het voorstel
zijn: het versterken van de bescherming van geografische aanduidingen; het aantrekkelijker
maken voor deelname en harmonisatie en vereenvoudiging van het proces.
Het Tsjechische voorzitterschap had drie hoofdzaken geïdentificeerd waarover nog verder
gesproken moet worden: de rol die de European Union Intellectual Property Office (EUIPO)
speelt bij het beoordelen van GA’s, producenten groepen en erkende producentengroepen,
en de bescherming van GA’s in het domeinnamen systeem. Op deze punten bestaan nog
grote verschillen tussen lidstaten, waarbij een groep vooral zuidelijke lidstaten
momenteel scherp in de discussie zit omdat zij veel GA’s, en dus grote belangen, hebben.
De uitwerking van de verordening zal verder opgepakt worden onder het Zweedse voorzitterschap.
Verordening inzake het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (AOB)
Onder dit diversen punt gaf het voorzitterschap een stand van zaken over de verordening
duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen (SUR). In de afgelopen periode is er veel
gesproken over dit voorstel. Het is voor veel lidstaten te ambitieus. Bovendien hebben
zij het gevoel niet goed in te kunnen schatten wat de gevolgen zijn van het voorstel
op de oogst van landbouwproducten en de voedselzekerheid. Daarom heeft een grote groep
lidstaten de Commissie verzocht een aanvullende effectbeoordeling uit te voeren waarin
er aandacht is voor voedselzekerheid (brief van de Ministerie van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit van 2 december 2022). Het officiële verzoek hiertoe staat als
hamerstuk op de agenda van de aankomende transportraad. Dit komt omdat hierover op
basis van een gewone meerderheid van stemmen al overeenstemming is bereikt tussen
lidstaten zodat geen discussie meer wordt voorzien. Nederland heeft bij de behandeling
van het verzoek door de raadswerkgroep aangegeven niet in te kunnen stemmen met de
aanvullende effectbeoordeling op de manier zoals dit verzoek beoogt, gelet op de te
voorziene impact op de duur van de behandeling. De verwachting is dat de Transportraad
een Raadsconclusie (het verzoek aan de Commissie) oplevert, deze zal vervolgens worden
overgebracht aan de Commissie die zich hierop beraadt. Ik zal uw Kamer informeren
over het verloop.
Tijdens de Landbouw- en Visserijraad zegden veel lidstaten toe wel in de tussentijd
door te willen gaan met de besprekingen van het voorstel. De besprekingen mogen echter
enkel over de onderdelen van het voorstel gaan die geen onderwerp zijn van de aanvullende
effectenbeoordeling. Daar het verzoek vanuit de lidstaten zeer breed is, is het op
dit moment niet te overzien welke onderdelen van het voorstel dan besproken zullen
worden. Ook de reductiedoelen per lidstaat konden nog op veel weerstand rekenen; ze
zouden vooral niet genoeg rekening houden met de specifieke noden in de lidstaten,
denk bijvoorbeeld aan klimatologische situatie per lidstaat of regio. Ik heb tijdens
de Raad, samen met een groep van vier andere lidstaten, aangegeven dat we ons op dit
moment geen vertraging in het behandelen van het voorstel kunnen permitteren.
De Commissie heeft nog niet expliciet toegezegd dat er een aanvullende effectenbeoordeling
komt. Wel gaf Commissaris Kryakides aan bereid te zijn om in de verdere besprekingen
zich constructief op te stellen.
Conferentie geharmoniseerde etikettering op de voorkant van verpakkingen (AOB)
Onder dit diversen punt had het voorzitterschap een terugkoppeling van de conferentie
van 10 november jl. voorbereid. Tijdens de conferentie en in de discussies in werkgroepen
is duidelijk geworden dat de standpunten van lidstaten op Front-of-Package (FOP) uiteen
liggen wanneer het gaat om welk systeem gebruikt zou moeten worden. Nederland, en
andere lidstaten die uitgesproken voorstander zijn van een FOPNL (front-of-pack nutritional
labeling) systeem, waren niet uitgenodigd voor de conferentie.
In principe zijn lidstaten het erover eens dat een geharmoniseerd systeem van etikettering
op de voorkant van verpakkingen het de consument makkelijker moet kunnen maken om
een gezonde keuze te maken. Consensus is er ook over dat het uiteindelijke systeem
gebaseerd zou moeten zijn op wetenschappelijke inzichten, transparant (hoe het werkt)
moet zijn en niet tot veel administratieve rompslomp moet leiden. Bij een aantal lidstaten
heerst momenteel echter nog de angst dat sommige methodes voor FOP nadelig uitpakken
voor individuele producten en/of meer algemeen het mediterrane dieet. Hier zou het
kunnen raken aan, en precies het tegenovergestelde resultaat kunnen hebben als, het
beleid om GA’s te promoten. Een groep landen stelt dan ook voor om een uitzondering
te maken voor producten met een geografische aanduiding.
Ik heb de Commissie gevraagd zo snel als mogelijk met een voorstel voor een geharmoniseerd
systeem te komen. De Commissie gaf aan momenteel nog een effectenbeoordeling uit te
laten voeren door EFSA zodat het uiteindelijke voorstel gebaseerd zal zijn op stevige
wetenschappelijke bewijzen.
II. Raadswerkgroep duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen 7 december jl.
Voorafgaand aan de Landbouw- en Visserijraad vond op 7 december jl. de vierde bespreking
plaats in de Raadswerkgroep over het voorstel. Op uw verzoek informeer ik u in dit
verslag ook over de uitkomsten hiervan.
Geïntegreerde gewasbescherming
Bij het vervolg van de artikelsgewijze behandeling van het hoofdstuk geïntegreerde
gewasbescherming (artikel 14) gaven veel lidstaten aan dat zij moeite hebben met de
rapportageverplichtingen in het voorstel voor de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming
(IPM). Deze houdt in dat lidstaten één of meer competente autoriteiten aanwijzen die
zorgen voor één elektronische register waarin professionele gebruikers zowel het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen registreren (in lijn met de verplichting o.b.v. artikel 67
van de Verordening gewasbescherming EC 1107/2009) als de toepassing van IPM (o.b.v.
verplichtingen in het voorstel). Veel lidstaten maakten opmerkingen over de gedetailleerdheid
van de verplichting, administratieve lasten voor agrariërs en de borging van privacy
en databescherming. Nederland heeft aangegeven dat de verplichting om de toepassing
van IPM te registreren nationaal al van kracht is via de gewasbeschermingsmonitor.
Deze monitor is nu vormvrij. Ook heeft Nederland ingebracht dat het gebruik van één
elektronisch register kan bijdragen aan een beter controleerbaar gebruik van middelen
en de toepassing van IPM. Bovendien biedt zo’n register kansen aan telers om de IPM
werkwijze inzichtelijk te maken en te optimaliseren. Volgens de Commissie is de rapportageverplichting
gericht op de hoogstnoodzakelijk gegevens. De Commissie heeft verder toegezegd te
bezien hoe borging van privacy en databescherming voor nationale registers geharmoniseerd
kan worden, bijvoorbeeld via standaarden.
Presentaties commissie
Op verzoek van onder meer Nederland en Frankrijk heeft de Commissie de voortgang gepresenteerd
in het bevorderen van alternatieven voor chemische gewasbeschermingsmiddelen. Zo rond
de Commissie op dit moment een studie af over de inzet in de EU van biologische bestrijders
en de wijze waarop deze op de markt komen. Dit is (nog) niet EU-geharmoniseerd. Verder
gaf de Commissie een update over o.m. nieuwe gentechnieken. De Commissie is dit jaar
begonnen met een effectbeoordeling voor nieuwe wetgeving en zal in de eerste helft
van 2023 met een voorstel hiervoor komen. Ook heeft de Commissie haar (stappen)plan
naar 2030 gepresenteerd voor het bevorderen van biologische gewasbeschermingsmiddelen,
waarbij is gemeld dat begin 2023 een subsidie wordt opengesteld voor de beoordelingsautoriteiten
van gewasbeschermingsmiddelen in lidstaten. Hiermee kunnen zij (extra) experts aantrekken
voor de beoordeling van stoffen en middelen. Die subsidiëring juich ik toe. Dit is
in lijn met de motie-Van Campen e.a. (Kamerstuk 22 112, nr. 3506), die onder meer vraagt om een evenredige bijdrage van lidstaten ten aanzien van
goedkeuring en toelating van nieuwe middelen. Nederland heeft Frankrijk gesteund in
de oproep dat het bevorderen van deze alternatieven hard nodig is om de doelen uit
de Van-boer-tot-bord-strategie en het voorstel voor de verordening te behalen.
Planning vervolg
Het Tsjechische voorzitterschap gaf bij haar afsluiting aan dat zij het onderwerp
gevoelige gebieden, doorschuift naar het Zweedse inkomende voorzitterschap. Zweden
maakte duidelijk dat zij de besprekingen voortzetten in de eerste helft van 2023.
In totaal worden zeven inhoudelijke raadswerkgroep-besprekingen gepland. Deze vinden
plaats op 27 januari, 6–7 februari, 6 maart, 28 maart, 26 april, 16 mei en 6 juni.
Er is nog geen duidelijkheid over de inhoudelijke onderwerpen die behandeld worden.
III. Motie Grinwis en Bontenbal over standaardisatie van methoden voor de certificering
van koolstofvastlegging
De Kamer heeft met de motie van de leden Grinwis en Bontenbal de regering verzocht
tot een standaardisering te komen van de methoden voor het berekenen, meten en verifiëren
van koolstofvastlegging en van regels omtrent certificering van koolstofvastlegging
(Kamerstuk 32 813, nr. 895). De motie heeft specifiek betrekking op koolstofvastlegging gerelateerd aan landgebruik.
Een eerste stap om te komen tot standaardisatie is het verkennen van de mogelijkheden
daartoe. Dit vergt een inventarisatie en onderlinge vergelijking van huidige methoden
die zijn ontwikkeld in Nederland. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)
heeft deze inventarisatie gemaakt in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit. Het rapport met bijbehorende overzichtstabellen is in te zien
via de website van RVO: Inventarisatie van Nederlandse Methodedocumenten voor Koolstofvastlegging (rvo.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat er in Nederland drie organisaties zijn die openbaar
gepubliceerde methodedocumenten aanbieden aan projectuitvoerders die koolstofcertificaten
willen verkrijgen. Dit zijn Stichting Nationale Koolstofmarkt (SNK)2, de Climate Cleanup Foundation (CCF) en Bureau Waardenburg (BW). De methodedocumenten
van CCF en BW zijn echter nog in ontwikkeling. De openbare methodedocumenten zijn
onder te verdelen in vier categorieën, overeenkomstig de drie onderdelen van het klimaatbeleid
gericht op landgebruik en overig. Dit zijn 1) veenweiden, 2) bomen, bossen en natuur,
3) minerale landbouwbodems en 4) overig: vezelgewassen voor langdurige vastlegging
in producten en «blue carbon» – koolstofvastlegging in oceanen en kustgebieden.
De onderlinge vergelijking van de in totaal 11 methodedocumenten van SNK, CCF en BW
laat zien dat deze overeenkomen in de aanwezigheid van regels over additionaliteit,
al verschillen de regels wel van elkaar. Ook zijn er overeenkomsten in de regels over
rapportage (in alle methodedocumenten verplicht) en verificatie (in alle methodedocumenten
door een externe partij), maar de regels over rapportagefrequentie en diepgang van
de rapportage verschillen. Verder zijn er verschillen in de regels over minimale projectduur
en verlenging na afloop van de projectduur en in de regels over monitoring (frequentie
en grondigheid). Het rapport geeft voor ieder van bovenstaande elementen mogelijke
alternatieven om meer overeenkomstigheid te creëren tussen methodedocumenten. Dit
betreft vooral het vaststellen van eenduidige regels door de organisaties zelf.
Ik zal hierover in gesprek gaan met de desbetreffende organisaties en daarbij aangeven
dat het ook in het belang van de vrijwillige koolstofmarkt zelf is om meer overeenkomstigheid
te creëren tussen methodedocumenten. Ik kan organisaties echter nergens toe verplichten,
aangezien de vrijwillige koolstofmarkt in Nederland een vrije markt is. Ik neem deze
bevindingen tevens mee in de beoordeling van het nieuwe voorstel van de Europese Commissie
betreffende de certificering van koolstofverwijdering3. Hierin zijn kwaliteitscriteria opgenomen waar koolstofverwijderings-activiteiten, waaronder koolstoflandbouw, aan moeten voldoen om in aanmerking
te komen voor certificering onder het vrijwillige certificeringskader. Ik gebruik
de bevindingen van het rapport en de uitkomsten van de gesprekken met de organisaties
in Nederland ook bij de totstandkoming van de gedelegeerde handelingen voor certificeringsmethodologieën,
die zijn aangekondigd in het Commissievoorstel.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
Indieners
-
Indiener
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit