Brief regering : Impactberekeningen Commissie Parameters 2022 door DNB en pensioenfondsen
32 043 Toekomst pensioenstelsel
Nr. 597
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 december 2022
Op 30 november is het advies van de Commissie Parameters naar uw Kamer verzonden.1 De Commissie Parameters heeft advies uitgebracht over de financiële parameters die
pensioenfondsen moeten gebruiken voor wettelijk verplichte berekeningen die zij moeten
uitvoeren, over de technische uitwerking van de grondslagen voor de waardering van
pensioenverplichtingen met een (zeer) lange termijn (de zogenaamde UFR-methode (Ultimate Forward Rate)) en over economische scenariosets die in het nieuwe pensioenstelsel moeten worden
gebruikt. Met het oog op de behandeling van het wetsvoorstel en op verzoek van uw
Kamer is door DNB en enkele pensioenfondsen in kaart gebracht wat de impact is van
de nieuwe scenariosets en de UFR-methode op de transitieberekeningen die eerder met
uw Kamer zijn gedeeld.2
Uit de impactberekeningen die ik als bijlage bij deze brief meestuur, blijkt dat ook
onder de bijgestelde toekomstverwachtingen pensioenfondsen op een evenwichtige wijze
kunnen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel. Uit de berekeningen blijkt ook
dat de inzet van een reserve en/of compensatiedepot belangrijke middelen kunnen zijn
om de transitie evenwichtig vorm te geven. Het nieuwe pensioenstelsel leidt grosso
modo tot betere pensioenverwachtingen dan het huidige pensioenstelsel. Deze bevindingen
zijn in lijn met de eerdere analyses van DNB, Netspar en CPB die eerder met uw Kamer
zijn gedeeld.
In deze brief zal ik de uitkomsten van de doorrekeningen nader duiden. Hierbij zal
ik eerst ingaan op de relevante achtergrond bij de impactberekeningen en de gehanteerde
aannames.
Achtergrond impactberekeningen
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de transitie-effecten van het invaren
naar het nieuwe pensioenstelsel afhangen van een groot aantal factoren. Veel van deze
factoren zijn fondsspecifiek, omdat ze bijvoorbeeld afhangen van de fondssamenstelling,
de financiële uitgangspositie van het pensioenfonds, keuzes die decentrale partijen
maken met betrekking tot de vormgeving van het nieuwe pensioencontract, compensatiedepots,
solidariteitsreserve en invaardoelen. Daarbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld
de verschillende mate van renteafdekking of de inrichting van het pensioencontract
en de bijbehorende toedeelregels en de wijze waarop de solidariteitsreserve is ingericht.
Ook zijn de uitkomsten, net als in het huidige pensioenstelsel afhankelijk van economische
ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen zijn inherent onzeker. Met behulp van economische
scenariosets kan er een inschatting worden gemaakt van de toekomstige verwachtingen,
waarbij de verwachte effecten van het nieuwe pensioenstelsel in elk scenario worden
afgezet tegen de verwachte ontwikkelingen in het huidige pensioenstelsel. De daadwerkelijke
effecten worden uiteindelijk – net als in het huidige stelsel – bepaald door ontwikkelingen
op financiële markten, zoals die zich in de toekomst gaan voordoen. Deze berekeningen
zijn daarmee een indicatie van hoe het nieuwe pensioenstelsel kan uitpakken.
Bij de herijking van de berekeningen is zowel rekening gehouden met het advies van
de Commissie Parameters, als met de wijzigingen inzake de transitievoorschriften die
volgen uit de derde nota van wijziging bij het wetsvoorstel toekomst pensioenen.3 Daarnaast wordt rekening gehouden met een maximale leenrestrictie van 150%. Met deze
berekeningen wordt de impact van de zogenoemde dubbele transitie, het overgaan op
een nieuw pensioencontract voor zowel bestaande als nieuwe pensioenopbouw, voor zes
verschillende pensioenfondsen (drie gestileerde pensioenfondsen en drie werkelijke
pensioenfondsen) weergegeven.4
Aannames
Door twee pensioenfondsen en Ortec is gerekend met het deelnemersbestand van drie
bestaande pensioenfondsen. Bij één van deze pensioenfondsen is tevens de bestandssamenstelling
verjongd («groen fonds») en verouderd («grijs fonds»), om op die manier meer zicht
te krijgen op de impact van verschillen in deelnemersbestand tussen pensioenfondsen
bij invaren. Daarnaast gebruikt DNB een gestileerd pensioenfonds met een gelijkmatige
verdeling van de leeftijdsopbouw. In totaal zijn de transitie-effecten van zes verschillende
pensioenfondsen in kaart gebracht, waarmee de berekeningen zicht geven op de verscheidenheid
aan fondsspecifieke eigenschappen die ook in de pensioenwereld aanwezig zijn.
Voor deze berekeningen zijn door DNB twee scenariosets (P- en Q-set) opgesteld met
10.000 scenario’s op basis van het recente advies van de Commissie Parameters. Bij
de berekeningen door de pensioenfondsen is gerekend met dezelfde scenarioset (P-set),
waarbij de set door DNB is gekalibreerd op marktprijzen en rentestanden van juni 2022.
Eveneens is gerekend met de nieuwe UFR-methodiek voor juni 2022 zoals ook door de
Commissie Parameters is geadviseerd.5 De pensioenfondsen hebben alle zes een andere bestandssamenstelling en hebben zelf
aannames gemaakt over de invulling van de solidaire premieregeling, bijvoorbeeld over
de toedeelregels aangaande beschermingsrendement, overrendement en solidariteitsreserve.6
In de DNB-berekeningen worden de effecten van het invaren van zowel de standaardmethode
als de vba-methode in beeld gebracht, bij de overige pensioenfondsen is met de standaardmethode
gerekend.
De economische scenarioset bevat 10.000 scenario’s met verschillende uitkomsten voor
het aandelenrendement, de renteontwikkeling en de inflatieontwikkeling. In de berekeningen
wordt gekeken naar het mediane scenario (het 50e percentiel7) en een slechtweerscenario (het 5e percentiel). Door de pensioenfondsen is daarnaast ook het goedweerscenario (het 95e percentiel) in beeld gebracht. De berekeningen geven weer wat gegeven deze scenario’s
de uitkomsten zijn van het nieuwe pensioencontract afgezet tegen de uitkomsten van
de bestaande uitkeringsovereenkomst («FTK-contract»). Daarmee geven deze berekeningen
inzicht in mogelijke uitkomsten, maar vanzelfsprekend geen zekerheid.
DNB-berekeningen
In de DNB-berekeningen zijn de effecten van de overgang op de solidaire premieregeling
in beeld gebracht bij verschillende invaardekkingsgraden, waarbij 122% is gehanteerd
als basisvariant (sectorgemiddelde in juni 2022). Hierbij zijn zowel de uitkomsten
van de standaardmethode als de uitkomsten van de vba-methode met elkaar vergeleken.
De transitie-effecten worden weergegeven in termen van verandering in netto profijt
(«generatie-effecten») en reële pensioenuitkeringen ten opzichte van de huidige uitkeringsovereenkomst
(hierna: FTK-contract). Naast de nieuwe scenarioset en rentestanden, is in vergelijking
met de eerdere berekeningen uitgegaan van een maximering van de leenrestrictie op
150% en is ook rekening gehouden met de restricties die zijn opgenomen in de derde
nota van wijziging bij het wetsvoorstel toekomst pensioenen.8
Tabel 1: Uitkomsten DNB-berekeningen in basisvariant met een invaardekkingsgraad van
122%.
Invaar-methode
Herverdeling
(∆ NP)
∆ Reële gem. uitkering
(35-jarige)
∆ Reële gem. uitkering
(45-jarige)
∆ Reële gem. uitkering (net gepensioneerde)
∆ Reële gem. uitkering
(80-jarige)
min
max
Mediaan
5%-percentiel
Mediaan
5%-percentiel
Mediaan
5%-percentiel
Mediaan
5%-percentiel
VBA
0%
4%
38%
12%
24%
16%
9%
3%
6%
-5%
Standaard
-3%
8%
32%
7%
20%
13%
13%
7%
5%
-5%
Toelichting: in de tabel is het verschil in uitkomsten tussen het FTK-contract en
het nieuwe pensioencontract opgenomen.
Bij beide invaarmethodes nemen in de DNB-berekeningen de verwachte reële pensioenuitkeringen
in de solidaire premieregeling bij een brede range aan dekkingsgraadniveaus toe ten
opzichte van het huidige FTK-contract. In het nieuwe pensioenstelsel worden uitkeringen
naar verwachting sneller verhoogd en is er geen sprake van een fiscale bovengrens
op pensioenverhogingen («genoeg is genoeg» principe). Ten opzichte van de berekeningen
van augustus 2022 is het beeld van het nieuwe pensioenstelsel iets positiever.
Dit komt tot uitdrukking in hogere pensioenverwachtingen voor het nieuwe pensioenstelsel
ten opzichte van het huidige pensioenstelsel. Dit geldt voor de meeste leeftijdscohorten,
in zowel het mediane scenario als in het slechtweerscenario. Uitzondering hierop zijn
de oudste leeftijdscohorten in het slechtweerscenario’s. Bij deze groep liggen de
uitkeringen in het slechtweerscenario lager dan onder het huidige FTK-contract (in
het mediane scenario liggen de verwachte uitkeringen wel boven het FTK-contract).
Dit komt omdat jongere deelnemers een langere beleggingshorizon hebben en daardoor
beter in staat zijn om tegenvallers op te vangen. Ik merk hierbij op dat pensioenfondsen
de plicht hebben om tot een evenwichtige belangenafweging te komen, waarbij ze onder
meer de beschikking hebben over de solidariteitsreserve, die kan worden ingezet om
mogelijke pensioenverlagingen te voorkomen.
De uitkomsten uitgedrukt in netto profijt zijn voor alle doorgerekende varianten in
lijn met de eerdere berekeningen. Er is een positieve verschuiving zichtbaar in de
minimale netto profijteffecten voor jongeren die in de nieuwe doorrekeningen hoger
liggen (minimale netto profijteffecten gaan van -6% naar -3%). Dit wordt veroorzaakt
doordat in de nieuwe scenarioset wordt gerekend met een lagere rente zoals voorgesteld
door de Commissie Parameters. Hierdoor is het effect op netto profijt van de afschaffing
van de doorsneesystematiek kleiner.
Daarnaast heeft DNB in lijn met eerdere berekeningen de volgende gevoeligheidsanalyses
in beeld gebracht:
– Toepassing van een compensatiedepot bij de standaardmethode voor verschillende dekkingsgraden.
– Renteschok -1%-punt en +1%-punt ten opzichte van RTS juni 2022 (met nieuwe UFR methodiek
conform advies Commissie Parameters 2022).
– Verschillende invaardekkingsgraden: 95%, 105% en 140%.
– Variant met flexibele premieregeling zonder risicodelingsreserve (DC).
Bij al deze varianten is op hoofdlijnen het beeld vergelijkbaar: hoewel de kwantitatieve
cijfers zijn veranderd, zijn de kwalitatieve conclusies ongewijzigd gebleven. Wel
liggen ten opzichte van de berekeningen van augustus 2022 de uitkomsten van het nieuwe
pensioenstelsel in termen van pensioenverwachtingen boven die van het huidige pensioenstelsel.
Uitkomsten pensioenfondsen
Bij de berekeningen van de drie pensioenfondsen ligt de focus op het invaren bij een
relatief lage dekkingsgraad.9 Dit betreft nadrukkelijk niet de sectorgemiddelde actuele dekkingsgraad (deze is
thans boven 120%) of die van de drie pensioenfondsen zelf. In lijn met de berekeningen
van oktober10 zijn door de pensioenfondsen vier specifieke varianten doorgerekend:
1. Dekkingsgraad bij invaren = 100%. Daarvan wordt 5%-punt gebruikt voor vullen van het
MVEV en de solidariteitsreserve.
2. Dekkingsgraad bij invaren = 100%. Daarvan wordt 5%-punt gebruikt voor vullen van het
MVEV, vermogensverschuiving van actieven/slapers naar gepensioneerden (om ervoor te
zorgen dat de reeds ingegane uitkeringen op niveau blijven) en het vullen van de solidariteitsreserve.
3. Dekkingsgraad bij invaren = 110%. Daarvan wordt 10%-punt gebruikt voor vullen van
het MVEV en de solidariteitsreserve.
4. Dekkingsgraad bij invaren = 110%. Daarvan wordt 5%-punt gebruikt voor vullen van het
MVEV en de solidariteitsreserve en 5%-punt voor het aanvullen van de persoonlijke
vermogens.
Dit zijn vier mogelijke invullingen van het invaarbesluit, gegeven een bepaalde dekkingsgraad op het moment
van invaren en gegeven de invaardoelstellingen die sociale partners hebben. Uiteraard
geldt hierbij dat sociale partners en fondsbestuurders in de praktijk ruimte hebben
voor andere keuzes, zoals bijvoorbeeld het vullen van een compensatiedepot voor de
afschaffing van de doorsneesystematiek. Wel bieden deze vier varianten inzicht in
de mogelijke transitie-effecten bij invaren met lagere dekkingsgraden.
Door de betreffende pensioenfondsen zijn twee effecten in beeld gebracht. In de eerste
plaats betreft dat de impact op het verwachte reële pensioen op pensioendatum, zoals
dat jaarlijks aan de deelnemers wordt gecommuniceerd via het uniform pensioenoverzicht
(hierna: upo). In het wetsvoorstel toekomst pensioenen is opgenomen dat pensioenuitvoerders
verplicht zijn om alle deelnemers te informeren over het verwachte reële pensioen
op pensioendatum voor en na de transitie.
Naast deze zogenoemde upo-bedragen is ook in beeld gebracht hoeveel pensioen de verschillende
maatmensen kunnen verwachten in de nieuwe pensioenregeling, afgezet tegen de huidige
pensioenregeling, als wordt gekeken naar de gewogen gemiddelde reële pensioenuitkering.
Hierbij wordt dus niet enkel naar het verwachte pensioen op pensioendatum gekeken,
maar ook naar de ontwikkeling van de pensioenuitkering gedurende de gehele periode
van pensionering. Daarmee sluit deze maatstaf aan bij de berekeningen die zijn uitgevoerd
door DNB. Ook hierbij zijn per maatmens drie scenario’s doorgerekend.
Voor beide effecten is gekeken naar vijf maatmensen: een 25-jarige, 45-jarige en 57-jarige,
65-jarige en 67-jarige maatmens, waarbij drie scenario’s in beeld zijn gebracht (verwacht,
goed weer en slecht weer).
Bij de pensioenfondsen C, D» en E» zijn de uitkomsten van de gewogen gemiddelde pensioenduitkering
in het verwacht scenario voor een 45-jarige, 57-jarige, 65-jarige en 67-jarige in
alle situaties positiever dan in het FTK-contract gegeven de nieuwe economische verwachtingen.
Voor jongeren (cohort 25 jaar) geldt dat de uitkomsten iets lager liggen dan in de
eerdere doorrekeningen, maar nog steeds aanzienlijk hoger dan de verwachtingen onder
het huidige FTK-contract. Bij de pensioenfondsen A en B is het beeld wisselender.
Hier zijn er twee cohorten die met de nieuwe scenarioset naar verwachting een achteruitgang
hebben ten opzichte van het FTK-contract. Dit geldt voor 45-jarigen en in mindere
mate 57-jarigen, zien onder de gehanteerde veronderstellingen bij deze twee fondsen
een lagere pensioenuitkering. Dit wordt verklaard door de afschaffing van de doorsneesystematiek.
Hierbij moet wel worden opgemerkt dat in deze doorrekeningen geen rekening is gehouden
met een eventuele compensatieafspraken. In de praktijk zal een dergelijk effect aanleiding
zijn voor decentrale partijen om daar bij de invulling van het invaarbesluit expliciet
rekening mee te houden en afspraken over te maken, bijvoorbeeld door het vullen van
een compensatiedepot ten behoeve van bepaalde leeftijdscohorten.
Tabel 1: Gewogen gemiddelde pensioenuitkering in variant 1 (100% invaardekkingsgraad,
waarvan 5%-punt voor MVEV en solidariteitsreserve). Pensioenfondsen A, B en C zijn
drie bestaande pensioenfondsen, pensioenfonds D» is verjongd en pensioenfonds E» verouderd
(varianten op C).
Fonds A
Fonds B
Fonds C
Fonds D»
Fonds E»
huidig
nieuw
huidig
nieuw
Huidig
nieuw
huidig
nieuw
huidig
nieuw
25-jaar
verwachting
100
109
100
110
100
136
100
134
100
145
slecht weer
64
44
52
48
61
57
61
56
61
56
goed weer
109
337
102
314
115
406
115
354
115
510
45-jaar
verwachting
100
91
100
91
100
114
100
111
100
117
slecht weer
55
38
44
42
56
53
58
57
51
48
goed weer
109
231
110
186
118
239
119
211
117
301
57-jaar
verwachting
100
102
100
96
100
106
100
107
100
104
slecht weer
54
53
45
53
57
57
61
64
49
49
goed weer
115
171
121
153
120
172
120
163
119
187
65-jaar
verwachting
100
109
100
103
100
107
100
109
100
104
slecht weer
65
70
60
68
72
73
76
80
66
65
goed weer
113
155
120
138
121
139
122
138
120
141
67-jaar1
verwachting
100
110
100
101
100
104
100
107
100
102
slecht weer
69
75
66
73
80
88
83
95
75
78
goed weer
112
151
118
129
121
121
122
123
120
119
X Noot
1
Deze maatmensen zijn reeds gepensioneerd.
Toelichting: in de tabel is het verschil in uitkomsten tussen het FTK-contract en
het nieuwe pensioencontract opgenomen.
Algemene inzichten
In de berekeningen is te zien dat de impact van de nieuwe scenarioset en de andere
rentestand verschillend uitpakt bij de zes pensioenfondsen. Dit verschil wordt vooral
veroorzaakt doordat elk pensioenfonds heeft gerekend met fondsspecifiek beleid, wat
bijvoorbeeld leidt tot een andere mate van beschermingsrendement en toedeling overrendement
naar deelnemers. Eventuele negatieve uitkomsten uit deze berekeningen kunnen in de
praktijk nog worden verminderd of verholpen door bijvoorbeeld een andere invulling
van reserves en compensatiedepot.
Bij de overgang naar het nieuwe pensioencontract geldt voor alle deelnemers een vlakke
pensioenpremie met een bijbehorende pensioenopbouw (afschaffing doorsneesystematiek).
Dit heeft impact op de pensioenverwachtingen van alle huidige deelnemers, in het bijzonder
van de middengroepen tussen de 40 en de 50 jaar. Dit is ook terug te zien in de berekeningen
van DNB, Ortec en de pensioenfondsen, waarbij in bijna alle gevallen geen rekening
wordt gehouden met eventuele compensatie.
In bijlage B van het DNB-rapport wordt expliciet ingegaan op de impact van de afschaffing
van de doorsneesystematiek. Hieruit blijkt dat de impact van de afschaffing van de
doorsneesystematiek bij de nieuwe doorrekeningen aanzienlijk kleiner is geworden.
Voor de middengroepen, waarvoor het netto profijteffect het meest ongunstig is, halveert
het netto profijteffect bijna. Dit wordt veroorzaakt doordat in de nieuwe scenarioset
met een lagere toekomstige rente wordt gerekend.
DNB heeft daarnaast in een van de varianten de impact van het toekennen van compensatie
uit het vermogen bij de standaardmethode in kaart gebracht. Hieruit komt het beeld
naar voren dat het toekennen van compensatie de netto profijteffecten tussen leeftijdscohorten
kan beperken. Compensatie gaat in de solidaire premieregeling ten koste van uitkeringsniveaus
van groepen die niet worden gecompenseerd. Ook voor die groepen is er echter nog steeds
sprake van een toename van mediane verwachte uitkeringsniveaus ten opzichte van het
FTK-contract.
Fiscale premiegrens
In het nieuwe pensioenstelsel zal het ouderdomspensioen en het partnerpensioen bij
overlijden op of na pensioendatum, fiscaal enkel nog worden begrensd op de premie
en niet langer op de pensioenopbouw. Dit betekent dat er een uniforme premiegrens
gaat gelden voor iedereen, waarbij de hoogte zodanig zal zijn dat een adequate pensioenopbouw
wordt gefaciliteerd. De in het wetsvoorstel toekomst pensioenen voorgestelde maximale
premiegrens voor het ouderdomspensioen en het partnerpensioen bij overlijden op of
na pensioendatum bedraagt 30% van de pensioengrondslag. Hierbij is in het wetsvoorstel
toekomst pensioenen een aanpassingsmechanisme opgenomen, waarbij gedurende de transitiefase
tot 2037 de fiscale premiegrens in principe vaststaat en alleen bij een verschil van
meer dan 5%-punt zal worden aangepast.
Er is berekend wat het effect is van de nieuwe scenarioset, zoals geadviseerd door
de Commissie Parameters, op de premiegrens. Voor de modelportefeuille zoals omschreven
in het wetsvoorstel toekomst pensioenen komt het reële rendement na aftrek van kosten
uit op 1,9% voor de mediaan en 1,1% voor het 27e percentiel. Op basis hiervan hoeft
de premiegrens niet aangepast te worden, aangezien de bijbehorende premie bij een
rendement van 1,1% volgens de tabel in de wettekst niet meer dan 5%-punt afwijkt van
de voorgestelde fiscale premiegrens van 30%. In het wetsvoorstel is opgenomen dat
de fiscale premiegrens gedurende de transitie alleen wordt aangepast bij een verschil
van meer dan 5%-punt. Zoals aangegeven in het wetsvoorstel toekomst pensioenen zal
op 1 oktober 2023 op basis van de dan meest actuele scenarioset van DNB bepaald worden
of de fiscale premiegrens daadwerkelijk onveranderd blijft dan wel aangepast dient
te worden. Een eventuele aanpassing van de fiscale premiegrens dient drie jaar van
tevoren te worden aangekondigd en zal dan in werking treden per 1 januari 2027.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,
C.J. Schouten
Indieners
-
Indiener
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen