Brief regering : Regulering middenhuur
27 926 Huurbeleid
Nr. 372
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 december 2022
Een betaalbare huurwoning voor mensen met een middeninkomen is de afgelopen jaren
steeds minder vanzelfsprekend geworden. De schaarste heeft tot excessen geleid waarbij
de huur niet meer in verhouding staat tot de kwaliteit van de woning. De reële aanvangshuren1 per vierkante meter in de vrije sector zijn sinds 2013 met 25% toegenomen.2 Huurders in deze sector zijn door de jaren heen een steeds groter deel van hun inkomen
kwijt aan huur. Met name in de stedelijke gebieden komen minder huurwoningen in het
middensegment beschikbaar, waardoor deze gebieden voor middeninkomens onbereikbaar
dreigen te worden. Veel maatschappelijk relevante beroepen worden ingevuld door mensen
met een middeninkomen. Het lukt hen nauwelijks om een woning te huren in de stad,
terwijl er juist daar een groot tekort is aan bijvoorbeeld leraren, verpleegkundigen
en politieagenten. Juist voor deze mensen moet een betaalbaar segment overblijven
in de huidige krappe markt.
Daarom wil ik het middenhuursegment gaan reguleren. Bij het vormgeven van de regulering
is het van belang dat er een balans is tussen het verbeteren van woonlasten voor huurders
enerzijds en het borgen dat het aanbod aan middenhuur op peil blijft anderzijds. Om
deze balans te vinden hanteer ik de volgende vier pijlers:
1. Als eerste pijler staat de bescherming van de huurder voorop. Regulering moet ervoor zorgen dat middenhuurwoningen betaalbaar worden en
voor een redelijke huurprijs worden verhuurd. Deze huurprijs moet passen bij de kwaliteit
van de woning.
2. Voor de huurder is het ook belangrijk dat er voldoende betaalbare woningen beschikbaar zijn. De omvang van het middensegment moet in verhouding staan tot de
behoefte van de doelgroep. Daarom kijk ik welke verschuivingen er tussen de huursegmenten
ontstaan door de regulering van het middensegment, en of er een voldoende groot middensegment
overblijft.
3. Om te zorgen dat er voldoende betaalbare woningen beschikbaar blijven, moet de investeringsbereidheid van verhuurders op peil blijven. Bovendien moet het aanbod aan middenhuur verder
worden vergroot via de nieuwbouwproductie. Hier moet voldoende ruimte voor blijven
voor investeerders. Dit betekent ook dat er een vrij huur segment moet blijven bestaan,
zodat een investeerder een evenwichtige mix van woningen op de markt kan brengen
4. Ik wil met de regulering de verduurzaming van huurwoningen stimuleren, omdat hier nog een grote opgave voor ons ligt en huurders ook profiteren van een
duurzame woning.
Met deze pijlers voor ogen wil ik de regulering van het middensegment vormgeven en
het grootste deel van de excessen uit de markt halen. In mijn Kamerbrief van 14 oktober
2022 heb ik hiervoor al de eerste contouren geschetst. Inmiddels is een aantal aanvullende
onderzoeken afgerond en hebben er aanvullende gesprekken plaatsgevonden met gemeenten,
ontwikkelaars, huurders en investeerders. Deze extra informatie sterkt mij in de uitwerking
van de overige elementen.
In het programma Betaalbaar Wonen heb ik aangekondigd dat het WWS wordt doorgetrokken,
zodat aanvangshuurprijzen ook voor middenhuurwoningen worden gereguleerd. In het programma
heb ik ook benoemd dat de bovengrens van de regulering tussen de 1.000 en 1.250 euro
komt te liggen. In de Kamerbrief van 14 oktober heb ik hier verder invulling aan gegeven
door alvast aan te kondigen dat ik de regulering wil laten gelden voor woningen tot
circa 187 punten in het WWS (woningwaarderingsstelsel) wat op dit moment correspondeert
met iets meer dan 1.000 euro3. De prijs bij dit puntenaantal wordt jaarlijks geïndexeerd met inflatie en zal naar
verwachting uitkomen op circa 1.100 euro bij inwerkingtreding van de wet. Op deze
manier reguleer ik niet meer dan nodig en blijft de vrije huursector een belangrijke
rol vervullen. Daarnaast gaat de regulering4 gelden voor nieuwe huurcontracten. De regulering gaat tijdelijk gelden, zolang het
noodzakelijk is. Met de huidige schaarste is dat het geval. In de uitwerking van de
regulering zal ik meenemen dat op periodieke basis wordt bepaald in hoeverre de regulering
nog steeds noodzakelijk en doeltreffend is.5
6 Daarbij zullen de potentiële neveneffecten (die ook volgen uit de recente onderzoeken,
zoals beschreven hieronder) ook worden gemonitord.
Aanvullend op deze voornemens wil ik allereerst het WWS dwingend maken en het stelsel
op een aantal punten moderniseren. Door het WWS dwingend te maken ga ik handhaven
op het respecteren van de maximale huurprijzen en vergroot ik de effectiviteit van
de regulering. Als verhuurders te hoge huurprijzen vragen voor woningen die eigenlijk
in het gereguleerde (huidig «sociaal» of toekomstig middensegment) vallen, riskeren
zij daarvoor straks een boete. Het moderniseren van het stelsel zorgt ervoor dat bepaalde
kwaliteit, zoals bijvoorbeeld de buitenruimte en het energielabel, beter wordt gewaardeerd.
Door deze modernisering sluit het stelsel beter aan bij de kwaliteit van middenhuurwoningen
die nu gebouwd worden. Daarbij wordt de energetische staat van de woning eerlijker
gewaardeerd. Er komt namelijk een groter prijsverschil tussen huurwoningen met een
goed en slecht energielabel. Naast het dwingend maken en moderniseren van het WWS,
wil ik de jaarlijkse huurprijsstijging in het middensegment maximeren op de CAO-loonontwikkeling
+ 0,5%. Dit betekent dat verhuurders de maximale huurprijzen van lopende contracten
in het middensegment maar beperkt mogen verhogen. Ten slotte wil ik gemeenten handvatten
geven voor de toewijzing van middenhuurwoningen aan middeninkomens, maar daarbij ruimte
laten voor lokale invulling. Hierdoor komen de middeninkomens uiteindelijk in de woningen
die voor hen bedoeld zijn.
Als het totaalpakket van regulering van het middensegment en het dwingend maken van
het WWS is doorgewerkt, zullen ruim 300.000 woningen een lagere huurprijs krijgen
dan dat zij nu hebben. De huurprijs van deze woningen gaat naar schatting met gemiddeld
190 euro per maand naar beneden.
Met de nadere uitwerking in deze brief denk ik dat ik tot een evenwichtig pakket ben
gekomen. Na aanvang van de regulering zal ik blijven monitoren of dit evenwicht ook
door de tijd heen in de praktijk goed zal worden gevonden.
Inzichten uit onderzoeken
De onderzoeken richten zich op verschillende puzzelstukken van de regulering middenhuur.
Er is gekeken naar de aandachtspunten uit de praktijk (de botsproeven), naar het effect
van regulering op het rendement van beleggers en voorbeeldberekeningen van de business case, naar investeringsbeslissingen van beleggers, naar de effecten bij (onder andere)
de nieuwbouw en de mogelijkheden om het WWS te moderniseren. In de bijlage vindt u
een toelichting per onderzoek. De onderzoeken in opdracht van BZK zijn als bijlage
bij de brief gevoegd. Hieronder schets ik welke conclusies en voornemens ik aan de
afgeronde onderzoeken verbind.7
Uit de onderzoeken en ook uit de verschillende gesprekken met betrokken partijen blijkt
dat regulering een groot effect kan hebben op de business case van beleggers en ontwikkelaars. Dit kan de beschikbaarheid van middenhuurwoningen
onder druk zetten (als woningen worden verkocht of wanneer nieuwbouw niet doorgaat).
Om dit effect te contextualiseren en waar mogelijk te beperken is verder onderzoek
gedaan naar i) de verwachte effecten op investeringsbeslissingen en ii) de effecten
van een moderniseringsslag of opslag op het woningwaarderingsstelsel.
Hieruit is te concluderen dat een veelheid aan factoren invloed heeft op het investeringsklimaat
voor vastgoedinvesteerders en -ontwikkelaars, waaronder de oplopende rente en de gestegen
bouwkosten. Ook de regulering heeft een effect op de investeringsbeslissing. Omdat
de investeringsbeslissing door verschillende factoren wordt beïnvloed is het niet
eenduidig te beantwoorden wat het geïsoleerde effect van regulering zou zijn. Bij
een deel van de woningen zal de daling in huurinkomsten fors zijn, waardoor investeerders
mogelijk kunnen besluiten tot de verkoop van huurwoningen in de bestaande woningvoorraad.
Het is echter lastig om in te schatten in welke mate dit voor zal komen, omdat dergelijke
beslissingen afhankelijk zijn van omstandigheden in de markt en andere factoren zoals
bijvoorbeeld de rest van de portefeuille van de investeerders. Voor nieuwbouw geldt
dat, als de voorziene opbrengsten dalen, de voorziene kosten ook zullen moeten dalen
om de business case rond te krijgen. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat de grondwaarde
voor nieuwbouwwoningen lager moet worden om een project doorgang te kunnen laten vinden.
Daarnaast blijkt de maximale huur die volgens het WWS gevraagd mag worden een belangrijke
rol te spelen in de vraag of het aantrekkelijk blijft om te investeren in middenhuurwoningen
die onder de regulering zullen vallen. Verschillende partijen hebben aangegeven dat
het huidige WWS de kwaliteit van middenhuurwoningen onvoldoende waardeert. Het moderniseren
van het WWS kan ervoor zorgen dat dit stelsel de kwaliteit die huurders belangrijk
vinden beter waardeert. Op die manier worden investeerders tevens gestimuleerd om
dit type woningen aan te bieden. ABF8 heeft onderzocht hoe het WWS gemoderniseerd kan worden en tot welke verschuivingen
in de huurvoorraad verschillende moderniseringsvarianten leiden. Hierdoor wordt duidelijk
wat verschillende aanpassingen doen met de omvang van het middensegment. Dit is belangrijk
om te bepalen of de moderniseringsslag ook daadwerkelijk bijdraagt aan de realisatie
van meer middenhuurwoningen. Op basis van de doorrekeningen besluit ik dat het WWS
gemoderniseerd kan worden in de normering van energielabels, de weging van de WOZ-waarde
en de waardering van de buitenruimte. De totaalsom van de modernisering kan bij verhuurders
met een kwalitatief goede woning helpen om de negatieve effecten van de regulering
op de businesscase te dempen. Desondanks is er een kans dat verhuurders ervoor kiezen
om hun woning bij een huurderswisseling te verkopen, waardoor de huurvoorraad kleiner
wordt. Ik zal daarom de brede effecten op de woningvoorraad na invoering van de regulering
goed monitoren.
Volledige vormgeving regulering middenhuur
Deze aanvullende informatie helpt mij om de nog openstaande elementen verstandig in
te vullen. Het totaalbeeld van de regulering staat in de onderstaande tabel. Na het
overzicht worden de elementen die nieuw zijn ten opzichte van de vorige brief in detail
uitgelegd.
Element
Invulling
1. Bovengrens regulering middenhuur
Tot 187 punten (circa 1.000 euro op prijspeil 2022). De WWS-tabel wordt jaarlijks
geïndexeerd met inflatie en zal naar verwachting uitkomen op circa 1.100 euro bij
inwerkingtreding van de wet.
2. Reikwijdte
Regulering middenhuur gaat gelden voor nieuwe huurcontracten.
3. Duur van de regulering
De regulering geldt tijdelijk zolang er schaarste is en wordt periodiek geëvalueerd
op de noodzaak. Richting de uitwerking van het wetsvoorstel worden de indicatoren
hiervoor gespecificeerd. Op basis daarvan kan worden bepaald of de wetgeving onder
veranderende omstandigheden nog noodzakelijk is.
4. Modernisering WWS
• Maximering van de WOZ-waarde in het WWS gaat gelden vanaf 187 punten, wat betekent
dat voor woningen boven deze grens de WOZ-waarde voor maximaal 33% van het totaalaantal
WWS-punten mag zorgen. Hiermee wordt voorkomen dat woningen alleen vanwege een hoge
WOZ-waarde geliberaliseerd worden.
• Zwaardere weging van energielabels: goede labels worden nog meer gewaardeerd dan
nu het geval is en slechte labels (E, F en G) krijgen aftrekpunten.
• Buitenruimtes worden beter gewaardeerd. Hierdoor komt er een verschil in de waardering
van buitenruimtes tot 25m2.
5. Jaarlijkse huurprijsstijging
Mijn voornemen is om de jaarlijkse huurprijsstijging in het middensegment te maximeren
op de CAO-loonontwikkeling + 0,5%.
6. Toewijzing van middenhuurwoningen aan middeninkomens
Voor de toewijzing wordt aangesloten bij de huidige mogelijkheden die de Huisvestingswet
2014 biedt. Via deze weg kunnen gemeenten regels stellen waardoor middenhuurwoningen
met voorrang kunnen worden toegewezen aan woningzoekenden met een middeninkomen. De
definities van middenhuur en middeninkomens worden straks wel wettelijk vastgelegd.
Gemeenten houden de mogelijkheid om het segment waarvoor ze toewijzingsregels willen
stellen te vergroten.
7. Reeds gemaakte lokale afspraken tussen gemeenten en ontwikkelaars
Het uitgangspunt is dat de regulering zowel voor bestaande bouw als nieuwbouw gaat
gelden. Met gemeenten, investeerders en ontwikkelaars wordt besproken wat dit betekent
voor projecten waar zij reeds afspraken over hebben gemaakt. De uitkomst hiervan neem
ik mee in de consultatieversie van het wetsvoorstel.
Als onderdeel van een overgangsregime, wil ik – juist om vertraging van de bouwproductie
van projecten die momenteel worden vormgegeven te voorkomen – een tijdelijke prijsopslag
toestaan voor nieuwbouwprojecten die worden opgeleverd ná 1 januari 2024 en waarvan
de bouw vóór 1 januari 2025 is gestart. Deze opslag op de maximale huurprijs volgens
het WWS bedraagt 5% voor 10 jaar.
De elementen 1, 2 en 3 zijn toegelicht in de Kamerbrief van 14 oktober 2022 (Kamerstuk
27 926, nr. 369).
4. Modernisering WWS
De onderzoeken geven mij inzicht in de mogelijke effecten van modernisering van het
woningwaarderingsstelsel. Het doel van de modernisering van het WWS is tweeledig:
1) om de waardering van kwaliteitsaspecten van de huurwoning te verbeteren en 2) te
onderzoeken hoe het stelsel beter aan kan sluiten bij de kwaliteit van de middenhuur
die tegenwoordig wordt opgeleverd. Dit is in het belang van het stimuleren van de
bouw van middenhuurwoningen.
Op basis van het ABF onderzoek concludeer ik dat modernisering van het WWS wenselijk
is wat betreft de normering van energielabels, de weging van de WOZ-waarde, en de
waardering van de buitenruimte. Gegeven deze voorgestelde modernisering van het WWS,
is er geen reden om af te wijken van de eerder gecommuniceerde bovengrens van 187
punten gezien het feit dat de omvang van de middenhuurvoorraad na aanpassingen nog
steeds voldoende tegemoet komt aan de behoefte aan middenhuurwoningen9. Deze nieuwe liberalisatiegrens zal jaarlijks worden geïndexeerd op dezelfde wijze
als de huidige grens (met inflatie).
Maximering van de WOZ-waarde
Op dit moment geldt dat de WOZ-waarde van woningen met een WWS-puntenaantal van meer
dan 141 niet meer dan 33% van het totaalaantal WWS-punten mag beslaan. Ik kies ervoor
de maximering op de WOZ-waarde op te trekken naar de nieuwe liberalisatiegrens van
187 punten. Dit is in lijn met het initiële doel van de maximering: om te voorkomen
dat woningen door een hoge WOZ-waarde geliberaliseerd kunnen worden verhuurd. Concreet
betekent dit dat de WOZ-waarde bij een woning met minder dan 187 punten volledig meeweegt,
maar dat een verhuurder de WOZ-waarde bij een woning met meer dan 187 punten niet
meer dan 33% mee mag tellen. Dit geeft meer ruimte voor het meewegen van de WOZ-waarde
in de huurprijs van middenhuurwoningen, maar voorkomt dat woningen naar het vrije
segment verschuiven enkel als gevolg van de WOZ-waarde. Het optrekken van de maximering
van de WOZ-waarde betekent dat de WOZ-waarde voor 100% blijft meetellen tot aan 187
punten, waarmee het aantrekkelijk blijft om te investeren in middenhuurwoningen, ook
op de meer gewilde locaties.
Door de regulering van het middensegment inclusief het moderniseren van het WWS gaan
bij een bewonerswissel circa 157.000 woningen in prijs naar beneden. Als wordt ingezoomd
op het effect van de maximering van de WOZ-waarde in het WWS, wordt zichtbaar dat
47.000 woningen10 theoretisch gezien geraakt kunnen worden door de maximering van de WOZ-waarde. 35.000
woningen hiervan zijn in handen van private verhuurders11. Deze woningen hebben zonder maximering van de WOZ-waarde 187 punten of meer. Door
de maximering krijgen de woningen minder dan 187 punten, waardoor ze kunnen terugzakken
naar het gereguleerde (midden)segment. In de praktijk krijgen 11.000 van deze woningen
daadwerkelijk een lagere huur bij bewonerswisseling. Het merendeel van deze private
huurwoningen, namelijk 24.000, wordt op dit moment al verhuurd voor een huurprijs
die lager is dan de maximale huur die zal gelden na invoering van de regulering. De
maximering verlaagt de huur van deze woningen niet aanvullend. Ook de 12.000 woningen
die in handen zijn van woningcorporaties worden doorgaans al verhuurd voor een huurprijs
onder het straks geldende maximum. Ondanks dat deze woningen niet direct geraakt worden,
zijn ze in de toekomst wel beschermd tegen een te hoge huur enkel door een hoge WOZ-waarde.
Zwaardere weging van energielabels
Ik ben voornemens om het energielabel zwaarder mee te laten wegen in het WWS door
aftrekpunten te rekenen voor slechte energielabels (E, F en G) en extra punten voor
goede energielabels. Hiermee kom ik tegemoet aan de motie van het lid Kuiken c.s.12 en de motie van de leden Nijboer en Bromet, waarin verzocht is om een huurprijsverlaging
mogelijk te maken bij woningen met een slechte energieprestatie.13 Met de aftrekpunten wil ik zorgen voor de gewenste verlaging van de maximale huren.14 Zoals ik aangaf tijdens het wetgevingsoverleg op 14 november 2022 in mijn reactie
op de motie van de leden Klaver en Nijboer15, zorg ik door de regulering van het middensegment dat ook in dat segment huurverlagingen
kunnen optreden bij slechte energielabels.
Het toepassen van aftrekpunten voor slechte energielabel in combinatie met extra punten
van de goede energielabels zorgt voor een extra stimulans om woningen te verduurzamen
naar betere energielabels. Bij het precieze aantal extra punten voor goede labels
is een balans gezocht tussen het stimuleren van verduurzaming en het behouden van
een voldoende groot middenhuursegment Deze aanpassing in het WWS is onderdeel van
het bredere beleid om huurwoningen te verduurzamen (zie box 1). De aftrekpunten voor
slechte energielabels en de extra punten voor goede energielabels zal ik in het WWS
op gelijke wijze toepassen ongeacht de oppervlakte.
De puntentelling voor de woningen met een oppervlakte van 40 m2 en meer komt als volgt uit te zien:
Label
Nu
Wordt
(eengezins >40m2)
meergezins (>40 m2)
(eengezins >40m2)
meergezins (>40 m2)
A++++
52
48
62
58
A+++
48
44
57
53
A++
44
40
52
48
A+
40
36
47
43
A
36
32
40
36
B
32
28
32
28
C
22
15
22
15
D
14
11
14
11
E
8
5
–1
–1
F
4
1
–5
–5
G
0
0
–10
–10
Box 1: Beleid gericht op de verduurzaming van huurwoningen
Met flankerend beleid versterk ik de mogelijkheden van verhuurders om hun woningen
te verduurzamen. De corporatiesector heeft door de afschaffing van de verhuurderheffing
al voldoende middelen om woningen vergaand te isoleren en in ieder geval de huurwoningen
met een slecht energielabel (E, F of G) uiterlijk in 2028 aan te pakken. Voor private
verhuurders met gereguleerde huurwoningen is subsidie voor woningverduurzaming- en
onderhoud beschikbaar (de SVOH). Vanaf 1 april zal deze regeling ook opengesteld worden
voor private huurwoningen in de vrije sector.
Daarnaast wordt er gewerkt aan beleid om ook de verduurzaming van woningen die onderdeel
zijn van een van Vereniging van Eigenaars (VvE) te versnellen. Dit helpt ook verhuurders,
want veel woningen in VvE’s worden verhuurd. In een VvE worden verduurzamingsmaatregelen
vaak genomen met een verhoogde meerderheid van stemmen. Samen met de Minister voor
Rechtsbescherming wil ik komen tot een vereenvoudiging van de VvE-besluitvormingsregels
over verduurzaming. Ook ben ik bezig om via het Warmtefonds een financieringsproduct
te ontwikkelen voor kleine VvE’s. Tenslotte treedt per 1 januari een (nieuwe) subsidieregeling
voor VvE’s in werking (de SVVE) waarin € 50 miljoen beschikbaar is tot 2028. VvE’s
kunnen hierdoor voortaan bij één subsidieloket terecht voor advies/ontzorging, energiebesparende
isolatiemaatregelen en duurzame warmte-installaties.
Beter waarderen van buitenruimtes
Voor de buitenruimte geldt op dit moment dat deze wordt gewaardeerd met 2 punten per
25m2. Ik ben voornemens deze oppervlakten beter te gaan waarderen (in sprongen van 5m2)
waardoor het verschil tussen een balkon van 4m2 en van 15m2 wordt beloond. Hiermee
waarderen we kwaliteit in het belang van de huurder en geldt voor die woningen dat
een investeerder meer ruimte heeft om zijn investering terug te verdienen. De nieuwe
waardering voor buitenruimte ziet er als volgt uit:
Buitenruimte
# punten
0–5 m2
2
5–10 m2
4
10–15 m2
6
15–20 m2
7,5
20–25 m2
9
>25 m2
10–15
5. Maximale jaarlijkse huurprijsstijging
Mijn voornemen is om de jaarlijkse huurprijsstijging in het middensegment te maximeren
op de CAO-loonontwikkeling + 0,5%. Door te kiezen voor een koppeling met de loonontwikkeling,
blijft de gemiddelde huurquote voor zittende huurders op peil en wordt de betaalbaarheid
geborgd.
6. Toewijzing
Het is belangrijk dat de gereguleerde middenhuurwoningen ook daadwerkelijk terechtkomen
bij middeninkomens. Op basis van de Huisvestingswet 2014 hebben gemeenten reeds de
mogelijkheid om regels te stellen waardoor middenhuurwoningen kunnen worden toegewezen
aan woningzoekenden met ten hoogste een middeninkomen. Gemeenten kunnen dit doen door
een huisvestingsvergunning te verplichten voor bepaalde aangewezen categorieën woonruimte.
Hiervoor moet wel onderbouwd worden dat er sprake is van schaarste aan dergelijke
woningen.
Verschillende gemeenten maken hier op dit moment al gebruik van. Zo heeft Den Haag
regels gesteld waardoor in bepaalde wijken middenhuurwoningen terechtkomen bij woningzoekenden
met een middeninkomen en gebruiken Amsterdam en Utrecht dit instrument in de nieuwbouw.
Uit gesprekken met gemeenten is naar voren gekomen dat de huidige mogelijkheden van
de Huisvestingswet 2014 naar behoren werken. Gemeenten vragen mij om het stellen van
toewijzingsregels niet te verplichten, maar om gemeenten de mogelijkheid te geven
om dit instrument toe te kunnen passen. In veel gemeenten buiten de grote steden vinden
middeninkomens veelal hun weg in koopwoningen. Er is daar minder behoefte aan deze
toewijzing. Daar komt bij dat het invoeren van de huisvestingsvergunning capaciteit
kost. Ik wil de keuze om toewijzingsregels te stellen daarom ook bij gemeenten laten
en het huidig instrumentarium als uitgangspunt hanteren.
Ik vind het wel belangrijk dat de gemeenten waar middenhuurwoningen schaars zijn het
instrument zo veel mogelijk gaan gebruiken. Toewijzingsregels kunnen er immers voor
zorgen dat de gereguleerde woningen daadwerkelijk bij middeninkomens terechtkomen.
Ik wil samen met gemeenten kijken hoe ik het gebruik hiervan kan stimuleren. Daarbij
wil ik gebruik maken van de ervaringen van gemeenten die op dit moment toewijzing
van huurwoningen aan bepaalde inkomensgroepen al toepassen. Op die manier kan geleerd
worden hoe de toewijzing in de praktijk op een efficiënte manier georganiseerd kan
worden. In deze brief schets ik welke woningen onder het gereguleerde middensegment
komen te vallen. Ook heb ik in mijn vorige brief benoemd welke inkomensgroepen een
middeninkomen hebben. Ik zal vastleggen dat als gemeenten de toewijzingsregels hanteren
om gereguleerde middenhuurwoningen bij middeninkomens terecht te laten komen, dit
aan moet sluiten bij de definitie van middeninkomens zoals ik deze heb geschetst.
In deze opzet blijft er, net als dat nu al het geval is, ruimte voor gemeenten om
woningen toe te wijzen met meer punten. Wanneer een gemeente kiest om ook duurdere
woningen toe te wijzen, kan zij een hogere inkomensgrens bepalen voor deze woningen.
7. Lokale afspraken
Het uitgangspunt van de regulering is dat het zowel voor bestaande bouw als voor nieuwbouw
gaat gelden. Hierdoor blijft het systeem begrijpelijk voor de huurder. Wel vind ik
het belangrijk om goed te kijken naar de gevolgen van dit uitgangspunt en zoveel mogelijk
te voorkomen dat lopende projecten stokken.
Verschillende gemeenten hebben met ontwikkelaars afspraken gemaakt over hoeveel woningen
binnen een project in de verschillende segmenten zouden komen. De landelijke regulering
heeft effect op deze afspraken. Zo kan de regulering ertoe leiden dat een deel van
de vrije huurwoningen binnen het project in het gereguleerde middenhuursegment terechtkomt.
Dergelijke verschuivingen veranderen de business case van deze projecten. Nu er meer
duidelijkheid is over de aanpassingen in het WWS kan beter worden ingeschat wat de
effecten van de regulering zijn. De uitkomst hiervan neem ik mee in de consultatieversie
van het wetsvoorstel.
Voor nog op te leveren projecten ben ik in ieder geval voornemens een tijdelijke opslag
toe te staan voor nog op te leveren nieuwbouwwoningen ter hoogte van maximaal 5% op
de maximale huurprijs voor 10 jaar. Zo zijn er projecten waar de bouw nog moet starten,
maar waarvan de plannen al vergevorderd zijn. Partijen zullen door de regulering mogelijk
de gemaakte plannen willen heroverwegen. Dit zorgt voor vertraging van de bouwproductie.
Deze vertraging wil ik voorkomen. De nieuwbouw is juist essentieel om meer middenhuurwoningen
aan de voorraad toe te voegen. Daarom wil ik nog op te leveren middenhuurwoningen
een opslag van 5% op de maximale huurprijs geven voor een periode van 10 jaar na de
oplevering. Dit moet de investeringsruimte vergroten. Uitgangspunt is dat dit geldt
voor middenhuurwoningen die worden opgeleverd na 1 januari 2024 en waarvan de bouw
gestart is voor 1 januari 202516. Daarna acht ik het redelijk dat partijen hebben kunnen anticiperen op de regulering.
Ik wil samen met gemeenten en ontwikkelaars kijken of dit voldoende is of dat er nog
een aanvullende vorm van overgangsrecht juridisch noodzakelijk is voor woningen waarover
lokaal afspraken zijn gemaakt.
Dwingend maken van het WWS
In het programma Betaalbaar Wonen17 heb ik tevens aangekondigd dat ik de toepassing van het woningwaarderingsstelsel
wil gaan vereenvoudigen om huurders beter te beschermen. In het huidige stelsel is
de maximale huurprijs conform het WWS afdwingbaar: hierbij moeten huurders naar de Huurcommissie of rechter stappen om een lagere huurprijs
te krijgen. We zien echter dat huurders niet altijd hun recht halen. Daarom ga ik
dit vereenvoudigen naar een dwingend stelsel, waarbij van verhuurders verwacht wordt dat de maximale huurprijs wordt gerespecteerd
en hier ook door een derde partij op gehandhaafd kan worden. Ik ben voornemens deze
stelselwijziging mee te nemen met de regulering middenhuur en de gevolgen voor de
handhaving de komende periode in beeld te brengen. Met invoering van het dwingend
maken WWS zal de vereenvoudigde toepassing dan gelden voor zowel de huidig gereguleerde
sociale als de toekomstig gereguleerde middenhuur (bij nieuwe huurcontracten). Voor
het sociale segment onderzoek ik of het mogelijk is in te grijpen op lopende contracten,
waarbij ik bezie of hier, en zo ja voor hoelang, een redelijke overgangstermijn nodig
is. Dit zou betekenen dat handhaving voor woningen met een puntenaantal in het sociale
segment (tot circa 141 punten) ook mogelijk wordt bij lopende contracten en de huur
verlaagd moet worden.
Wat merken mensen met een middeninkomen hiervan?
De huren worden straks gereguleerd op basis van het WWS. Het WWS bepaalt de maximale
huurprijs op basis van de kwaliteit van de woonruimte. Hiervoor wordt een puntentelling
gebruikt die verschillende aspecten van de woonruimte waardeert, zoals de oppervlakte
en het energielabel van de woning. Voor huurders die in de puntentelling van hun woning
niet hoger uitkomen dan 187 punten, wordt door regulering de huurprijs na een bewonerswissel
verlaagd tot het maximum conform het WWS. Het kan zijn dat een woning die nu voor
1.200 euro wordt verhuurd als gevolg van de regulering na een bewonerswissel (een
nieuw huurcontract) voor 900 euro verhuurd moet worden. Daarnaast gaat de huurprijsbescherming
ook gelden voor nieuwe huurders die (onafhankelijk van het aantal punten18) een woning met een huurprijs hebben tot 1.000 euro19. Voor hen geldt bijvoorbeeld eveneens dat de jaarlijkse huurverhoging op maximaal
CAO-loonstijging plus 0,5% wordt gemaximeerd.
Voor een aantal voorbeeldhuishoudens (de meest voorkomende huishoudtypes onder nieuwe
huurders in het middensegment) heb ik in kaart gebracht wat de regulering voor effect
heeft op hun gemiddelde huurprijs en daarmee ook op hun huurquote; het percentage
van hun inkomen wat ze kwijt zijn aan woonlasten. Zoals onderstaande tabel laat zien,
leidt de regulering in deze voorbeelden tot een huurverlaging van gemiddeld € 164
en een verlaging van de netto huurquote met een percentage tussen de 3 en 8%. Hiermee
geef ik invulling aan een van de doelstellingen van de regulering om huurders beter
te beschermen en wonen voor middeninkomens betaalbaarder te maken.
Huishoudenstype
Huurprijs
Netto huurquote
voor
na
voor
na
Laag middeninkomen, jonger dan 35 jaar, eenpersoonshuishouden
€ 1.018
€ 856
40%
34%
Laag middeninkomen, jonger dan 35 jaar, paar zonder kinderen
€ 1.016
€ 873
33%
28%
Hoog middeninkomen, jonger dan 35 jaar, eenpersoonshuishouden
€ 1.079
€ 862
38%
30%
Hoog middeninkomen, jonger dan 35 jaar, paar zonder kinderen
€ 993
€ 866
24%
21%
Bron: WoON2021, bewerking BZK.1
1 De algemene effecten van de maatregelen zijn met behulp van het WoON2021 op microniveau
doorgerekend voor alle hurende huishoudens. De feitelijke huurprijs en netto huurquote
weerspiegelen hun situatie voor invoering van de maatregelen. Vervolgens zijn de effecten
van de cap op de WOZ, dwingend maken WWS, regulering middenhuur en de hervorming van
het WWS ook op microniveau gesimuleerd voor wat betreft de effecten op het aantal
WWS-punten en de huurprijs, voor zover die door de maatregelen verlaagd wordt. Hier
kan ook de netto huurquote na doorvoeren van de maatregelen worden afgeleid. In deze
tabel de gemiddelde huurprijzen en netto huurquotes voor en na het pakket maatregelen
in de tabel in beeld gebracht specifiek voor de vier meest voorkomende huishoudenstypen
onder nieuwe huurders in het middensegment (eenpersoonshuishoudens en paren zonder
kinderen tot 35 jaar; zowel lage als hogere middeninkomens).
Verwachte afname tijdelijke huurcontracten
De verwachting is dat de combinatie van deze maatregelen ertoe leidt dat de prikkel
voor tijdelijke huurcontracten vermindert: met een dwingende maximale huurprijs conform
WWS is het in het gereguleerde segment (huidig «sociaal»- en toekomstig middensegment)
immers niet meer mogelijk om de huurprijs bij een bewonerswissel te verhogen tot boven
het WWS-maximum. Separaat ben ik voornemens in het wetsvoorstel goed verhuurderschap
op te nemen dat gemeenten in specifieke gebieden een verbod op tijdelijke huurcontracten
in kunnen stellen.
Effect op de woningverdeling van de bestaande voorraad
Op basis van WoON 2021 schat ik in dat er tussen de 400.000 en 540.000 betaalbare
huurwoningen voor middeninkomens nodig zijn. Met behulp van WoON 2021 kan tevens worden
ingeschat wat het gevolg is van regulering op de bestaande woningvoorraad en de betaalbaarheid
van het wonen. WoON 2021 geeft namelijk inzicht in de huurprijs en het puntaantal
van woningen.
Een kanttekening is dat de data uit WoON 2021 in 2020 is verzameld. De effecten lopen
daarmee iets achter op de werkelijkheid waarin de huursector inclusief de vrije huursector
ook de afgelopen jaren verder is gegroeid. Zo laat het CBS zien dat er in 2022 3.434.000
huurwoningen zijn, waarmee het aannemelijk is dat de vrije huursector na 2020 verder
is gegroeid.
Daarnaast is het belangrijk om te benadrukken met deze data enkel een statisch effect
op de woningvoorraad kan worden geschat. De cijfers geven een goed overzicht van de
verwachte effecten van regulering, maar houden geen rekening met de dynamische effecten
op verschillende segmenten en de woningbehoefte.
De regulering zal in combinatie met veranderende marktomstandigheden het gedrag van
beleggers beïnvloeden. Beleggers kunnen kiezen voor verkoop van woningen als de business
case negatief uitpakt. Door verkoop kan het totaal aantal huurwoningen verminderen
en het aantal koopwoningen toenemen. Daarbij hangt het ook af van wie de woningen
uiteindelijk koopt: als dit middeninkomens zijn die eerder aangewezen waren op huur,
maar een koopwens hebben, verandert dit ook de woningbehoefte. Daarnaast kan er een
verschuiving plaatsvinden tussen huursegmenten als beleggers bestaande woningen verbeteren,
omdat voor kwalitatief goede woningen een hogere huur gevraagd kan worden.
Ook het gedrag van huurders kan veranderen. Het aantal mensen dat een middenhuurwoning
wil, kan toenemen op het moment dat de huurprijs lager wordt. Tot slot is hierin niet
zichtbaar dat de verschuiving in het middensegment ingroeit bij bewonerswisselingen
(het geldt voor nieuwe contracten), en dat er voor de verschuivingen door het dwingend
maken gehandhaafd moet worden. Na het beschrijven van de effecten op de bestaande
voorraad wordt ingegaan op wat er aan nieuwbouw te verwachten is.
Meer middenhuur en een algehele verbetering van de betaalbaarheid
Door de regulering van het middensegment zijn er straks meer middenhuurwoningen. Uiteindelijk
verwacht ik dat op termijn ruim 90% van de huurvoorraad in het gereguleerde sociale
of middensegment valt. Tevens borgt het dwingend maken van het WWS dat gereguleerde
woningen ook daadwerkelijk voor de prijs worden verhuurd die past bij de kwaliteit
van de woning. Er vindt hiermee een algehele verbetering van de betaalbaarheid in
de huursector plaats. Als het totaalpakket van regulering van het middensegment en
het dwingend maken van het WWS is doorgewerkt, zullen ruim 300.000 woningen een lagere
huurprijs krijgen dan dat zij nu hebben. De huurprijs van deze woningen gaat naar
schatting met gemiddeld 190 euro per maand naar beneden. Als de effecten worden uitgesplitst
naar de individuele maatregelen wordt het volgende zichtbaar: het dwingend maken van
het WWS leidt op termijn door handhaving tot een huurverlaging bij circa 163.000 woningen
met een gemiddeld bedrag van 145 euro per maand per woning. Door de voorgestelde regulering
van de middenhuur gaan bij een bewonerswissel circa 157.000 woningen in prijs naar
beneden, met gemiddeld ongeveer 240 euro per maand. Het effect wordt bepaald door
schaarste. In gebieden met veel schaarste, zoals de G4, is de gemiddelde huurverlaging
groter dan in gebieden waar minder schaarste is.
Bijlage 2 laat de verschuivingen tussen de segmenten door de maatregelen zien. Op
basis van deze aantallen zie ik geen aanleiding om af te wijken van de grens van 187
punten, gezien het feit dat hiermee voldoende huurwoningen in het middensegment vallen
(circa 400.000) en dat er ook een fors aantal middenhuurwoningen zal worden bijgebouwd.
Door deze vormgeving blijft er tevens een vrij huursegment voor de mensen die dit
kunnen betalen en blijft het aantrekkelijk voor investeerders om te investeren in
nieuwbouw.
Belang behoud vrije huursector en effect op de private huurmarkt
Tussen 2015 en 2021 is het aantal vrije huurwoningen met 56% gestegen tot aan 648.000
woningen20. Het CBS laat zien dat het totaal aantal huurwoningen sinds 2021 weer verder is gestegen.
Deze groei komt voornamelijk doordat het aantal huurwoningen van private verhuurders
is toegenomen. Het is derhalve aannemelijk dat deze toename ook ten gunste is gekomen
van de vrije sector. Het is van belang om een voldoende groot vrij huursegment te
behouden. Een vrije huursector bevordert de doorstroming op de woningmarkt en is een
geschikt alternatief voor huishoudens met een bovenmodaal inkomen of huishoudens die
hechten aan flexibiliteit of bepaalde voorzieningen. Met name in de grote(re) steden
is er een behoefte aan een vrij huursegment. Dat gaat bijvoorbeeld over starters die
een inkomensgroei doormaken en vanwege de levendigheid of werk in de stad willen blijven
wonen of over expats die die vanwege werk een paar jaar in Nederland verblijven. Tevens
kan vrije huur een rol spelen om gebiedsontwikkeling financieel haalbaar te laten
zijn.
De vrije huursector bestaat voornamelijk uit woningen van private verhuurders21. Van de circa 991.00022 private huurwoningen valt op dit moment ongeveer 49% in het gereguleerde huursegment
(woningen met een huur tot 763,47 euro). 51% van de private huurwoningen valt op dit
moment in het vrije segment (503.000). Van deze vrije huurwoningen heeft het merendeel
(281.000) echter al een huur tot 1.000 euro. In totaal wordt nu 77% van de private
huurwoningen onder de 1.000 euro verhuurd. Circa 22%23 heeft een huur boven de 1.000 euro. Door ook het middensegment te reguleren wordt
het gereguleerde deel van de private huurwoningen uiteindelijk vergroot naar 88%.
Het vrije deel van de private huursector zal straks circa 11%24 bedragen.
Nieuwbouw
Naast de verschuivingen in de bestaande voorraad zet ik stevig in op de bouw van meer
woningen. Tot en met 2030 moeten er 900.000 woningen bijgebouwd worden. Circa 40%
(350.000) hiervan moet in het betaalbare koopsegment of in het middenhuursegment terechtkomen.
Investeerders hebben van de overheid zekerheid nodig dat hun investering een zeker
rendement kan opleveren.
50.000 van deze middenhuurwoningen worden door corporaties gebouwd (zie ook de volgende
paragraaf), de overige 300.000 middenhuurwoningen en betaalbare koopwoningen worden
door de markt opgepakt. Om te zorgen dat er daadwerkelijk voldoende middenhuurwoningen
worden bijgebouwd hebben we eerlijke en maatschappelijk betrokken investeerders nodig.
Pensioenfondsen met hun institutionele investeerders zijn bij uitstek partijen die
een maatschappelijke opgave hebben. Ze beheren het pensioen van miljoenen Nederlanders
en daarvoor hebben ze een zeker rendement nodig om die in de toekomst ook te kunnen
betalen. Deze institutionele beleggers hebben de afgelopen jaren al circa 8.000 van
de totale jaarlijkse nieuwbouwproductie gerealiseerd, waaronder een substantieel deel
in midden en vrije huurwoningen. In het bepalen van de vormgeving van de regulering
ben ik met verschillende stakeholders in gesprek geweest, waaronder de institutionele
beleggers en ontwikkelaars die een deel van deze nieuwbouw in het middenhuursegment
moeten gaan realiseren. Deze partijen hebben zich eraan gecommitteerd om zich in te
spannen om 50.000 middenhuurwoningen te gaan realiseren, wat neerkomt op een ambitie
van iets meer dan 6.000 middenhuurwoningen per jaar. Daarmee worden er samen met de
woningcorporaties minimaal 100.000 middenhuurwoningen toegevoegd aan de voorraad.
Hiermee geef ik invulling aan de motie van de leden Peter de Groot en Boulakjar25. Via de woondeals houd ik in de gaten dat deze aantallen ook landen in de regionale
woningbouwplannen. Hiermee komt de totale voorraad middenhuurwoningen totaal uit op
circa 500.000 woningen.
Woningbouwimpuls
Gemeenten spelen ook een belangrijke rol bij de totstandkoming van betaalbare nieuwbouwwoningen.
Naast het maken van lokale afspraken en toewijzing, zijn zij ook verantwoordelijk
voor het vaststellen van economisch uitvoerbare ruimtelijke plannen. De regulering
van middenhuur kan de haalbaarheid van ruimtelijke plannen onder druk zetten. De lagere
vastgoedwaarde drukt de mogelijkheden voor kostenverhaal ter dekking van de publieke
investeringen. Wanneer een bouwproject uit minimaal de helft betaalbare woningen bestaat,
er binnen drie jaar wordt gestart met de bouw en er een publiek tekort is, kunnen
gemeenten een aanvraag doen voor een bijdrage uit de Woningbouwimpuls (Wbi). Het doel
van de Wbi is het sneller bouwen van meer betaalbare woningen. De bijdrage is ter
dekking van maximaal 50% van het publieke tekort. Dit tekort kan ontstaan door noodzakelijke
investeringen voor het verplaatsen van moeilijk inpasbare bedrijven, het saneren van
vervuilde gronden of investeringen die zorgen voor bereikbare, leefbare en veilige
wijken. De Woningbouwimpuls is het sluitstuk van de financiering. De aankomende jaren
zullen er nog een aantal tranches volgen.
Verlenging opschorting marktverkenning corporaties
Naast de marktpartijen en gemeenten, hebben ook corporaties een rol in het realiseren
van meer middenhuur. Daarom is in de Nationale prestatieafspraken afgesproken dat
corporaties tot en met 2030 50.000 middenhuurwoningen bouwen en zich in zullen zetten
voor een evenwichtige mix binnen het middenhuursegment van 850 tot 1.000 euro (prijspeil
2020). De uitwerking van deze mix is onderdeel van de nadere uitwerking in de regionale
woondeals.
In het coalitieakkoord is afgesproken om de huidige opschorting van de marktverkenning
te verlengen tot en met de huidige kabinetsperiode.26 De marktverkenning is een goedkeuringsprocedure voor investeringen door corporaties
in onder andere middenhuur. Het wetsartikel dat de marktverkenning voorschrijft (art.
44c Woningwet) is op basis van art. 136 Woningwet op dit moment tot 1 januari 2024
buiten werking gesteld. Om de opschorting van de marktverkenning te verlengen tot
1 juli 2025 streef ik ernaar om uw Kamer rond de zomer van 2023 een wetsvoorstel te
sturen om deze nieuwe datum in art. 136 Woningwet vast te leggen. Daarnaast ga ik
met de sector in gesprek om afspraken te maken over de plannen die corporaties tot
1 juli 2025 maken, aangezien die plannen na de herinvoering van de marktverkenning
zonder goedkeuring kunnen worden voltooid en daarom voldoende openbaar en transparant
moeten zijn voor andere partijen.27
In de Nationale prestatieafspraken is ook afgesproken om in 2024 de opschorting van
de marktverkenning te evalueren, onder andere om te beoordelen of het realiseren van
meer middenhuur door corporaties bijdraagt aan de nationale opgave en of hierdoor
ongewenste marktverstoring plaatsvindt. Op basis hiervan zal ik beoordelen of afschaffing
van de marktverkenning noodzakelijk is.28
Vervolg
Met deze brief heb ik de contouren geschetst van de regulering zoals ik die voor ogen
heb. Ik ben voornemens de regulering per 2024 in te voeren. Dit betekent dat ik vaart
ga zetten achter het wetsvoorstel Regulering Middenhuur en beoog om dat voorstel begin
2023 in consultatie te brengen. Dit is een ambitieus tijdspad, zowel voor mij als
voor uw Kamer. Ik vind het echter belangrijk om snel stappen te zetten met deze regulering.
Hoe eerder het wetsvoorstel is ingevoerd, hoe eerder ook de betaalbaarheid voor middeninkomens
verbetert. Daar ga ik voor staan.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening