Brief regering : Stand van zaken beleid medische technologie in de gezondheidszorg
32 805 Hulpmiddelenbeleid in de gezondheidszorg
Nr. 153
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 december 2022
Met deze brief wil ik uw Kamer informeren over de ontwikkelingen en stand van zaken
op het gebied van medische technologie (MedTech). Over de beschikbaarheid van MedTech,
inclusief de Medical Device Regulation (MDR) en de In Vitro Diagnostic Medical Device
Regulation (IVDR), informeer ik u separaat aan het begin van het nieuwe jaar, zoals
ook toegezegd in mijn laatste twee brieven over beschikbaarheid.1,2
MedTech is onmisbaar in de gezondheidszorg, wordt breed toegepast, en draagt bij aan
het oplossen van een veelheid aan gezondheidsproblemen. De ontwikkelingen op het gebied
van MedTech volgen elkaar snel op. Dit brengt diverse uitdagingen met zich mee, bijvoorbeeld
op het gebied van veiligheid. Uw Kamer is hierover regelmatig geïnformeerd.
MedTech is er in alle vormen en maten, van hulpmiddelen zoals stomazakjes en diabetessensoren
tot high tech MRI-scanners en neurologische implantaten. Inzet van dit soort technologieën
maakt het mogelijk patiënten beter te behandelen, mensen te ondersteunen in hun dagelijks
leven, en bij te dragen aan de diagnostiek en preventie van ziekte. De kwaliteit van
zorg en de kwaliteit van leven worden daardoor verbeterd. Daarnaast kan MedTech bijdragen
aan belangrijke transities om de gezondheidszorg toegankelijk te houden, zoals door
het verplaatsen van zorg naar de eigen leefomgeving. De juiste inzet van innovaties
draagt bij aan de bemensbaarheid, betaalbaarheid en doelmatigheid van de zorg. De
ontwikkeling en implementatie van deze arbeidsbesparende technologie staat dan ook
hoog op mijn agenda. Al deze aspecten komen naar voren in de al naar uw Kamer gestuurde
akkoorden IZA, WOZO, TAZ. Daarnaast zet ik in op veilige, betaalbare, toegankelijke
en snel beschikbare MedTech, zoals ook eerder beschreven in de door de toenmalig Minister
voor Medische Zorg en Sport gepubliceerde Actielijst voor de lange termijn.3 Hierbij heeft onder meer doorontwikkeling van maatschappelijk relevante innovaties
naar de zorgpraktijk mijn aandacht.
In deze brief ga ik eerst in op ontwikkelingen op het gebied van de veiligheid en
effectiviteit van bestaande en nieuwe MedTech. Vervolgens geef ik aan wat wordt gedaan
om de toegankelijkheid te bewaken. Daarna bespreek ik de ontwikkelingen rond innovatie,
implementatie en opschaling van nieuwe technologieën. Tenslotte licht ik toe wat er
gedaan wordt om de duurzaamheid van MedTech te vergroten.
Veiligheid en effectiviteit
In het verleden is gebleken dat het gebruik van MedTech risico’s met zich mee kan
brengen. Vanzelfsprekend is geen enkele behandeling 100 procent veilig, maar mensen
moeten kunnen vertrouwen op veilige en effectieve producten. Duidelijkheid hierover
is belangrijk voor zowel de burger als de zorgprofessional. Daarom voert ZonMw momenteel
het HTA methodologie en Goed Gebruik Hulpmiddelen (GGH) programma uit om meer inzicht
te krijgen in de effectiviteit en doelmatigheid van MedTech. Het GGH-programma wordt
op dit moment geëvalueerd. De afgelopen jaren hebben mijn voorgangers en ik diverse
acties ingezet om de veiligheid te verbeteren. Hieronder informeer ik u over de ontwikkelingen
op deze dossiers.
MESH nazorg
De «ronde tafel MESH nazorg» is in 2018 opgericht na signalen dat de nazorg van vrouwen
met MESH-gerelateerde gezondheidsklachten niet integraal werd bekeken. Deze patiënten
ondervonden last na plaatsing van een MESH-prothese om bijvoorbeeld een liesbreuk
of verzakking te verhelpen, maar waren op zoek naar passende zorg. Hierbij kregen
zij te maken met verschillende specialisten en ziekenhuizen. Het doel van de ronde
tafel is medisch specialisten, instellingen en patiëntenverenigingen bij elkaar te
brengen en samen te laten werken aan oplossingen voor nazorg bij patiënten met gezondheidsklachten
door een MESH-implantaat.
De afgelopen periode hebben verschillende partners (Patiëntenfederatie Nederland,
Bekkenbodem4all, Amsterdam UMC, Maastricht UMC, RIVM) gewerkt aan onderzoek naar langdurige
gezondheidsklachten na het plaatsen van een MESH-implantaat. Ook hebben zij gewerkt
aan het beschikbaar maken van informatie onder zorgverleners en patiënten.
Deze samenwerking heeft drie producten opgeleverd, die zorgverleners en onderzoekers
belangrijke handvatten kunnen geven. In de eerste plaats gaat het om een brochure4 voor patiënten met langdurige gezondheidsklachten, die in juni 2022 is gepubliceerd.
Daarnaast zal rondom verzending van deze brief in december 2022 door het RIVM ook
een onderzoeksrapport naar langdurige gezondheidsklachten worden gepubliceerd. Dit
onderzoek is gedaan in opdracht van het Ministerie van VWS. Tot slot is er een leidraad
in ontwikkeling voor nazorg na plaatsing van een MESH-implantaat voor en door medisch
specialisten. Deze wordt naar verwachting in Q1 2023 gepubliceerd en verspreid onder
de belanghebbende medische beroepsgroepen. Het ronde tafeloverleg met alle betrokken
partners, waar ook het Ministerie van VWS aan tafel zit, blijft voorlopig voortbestaan
om de ontwikkeling van de leidraad af te ronden. Ik ben als minister verheugd met
deze resultaten en ben overtuigd dat ze zullen bijdragen aan betere nazorg voor patiënten
met gezondheidsklachten door een MESH-implantaat.
Onderzoekprogramma RIVM en siliconenpoli AUMC borstimplantaten
In 2019 heeft de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport opdracht gegeven tot
de ontwikkeling van een meerjarig onderzoeksprogramma gezondheidsklachten van vrouwen
met een siliconen borstimplantaat5. Dit onderzoeksprogramma bestaat uit drie onderzoeken die in 2020 en 2021 zijn gestart
en duurt 4 jaar. Het wordt uitgevoerd door het Nederlands Instituut voor Onderzoek
van de Gezondheidszorg (Nivel), Universiteit Maastricht, Erasmus MC het Nederlands
Borstimplantatenregister (DBIR), Amsterdam UMC en het Nederlands Kankerinstituut. Het RIVM coördineert
het programma. Onlangs heb ik aanvullende financiering goedgekeurd voor extra onderzoek
bij het Amsterdam UMC. Het doel hiervan is een nationale behandelrichtlijn te publiceren
en implementeren, zodat de zorg voor vrouwen met gezondheidsklachten en siliconen
borstimplantaten breder beschikbaar komt. Als er tussentijds belangrijke inzichten
uit dit meerjarige programma naar voren komen, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Meldplicht incidenten
In 2019 heeft de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport aan de Kamer toegezegd
een meldplicht in te stellen voor incidenten met medische technologie. Hiertoe heeft
hij artikel 5a in de Wet medische hulpmiddelen opgenomen. Op dit moment moet alleen
de fabrikant ernstige incidenten melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
(IGJ). Door de meldplicht zouden zorgverleners verplicht zijn alle incidenten te melden
bij de IGJ en zou het meldgedrag van fabrikanten aan de IGJ inzichtelijker gemaakt
kunnen worden. De achterliggende gedachte was dat met invoering van de betreffende
meldplicht sneller problemen met medische technologie kunnen worden opgespoord.
In de afgelopen periode heb ik KPMG laten onderzoeken wat de effecten zijn van de
invoering van een dergelijke meldplicht. Ook heb ik uitvoerig gesproken over de praktische
consequenties met de IGJ. Alles afwegende voel ik mij verplicht uw Kamer te melden
dat het invoeren van een meldplicht slechts in zeer beperkte mate zal bijdragen aan
de veiligheid van medische technologie. Ook zal deze een groot beslag leggen op zorgverleners
zonder duidelijke meerwaarde. Hiervoor zijn verschillende redenen, die ik hieronder
graag toelicht.
– In september 2022 heeft KPMG hun onderzoek opgeleverd waarin gekeken is naar de kwalitatieve
en kwantitatieve baten, lasten en neveneffecten van een meldplicht voor incidenten
met medische hulpmiddelen. Dit onderzoek treft u bijgevoegd aan. De conclusie van
dit onderzoek is dat de maatschappelijke kosten niet opwegen tegen de baten.
– De toename in administratieve lasten en werkdruk bij zowel de IGJ als bij zorgverleners
zou onevenredig hoog zijn, terwijl het verwachte effect in verhoging van patiëntveiligheid
gering is. KPMG beschrijft ook varianten waarbij de reikwijdte van artikel 5a wordt
beperkt en het dus niet langer gaat om het melden van alle incidenten. KPMG concludeert dat ook in die gevallen de kosten-batenanalyse niet
overtuigend positief is. Dit wringt met de wens van dit kabinet en uw Kamer om de
administratieve lasten in de zorg terug te dringen.
– In relatie tot het beoogde doel van de meldplicht, heeft de IGJ niet het beeld dat
fabrikanten hun wettelijke meldplicht van ernstige incidenten niet nakomen. Daarnaast
bestaat de zorg dat een dergelijke meldplicht een averechts effect heeft op de meldingsbereidheid
van zorgverleners richting fabrikanten. Als zij incidenten al aan de IGJ moeten melden,
blijft het melden bij de fabrikant mogelijk achter. Bovendien voorziet de IGJ een
flinke toename van benodigde capaciteit voor het verwerken van de extra meldingen,
wat extra kosten met zich mee zou brengen.
Ik heb om die reden besloten vooralsnog géén meldplicht in te voeren. Ik ben ervan
overtuigd dat ook zonder meldplicht goede stappen te zetten zijn om medische technologie
(nog) veiliger te maken. Zo ben ik actief betrokken bij de implementatie van de MDR
en de IVDR, die binnen heel Europa de veiligheid van MedTech moet verbeteren. Daarnaast
maak ik mij hard voor de bekendheid en verdere doorontwikkeling van het hieronder
beschreven Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI), zodat incidenten
met implantaten worden geregistreerd en onderzocht.
Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI)
Het MEBI is opgericht in 2017 en vervult een belangrijke functie: het signaleren van
mogelijke bijwerkingen en gezondheidsklachten bij implantaten. MEBI beoordeelt elke
melding, door patiënt of zorgverlener, en maakt relevante informatie openbaar.
Op dit moment blijft het aantal meldingen bij MEBI achter ten opzichte van de verwachting.
Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat MEBI nog relatief kort bestaat
en nog niet overal bekend is. Daarop heb ik onderzoeksbureau AEF gevraagd om een evaluatie
naar het functioneren van het MEBI uit te voeren. Naar aanleiding van deze evaluatie
voer ik momenteel gesprekken met alle betrokken partijen (RIVM, IGJ en Lareb) over
de toekomst van MEBI en over manieren om de bekendheid te verbeteren, zodat patiënten
en zorgverleners het meldpunt beter weten te vinden. Daarnaast zal ik, zoals ook aangeraden
door AEF, rekening houden met ontwikkelingen in wet- en regelgeving, zoals op termijn
bijvoorbeeld met de komst van de Europese database Eudamed waarin ook informatie komt
te staan over medische hulpmiddelen en fabrikanten. Hiermee wil ik borgen dat het
MEBI als aanvullend wordt beschouwd en het een plek blijft waar patiënten en zorgverleners
met mogelijke bijwerkingen en gezondheidsklachten van implantaten terecht kunnen.
Landelijk meldpunt zorg
In het AO Hulpmiddelenbeleid van 27 november 2019 heeft de toenmalig Minister voor
Medische Zorg en Sport toegezegd een audit uit te voeren naar de telefonische dienstverlening
van het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ). Aanleiding was berichtgeving dat sommige patiënten
zich onvoldoende gehoord zouden voelen door de IGJ, dan wel het LMZ, als zij een bijwerking
van een implantaat willen melden. Door de coronapandemie had de audit vertraging opgelopen6. Inmiddels heeft de audit plaatsgevonden.
Het onderzoeksbureau, dat gespecialiseerd is in het beoordelen van telefonische dienstverlening,
heeft in zes weken tijd 120 keer contact gelegd met het LMZ met diverse, vooraf overeengekomen
onderwerpen. Het bureau heeft het onderzoek niet specifiek op implantaten gericht,
omdat dit te veel zou opvallen en daardoor een bias zou veroorzaken. Wel had een aantal
van de gesprekken expliciet betrekking op implantaten en bijwerkingen, zoals uit de
bijlage van het rapport valt op te maken. Uit de audit blijkt dat de telefonische
dienstverlening van het LMZ goed tot zeer goed scoort, ongeacht welk onderwerp de
beller aandraagt. Ik kan daarom op basis van dit onderzoek de berichtgeving niet bevestigen
die aanleiding is geweest voor de audit.
Toegankelijkheid
Om de kwaliteit van zorg te bewaken en hulpmiddelengebruikers zo zelfstandig mogelijk
te laten leven, is de toegankelijkheid van hulpmiddelen belangrijk. Deze toegankelijkheid
bewaak ik zodat we ook in de toekomst aan de vaak wisselende zorgbehoeftes blijven
voldoen. Daarnaast is in het coalitieakkoord ook het voornemen bekend gemaakt om maatregelen
te nemen voor de doelmatige inkoop van intra- en extramurale medische technologie,
zodat de zorg betaalbaar en daarmee toegankelijk blijft. Over de uitwerking van deze
maatregelen verwacht ik uw Kamer te kunnen informeren voor de zomer van 2023.
Vereenvoudiging aanspraak hulpmiddelen
De verstrekking en bekostiging van medische hulpmiddelen vindt plaats vanuit vier
verschillende domeinen: de Wet langdurige zorg (Wlz), de Wet maatschappelijke ondersteuning
2015 (Wmo), de Zorgverzekeringswet (Zvw) en meerdere regelingen die uitgevoerd worden
door het UWV. Gedurende de laatste jaren ontving VWS signalen dat het aanvragen van
hulpmiddelen als complex werd ervaren. Om deze reden heb ik door onderzoeksbureau
HHM laten onderzoeken of we dit eenvoudiger kunnen maken voor mensen die in hun thuissituatie
meerdere hulpmiddelen of een combinatie van hulpmiddelen uit verschillende domeinen
nodig hebben. Met deze brief informeer ik u over de resultaten van dit onderzoek,
zoals eerder toegezegd aan uw Kamer.
Het onderzoek van HHM heeft inzichtelijk gemaakt dat er in Nederland rond de 2,5 miljoen
mensen zijn die een hulpmiddel gebruiken, verstrekt op basis van de Wmo 2015 en/of
op basis van de Zvw. Ongeveer 370.000 mensen krijgen één of meerdere hulpmiddelen
uit de Wmo én uit de Zvw. Wat echter niet uit het onderzoek blijkt, is in hoeverre
deze mensen problemen ondervinden bij het aanvragen en krijgen van de benodigde hulpmiddelen.
Wel blijkt uit de uitkomsten van het onderzoek dat voor een aantal groepen gebruikers
extra aandacht nodig is. Dit geldt vooral voor mensen met een progressieve ziekte
en de complexere aanvragen.
Voor deze laatste groepen wordt begin 2023 gestart met de «praktijktafel hulpmiddelen».
Hierin gaan gebruikers, verstrekkers, zorgprofessionals en hulpmiddelenleveranciers
aan de slag om problemen in de verstrekking bij complexe casuïstiek gezamenlijk op
te lossen. De hier opgedane lessen worden landelijk beschikbaar gesteld, waarmee betrokken
partijen in de praktijk de toegang tot hulpmiddelen kunnen verbeteren.
De onderzoekers hebben ook een aantal aanbevelingen gedaan. Zo adviseren ze om te
komen tot een vereenvoudiging van het proces voor gebruikers en hulpverleners. Dit
kan door het verminderen van de administratieve lasten voor gebruikers en het verbeteren
van de samenwerking tussen de verschillende verstrekkers. Hierbij zijn enkele randvoorwaarden
belangrijk: deskundigheid, eenduidige regievoering, het gezamenlijk nemen van verantwoordelijkheid
en het waarborgen van samenhang. De onderzoekers concluderen dat het creëren van deze
randvoorwaarden onderdeel was van de Verbeteragenda hulpmiddelen.7,8,9 Verder is de belangrijkste aanbeveling om niet in te zetten op één loket voor hulpmiddelen.
Vanuit alle verschillende perspectieven (cliënt, leverancier en verstrekker) wordt
een stelselwijziging waarbij alle hulpmiddelen uit één domein verstrekt worden, niet
zinvol geacht. De geïnterviewde partijen zien namelijk voldoende mogelijkheden om
binnen het bestaande stelsel de grootste knelpunten op te lossen.
Ik wil de aanbeveling dan ook volgen en dus niet gaan inzetten op één loket voor hulpmiddelen.
De aandacht moet mijn inziens uitgaan naar een betere samenwerking tussen de verstrekkers
van de hulpmiddelen uit de domeinen Zvw en Wmo. Daarom zet ik in op de verdere implementatie
van de resultaten van de Verbeteragenda hulpmiddelen. Daarbij wil ik opmerken dat
de staatsecretaris van VWS de Kamer voor het einde van het jaar de monitor dienstverlening
hulpmiddelen toestuurt, waarin de resultaten van de Verbeteragenda zijn gemonitord.
Bestuurlijk Overleg Hulpmiddelenzorg
In 2016 kreeg het Ministerie van VWS veel signalen dat gebruikers niet de benodigde
hulpmiddelenzorg kregen. De toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
heeft daarom het Bestuurlijk Overleg Hulpmiddelenzorg (BOH) ingesteld. Het doel van
het BOH is de hulpmiddelenzorg die gebruikers thuis ontvangen in het kader van de
Zvw merkbaar beter te maken. In het BOH10 maken gebruikers, fabrikanten, zorgaanbieders, leveranciers en zorgverzekeraars afspraken
over passende hulpmiddelenzorg, waaronder kwaliteit en de wijze van voorschrijven.
Een van deze afspraken is de algemene kwaliteitsstandaard, het Hulpmiddelenzorg generiek
kwaliteitskader (2017). Inmiddels is deze uitgebreid naar vijf modules, waaronder
recent de modules prothesezorg (2021) en compressiehulpmiddelenzorg (2021). Dit betekent
dat er meer duidelijkheid is voor alle betrokken partijen hoe zij in de praktijk tot
betere zorg kunnen komen.
Het afgelopen jaar hebben de betrokken partijen onder begeleiding van organisatieadviesbureau
Common Eye gewerkt aan hun plannen voor de verdere toekomstige samenwerking. De partijen
hebben gekozen voor versterking van de huidige samenwerking. Om die reden wordt momenteel
gewerkt aan een passende governance-structuur. De betrokken partijen willen in de
toekomst gezamenlijk werken aan passende hulpmiddelenzorg en het verbeteren en meten
van de kwaliteit. Na de inrichting van de governance, zal door de opvolger van het
BOH, de Kwaliteitsraad Hulpmiddelen, de strategische agenda voor de toekomst worden
opgesteld. Op verzoek van de betrokken partijen zal dit niet meer onder voorzitterschap
van VWS plaatsvinden, maar met een onafhankelijke voorzitter. Ik steun deze ontwikkeling
en vind het een goed teken dat zij met elkaar deze verantwoordelijkheid nemen. Ik
zal uw Kamer over de voortgang van de Kwaliteitsraad Hulpmiddelen op de hoogte houden.
Innovatie, implementatie en opschaling
De implementatie van MedTech draagt bij aan het toegankelijk houden van ons zorgsysteem.
De route van nieuwe MedTech innovaties van «idee» tot implementatie in de zorgpraktijk
is lang. Het zo vroeg mogelijk betrekken van alle relevante belanghebbenden zoals
patiënten, industrie, zorgverzekeraars en zorgprofessionals is belangrijk om te komen
tot een doelmatig product dat aansluit bij de behoeften. Alleen zo komen we tot een
succesvolle implementatie. Dit krijgt daarom mijn aandacht. De inzet en opschaling
van bewezen technologische innovaties komt ook naar voren in de al naar uw Kamer gestuurde
akkoorden.
HI-NL
In 2019 heeft de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport de oprichting van
het initiatief Health Innovation Netherlands (HI-NL) ondersteund. Ik vind het positief
om te constateren dat HI-NL zich in twee jaar tijd heeft ontwikkeld tot een breed
gedragen, landelijke infrastructuur. Tot nu toe zijn 20 zogenoemde ronde tafel-trajecten
afgerond met innovatoren (variërend van startups tot kleine en grotere bedrijven)
en andere relevante partijen (zoals patiënten, zorgverzekeraars, zorgverleners en
het Zorginstituut). Deze trajecten hebben geleid tot een vroege dialoog tussen innovators
en betrokkenen waaruit gerichte adviezen voor het ontwikkelpad van de betreffende
innovaties voortkwamen. Daarmee wordt bijgedragen aan de ontwikkeling, evaluatie,
implementatie, opschaling en bekostiging van medische technologie. De innovaties variëren
van implantaten, robotica, diagnostica (inclusief point-of-care testen), medische
apps en AI-toepassingen, in zowel het care, cure als het preventie domein.
Uit de evaluaties van de ronde tafel-trajecten blijkt dat deelnemers deze van toegevoegde
waarde vinden. De trajecten werken verhelderend en leiden tot bewustwording over kansen
en barrières tijdens het innovatietraject. Verbeterpunten liggen er nog op organisatorisch
vlak en standaardisering van de trajecten.
Ik heb HI-NL gevraagd een meerjarig toekomstplan op te stellen en ben eveneens met
hen in gesprek over voortzetting en financiering van haar activiteiten. Het is de
wens om HI-NL verder te professionaliseren en haar activiteiten verder op te schalen.
De inzet blijft om met ontwikkeling van medisch technologische innovaties de bemensing
en bekostiging van het Nederlandse zorgsysteem te verbeteren. Daarnaast vraag ik HI-NL
ook aandacht te hebben voor de verduurzaming van de zorg en om generiek geleerde lessen
openbaar toegankelijk te maken.
Ethiek van MedTech
De afgelopen jaren is door uw Kamer op verschillende momenten aandacht gevraagd voor
de ethiek van medisch-technologische toepassingen, waaronder AI. Dit onder meer in
de vorm van een aangenomen motie11 van de leden Agema en Jansen (beiden PVV) die opriep een standpunt te formuleren
op medisch-ethische kwesties als het gaat om technologische mogelijkheden zoals artificiële
intelligentie, en twee toezeggingen van de voormalig Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport Hugo de Jonge om een brief te sturen over ethiek en medische technologie.
Graag breng ik u met deze brief daarom op de hoogte van de acties die zijn uitgevoerd
op dit onderwerp en geef daarmee invulling aan eerdere motie en toezeggingen.
Allereerst heeft de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport het Centrum voor
Ethiek en Gezondheid (CEG) gevraagd drie signalementen over e-health12 uit te brengen. Deze zijn gepubliceerd in 2019 en 2020. Het gaat om:
– Gezondheidsapps en wearables bij preventie.
– Robotisering in de langdurige zorg.
– Sensortechnologie in de thuissituatie.
Het CEG heeft bij de signalementen een overkoepelende boodschap gevoegd:
– De ontwikkeling van e-healthtechnologie wordt vaak aangedreven door vraag van buiten
de zorg en sluit niet altijd aan op praktijkbehoeften. Deze zogenaamde technology
push wordt als risico beschreven.
– Het CEG wijst op de gespannen verhouding tussen enerzijds vaak hoge verwachtingen
van medische technologie en anderzijds achterblijvend bewijs voor en onderzoek naar
de meerwaarde en kosten(effectiviteit) ervan.
– Bij goede zorg spelen waarden als zorgzaamheid, waardigheid, respect voor autonomie,
wederkerigheid en betekenisvol contact een centrale rol. E-healthtechnologie kan die
waarden versterken of ermee conflicteren.
– De rode draad in alle signalementen en in de overkoepelende boodschap is dat e-health
«werk in uitvoering» is en dat er meer onderzoek nodig is, met name naar praktijkervaringen
van gebruikers op de langere termijn. Ethische en juridische kwesties over privacy,
toestemming en databeheer vragen om aandacht op maatschappelijk niveau. Ook mogelijke
ongewenste effecten moeten hierbij aan bod komen.
Ik onderschrijf deze boodschap, met name de conclusie dat e-health «werk in uitvoering»
is en blijft.
Op 9 mei 2022 heb ik vervolgens een Kamerbrief verstuurd met als thema Waardevolle Artificiële Intelligentie (AI) voor Gezondheid13 en daar met uw Kamer over gesproken in de vorm van het schriftelijk overleg Informatie
en Communicatietechnologie in de Zorg op 25 augustus 2022.14
Daarnaast breng ik u graag op de hoogte van twee aanvullende acties. In de eerste
plaats is dat de rol die HI-NL kan innemen bij het onder de aandacht brengen van de
ethische kanten van MedTech. Zij zijn immers al langere tijd bezig met vraaggestuurde
ontwikkeling van technologie, een van de aandachtspunten die benoemd zijn in de CEG-signalementen.
Ik heb Hi-NL in aanvulling hierop gevraagd aandacht te besteden aan de ethische kant
van technologische ontwikkelingen in de gezondheidszorg.
In de tweede plaats heb ik recent gesproken met onderzoekers van het CEG. Omdat de
signalementen nog als actueel worden beschouwd en deze ook aandacht besteden aan de
samenhang tussen de covid-pandemie en de ontwikkelingen op het gebied van medische
technologie, gaan zij in 2023 een campagne voeren om de ethische aspecten van het
gebruik van medisch technologie onder de aandacht te brengen van onder andere zorgverleners.
Dit gebeurt via social media. Vanzelfsprekend blijf ik monitoren of meer acties nodig
zijn om dit belangrijke aspect bij het gebruik van MedTech onder de aandacht te brengen
en zal ik daar waar nodig uw Kamer over informeren.
Duurzaamheid
Het is noodzakelijk om de productie en het gebruik van MedTech te verduurzamen. In
de GreenDeal 3.0 zijn onlangs afspraken gemaakt over het terugdringen van grondstoffengebruik
in de zorg. Partijen, waaronder brancheorganisaties uit de zorg, zorgverzekeraars,
kennisinstellingen, producenten, leveranciers en overheden, zetten zich in voor 50%
minder primair grondstoffenverbruik in 2030 (t.o.v. 2016) en maximaal circulaire zorg
in 2050. Verder is afgesproken dat zorgaanbieders zullen kiezen voor «herbruikbare»
boven «wegwerp» (medische) hulpmiddelen. De ambitie is dat in 2026 tenminste 20% herbruikbaar
is.
Het Ministerie VWS heeft toegezegd om nationale wet- en regelgeving van de zorg waar
mogelijk aan te passen, zodat deze het verduurzamen van de zorg of het leveren van
duurzame zorg bevordert. Ik ben in dit kader van plan de wetgeving over het herverwerken
van medische hulpmiddelen voor eenmalig gebruik («wegwerp») te versoepelen. Zorgaanbieders
krijgen de ruimte om medische hulpmiddelen voor eenmalig gebruik zelf geschikt te
maken voor hergebruik. Hierdoor hoeven zorgaanbieders in de toekomst niet meer langs
een notified body om het herverwerkte hulpmiddel te certificeren.
In de praktijk zijn er veel initiatieven voor het verminderen van grondstoffengebruik.
De opschaling van deze initiatieven blijft echter achter. Op dit moment breng ik in
kaart welke initiatieven de meeste impact hebben bij de omslag naar circulair werken.
In 2023 zal ik opschaling van deze initiatieven stimuleren, bijvoorbeeld door het
bevorderen van kennisdeling en laten ontwikkelen van (online) trainingen voor zorgpersoneel.
Hiermee geef ik uitvoering aan de motie van het lid Peters c.s.15 over het stimuleren van initiatieven om meer circulair te gaan werken met medische
hulpmiddelen.
Verder zet ik mij op Europees niveau in om te komen tot duurzaamheidseisen aan de
productie van MedTech. Zo streef ik ernaar om tijdens het eerste half jaar van 2023,
tijdens het Zweeds voorzitterschap van de EU, een Europese ronde tafel te organiseren
over verduurzaming van de productie van MedTech.
Tot slot
In het verleden was het publieke en politieke debat vaak gericht op de veiligheid
van MedTech, zoals rondom verschillende soorten implantaten. Ik vind het belangrijk
om naast de veiligheid juist ook aandacht te hebben voor de potentie van MedTech en
de daarbij horende vraagstukken op de langere termijn. Zoals u heeft kunnen lezen
in deze brief steek ik daar dan ook veel energie in. Ik heb er vertrouwen in dat de
lopende activiteiten op het gebied van MedTech daarmee bijdragen aan de veiligheid,
kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg in Nederland.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.J. Kuipers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport