Brief regering : Verzamelbrief Personen- en Familierecht
33 836 Personen- en familierecht
Nr. 78
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 december 2022
In mijn eerste jaar als minister heb ik verschillende keren met u gesproken over de
beleidsmatige opgaven binnen het personen- en familierecht. Met deze brief informeer
ik u over een aantal recente ontwikkelingen op het gebied van personen- en familierecht.
In deze brief ga ik concreet in op de volgende aandachtsgebieden:
1. Contactverlies tussen ouder en kind
2. Landenanalyse interlandelijke adoptie
3. Internationale kinderontvoering
4. WODC-rapport eenvoudige adoptie
5. Nazorg bij afstand van een kind ter adoptie en bevallen onder geheimhouding
6. Gezamenlijk gezag door erkenning
7. Afleidingsregels voor gezag en de pilot gezagsmodule
8. Stopzetten incassering ouderbijdragen van vóór 2015
Tevens geef ik invulling aan een aantal moties en toezeggingen die ik dit jaar heb
gedaan inzake:
– Het verzoek van uw Kamer van 9 november jl. om een nadere toelichting te krijgen op
de landenanalyse in relatie tot de adviezen terzake van de Raad voor Strafrechttoepassing
en Jeugdbescherming.
– De toezegging om uw Kamer na de zomer 2022 te informeren over gesprekken met ouders
die slachtoffer zijn geworden van een internationale kinderontvoering (n.a.v. motie
SP over het bieden van betere bijstand aan ouders).
– De toezegging aan Eerste Kamerleden Dittrich (D66), Doornhof (CDA), De Blécourt-Wouterse
(VVD) en Van Dijk (SGP) om de bestaande voorlichting rondom gezag waar mogelijk te
verbeteren en uit te breiden (Handelingen I 2021/22, nr. 21, item 11).
– De toezegging aan het Eerste Kamerlid Recourt (PvdA) om te bezien hoe het afleidingsstelsel
van de gezagssituatie in de praktijk werkt en de Kamer over de uitkomsten te informeren
(Handelingen I 2021/22, nr. 21, item 11).
– Het WODC-onderzoek naar eenvoudige adoptie. In commissiedebat van 24 maart jl. (Kamerstuk
33 836, nr. 69) heb ik toegezegd uw Kamer hierover te informeren (Kamerstuk 33 836, nr. 77).
Als bijlage bij deze brief treft u een geactualiseerd overzicht aan van de voortgang
van het Wetgevingsprogramma Modernisering personen- en familierecht.1 Het overzicht bevat telkens de status of verwachte volgende stap en een aanduiding
van de aanleiding voor het wetgevingstraject, zoals coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk
35 788, nr. 77), EU-verplichting, aangenomen motie of toezegging aan het parlement.
Verder treft u als bijlagen het WODC-rapport eenvoudige adoptie met Engelse en Nederlandse
samenvatting en de Behoefteverkenning Internationale Kinderontvoering.
1. Contactverlies tussen ouder en kind
Het komt helaas nog te vaak voor dat het kind na een scheiding wordt weggehouden bij
de andere ouder of dat het kind, al dan niet door druk van de ene ouder, zijn eigen
vader of moeder niet meer wil zien. Dit heet contactverlies of ouderverstoting. Het
leidt tot schrijnende gezinssituaties en soms tot blijvende schade, bij zowel het
kind als de ouders en de sociale omgeving.
De afgelopen periode is de nieuwe landelijke werkwijze op complexe omgangsproblematiek
verder gebracht en verstevigd. Hierin zijn de aanbevelingen van het Expertteam Ouderverstoting/Complexe
omgangsproblematiek meegenomen. Ook zijn hierin de motie van de leden Van Nispen en
Bergkamp2 betrokken over het verstevigen van de rol van de politie bij het voorkomen van ouderverstoting
en de motie van de leden Van Nispen en Ellian3 over het uitwerken van een werkwijze conform de aanbeveling van het Expertteam Ouderverstoting.
Hieronder ga ik in op de concrete acties en maatregelen, die bestaan uit:
1. Het in de praktijk ervaring opdoen met de nieuwe werkwijze en de inzet van een scheidingsadviesteam
om contactverlies zoveel mogelijk te voorkomen.
2. Het investeren in de landelijke verspreiding van de werkwijze en het versterken van
de professionals die om de gezinnen in scheiding heen staan.
3. Het verstevigen van de aanpak en samenwerking bij complexe scheidingszaken waarbij
de omgangsafspraken niet worden nageleefd en sprake kan zijn van veiligheidsproblemen.
1. De specialist contactverlies en het scheidingsadviesteam
Aan de nieuwe werkwijze, zoals deze in 2021 is ontwikkeld in de pilot specialist contactverlies
van het Programma Scheiden zonder Schade (hierna: programma SzS), ligt een nieuw ontwikkelde
visie ten grondslag. Deze visie is vertaald in handelingsprincipes voor professionals.
Deze handelingsprincipes zijn, zoals eerder met uw Kamer gedeeld,4 een hulpmiddel en leidraad bij het toepassen van de nieuwe werkwijze in de praktijk.
Toepassen in de praktijk: samenwerking zorg en recht
De komende twee jaar gaan we de nieuwe werkwijze intensief toetsen in de praktijk
in een omvangrijker experiment in de regio Haaglanden.5 Hiervoor wordt een team ingezet van vier specialisten – een scheidingsadviesteam
– met verschillende achtergronden, waaronder iemand met volwassen ggz expertise en
een mediator. Dit team gaat minimaal 100 gezinnen begeleiden waarbij scheidingsproblematiek
en (dreigend) contactverlies speelt, en die vaak langdurig te maken hebben met de
jeugdbeschermingsketen waardoor zowel juridische professionals als een groot aantal
hulpverleners betrokken zijn. Door de specialisten wordt in die situaties gekeken
naar de aard van het conflict, de ingezette interventies en hun resultaat, en de mogelijkheden
om contactverlies te voorkomen of te verhelpen. Daarbij wordt bepaald wat de route
is om tot een duurzame oplossing van het conflict te komen en welke bijdrage dat van
de betrokken professional, ouders en sociale netwerk vraagt. Daarom werken in het
experiment een wijkteam, het kenniscentrum kind en scheiding (hierna: kenniscentrum)
en het scheidingsadviesteam met elkaar samen. Oók is er een korte lijn met de rechtspraak
binnen het experiment. Indien nodig, wordt het gezin doorgeleid naar de alternatieve
juridische procedure, zoals tevens is ontwikkeld binnen het programma SzS.6 Hierin zijn kortere termijnen, snelheid, en een meer samenwerkende vorm (in plaats
van het «toernooimodel») uitgangspunt.
Het vroegtijdig opbouwen van deze duurzame samenwerking tussen álle betrokkenen staat
centraal, dus zowel met ouders als met het sociale netwerk en de professionals rondom
een gezin.
De nieuwe werkwijze
De focus van de nieuwe werkwijze ligt op het (vroeg)signaleren van omgangsproblemen,
het snel zicht krijgen op de kern van het probleem en op het slaan van een brug tussen
professionals uit zorg en recht.
Uitgangspunt is dat ouders medeverantwoordelijk worden in het concretiseren van de
hulpvraag en de mogelijkheden voor het herstel van contact en/of een passend hulpaanbod.
Om beter en sneller zicht te krijgen op de kern van het probleem en de conflictsituatie
gaan de professionals binnen het experiment in de praktijk werken met de triagelijsten,
zoals ontwikkeld in het programma SzS. Op die manier kunnen zij vroegtijdig in beeld
krijgen of er sprake is van een acuut veiligheidsprobleem of dat relatie- en scheidingsproblemen
de primaire oorzaak van zorgen zijn. In het laatste geval zal het gezin vanaf het
eerste moment worden geholpen vanuit de integrale samenwerking tussen de professionals
uit het wijkteam en het kenniscentrum, met ondersteuning van het scheidingsadviesteam.
De professionals die betrokken zijn bij het experiment worden op dit moment geschoold
in deze nieuwe werkwijze en de manier van samenwerken.
2. Landelijke verspreiding van de nieuwe werkwijze
Voor het landelijk inzetten van deze werkwijze ligt de sleutel bij de inzet van de
juiste expertise, kennis en kunde op een zo vroeg mogelijk moment in het scheidingsproces.
Hiervoor is deskundigheidsbevordering en een mindsetverandering onder de professionals
in het hele scheidingsdomein nodig en een actieve betrokkenheid van het sociale netwerk.
Van belang daarbij is een «omslag» naar het denken in de mogelijkheden die professionals
hebben om het gezin vroegtijdig te helpen in plaats van zorg proberen af te dwingen
vanuit het «veiligheidsdenken» om een complexe scheidingssituatie beheersbaar te maken.
Hiervoor faciliteert het Ministerie van JenV workshops en inspiratiesessies in alle
regio’s. Hierin krijgen professionals praktische tools, zoals de handelingsprincipes,
aangereikt die hen helpen vanuit de nieuw ontwikkelde werkwijze naar dezelfde scheidingscasus
en de onderliggende problematiek te kijken. Daarnaast wordt er informatie gedeeld
met de proeftuinen van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming en wordt de
werkwijze en achterliggende visie via de bestaande kanalen verspreid.
Door de professionals in het hele land de handvatten te geven om de handelingsprincipes
toe te passen in de praktijk, verbreden en versterken we de kennis maximaal. Hierdoor
kunnen zo snel mogelijk zoveel mogelijk gezinnen worden geholpen om alsnog tot een
duurzame oplossing te komen over de omgang in het belang van het kind. Het is evenwel
een traject van de lange adem en een veranderopgave die niet van «bovenaf» opgelegd
kan worden.
3. Naleving en handhaving van omgangsregelingen
Ondanks alle inzet op preventie, is er helaas altijd een groep – circa 15% – waarbij
het niet lukt om contactverlies te voorkomen en de situatie dreigt te escaleren doordat
omgangsafspraken niet worden nageleefd of gefrustreerd. In deze zaken kan tegelijkertijd
vaak zorg om acute en/of dreigende onveiligheid en/of samenloop met een vermoeden
van strafbare feiten spelen. Als er sprake is van (acute of structurele) veiligheidsproblemen,
zoals bijvoorbeeld kindermishandeling of huiselijk geweld, moet er ruimte zijn voor
ingrijpen door bijvoorbeeld de inzet van interventies, sancties en/ of beschermingsmaatregelen.
Daarom zijn de afgelopen periode de gesprekken met de politie, maar ook met het Openbaar
Ministerie (OM), Veilig Thuis (VT) en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) geïntensiveerd
en de werkwijze op complexe omgangsproblematiek verder onder de aandacht gebracht.
Centraal daarbij staan het verstevigen van de samenwerking en de bestaande werkwijzen
beter op elkaar te laten aansluiten.
Vroegtijdige samenwerking tussen zorg en straf
De politie, het OM, VT, de Reclassering en de RvdK werken in het Landelijk Netwerk
Zorg Straf aan de vroegtijdige en intensieve samenwerking als er sprake is van huiselijk
geweld en kindermishandeling.7 Hierin wordt door genoemde partijen ook aandacht besteedt aan complexe omgangsproblematiek
in relatie tot de vroegtijdige samenwerking zorg/straf. Zo schakelt de politie bij
vermoedens van onveiligheid, in gezinssituaties waarbij omgangsproblemen spelen, meteen
met VT.
Specifiek op het terrein van complexe omgangsproblematiek en (dreigend) contactverlies
zijn er nog verdere stappen te maken. In de casuïstiek waar deze organisaties mee
te maken hebben, spelen vaak complexe scheidingsproblemen en niet naleving van gemaakte
omgangsafspraken, die door de betrokken professionals niet altijd als zodanig worden
gesignaleerd. De mogelijkheden die er in dat kader zijn om adequaat te handelen, kunnen
worden vergroot.
Hier zet ik mij de komende periode verder op in. Dit doe ik door in en via alle bestaande
regionale netwerken zorg-straf de kennis over de werkwijze op complexe omgangsproblematiek
verder onder de aandacht te brengen en te verbinden met de werkwijze uit Veiligheid
Voorop.8 Hierbij worden ook nadrukkelijk de bovengenoemde handelingsprincipes ingezet. We
zien dat steeds meer professionals intern en extern met elkaar een dialoog voeren
over de wijze waarop ze de handelingsprincipes toepasbaar kunnen maken binnen hun
eigen organisatie. Op die manier weten professionals beter hoe te signaleren, handelen
en samen te werken in de situaties waarbij complexe omgangsproblemen spelen na scheiding.
Dit is een eerste stap naar handelingsperspectief voor iedere professional die met
deze omgangsproblematiek van gezinnen te maken krijgt.
Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over het concreet beschikbaar stellen van kennis
en informatie over de werkwijze inzake complexe omgangsproblematiek aan de betreffende
professionals via de bestaande kanalen. De belangrijkste daarvan is de webpagina9 waar alle informatie en werkwijzen te vinden zijn over Veiligheid Voorop. Afgesproken
is dat de afzonderlijke organisaties, zoals de politie, VT en de RvdK, en regionale
netwerken deze informatie vervolgens verder verspreiden. Als vervolgstap wordt nu
met bovengenoemde partijen bekeken of en hoe de kennis over de werkwijze complexe
omgangsproblematiek expliciet onderdeel kan worden van opleidingen of scholingsmodules.
Met VT zijn de gesprekken hierover reeds gestart.
WODC-onderzoek effectiviteit sanctiemogelijkheden
Tegelijkertijd ben ik, zoals ik eerder aan uw Kamer heb bericht, in afwachting van
het onderzoek naar de effectiviteit van de huidige sanctiemogelijkheden bij het niet
naleven van omgangsregelingen. Hierin wordt onderzocht of de huidige sanctiemogelijkheden
die er zijn in de praktijk werken om te bereiken dat omgangsregelingen worden nageleefd
en of ze toereikend zijn. Het onderzoek is in november 2021 gestart en de oplevering
van het onderzoeksrapport staan gepland in maart 2023. Ik zal dit rapport dan zo snel
mogelijk, vergezeld van mijn reactie hierop, met uw Kamer delen.
2. Landenanalyse interlandelijke adoptie
In de procedurevergadering van de Vaste Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid
van uw Kamer van 9 november is gesproken over mijn Kamerbrief van 2 november jl. (Kamerstuk
31 265, nr. 110) inzake adoptie, in het bijzonder over de landenanalyse interlandelijke adoptie van
de Centrale autoriteit. Het lid Van Nispen (SP) deelde tijdens deze procedurevergadering
zijn observatie dat het advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming
(RSJ) over de voorgelegde criteria bij de landenanalyse niet overeen zou komen met
de definitieve landenanalyse van de Centrale autoriteit. Hierbij kwamen specifiek
twee kenmerken aan de orde in landen van herkomst – de meerderheid van de bevolking
leeft in armoede en discriminatie van minderheidsgroepen – waarbij het risico op wanpraktijken
het hoogst is. De Vaste Kamercommissie heeft mij daarom verzocht nader in te gaan
op het advies van de RSJ.
De RSJ beschrijft in zijn advies ten behoeve van de landenselectie interlandelijke
adoptie op dit specifieke punt dat: «Doorgaan met interlandelijke adoptie gepaard zal gaan met de wetenschap dat het risico
op misstanden niet volledig kan worden uitgesloten. Het is aan de Nederlandse staat
te beslissen dit risico al dan niet te accepteren. Uit onderzoek komt naar voren dat
het risico op wanpraktijken het hoogst is in landen met de volgende kenmerken: de
meerderheid van de bevolking leeft in armoede; discriminatie van minderheidsgroepen
en alleenstaande/ongehuwde moeders; onderontwikkeling van lokale opvangmogelijkheden
en zorgsystemen; gebrekkige geboorteregistratie; onbekendheid met het concept «volle
adoptie»; post-humanitaire ramp; ondersteuning van biologische ouders/families is
beperkt of afwezig.»
Op basis van het advies van de RSJ zijn de genoemde risicofactoren meegewogen in de
landenanalyse. Deze risicofactoren zijn geen absolute criteria, omdat daarmee aanwezige
waarborgen in landen van herkomst zouden kunnen worden miskend. Op basis van het totaalbeeld,
inclusief eventuele risicofactoren, heeft er een gebalanceerde weging plaatsgevonden.
Op het moment dat er bijvoorbeeld sprake is van armoede of discriminatie van kwetsbare
minderheidsgroepen in een land van herkomst, kan het zijn dat er bij de weging voldoende
waarborgen worden gezien om deze kwetsbaarheden te beperken. In de analyse van de
herkomstlanden aan de hand van de verschillende criteria is ook geput uit de ervaringen
die de Centrale autoriteit heeft opgedaan bij de beoordeling van de feitelijke adoptievoorstellen
en werkbezoeken in herkomstlanden die hebben plaatsgevonden. De weging van de risicofactoren
en waarborgen heeft ertoe geleid dat de Centrale autoriteit ervoor gekozen heeft om
de adoptierelatie met sommige herkomstlanden voort te zetten, en bij andere landen
heeft dit geleid tot het besluit van de Centrale autoriteit om de adoptierelatie af
te gaan bouwen. In mijn optiek sluit de wijze waarop de weging heeft plaatsgevonden
voldoende aan bij het advies van de RSJ.
Het besluit van de Centrale autoriteit om de adoptierelatie met in ieder geval acht
landen van herkomst af te bouwen, beperkt het aantal landen waarmee Nederland vooralsnog
een adoptierelatie zal onderhouden. De samenwerking met de landen van herkomst waarmee
de adoptierelatie wordt voorgezet, wordt geïntensiveerd. Hierdoor ontstaat er meer
zicht op de uitvoering van interlandelijke adoptieprocedures en het jeugdbeschermingsstelsel
in die landen. De beoordeling of een adoptierelatie wordt voortgezet, is een continue
afweging. In de definitieve, uitgebreide landenanalyse (bij de brief van 2 november
jl.) kunt u kennisnemen van het totaalbeeld van landen met de thans beschikbare informatie.
3. Internationale kinderontvoering
Conform een verzoek van de Vaste Kamercommissie Justitie en Veiligheid is uw Kamer
op 17 december 2021 geïnformeerd over mijn voornemen om ouders die te maken krijgen
met internationale kinderontvoering zo goed mogelijk te ondersteunen.10 Ontegenzeggelijk heeft kinderontvoering een enorme impact op de kinderen zelf, de
betrokken ouders en hun directe omgeving. Daarom is mijn inzet er op gericht om kinderontvoering
indien mogelijk te voorkomen. Jaarlijks ontvangt het Centrum Internationale Kinderontvoering
(CIKO) als onafhankelijke stichting een subsidie van het Ministerie van Justitie en
Veiligheid. Het CIKO biedt kosteloos juridisch advies, begeleiding, voorlichting en
mediation aan iedereen die in zijn persoonlijke of professionele omgeving in aanraking
komt met (dreigende) kinderontvoering. Het CIKO is hiervoor 24/7 bereikbaar.
In het geval dat ouders te maken hebben met een internationale kinderontvoering, kunnen
zij een verzoek tot teruggeleiding indienen bij de Centrale autoriteit Internationale
Kinderaangelegenheden (Ca), dat onderdeel is van Justitie en Veiligheid. De Ca is
de aangewezen autoriteit om op grond van het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV)
verzoeken tot teruggeleiding van een achtergebleven ouder in behandeling te nemen
en door te geleiden naar buitenlandse Centrale autoriteiten. Wanneer het kind zich
bevindt in een land dat is aangesloten bij het HKOV, is de rechter in het betreffende
land gehouden aan het verdrag. Het verdrag is er om kinderen te beschermen en heeft
onmiddellijke terugkeer van het kind als uitgangspunt. In een specifiek geval kan
de rechter echter anders beslissen, bijvoorbeeld omdat het kind geworteld is in het
land waarnaartoe het is overgebracht of wanneer sprake is van andere in het verdrag
neergelegde weigeringsgronden.
Nederland kan zich niet mengen in een individuele rechterlijke uitspraak uit een ander
land. Net zomin als een ander land zich kan mengen in een individuele uitspraak van
een Nederlandse rechter. Wel kan Nederland zorgen uitspreken richting een land als
hier aanleiding voor is én de achtergebleven ouder ondersteunen bij gebruikmaking
van (nog) openstaande mogelijkheden. Wanneer een kind is meegenomen naar een niet-verdragsland,
is de rechter ter plekke niet gebonden aan de in het verdrag neergelegde afspraken.
De rechter van een niet-verdragsland zal op basis van het eigen nationale recht beoordelen
of een kind moet worden teruggeleid of niet.
Behoefteverkenning ouders
Ondanks de internationale beperkingen, is het van belang de betrokken ouders en kinderen
zo goed mogelijk te ondersteunen. De afgelopen periode is met inbreng van de Vaste
Kamercommissie JenV een zevental ouders geselecteerd die te maken hebben gekregen
met internationale kinderontvoering. Het bureau Andersson Elffers Felix (AEF) heeft
met deze ouders gesprekken gevoerd om te achterhalen hoe de ondersteuning bij kinderontvoering
door het CIKO en de Ca kan worden verbeterd. De uitkomsten van deze gesprekken door
AEF zijn weergegeven in een behoefteverkenning die als bijlage is aangehecht.
Ik ben de ouders zeer erkentelijk voor hun bijdragen en besef me des te meer hoe ingrijpend
het is om betrokken te raken bij de ontvoering van je eigen kind naar een ander land.
Hoewel de ervaringen van de zeven ouders niet representatief zijn voor alle belanghebbenden,
zijn die ervaringen relevant voor het aanscherpen van het beleid. Hierna schets ik
op welke manier ik tegemoet wil komen aan de door de ouders geuite behoeften.
Verbeteren ondersteuning in Nederland
Uit de gesprekken is gebleken dat de ouders behoefte hebben aan empathie, warme ondersteuning
en heldere informatie. Daarbij wordt ondersteuning vanuit de Ca soms als zakelijk
en onpersoonlijk ervaren.
– Hoewel de rol van de Ca wezenlijk anders is dan die van het CIKO – namelijk het behandelen
en begeleiden van een formeel juridisch verzoek tot teruggeleiding naar Nederland
of een ander land – wil ik nagaan hoe we het persoonlijk contact tussen de ouder en
de medewerkers van de Ca kunnen bevorderen. Daarbij zal onder meer worden geëxperimenteerd
met de mogelijkheid om het eerste intakegesprek met de Ca fysiek te laten plaatsvinden
in plaats van telefonisch.
– De informatie over internationale kinderontvoering, de rol van de Ca en de juridische
procedure die op de website van de rijksoverheid staat vermeld, wordt door een externe
communicatieadviseur doorgelicht. Waar nodig zal deze informatie worden verhelderd.
Tevens wordt een hand-out gemaakt met de belangrijkste informatie voor ouders.
– Voorts wordt onderzocht hoe de informatie-uitwisseling tussen het CIKO en de Ca kan
worden verbeterd zodanig dat het voor ouders helder is met welke vraag ze bij wie
terecht kunnen. Dit is om te voorkomen dat ouders in een voorkomend geval ervaren
dat ze van het kastje naar de muur worden gestuurd of te maken krijgen met tegenstrijdige
juridische adviezen.
– Ook wordt er op toegezien dat in het intakegesprek met de Ca zoveel mogelijk landenspecifieke
informatie wordt gegeven, zodat de betrokken ouders beter weten waar ze aan toe zijn.
Daarbij zal de Ca ouders informeren over de mogelijkheden van mediation en ouders
verwijzen naar de relevante instanties in het buitenland.
Verbeteren ondersteuning in het buitenland
Uit de gesprekken blijkt dat de ouders het HKOV als een papieren tijger beschouwen.
Het verdrag wordt niet door elk land even goed nageleefd. De geboden ondersteuning
wisselt per land. Ook de kosten voor juridische ondersteuning in het buitenland kunnen
oplopen.
– Landen die zijn aangesloten bij het HKOV zijn gehouden aan het verdrag. Indien een
land het verdrag structureel niet nakomt, zal ik het desbetreffende land daarop aanspreken.
Hiertoe wordt een protocol uitgewerkt waarmee duidelijk wordt wie wanneer in actie
komt en welke diplomatieke wegen hiervoor kunnen worden bewandeld. Dit protocol wordt
periodiek geëvalueerd en waar nodig aangescherpt.
– In het kader van de Haagse conferentie voor Internationaal Privaatrecht wordt in oktober
2023 een Special Commission georganiseerd onder meer over de praktische uitvoering
van het HKOV. Hierin zal Nederland aandacht vragen voor de naleving van HKOV op onder
andere de punten van de lengte van rechtbankprocedures en het faciliteren van een
omgang hangende de procedure voor teruggeleiding. Op casusniveau zal de Ca dit laatste
punt ook meenemen in haar brieven aan buitenlandse Centrale autoriteiten.
– Ouders voor wie de kosten voor juridische ondersteuning in het buitenland oplopen,
kan de Staat niet tegemoetkomen. Vooropgesteld gaat het bij kinderontvoering om civiele
procedures. Net als bij andere civiele procedures in het buitenland waarbij Nederlanders
zijn betrokken, springt de Nederlandse Staat niet financieel bij. In het geval van
procederen in het buitenland, kan een beroep worden gedaan op de Raad voor Rechtsbijstand
om behulpzaam te zijn bij het indienen van een verzoek om rechtsbijstand in het buitenland.
De Ca zal de ouders hierop wijzen.
Voorkomen internationale ontvoering
Naast het verbeteren van de ondersteuning van de betrokken ouders en kinderen bij
een internationale kinderontvoering wordt de inzet op preventie gecontinueerd. Hiertoe
wordt het dienstverleningsproces omtrent het reizen met minderjarigen voor de gezaghebbende
ouder(s) en/of voogden geoptimaliseerd door:
– het verbeteren van de fraudebestendigheid van het toestemmingsformulier reizen met
minderjarigen.
– het verbeteren van de communicatie over het toestemmingsformulier door rijksoverheid,
gemeenten, CIKO, Ca, en andere stakeholders. Hierbij wordt ook duidelijk gemaakt welke
aanvullende documenten in welke situatie nodig zijn om te kunnen reizen.
– de controle op het toestemmingsformulier te intensiveren.
– te verkennen hoe de controle op internationale kinderontvoering bij reizen vanuit
Nederland naar andere Schengenlanden kan worden geïntensiveerd.
Bovenstaande maatregelen wil ik zoveel mogelijk in 2023 initiëren. Ik zal uw Kamer
voor het einde van 2023 informeren over de voortgang van de implementatie.
4. WODC-rapport eenvoudige adoptie
Hierbij bied ik uw Kamer het onderzoeksrapport «Eenvoudige adoptie: de behoeften en
belangen van pleegkinderen en oorspronkelijke ouders» aan dat in opdracht van het
WODC is uitgevoerd door de Vrije Universiteit Amsterdam en Universiteit Leiden.
Het onderzoek is voortgekomen uit de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking
ouderschap in haar rapport «Kind en ouders in de 21ste eeuw» (Bijlage bij Kamerstuk
33 836, nr. 42). Ik zal mijn inhoudelijke reactie betrekken bij de verdere uitwerking van meerouderschap
en of -gezag. In de emancipatienota van 18 november jl. bent u geïnformeerd over de
uitvoering van de motie van het lid Van Ginneken c.s. (Kamerstuk 33 836, nr. 75) inzake een plan en planning voor de manier waarop meerouderschap en of -gezag kan
worden geïmplementeerd.11 Volgens planning wordt u hierover voor het zomerreces van 2023 geïnformeerd.
5. Nazorg bij afstand van een kind ter adoptie en bevallen onder geheimhouding
In het coalitieakkoord is opgenomen dat er door middel van een integrale benadering
goede zorg dient te zijn bij zwangerschap, abortus en geboorte. Een van de opgaven
in dit verband is de nazorg bij zwangerschapsafbreking, afstand van een kind ter adoptie,
pleegzorg en bevallen onder geheimhouding.
In de brief van de Minister en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport (VWS) van 14 oktober jl. over de aanpak van onbedoelde en ongewenste zwangerschappen
is ingegaan op nazorg bij ongewenste zwangerschappen en pleegzorg12. In aanvulling hierop schets ik hoe de begeleiding en nazorg bij afstand van een
kind ter adoptie al dan niet onder geheimhouding wordt ingevuld.
Begeleiding en nazorg bij het doen van afstand van een kind ter adoptie
Bevallen van een kind is voor iedere vrouw een emotionele en ingrijpende gebeurtenis
waarbij zij een beroep moet kunnen doen op goede begeleiding en nazorg. Het Ministerie
van VWS heeft een landelijk informatiepunt ingericht, waar men terecht kan voor vragen
met betrekking tot onbedoelde of ongewenste zwangerschap: www.infopuntonbedoeldzwanger.nl. Het informatiepunt biedt informatie, geeft voorlichting over de diverse keuzemogelijkheden
waaronder de mogelijkheid tot het doen van afstand ter adoptie en helpt bij het doorverwijzen
naar een hulpverlenende instantie voor het voeren van keuzehulpgesprekken, als daar
behoefte aan is. Het informatiepunt is 24 uur per dag en 7 dagen per week kosteloos
bereikbaar.
Naast het informatiepunt en de keuzehulp bij onbedoelde zwangerschap subsidieert VWS
Fiom voor de begeleiding en ondersteuning aan personen, die overwegen hun kind af
te staan of dit in het verleden hebben gedaan. Het aantal vrouwen woonachtig in Nederland
dat overweegt haar kind af te staan ter adoptie is overigens gering: gemiddeld 60
per jaar, waarvan in ongeveer een kwart van de gevallen uiteindelijk wordt besloten
tot het doen van afstand ter adoptie13 In geval van (een voornemen tot) afstand ter adoptie blijft de hulpverleningsinstantie
de afstandsouder(s) zolang als nodig begeleiden. De (na)zorg wordt afgestemd op de
specifieke behoeften van de ouder(s). In aanvulling hierop zal verkend worden hoe
het op het te richten steun- en ontwikkelcentrum voor binnenlandse afstand en adoptie14 een rol kan vervullen bij het verduurzamen van de nazorg van deze moeders.
Bevallen onder geheimhouding
Bij een deel van de onbedoeld zwangere vrouwen die afstand ter adoptie overwegen speelt
geheimhouding een rol. Het betreft dan situaties waarin de vrouw in kwestie wel als
moeder wordt vermeld in de geboorteakte van het kind, maar vanwege de onveilige situatie
waarin zij verkeert, niet wil dat haar (directe) omgeving op de hoogte raakt van het
feit dat zij is bevallen van een kind. Vrouwen kunnen voor deze specifieke vorm van
hulp terecht bij drie hulpverleningsorganisaties, te weten Fiom, Siriz en Stichting
Beschermde Wieg. Deze situaties vergen bijzondere zorgvuldigheid van de hulpverlenende
instanties ter bescherming van moeder en kind. Gedurende dit proces is er extra aandacht
voor bijvoorbeeld de domiciliekeuze en de wijze waarop correspondentie wordt verstuurd
door de betrokken organisaties. Zo maken zij met gemeenten en andere (overheids)instanties
die via de Basisregistratie Personen (BRP) worden geïnformeerd over de geboorte van
het kind, specifieke afspraken om de geboorte van het kind geheim te houden voor derden.
Ook informeert de Raad voor de Kinderbescherming de rechtbanken dat het gaat om een
afstandszaak waarbij er is gekozen voor bevallen onder geheimhouding zodat hiermee
rekening kan worden gehouden.
6. Gezamenlijk gezag door erkenning
Op 22 maart 2022 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het initiatiefvoorstel van uw
leden Van Ginneken-Wijngaarden over het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag
door erkenning. Gehuwde ouders en ouders met een geregistreerd partnerschap hebben
vanaf de geboorte van rechtswege gezamenlijk gezag over hun kind. Met de nieuwe regeling
krijgt ook de persoon die een kind erkent van rechtswege gezamenlijk gezag met de
moeder, tenzij er sprake is van een uitzonderingsgrond. Per 1 januari 2023 zal de
wet (Stb. 2022, nr. 242) in werking treden.
Ook met de nieuwe regeling blijft voorlichting van groot belang. Ouders dienen zich
bewust te zijn van het gevolg van gezamenlijk gezag door de erkenning. Tijdens de
behandeling van het wetsvoorstel heeft zowel de Eerste als de Tweede Kamer mij verzocht
zorg te dragen voor gedegen voorlichting aan belanghebbenden over de gevolgen van
deze nieuwe regeling en over het belang van gezag in het algemeen. Graag licht ik
u daarom toe hoe mijn departement gewerkt heeft om bestaande voorlichting rondom gezag
te verbeteren en uit te breiden, en daarmee invulling heeft gegeven aan mijn toezegging
aan de Eerste Kamerleden Dittrich (D66), Doornhof (CDA), De Blécourt-Wouterse (VVD)
en Van Dijk (SGP).
De informatie op rijksoverheid.nl en andere overheidscommunicatie is op de nieuwe
wetgeving aangepast. Ketenpartners en projecten waar gezag een rol speelt, hebben
een uitgebreide communicatie-toolkit ontvangen waarmee ze hun eigen interne en externe
communicatie kunnen inrichten. Dit bevat ook expliciete aandacht voor het informeren
van ouders die al kinderen hebben en het gezag (nog) niet hebben geregeld. Ook zet
ik in op free publicity om ouders met minderjarige kinderen te bereiken. In samenwerking
met de Nederlandse Vereniging Voor Burgerzaken zijn door heel het land presentaties,
webinars en workshops gegeven aan ruim duizend medewerkers burgerzaken. Daarnaast
is ook de Raad voor de Kinderbescherming geïnformeerd.
7. Afleidingsregels voor gezag en de pilot gezagsmodule
Bij de behandeling van het Initiatiefvoorstel Gezamenlijk Gezag door Erkenning heb
ik in reactie op de vraag van het Eerste Kamer lid Recourt (PvdA) het belang van het
goed kunnen afleiden van de gezagssituatie onderkend en onderschreven. Binnen het
ketenproject «Verbetering registratie en ontsluiting gezagsinformatie» is de afgelopen
maanden met diverse betrokken organisaties intensief gewerkt aan een nieuwe versie
van de afleidingsregels. De afleidingsregels maken het professionals in de uitvoering
mogelijk om correct het gezag af te leiden met behulp van informatie uit de Basisregistratie
Personen (BRP). De afleidingsregels moesten worden aangepast aan de initiatiefwet
gezamenlijk gezag door erkenning. Hierbij is tevens een aantal regels rondom gezag
door adoptie verbeterd.
Voor professionals van uitvoeringsinstanties in de jeugdbeschermingsketen is het van
belang dat gezagsinformatie in de diverse dienstverleningsprocessen nu en in de toekomst
correct, snel en eenvoudig kan worden achterhaald («druk op de knop»). Daarom is op
basis van de afleidingsregels in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Justitie en Veiligheid de gezagsmodule
ontwikkeld. Met een eenvoudige bevraging kunnen uitvoeringsorganisaties met behulp
van de gezagsmodule sneller gezagsinformatie verkrijgen uit de BRP.
Momenteel wordt met deze gezagsmodule een pilot uitgevoerd bij de Politie, de KMar
en Veilig Thuis. Deze pilot loopt nog. Begin 2023 wordt het gebruik van de gezagsmodule
geëvalueerd. Bij gebleken succes zal ik laten verkennen hoe de gezagsmodule landelijk
in gebruik genomen kan worden bij deze uitvoeringsorganisaties. Het lid Recourt heeft
mij verzocht de Eerste Kamer te informeren over de afloop van de pilot, met name over
mijn conclusie. Ik zal de Eerste Kamer uiterlijk begin april 2023 hierover informeren.
Ik zal dit ook met uw Kamer delen.
8. Stopzetten incassering ouderbijdragen van vóór 2015
Ouders die voor 2015 gebruik hebben gemaakt van jeugdhulp met daghulp of jeugdhulp
met verblijf kregen daarvoor een eigen bijdrage opgelegd, de ouderbijdrage genoemd.
In 2016 is die ouderbijdrage afgeschaft. Op grond van een overgangsbepaling in de
Jeugdwet kan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) ook na 1 januari
2015 uitstaande bijdragen van voor 2015 verleende jeugdhulp met verblijf elders blijven
innen. Deze incassering loopt al sinds 2015 door. Deze situatie is onwenselijk en
is benoemd tot een van de hardheden binnen het beleid van mijn ministerie. In lijn
met het advies van de meest recente ZBO-evaluatie van het LBIO wordt vooruitlopend
op het schrappen van de overgangsbepaling de incassering van de ouderbijdrage van
voor 2015 stop gezet. Er wordt ingezet op het beëindigen van de inning voor het einde
van dit jaar.
Tot slot
Met deze brief heb ik u geïnformeerd over de wijze waarop ik invulling heb gegeven
aan enkele moties en toezeggingen, alsmede over enkele recente ontwikkelingen op het
gebied van het personen- en familierecht. Over de verdere beleidsontwikkelingen op
dit gebied zal ik uw Kamer ook komend jaar blijven informeren.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.