Brief regering : Actuele situatie energie-intensieve industrie ten gevolge van sterke prijsstijgingen energie
29 826 Industriebeleid
Nr. 170
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 december 2022
Door een samenloop van ontwikkelingen staat de energie-intensieve industrie onder
                  druk. Sinds het uitbreken van de oorlog in Oekraïne in februari van dit jaar zijn
                  de energieprijzen in de EU verder gestegen met een piek in de zomer om vervolgens
                  te dalen naar een niveau dat nog steeds hoger ligt dan voor februari 2022. Daarnaast
                  zien we de eerste tekenen van een recessie, met lager consumentenvertrouwen en daling
                  van de vraag naar sommige industriële producten. Tot slot is de recent gepubliceerde
                  Amerikaanse Inflation Reduction Act (IRA) een voorbeeld van een omvangrijk subsidieprogramma met negatieve invloed op
                  het investeringsklimaat voor de energie-intensieve industrie in Europa.
               
Hoewel de industriële productie aanvankelijk op niveau bleef en in vele sectoren zelfs
                  steeg, begint de productie inmiddels terug te lopen in sommige sectoren. Binnen sectoren
                  verschilt de impact per bedrijf; sommige bedrijven draaien nog goed terwijl anderen
                  hun productie terugschroeven. Diverse andere EU-lidstaten hebben maatregelen aangekondigd
                  om de gestegen energiekosten van de industrie (deels) te compenseren. Dit gaat ten
                  koste van het gelijke speelveld binnen de EU. Hierdoor neemt de druk toe op Nederland
                  om ook maatregelen te treffen. Het kabinet beziet mogelijke maatregelen in Europees
                  perspectief en werkt toe naar een aanpak die perspectief biedt aan bedrijven, primair
                  door hen te helpen hun verduurzamingsinspanningen te versnellen.
               
De geschetste ontwikkelingen vormen een risico voor de ambities van het strategische
                  en groene industriebeleid van het kabinet.1 Voor het behalen van de doelen van het industriebeleid en het behalen van de doelstelling
                  van CO2-reductie is het noodzakelijk dat de industrie de rol als vliegwiel voor de verduurzaming
                  van de Nederlandse economie goed kan vervullen. Voor de open strategische autonomie
                  van de EU is van het van belang dat risicovolle strategische afhankelijkheden van
                  derde landen voor producten van de energie-intensieve industrie worden vermeden. Ook
                  gaat het om de aanwezigheid van hoogwaardige banen in Nederland en ons toekomstig
                  verdienvermogen.
               
In deze brief geef ik een eerste overzicht van de huidige impact van bovengenoemde
                  ontwikkelingen op de energie-intensieve industrie en wat op dit moment de verwachtingen
                  zijn voor de toekomstige impact. Verder gaat de brief in op wat er – onder meer door
                  het CPB – nog verder onderzocht wordt om de problematiek beter te doorgronden, welke
                  maatregelen het kabinet overweegt en welke afwegingen en uitgangspunten hierbij leidend
                  moeten zijn.
               
Primair zet het kabinet in op een verdere versnelling van de verduurzaming van de
                  industrie. Een extra versnelling op de industriële vergroening van Nederland en Europa
                  biedt het bedrijfsleven het benodigde perspectief om hier te blijven investeren in
                  onze industriële basis en toekomstige groei. En we voorkomen hiermee dat met het vertrek
                  van industrie ongewenste klimaateffecten van de industrie worden geëxporteerd naar
                  minder ontwikkelde landen (liever groen hier dan grijs elders). Daarbij ziet het kabinet
                  dat dit een probleem is dat voor heel Europa speelt en dat dus ook bij voorkeur Europees
                  moet worden opgelost. In deze brief schets ik op welke wijze het kabinet zich daartoe
                  wenst in te spannen binnen Europa.
               
Met deze brief voldoet het kabinet aan de toezegging dienaangaande in het commissiedebat
                  over het bedrijfslevenbeleid van 19 oktober jl. (Kamerstuk 32 637, nr. 512), reageer ik op de nader gewijzigde motie van de leden Dassen en Omtzigt2, en op mijn toezegging tijdens de Begrotingsbehandeling EZK aan het lid Thijssen
                  met betrekking tot een werkgarantiefonds. Voor zover vervolgacties liggen op het terrein
                  van de versnelling van de verduurzaming van de industrie, zal ik daar nader op ingaan
                  in mijn kamerbrief over het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie, welke ik
                  voorzie voor februari volgend jaar.
               
1. Ontwikkelingen
               
Prijsstijgingen
De prijzen van aardgas en elektriciteit zijn sterk gestegen sinds februari 2022. Dit
                  geldt ook voor steenkool en aardolie; zij het in mindere mate. De eerste drie kwartalen
                  van 2022 lag de gemiddelde gasprijs in de EU acht keer zo hoog als de gemiddelde prijs
                  tussen 2016 en 2020. De prijs van elektriciteit in West-Europa steeg met afgerond
                  230% in 2022 Q2 ten opzichte van 2021 Q2. De prijzen van met name aardgas en elektriciteit
                  zijn hoog in de EU ten opzichte van andere regio’s in de wereld. De verwachting is
                  dat de prijzen in de EU nog 3 tot 5 jaar relatief hoog zullen blijven.3
Impact
Verwacht wordt dat de impact van de hoge energieprijzen op de energie-intensieve sectoren
                  de komende maanden en jaren sterker gevoeld zal worden dan tot nu toe het geval is.
                  De signalen die hierop wijzen, nemen toe. Het volume van de productie van de industrie
                  is in september van dit jaar nog gegroeid ten opzichte van vorig jaar. Maar met name
                  energie-intensieve industriesectoren, te weten: chemie, basismetaal, voeding, papier
                  en bouwmaterialen zijn kwetsbaar voor de prijsstijgingen van energie. Bedrijven die
                  aardgas (ook) als grondstof gebruiken zijn extra kwetsbaar. Dit geldt voor een deel
                  van de chemie, zoals de kunstmestproductie. In deze sectoren staat het voorbestaan
                  van individuele bedrijven en productielocaties op het spel. Andere bedrijven doen
                  het juist goed, bijvoorbeeld in de raffinagesector. Daarnaast maken veel bedrijven
                  in de chemie en metaalsector deel uit van internationale ondernemingen die in Nederland
                  moeilijkheden ondervinden maar buiten de EU juist goede marges behalen.
               
De sectoren als geheel zullen zich naar verwachting deels aan de nieuwe omstandigheden
                  kunnen aanpassen, onder meer door prijsstijgingen door te geven aan klanten en hun
                  productieprocessen aan te passen. Op de langere termijn is het risico vooral dat nieuwe
                  investeringen in deze sectoren niet meer in Nederland maar elders – vooral buiten
                  de EU – zullen plaatsvinden.4 Een eerste teken van de dalende investeringsbereidheid van de industrie blijkt uit
                  de Investeringsradar van het CBS.5
2. Relevantie energie-intensieve industrie voor nationale en Europese belangen
               
Economische belangen
De sectoren binnen de energie-intensieve industrie zorgen voor ongeveer de helft van
                  de toegevoegde waarde van de Nederlandse industrie en ongeveer 6% van het Nederlandse
                  BBP. Er werken ca. 400.000 mensen. De energie-intensieve industrie is van bijzonder
                  belang in de regio’s zoals Groningen, Zeeland en Limburg. Daarbij geldt dat afzonderlijke
                  bedrijven binnen de energie-intensieve clusters veelal sterk met elkaar verbonden
                  zijn omdat het ene bedrijf de restproducten van het andere bedrijf als input gebruikt.
               
Verduurzaming
Doel van het strategische en groene industriebeleid van het kabinet is de randvoorwaarden
                  creëren zodat energie-intensieve bedrijven hier kunnen verduurzamen in plaats van
                  productie te verplaatsen naar landen met minder stringente klimaatdoelen. Hoge energieprijzen
                  geven bedrijven een prikkel om verduurzaming te versnellen. Maar het risico van de
                  hoge energieprijzen is dat productie van duurzame en toekomstbestendige bedrijven
                  toch naar elders wordt verplaatst; dan missen Nederland en de EU de kans om het voortouw
                  te nemen in verduurzaming van de industrie. Dit kan daarnaast leiden tot ondergraven
                  van de wereldwijde klimaatinspanningen, omdat emissies dan verplaatst worden i.p.v.
                  gereduceerd.
               
Open strategische autonomie
De onderhavige problematiek roept de vraag op hoe we kunnen voorkomen dat er (extra)
                  risicovolle strategische afhankelijkheden ontstaan door relocatie van bedrijven en
                  investeringen buiten de EU. In de eerste plaats zij opgemerkt dat de basisproducten
                  van de energie-intensieve industrie belangrijk zijn voor het borgen van publieke belangen.
                  Deze producten staan namelijk aan de basis van de waardeketens van de productie van
                  vrijwel alle goederen, inclusief wat nodig is voor onze publieke belangen. Zonder
                  staal, aluminium en zink geen hightech producten, geen defensie-industrie en geen
                  mobiliteit. Zonder basischemie geen microchips en geen medicijnen. Zonder glas, cement
                  en bakstenen geen gebouwde omgeving. Zonder meel, dranken en zuivelverwerking ontbreekt
                  een groot deel van de producten in de supermarkt. Dit betekent echter niet dat elk
                  bedrijf dat dergelijke producten vervaardigt daarmee strategisch is. Het gaat erom
                  dat de toegang tot dergelijke producten voldoende is gewaarborgd. De recent gepubliceerde
                  grondstoffenstrategie draagt hier mede aan bij door in te zetten op het vergroten
                  van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen.6
In lijn met de Industriebrief en de Kamerbrief Open Strategische Autonomie zet het
                  kabinet in op een sterke industriële basis in de EU. Het is echter niet uit te sluiten
                  dat op sommige onderdelen het vervaardigen van producten uit de energie-intensieve
                  industrie in de EU niet realistisch is omdat dit prohibitief duur is in vergelijking
                  met andere regio’s. In dat geval is het van belang dat de EU geen risicovolle strategische
                  afhankelijkheden ontwikkelt door te veel toegewezen te zijn op aanlevering uit één
                  enkel land. De EU moet kunnen vertrouwen op een voldoende gediversifieerde aanvoer.
                  Een eerste analyse van internationale handelsdata wijst erop dat het – indien noodzakelijk
                  – mogelijk is om energie-intensieve industriële producten uit uiteenlopende landen
                  te importeren. De productie buiten de EU is namelijk in hoge mate verspreid over verschillende
                  landen.7
De Taskforce Strategische Afhankelijkheden zal zich, conform de motie Omtzigt-Dassen,
                  onder andere richten op het geven van advies over een afbakening van sectoren die
                  van belang zijn voor de open strategische autonomie. Hierbij zal de Taskforce zich
                  ook buigen over het identificeren van eventuele kennishiaten en het aanwijzen van
                  mogelijke handelingsopties. De interdepartementale taskforce staat onder gedeeld voorzitterschap
                  van de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken en Klimaat.8
3. Handelingsperspectief
               
Dilemma’s en uitgangspunten
Het kabinet maakt zich zorgen over de langetermijneffecten van de structureel hoge
                  energieprijzen in combinatie met mogelijk marktverstorende subsidies van derde landen
                  zoals de Inflation Reduction Act (IRA) in de VS. Daarnaast verslechtert het macro-economisch klimaat in Europa waardoor
                  de vraag in de energie-intensieve industrie afneemt. Als opgemerkt, zien we de eerste
                  tekenen van een recessie, met lager consumentenvertrouwen en daling van de vraag naar
                  sommige industriële producten.
               
Dit stelt de overheid voor een dilemma. Aan de ene kant horen afschaling, verplaatsing
                  of stopzetten van productie op basis van gewijzigde marktomstandigheden bij een gezonde
                  marktdynamiek. Bovendien is het wenselijk om, gelet op de beperkte beschikbaarheid
                  van aardgas, energie te besparen en verduurzamingsprikkels (met hoge prijzen voor
                  fossiele energie) zoveel mogelijk in stand te houden. Eventuele kostencompensatie
                  heeft een opdrijvend effect op het energieverbruik van de energie-intensieve industrie
                  en de energieprijzen. Aan de andere kant dreigen de veranderingen in marktomstandigheden
                  nu door cumulatie van factoren zo’n omvang te krijgen dat dit een risico vorm voor
                  ons verdienvermogen, de verduurzamingsagenda en borging van de open strategische autonomie
                  van de EU.
               
Er is sprake van een geleidelijk proces van afnemende investeringen en afbrokkeling
                  van onze productiecapaciteit. Daarom kiest het kabinet voor een aanpak die bijdraagt
                  aan zekerheid en stabiliteit, door perspectief te bieden aan de getroffen bedrijven
                  op de lange termijn. Dit op basis van nader onderzoek naar de precieze impact om zo
                  doeltreffend en doelmatig te werk te gaan.
               
Oplossingsrichting 1: Versnelling verduurzaming
Voortbouwend op de groene industriepolitiek zet het kabinet in op versnelling van
                  de verduurzamingsagenda van de industrie. Hoe sneller Nederland erin slaagt om deze
                  transitie te maken, hoe eerder de energie-intensieve industrie haar concurrentiepositie
                  herstelt. Daar werkt het kabinet aan via het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie
                  dat ik 2023Q1 met uw Kamer zal delen. De reeds getroffen Tegemoetkoming Energiekosten
                  (TEK-)regeling, helpt het energie-intensieve mkb deze periode te overbruggen. Voor
                  de grootbedrijven die de meeste CO2 uitstoten (en dus ook grootverbruikers zijn van energie) wordt er met de maatwerkaanpak
                  gewerkt aan versnelling van de verduurzaming.
               
Aanvullend kijkt het kabinet naar extra maatregelen die eventueel nodig zijn om verduurzaming
                  te versnellen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een maatschappelijk prioriteringskader
                  voor netbeheerders waarin netbeheerders worden gevraagd om voorrang te geven aan netuitbreidingen
                  die maatschappelijke prioriteit hebben. Daarnaast is bijzondere aandacht voor de groep
                  van middelgrote bedrijven die noch onder de TEK-regeling noch onder het maatwerk vallen.
               
Het voorlopige beeld is dat bij de energie-intensieve bedrijven die geconfronteerd
                  worden met de hoge energieprijzen, de gewenste overheidsondersteuning sterk uiteenloopt.
                  In gesprekken met deze bedrijven gaan verschillende verzoeken over tafel, variërend
                  van de vrijstelling op de energiebelasting voor metallurgische en mineralogische bedrijven
                  tot inzet van de IKC-ETS. Dit zal ik de komende tijd verder verkennen, waarbij een
                  maatwerkgerichte oplossing per definitie complexer is in de uitvoering en meer tijd
                  zal vergen dan een generieke maatregel.
               
Op EU-niveau biedt het Clean Tech Europe initiatief van de Europese Commissie perspectief. Dit initiatief moet een impuls gaan
                  geven aan het versnellen van de energietransitie in de EU en mede een antwoord bieden
                  op de IRA van de VS (zie nader hieronder). Specifiek moet dit initiatief de productie
                  van schone technologie versnellen door knelpunten te adresseren en investeringen op
                  te schalen. Het Clean Tech Europe initiatief moet een sturende rol krijgen in de groene transitie van EU-industrie door
                  het bieden van een regelgevend kader en versoepelde procedures voor financiering.
               
Oplossingsrichting 2: Herstel gelijk speelveld
Het gelijk speelveld tussen de EU en de rest van de wereld staat onder druk. als binnen
                  de EU op de interne markt. Ook staat het gelijk speelveld binnen de EU onder druk,
                  door verschillen in benutting van het staatssteunkader. Dit is van belang voor de
                  bestaande industrie, maar ook voor het aantrekken van investeringen in de duurzame
                  en strategische industrie van de toekomst.
               
Ten eerste is het behoud van het gelijk speelveld binnen de EU noodzakelijk. Op dit
                  moment is hier sprake van een verstoring. Dit komt omdat lidstaten op verschillende
                  wijze gebruik maken van de tijdelijk extra ruimte in het steunkader9 die de EU geschapen heeft voor lidstaten om bedrijven te ondersteunen in het adresseren
                  van de gevolgen van de hoge energieprijzen. Nederland heeft gekozen voor de TEK-regeling
                  en compensatie van consumenten. Andere landen kiezen bijvoorbeeld voor om ook grote
                  bedrijven compensatie te bieden voor energiekosten en voor inzet van de IKC-ETS.10 Dat de Nederlandse overheid dergelijke maatregelen niet budgetteert en andere lidstaten
                  wel, leidt tot een ongelijk speelveld. Voor de IKC-ETS geldt dat dit een regeling
                  is die ook bedrijven helpt die dit niet per se nodig hebben. Het kabinet onderzoekt
                  of deze regeling gericht kan worden ingezet. Voorkomen moet worden dat het gelijk
                  speelveld verder wordt verstoord doordat een subsidierace ontstaat tussen lidstaten.
                  Het kabinet draagt deze boodschap actief uit in Brussel. Ook volgt het kabinet hoe
                  de staatssteunverlening in andere lidstaten zich ontwikkelt in vergelijking met Nederland
                  en welke impact dit heeft op ons bedrijfsleven.
               
Ten tweede is het behoud van het mondiale gelijke speelveld van belang. In dit kader
                  is momenteel vooral de Amerikaanse Inflation Reduction Act (IRA) relevant. De IRA
                  betreft onder andere een nieuwe stimulans van de Amerikaanse overheid voor bedrijven
                  in sectoren die belangrijk zijn voor het maken van de energietransitie om hun productiefaciliteiten
                  in de Verenigde Staten te plaatsen. Een aantal IRA-fondsen kennen vereisten voor lokale
                  productie en lijken daarmee in strijd te zijn met het non-discriminatie principe van
                  de WTO. Het kabinet is bezorgd over de mogelijke impact van deze fondsen op de Nederlandse
                  en Europese industrie. Momenteel vinden gesprekken plaats tussen de Europese Commissie
                  en de Amerikaanse regering om Europese producten ook in aanmerking te laten komen
                  voor deze voordelen. Nederland steunt de inzet van de Europese instellingen om via
                  dialoog de Europese zorgen te adresseren, maar is van mening dat alle opties op tafel
                  moeten blijven.
               
De IRA onderstreept de noodzaak om het Europese vestigingsklimaat aantrekkelijk te
                  houden en daarmee de concurrentiekracht en de open strategische autonomie van de EU
                  op de lange termijn te versterken. Het hiervoor genoemde Clean Tech Europe initiatief van de Europese Commissie draagt hier al aan bij. Tegelijkertijd zijn er verschillende
                  bestaande instrumenten die nuttig kunnen zijn, zoals nieuwe IPCEI-projecten ten behoeve
                  van de verduurzaming van de industrie.11 Ook door vaart te maken met de invoering van de Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) kan effectief klimaatbeleid en een wereldwijd gelijk speelveld worden bevorderd.
               
In de komende maanden zal de Europese Commissie samen met lidstaten werken aan een
                  Europese reactie op de situatie waarmee de Europese industrie wordt geconfronteerd.
                  Conform toezegging van de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het CD RAZ van 8 december
                  jl. zal het kabinet de Kamer te zijner tijd informeren over de Nederlandse inzet voor
                  een Europese reactie.
               
Zoals toegezegd aan de heer Thijssen (PvdA) tijdens de Begrotingsbehandeling EZK op
                  23 november 2022 (Handelingen II 2022/23, nr. 26, Begroting Economische Zaken en Klimaat en Nationaal Groeifonds 2023), heb ik gekeken
                  naar de relevantie van een werkgarantiefonds. Een dergelijk fonds zou werknemers die
                  hun baan verliezen in een «grijze/fossiele» sector financieel ondersteunen, zodat
                  zij in hun bestaan worden voorzien terwijl zij zoeken of worden omgeschoold naar een
                  «groene» baan. In de huidige situatie zie ik echter geen noodzaak voor een dergelijk
                  fonds. In deze context zie ik een belangrijke rol weggelegd voor bedrijfsleven en
                  branches om omscholing en behoud van personeel collectief te regelen. Een goed voorbeeld
                  hiervan is de baangarantie die de techniekbranches recent hebben gepresenteerd in
                  het Aanvalsplan Techniek, Bouw en Energie. Het kabinet komt aanvullend op de inspanningen
                  van het bedrijfsleven met ondersteunende beleidsacties in het Actieplan Groene en
                  Digitale Banen, dat begin 2023 naar uw Kamer wordt gestuurd.
               
Oplossingsrichting 3: Nationaal steunkader
Industriebedrijven die op korte termijn dreigen failliet te gaan als gevolg van de
                  toegenomen energiekosten, kunnen een beroep doen op het Steunkader voor individuele
                  bedrijven. Bedrijven komen in aanmerking als de economische activiteiten van de onderneming
                  systeemrelevant en/of van strategisch economisch belang zijn. Het kabinet heeft dit
                  kader na corona aangepast zodat het als permanent instrument kan worden ingezet. Het
                  kan echter zijn dat bedrijven in kwestie onderdeel zijn van een internationale onderneming
                  die op wereldwijde schaal niet verlieslatend is en daarmee geen verzoek zullen doen
                  tot overheidssteun.
               
4. Nadere analyse
               
Tot slot zal het kabinet de ontwikkelingen blijven monitoren en de verwachte impact
                  nader in kaart brengen. Hiertoe heeft CBS een speciale monitor in het leven geroepen.
                  Het CPB is op verzoek van EZK bezig met een scenariostudie naar de impact van de hoge
                  energieprijzen op de economie, inclusief de industrie. Ook zullen we verder onderzoeken
                  wat de IRA mogelijk voor gevolgen heeft voor de EU-industrie en hier waar nodig aanvullende
                  handelingsopties identificeren.
               
5. Vervolg
               
Gezien het belang dat dit kabinet hecht aan een oplossing van de onderhavige problematiek
                  en de tijd die nodig is om het beeld verder te verdiepen, zal ik uw Kamer informeren
                  zodra er ontwikkelingen zijn en er voldoende duidelijk is welk type maatregelen in
                  de Nederlandse situatie het meest adequaat is en passend bij de impact op het energie-intensieve
                  bedrijfsleven. Meer in het bijzonder zal ik de CPB-studie over de impact van de energiecrisis
                  op de economie, na verschijning met uw Kamer delen. Ook stuur ik in januari 2023 de
                  Visie op de economie van 2050 naar uw Kamer, gevolgd door het Nationaal Programma
                  Verduurzaming en een update van de stand van zaken van de maatwerkafspraken met de
                  grootste CO2-uitstoters van de industrie in 2023 Q1.
               
Mede namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
                  M.A.M. Adriaansens
BIJLAGE 1: Nadere analyse prijsstijgingen
                  
In augustus, tijdens de piek van de gasprijzen in Europa, was de EU-gasprijs bijna
                     negen keer zo hoog als de Amerikaanse en drie keer zo hoog als in China. Hoge industrieprijzen
                     zijn vooral een EU-probleem. De prijzen in de VS zijn lager vanwege de ruime beschikbaarheid
                     van schaliegas. Prijzen in Azië voor geïmporteerde LNG zijn lager omdat deze veelal
                     op langjarige aardolie gerelateerde contracten zijn aangekocht (zie figuur 1). Dit
                     betekent voor onze economie dat de concurrentiepositie van Nederland en van Europa
                     verslechtert t.o.v. spelers in andere continenten.
                  
Figuur 1: Ontwikkeling gas en olieprijs
De verwachting is dat EU-prijzen van aardgas en elektriciteit nog 3–5 jaar hoger zullen
                        liggen, vergeleken met andere regio’s. Oorzaken:
• Toegang tot Russisch gas is structureel weggevallen. Verkleining van het aanbod heeft
                           een opstuwend effect op de prijs.
                        
• Er is de komende jaren onvoldoende LNG beschikbaar om het weggevallen Russische gas
                           te vervangen. Inmiddels zijn er flinke investeringen opgestart in LNG exporterende
                           landen (Qatar, VS). De verwachting is echter dat het zeker 3 tot 5 jaar duurt voordat
                           deze investeringen zullen leiden tot voldoende aanbod van LNG.
                        
• Echter, ook daarna zullen de prijzen voor gas structureel hoger liggen dan voor het
                           uitbreken van de Oekraïne-oorlog. Dit komt door hogere productiekosten en hogere transportkosten
                           van LNG versus pijplijn gas. In het bijzonder ten opzichte van de VS zullen de prijzen
                           in de EU hoger blijven liggen omdat pijplijngas goedkoper is dan LNG.
                        
• In het bijzonder de Europese gasmarkt is overspannen en daarmee gevoelig voor schokken.
                           Er wordt reeds sterk ingezet op besparing, en alle mogelijke alternatieve vormen van
                           invoer worden in volledigheid gebruikt. Dat betekent dat op dit moment elke (lichte)
                           schok op de gasmarkt de volatiliteit vergroot, onzekerheid verhoogt en prijzen opstuwt.12
• Aanbod van groene energie is op de korte tot middellange termijn niet groot genoeg
                           om de behoefte aan fossiele brandstof geheel weg te nemen. Het aanbod van groene energie
                           heeft immers een ingroeipad tot 2050.
                        
Voorlopige conclusie: het prijsevenwicht voor aardgas in de EU zal na 3–5 jaar tenderen
                     naar LNG-importprijzen. Deze zijn hoger dan de prijzen die men in Europa gewend is
                     en hoger dan de prijzen die zullen gelden in de VS.
                  
BIJLAGE 2: Nadere analyse impact op de industrie
                  
Inleiding
Vooral een aantal energie-intensieve sectoren wordt geraakt door de gestegen energieprijzen.
                     Namelijk die sectoren waarvan de brandstof en soms ook de grondstof aardgas is, zoals
                     chemie en kunstmest. Hetzelfde geldt voor energie-intensieve sectoren die veel elektriciteit
                     gebruiken, zoals metaalproductie- en bewerking. Niet alle energie-intensieve bedrijven
                     worden geraakt. Bijvoorbeeld de raffinagesector draait nog steeds goed. Dit wordt
                     hierna nader toegelicht.
                  
Productiecijfers
De productiecijfers van CBS geven inzicht in het productievolume van de afzonderlijke
                     sectoren (tabel 1). Dit laat zien dat de productie in de industrie als geheel is toegenomen
                     in het derde kwartaal van 2022 ten opzichte van een jaar eerder. Echter, de sectoren
                     chemie, rubber en kunststof en basismetaal laten een terugname van het productievolume
                     zien. De chemie en basismetaal lijken het meest last hebben van de gestegen energieprijzen
                     (tabel 1). Signalen die het kabinet krijgt en berichten in de media bevestigen dit
                     beeld. Zo is in chemiecluster Chemelot een groot deel van de productie afgeschaald.
                     Aldel (aluminium) is failliet. Nyrstar (zink) verkeert in zwaar weer. Tegelijkertijd
                     laten de hoge inflatiecijfers voor deze sectoren zien dat bedrijven erin slagen hun
                     kostenstijgingen voor een groot deel door te berekenen aan hun klanten (tabel 1).
                  
Tabel 1: Stand van zaken energie-intensieve industrie
Sector
Werkgelegenheid 2020 (x 1000)
Volume Productie 2022Q3 tov 2021Q3
Inflatie oktober 2022 tov oktober 2021 (PPI)1
                                    
Chemie
46,5
–6%
24.3%
Basismetaal
19,7
–7,7%
18.9%
Bouwmaterialen
23,3
+7,2%
16.6%
Voeding
136,7
+1,1%
22%
Drankenindustrie
8,6
+7,6%
9.6%
Kunststof en rubber
34,4
–4,8%
15.1%
Papierindustrie
19,1
+4,7%
24%
Bron: CBS2, diverse mediaberichten, met bewerking Ministerie EZK
2 Zie: https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/83838NED/table.
X Noot
                        
1
De producentenprijsindex (PPI) is een indexcijfer dat de gemiddelde prijsontwikkeling
                           weergeeft van Nederlandse industrieproducten.
                        
Scenarioanalyses
In een eerste analyse van de problematiek van De Nederlandsche Bank van 1 juli dit
                     jaar werd geschat dat de impact voor de economie als geheel mee zou vallen, maar dat
                     sommige energie-intensieve industriële sectoren wel hard geraakt zouden worden; meer
                     in het bijzonder basismetaal, chemie, bouwmaterialen, papier en karton, en voedingsmiddelen.
                     Naar het oordeel van DNB boden de resultaten «geen economische rationale voor generieke
                     steunmaatregelen».13 In deze «grove schatting» waren echter nog niet alle factoren meegenomen, zoals de
                     mogelijkheid tot doorberekenen van kostenstijgingen. Inmiddels werkt CPB aan een vervolgstudie
                     waarbij meer effecten zullen worden meegenomen, inclusief doorberekening van kosten.
                  
In november van dit jaar heeft consultancybureau Pwc een onderzoek naar onderhavige
                     problematiek gepubliceerd. Volgens Pwc is de Nederlandse industrie binnen Europa het
                     kwetsbaarst voor de gevolgen van de energieprijzen als gevolg van relatief veel gasgebruik
                     en relatieve hoge prijzen daarvan.14 Volgens de analyse van Pwc is toename van de gasprijzen verantwoordelijk voor het
                     grootste deel van de kostenstijgingen van de chemie en papierindustrie in Nederland.
                     In basismetaal spelen steenkoolprijzen een grotere rol. In andere sectoren gaat het
                     vooral om indirecte kosten (zie figuur 2).
                  
Figuur 2: Vergelijking stijgende productiekosten Nederland en Europese landen
Bron: Pwc
Factoren die de impact versterken
• Een groot verschil in energieprijzen tussen de EU enerzijds en de VS en het Midden-Oosten
                           anderzijds zorgt ervoor dat bedrijven in de EU een concurrentienadeel hebben. Veel
                           EU-producenten kunnen de hogere energiekosten vaak niet (volledig) aan hun afnemers
                           doorberekenen omdat het hier commodities betreft zijn met mondiale beprijzing.
                        
• De Europese industrie ondervindt naast de hoge energieprijzen last van nieuwe wetgeving
                           uit de VS in de vorm van de IRA. Hiermee beoogt de VS onder meer industriële productie
                           terug te halen naar het eigen land en LNG waar nodig te behouden voor opschaling van
                           waterstof. Door dit protectionistische beleid lijkt de Europese industrie toe te bewegen
                           naar een perfect storm van elkaar versterkende ontwikkelingen met sterk negatieve gevolgen voor haar concurrentiekracht.
                        
Factoren die de impact mitigeren
• Kostenstijgingen van energie gaan gepaard met hogere afzetprijzen in de industrie
                              (bijna 28% hoger dan een jaar eerder, significant hoger dan de gemiddelde inflatie),
                              wat betekent dat een aanzienlijk deel van de bedrijven hun kosten weet door te berekenen.
                           
• De impact op de sectoren wordt gemitigeerd door het bestaan van lange-termijn contracten
                              en derivaten waardoor veel bedrijven nog niet de nieuwe marktprijs voor energie betalen.
                              Echter, naarmate de crisis langer duurt, worden steeds meer bedrijven geconfronteerd
                              met het nieuwe prijsniveau.15
• Tot nu toe is de consumptie van gas om uiteenlopende redenen in de industrie flink
                              afgenomen in 2022. Deels is dat te verklaren door afschakeling bij enkele bedrijven,
                              maar deels komt het ook door overschakelen op andere fossiele brandstoffen, of het
                              benutten van laaghangend fruit in de sferen van energiebesparing. Grootschalige energiebesparing
                              is nu rendabel, maar kost tijd vanwege de doorlooptijd van investeringen. Zoals bekend
                              zijn deze kostenstijgingen gepaard gegaan met aanzienlijk minder gasgebruik in de
                              industrie (meer dan 30% lager, volgens het CBS). Dit wordt ten dele verklaard doordat
                              sommige gasintensieve bedrijven hun productie wel hebben teruggeschroefd en doordat
                              bedrijven zijn overgestapt naar andere (fossiele) brandstoffen.
                           
• Veel van de grootste energieverbruikers zijn Nederlandse vestigingen van multinationale
                              ondernemingen. Dit betekent dat dat veel van deze ondernemingen als geheel minder
                              getroffen worden door gestegen energieprijzen in de EU en nog goede winstmarges behalen.
                              Het risico voor dergelijke bedrijven is niet zo zeer faillissement maar sluiting (tijdelijk
                              of permanent) van productielocaties in Nederland.
                           
Om een betere inzage te geven in de mate waarin de gestegen prijzen van energiedragers
                     en elektriciteit de industrie raken, is in tabel 2 indicatief een overzicht opgenomen
                     van een aantal belangrijke productieprocessen in de basismetaal en chemiesector. Dit
                     laat zien hoe belangrijk de kosten van energie en energiedragers die dienen als feedstock
                     (grondstof) zijn voor dergelijke productie.
                  
Tabel 2: Indicatie kosten energie en feedstock in Energie-intensieve productieprocessen
Producten
Belangrijkste energiebron
Belangrijkste Feedstock
Kosten energie/totale kosten1
                                    
Kosten feedstock/totale kosten2
                                    
Productie NL 2020 (x mln. €)3
                                    
Staal
aardgas
erts + steenkool
10%
75%
3.434 (ijzer en staal)
Aluminium
elektriciteit
erts
40%
45%
1.093
Zink
elektriciteit
erts
50%
n/a
706 (incl. lood en tin)
Ammoniak
elektriciteit
aardgas
3%
85%
1.473 (meststoffen en stikstofverbindingen)
Methanol
elektriciteit
aardgas
6%
85%
n.b.
Ethyleen
olie, aardgas
aardgas, aardolie (EU m.n. aardolie)
10%
87%
1.518
Propyleen (polymeer of chemische graad)
olie, aardgas
aardgas, aardolie
10%
87%
1.174
Bron: diversen, bewerking EZK
X Noot
                        
1
Schatting EU gemiddelde obv Europese Commissie (Joint Research Center), Production costs from energy-intensive industries in the EU and third countries, 2016. Werkelijke cijfers kunnen verschillen per bedrijf.
X Noot
                        
2
Schatting EU gemiddelde obv Europese Commissie (Joint Research Center), Production costs from energy-intensive industries in the EU and third countries, 2016. Werkelijke cijfers kunnen verschillen per bedrijf.
X Noot
                        
3
Bron: Prodcom database.
Voorlopige analyse strategische afhankelijkheden
In deze analyse is gekeken naar twee vraagstukken: 1) hoeveel Nederland importeert
                     uit niet-EU landen en welke landen dit zijn en 2) hoeveel aanbieders er zijn op de
                     wereldmarkt als de EU niet meer exporteert. Hierbij is uitgegaan van een «zwart scenario»,
                     waarin Europese landen een aantal strategische producten uit de energie-intensieve
                     industrie niet meer produceren.16 In navolging van de motie Dassen-Omtzigt zijn ook diverse voedselgroepen meegenomen.
                     Hiermee geeft de analyse een beeld hoe geconcentreerd de import van Nederland is uit
                     niet-EU landen. En hoeveel aanbieders er overblijven op de wereldmarkt als Europa
                     niet langer exporteert.
                  
Voor nagenoeg alle producten geldt dat er ook zonder aanvoer uit de EU voor Nederland
                     sprake is van een diverse aanvoer. Of dat het aantal exporteurs op de wereldmarkt
                     een grote verscheidenheid laat zien. Dit laatste biedt de EU in potentie de mogelijkheid
                     om producten in te kopen uit een divers aantal landen. Zodoende zijn er op de korte
                     termijn geen risicovolle strategische afhankelijkheden te verwachten in het (extreme)
                     geval dat productie van deze producten in Nederland of de EU zou ophouden.
                  
                     Tabel 3: Analyse (potentiële) afhankelijkheden voor producten uit de basismetaal,
                        chemie, voedingsmiddelenindustrie en bouwmaterialenindustrie
Product
Hoeveel % van dit product importeert NL van buiten de EU? (2020)
Uit welke niet-EU landen importeert Nederland dit product? (Top 4, 2020)
Wat zijn de grootste niet-EU exporteurs van dit product in de wereld? (TOP 4, 2020)
Staal
31.5%
1. VK (4.8%)
2. Rusland (3.9%)
3. Brazilië (3.6%)
4. Noorwegen (3.0%)
1. China (10.4%)
2. Japan (7.1%)
3. Zuid-Korea (6.1%)
4. Rusland (5.2%)
Aluminium
58.9%
1. IJsland (11.7%)
2. Noorwegen (10.0%)
3. Canada (9.8%)
4. China (5.9%)
1. China (14.9%)
2. VS (5.9%)
3. Canada (5.2%)
4. India (3.3%)
Zink
35.1%
1. Noorwegen (31.7%)
2. Canada (1%)
3. China (0.5%)
4. Rusland (0.4%)
1. Zuid-Korea (9.5%)
2. Canada (8.7%)
3. Australië (6.0%)
4. India (4.9%)
Ammoniak
66%
1. Algerije (45%)
2. VK (8.8%)
3. Trinidad en Tobago (7.8%)
4. Zwitserland (4.0%)
1. Saudi-Arabië (26.0%)
2. Rusland (17.0%)
3. Trinidad en Tobago (13.2%)
4. Indonesië (7.0%)
Methanol
81.5%
1. VS (20.4%)
2. Trinidad en Tobago (18%)
3. Noorwegen (14.5%)
4. Rusland (13%)
1. Saudi-Arabië (11.2%)
2. Trinidad en Tobago (11.1%)
3. Iran (10.8%)
4. VS (9.4%)
Ethyleen
30.2%
1. VK (27.0%)
2. Noorwegen (3.3%)
1. Zuid-Korea (12.6%)
2. VK (12.1%)
3. Japan (10.4%)
3. VS (8.0%)
Propyleen
16.6%
1. VK (8.3%)
2. VS (3.2%)
3. Turkije (3.2%)
4. Rusland (6.3%)
1. Zuid-Korea (21.6%)
2. Japan (10.3%)
3. VS (9.7%)
4. Taiwan (5.0%)
Chloor
0.6%
1. VS (0.6%)
1. Canada (21.3%)
2. VS (10.6%)
3. Japan (7.2%)
4. Colombia (3.9%)
Geraffineerde aardolie
65.5%
1. Rusland (13.3%)
2. VK (10.8%)
3. India (9.8%)
4. VS (8.3%)
1. VS (12.0%)
2. Verenigde Arabische Emiraten (11.6%)
3. Rusland (8.4%)
4. India (5.3%)
Industriële gassen (waterstof, siliconen en zeldzame gassen)
69.2%
1. Noorwegen (47.3%)
2. China (8.9%)
3. Rusland (3.1%)
4. Maleisië (2.3%)
1. China (16.0%)
2. VS (16.0%)
3. Qatar (5.3%)
4. Japan (4.6%)
Cement
3.8%
1. Turkije (2.4%)
2. China (0.7%)
3. Japan (0.3%)
4. VK (0.2%)
1. Vietnam (13.1%)
2. Turkije (10.1%)
3. Thailand (4.6%)
4. Verenigde Arabische Emiraten (4.4%)
Groenten
28.2%
1. Marokko (4.14%)
2. China (3.8%)
3. VS (3.2%)
4. Egypte (1.9%)
1. China (12.6%)
2. Mexico (11.7%)
3. Canada (7.0%)
4. VS (6.4%)
Dierlijke en plantaardige oliën en vetten
65.6%
1. Maleisië (14.3%)
2. Indonesië (13.8%)
3. Oekraïne (6.9%)
4. Filipijnen (3.55%)
4. Papua Nieuw Guinea (3.5%)
1. Indonesië (21.3%)
2. Maleisië (13.8%)
3. Oekraïne (5.1%)
4. Argentinië (4.0%)
Zuivel
6.5%
1. VK (5.4%)
2. Nieuw-Zeeland (0.3%)
3. Zwitserland (0.2%)
4. VS (0.2%)
1. Nieuw-Zeeland (11.4%)
2. VS (6.1%)
3. Wit-Rusland (2.7%)
4. VK (2.5%)
Dranken
30.1%
1. VS (7.2%)
2. VK (6.4%)
3. Brazilië (2.5%)
4. Chili (2.1%)
1. Mexico (7.5%)
2. VK (7.1%)
3. VS (6.9%)
4. Australië (1.9%)
Bron: VN Comtrade database, Harvard Growth Lab & ITC Trade Map. Bewerkt door EZK.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
