Brief regering : Beantwoording vragen van de rapporteurs over de ontwerpbegroting van het ministerie van Financiën en de Nationale Schuld (IX) voor het jaar 2023
36 200 IX Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2023
Nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 december 2022
Naar aanleiding van de vragen van de commissie Financiën over de Ontwerpbegroting
van het Ministerie van Financiën en de Nationale Schuld (IX) 2023 (Kamerstuk 36 200 IX), die ons 24 november zijn toegezonden, beantwoorden wij middels deze brief de gestelde
vragen per onderwerp. Omdat de onderwerpen in deze brief raken aan de portefeuilles
van alle drie de bewindspersonen, stuur ik deze brief mede namens de Staatssecretaris
van Fiscaliteit en Belastingdienst en de Staatssecretaris van Toeslagen en Douane.
1. Inzicht in beleid en evaluatie
Doelen van beleid
De commissie zou graag verbetering zien van de beleidsagenda omdat de thema’s in de
beleidsagenda afwijken van die van vorig jaar, subthema’s in figuur 7 niet overeenkomen
met de subthema’s in de tekst en de doelen algemeen en beknopt beschreven staan. Ook
ontvangt de commissie graag een nadere toelichting op de (meetbare) doelstellingen
en streefwaarden op de zeven subthema’s van de beleidsprioriteiten.
De beleidsagenda is een kernachtig overzicht van de hoofdlijnen van beleid.
Bij het opstellen van de ontwerpbegroting IX 2023 is veel aandacht uitgegaan naar
de beleidsagenda, met het doel een concrete, compacte en samenhangende agenda te maken,
waarin de prioriteiten en grootste uitdagingen van het ministerie naar voren komen.
Er is daarbij gekozen voor twee thema’s. Thema 1, «Gezonde en duurzame economie in
een internationale omgeving», gaat in op het beleid van het Ministerie van Financiën
en thema 2 «(Fiscaal) beleid en de uitvoering» gaat in op de uitvoeringsorganisaties
en het daarmee samenhangende fiscale beleid. Er is bewust gekozen het aantal thema’s
te reduceren, zodat binnen de thema’s de samenhang kan worden geborgd.
In figuur 7 zijn binnen de twee thema’s zeven subthema’s met daarin de beleidsprioriteiten
weergegeven. De eerste drie subthema’s hebben betrekking op thema 1 en worden in de
tekst achtereenvolgens behandeld. De andere vier subthema’s in thema 2 («Vereenvoudiging
belastingstelsel», «herstellen van fouten uit het verleden», «burgers en bedrijven
centraal stellen» en «bouwen aan toekomstbestendige organisaties») hebben betrekking
op meerdere uitvoeringsorganisaties. Door het benoemen van deze overkoepelende subthema’s
wordt de samenhang tussen de uitvoeringsorganisaties benadrukt. Echter met het oog
op de leesbaarheid én om duidelijk te maken wat elke uitvoeringsorganisatie met deze
dwarsdoorsnijdende thema’s gaat doen, is ervoor gekozen om de subthema’s vervolgens
per uitvoeringsorganisatie uiteen te zetten. We zullen uw suggestie om een koppeling
te maken tussen de subthema’s in de figuur en in de kopjes van de tekst meenemen bij
het opstellen van de begroting 2024.
De (meetbare) doelstellingen, streefwaarden en uitgaven zijn niet één op één te relateren
aan de zeven subthema’s van de beleidsagenda, maar zijn per beleidsartikel verder
uitgewerkt. Overigens worden de doelstellingen per uitvoeringsorganisatie ook uiteengezet
in de betreffende jaarplannen.
Veel meer informatie over de doelen en prestaties van mijn beleid vindt u in de evaluaties
van dat beleid, zie voor een overzicht Ingepland en uitgevoerd onderzoek | Ministerie van Financiën – Rijksoverheid (rijksfinancien.nl).
Uw commissie is tevens benieuwd naar de wijze waarop ik volgend jaar brede welvaartsaspecten
integreer in de eigen begroting. Momenteel wordt bezien op welke manier dit een plek
krijgt in de departementale begrotingen. Het CBS is volop bezig met het opstellen
van departementale factsheets Brede Welvaart, ook met de factsheets van mijn departement.
Deze factsheets bevatten de relevante bredewelvaartsindicatoren per departementale
begroting. De publicatie van de factsheets is voorzien op Prinsjesdag 2023.
Strategische Evaluatie Agenda
De commissie verneemt graag op welke wijze de inzichtbehoefte voor de prioritaire
thema’s uit de begroting is geïnventariseerd en hoe dit heeft meegespeeld bij de bepaling
van de Strategische Evaluatie Agenda.
De beleidsagenda is een voorsortering van de prioritaire thema’s en geven aan welke
delen van het beleid centraal staan in de Strategische Evaluatie Agenda (SEA). Binnen
de thema’s is op basis van een inventarisatie per DG de inzichtbehoefte bepaald.
Net als in de beleidsagenda zijn in de SEA de onderzoeken gegroepeerd naar de twee
hoofdthema’s uit de beleidsagenda, te weten thema 1 «Gezonde en duurzame economie
in een internationale omgeving» en thema 2 «(Fiscaal) beleid en de uitvoering». Vervolgens
zijn de onderzoeken voor thema 1 gegroepeerd naar de drie subthema’s en is er voor
thema 2, net als in de beleidsagenda voor gekozen, te ordenen naar uitvoeringsorganisatie.
Met deze structuur wordt de samenhang tussen de verschillende evaluatie onderzoeken
geborgd en daarmee maatschappelijk relevante vraagstukken beantwoord. Tevens wordt
hierbij aansluiting gevonden op de SEA van het jaar 2022. Op deze manier wordt het
strategische en meerjarige karakter van de SEA geborgd. Voor deze structuur is gekozen
na advies van de onafhankelijke evaluatie-experts (op dat moment mevr. V. Pattyn en
dhr. C. Koopmans) van de commissie beleidsevaluaties bij het Ministerie van Financiën.
Daarnaast is de commissie benieuwd hoe is bepaald op welke terreinen gebruik wordt
gemaakt van ex-ante en ex-durante onderzoeken.
Het gebruik van ex ante en ex-durante onderzoeken is afhankelijk van de inzichtbehoefte
per onderzoek. Ex-ante onderzoeken worden vaak ingezet om de gevolgen van voorgenomen
beleid in kaart te brengen; hierbij worden beleidsopties onderzocht op uitvoerbaarheid
nog voordat beleid wordt ingevoerd. Ex-durante onderzoeken trachten meer inzicht te
geven in (specifieke onderdelen van) bestaand beleid of ontwikkelingen die beleidsmatig
relevant zijn; dit maakt het mogelijk om tussentijds te kunnen bijsturen op basis
van de inzichten van beleid die tot dusver zijn verzameld. Op de SEA staan pakweg
147 onderzoeken en evaluaties. Per onderzoek/evaluatie is aangegeven welke evaluatietechniek
toepast wordt.
Tot slot ontvangt de commissie graag meer informatie over de te verwachte evaluaties
op het terrein van de Douane.
Op het terrein van Douane vindt naar huidige inzichten, zoals u uit de SEA kunt opmaken,
één evaluatie plaats, te weten «Effectgericht Sturen», welke naar verwachting in het
jaar 2025 wordt afgerond. In dit onderzoek staat de verdere ontwikkeling van effectgerichte
sturing in de sturingsdriehoek van eigenaar, opdrachtgevers en de Douane centraal.
Het doel is om concrete stappen te zetten in het verhelderen van gewenste maatschappelijke
effect(en), het formuleren van «outcome-indicatoren» en het meten van «outcome».
De evaluatie «Effectgericht sturen» geeft opvolging aan kabinetsreactie op de Beleidsdoorlichting
Douane 2012–20181. Hierbij geeft het kabinet in een reactie op de aanbevelingen aan de Tweede Kamer
aan te streven naar inzichten op basis waarvan (betere) conclusies getrokken kunnen
worden over de doeltreffendheid in perspectief tot de mate van realisatie van de ABC-doelstellingen
(afdracht, beschermen, concurrentie) van de Douane. Het gaat hier met name om de aanbeveling
om voor alle drie de strategische doelstellingen meetbare prestatie-indicatoren op
outcome niveau te formuleren, opdat een oordeel kan worden gevormd over het al dan
niet behalen van de beleidsdoelstellingen. En waar meetbare prestatie-indicatoren
op outcome niveau niet haalbaar zijn, gaat het om meetbare prestatie-indicatoren op
output niveau te formuleren die een indicatie vormen voor het al dan niet realiseren
van het gewenste (beleids)effect. Het specifiek en meetbaar maken van de door de opdrachtgevers
geformuleerde beleidswensen is hierbij essentieel. Dankzij de (te ontwikkelen) meetbare
indicatoren kan de Douane verslagleggen over de resultaten van de effectgerichte sturing
en kunnen Douane en de beleidsdepartementen hun politieke verantwoording afleggen.
We zullen met het oog op de SEA 2024 inventariseren of de programmering van evaluatieonderzoek
voor Douane uitbreiding behoeft.
2. Onderbouwing ramingen
Uitgestelde belastingontvangsten
Graag ontvangt de commissie een nadere toelichting op de inschatting van gederfde
belastingontvangsten uit de uitgestelde belastingschulden wegens de coronapandemie
en of dit bedrag nog verder op zal lopen vanwege de inflatie.
In de begroting 2022 was rekening gehouden met een derving van € 1,5 miljard. Tot
medio 2022 was weinig informatie beschikbaar om onderbouwde uitspraken te doen over
de mate waarin ondernemers de schuld wel of niet kunnen voldoen. Bij de Voorjaarsnota
2022 heeft het kabinet hier een nieuwe inschatting van gemaakt, op basis van beschikbare
informatie over de financiële situatie van de betreffende ondernemers. De analyse
schatte in dat 30% van de uitstaande schuld oninbaar is, wat gelijk staat aan € 6
miljard. Een uitgebreide toelichting kunt u terugvinden in de tweede monitoringsbrief
fiscale coronamaatregelen.2 Deze inschatting is ook toegepast voor de Miljoenennota 2023 (Kamerstuk 36 200, nrs. 1 en 2). Deze analyse kent nog altijd belangrijke onzekerheden, bijvoorbeeld in relatie
tot de (onbekende) schuld bij derden en de mate waarin de winst daadwerkelijk benut
kan worden om schulden af te betalen. Ook zit er onzekerheid in de aanname dat pre-corona
winsten een beeld geven van post-corona winsten. De huidige hoge energieprijzen en
bredere inflatie kunnen voor sommige bedrijven bijvoorbeeld tot een slechtere uitgangspositie
leiden. Een actuelere winstverwachting voor specifiek deze groei bedrijven is momenteel
niet beschikbaar. Vanaf oktober 2022 is de terugbetalingsregeling van start gegaan.
Hieruit zal praktijkinformatie volgen over de mate waarin ondernemers slagen de belastingschuld
terug te betalen. Ik zal de komende periode de situatie goed in de gaten blijven houden
en u op de reguliere begrotingsmomenten informeren wanneer substantiële wijzigingen
zich voordoen.
Apparaatskosten
De commissie verneemt graag in hoeverre rekening wordt gehouden met aanhoudende onderuitputting
door personeelsverloop en krapte op de arbeidsmarkt. Tevens hoort de commissie graag
of hierdoor in de komende jaren problemen in de centrale taakuitvoering van het departement
te verwachten zijn.
Bij verschillende organisatieonderdelen van het Ministerie van Financiën is in 2022
sprake van lagere bezetting als gevolg van personeelsverloop en krapte op de arbeidsmarkt.
Om de onderbezetting op eigen personeel (deels) te compenseren, wordt gebruik gemaakt
van een flexibele schil, bijvoorbeeld inzet van externe inhuur, uitbesteding en detachering
binnen de overheid daar waar dat logisch en passend is. Tevens wordt waar en wanneer
dat nodig is, prioritering in de werkzaamheden en de inzet van personeel aangebracht.
Dit is een continu proces. Soms kan de personele (onder)bezetting leiden tot onderbesteding
in het apparaatsbudget, zoals het geval is in het uitvoeringsjaar 2022. In aanloop
naar de budgettaire voorjaarsbesluitvorming 2023 zullen de DG’s van het ministerie
bezien wat de actuele personele verwachtingen zijn qua bezetting en de financiële
gevolgen ervan. Werving, selectie en begeleiding van nieuwe medewerkers is en blijft
een prioriteit van het Ministerie van Financiën. Het behouden van personeel en het
beperken van de uitstroom van personeel is hierbij ook essentieel.
Het Ministerie van Financiën blijft continu streven naar een adequate personeelsbezetting
die zo dicht mogelijk aansluit bij het formatieve kader, om zodoende alle taken goed
en doelmatig uit te voeren. Op dit moment worden er risico’s voorzien in de centrale
taakuitvoering, in het bijzonder daar waar de sectorspecifieke tekorten het grootste
zijn (functies in bijvoorbeeld de ICT, fiscaliteit, financiën, veiligheid en op juridisch
vlak zijn in het bijzonder lastig te vervullen); deze risico’s worden getracht tijdig
tegen te gaan met de hierboven beschreven beheersingsmaatregelen. Specifieke knelpunten
worden nauwlettend gemonitord en waar nodig van beheersmaatregelen voorzien.
Rentelasten
Gelet op de huidige ontwikkeling van rentestijgingen, zou de commissie graag een nadere
toelichting ontvangen op de keuze om vanaf 2024 de rentelasten te ramen op basis van
de renteschattingen in het CEP van maart 2022.
Aansluitend hierop ontvangt de commissie graag een toelichting op de verwachtingen
over een mogelijke (structurele) stijging van de rentelasten ten opzichte van de ramingen
zoals opgenomen in de ontwerpbegroting 2023 en het effect daarvan op het geraamde
EMU-saldo. Hierbij is de commissie ook benieuwd naar de inschatting van de risico’s
voor het uitgavenkader als de rentelasten structureel te laag worden ingeschat.
Voor de raming van de rentelasten wordt gebruik gemaakt van de door het Centraal Planbureau
(CPB) geraamde rentetarieven voor de korte en lange rente. Deze ramingen van de rentetarieven
worden door het CPB gepubliceerd in het Centraal Economisch Plan (CEP) en de Macro-Economische
Verkenningen (MEV). Het Ministerie van Financiën raamt de rentetarieven niet zelf
en maakt daarvoor gebruik van de cijfers van het CPB, zoals afgesproken in de begrotingsregels.
Het CPB raamt bij de Macro-Economische Verkenningen (MEV) alleen de rentetarieven
voor het lopende en volgende begrotingsjaar. Voor de latere jaren worden de rentetarieven
alleen bij het Centraal Economisch Plan (CEP) bijgesteld. In de Voorjaarsnota 2023
zal de raming van de rentelasten voor de periode t/m 2027 opnieuw worden berekend
n.a.v. de nieuwe rentestanden in de CEP 2023. Onderstaande tabel geeft een indicatie
van de extra rentelasten bij verschillende rentestanden ten opzichte van de Miljoenennota
2023.
Stijgende rentelasten maken conform de begrotingsregels onderdeel uit van het uitgavenplafond.
Dit betekent dat er voor deze hogere uitgaven dekking zal moeten worden gevonden.
In dat geval is er geen effect op het geraamde EMU-saldo.
3. Risicobeheersing actuele financieel-economische situatie
Kapitaalpositie DNB
Met het oog op een verwachte verdere renteverhoging door de ECB vraagt de commissie
of ik overweeg een reservering te maken voor een mogelijke kapitaalstorting aan DNB
in 2023. Tevens zou de commissie graag vernemen welke alternatieven hiervoor mogelijk
zijn.
Ik overweeg op dit moment niet om een reservering te maken voor een mogelijke kapitaalstorting
aan DNB in 2023. De buffers van DNB zijn namelijk vooralsnog voldoende om de geraamde
meerjarige verliezen op te vangen. De verdere uitwerking van de economische situatie
op het kapitaal van DNB en de beschikbare alternatieven om daarmee om te gaan zullen
meegenomen worden in de aan uw Kamer toegezegde vervoeging van de evaluatie van het
kapitaalbeleid van DNB. Over de voortgang zal ik u nog dit jaar een Kamerbrief sturen.
Compenserende maatregelen energieprijzen en inflatie in internationaal perspectief
De commissie zou graag vernemen of, en op welke manier, ik overleg heb gepleegd met
collega’s van andere EU-landen over de inrichting van inkomensondersteunende maatregelen
die de gestegen energieprijzen en inflatie moeten compenseren en de wijze waarop de
Europese Commissie deze beoordeelt.
Er is regelmatig overleg over de gevolgen van de oorlog in Oekraïne op de economische
situatie in lidstaten, en hoe om te gaan met energie-compensatiepakketten. Ook inflatie
is een onderwerp waar in dat kader over gesproken wordt.
Deze vraagstukken zijn meerdere keren besproken in verschillende Eurogroep/Ecofin
raden. In gesprekken die ik bilateraal gevoerd heb met Ministers van Financiën van
andere EU-lidstaten en met Eurocommissarissen kwam deze thematiek vaak ook aan bod.
Daarnaast is de commissie benieuwd of ik al maatregelen heb genomen om de geanticipeerde
tegenvallers op de begroting als gevolg van compenserende maatregelen op te kunnen
vangen.
Gezien de uitwerking van de maatregelen en de onzekerheden in de ontwikkeling van
de energieprijzen is besloten om de dekkingsopgave in het voorjaar van 2023 in te
vullen.3In aanloop naar de voorjaarsbesluitvorming inventariseert het kabinet opties en maatregelen
om zowel de compenserende maatregelen als de gestegen rente van dekking te voorzien.
4. Stand van de uitvoering
Graag ontvangt de commissie een nadere toelichting op de wijze waarop de beschikbaar
gestelde middelen voor WaU bijdragen aan de doelstellingen daarvan, en hoe deze middelen
bijdragen aan het bereiken van de prioriteiten, zoals genoemd onder Thema 2 «(Fiscaal)
beleid en de uitvoering».
De WaU-middelen dragen bij aan de drie handelingsperspectieven «Toekomstbestendige
dienstverlening», «Versnelling digitale agenda» en «Statuur en aantrekkelijkheid (focus
op kwaliteit van mensen)».
Voor het Ministerie van Financiën, onderdeel Belastingdienst, is voor de periode 2024–2031
jaarlijks € 105 miljoen (en in 2022 € 35 miljoen en in 2023 € 89,3 miljoen) beschikbaar
gesteld. Douane en Toeslagen profiteren indirect – via de systematiek van toerekening
– deels van deze middelen.
De WaU-middelen worden conform de drie genoemde handelingsperspectieven ingezet om
de dienstverlening en taakuitvoering van de Belastingdienst, en indirect de Douane
en Toeslagen, in de brede zin van het woord te verbeteren en zijn daarbij direct ondersteunend
aan het realiseren van de ambities zoals verwoord in thema 2 «(Fiscaal) beleid en
de uitvoering» en specifiek de twee subthema’s «bouwen aan toekomstbestendige organisaties»
en «burgers en bedrijven centraal stellen en vertrouwen terugwinnen», uit de beleidsagenda
van de ontwerpbegroting.
Concreet betreft het drie handelingsperspectieven:
• Continuïteit inning dat toeziet op het handelingsperspectief Toekomstbestendige Dienstverlening. De middelen dienen om de continuïteit van inning te borgen en de personele capaciteit
voor inning tot en met 2031 op peil te houden.
• IV-dagen en IV-vakmanschap dat toe ziet op handelingsperspectief Versnellen Digitale Agenda. De middelen zijn bestemd voor het creëren van een stabiel aanbodkader van 600.000
IV-dagen en IV-vakmanschap.
• Ambtelijk Vakmanschap dat toe ziet op handelingsperspectief Vergroten statuur en aantrekkelijkheid uitvoering. De middelen zullen worden ingezet om het ambtelijk vakmanschap (verder) te ontwikkelen
en voldoende vakmensen aan te trekken. De middelen worden onder andere ingezet om
loopbaan- en managementontwikkeling te stimuleren, het startersbeleid te herijken
en aantal pilots rondom werving (o.a. talentgericht en centrale werving) te financieren.
5. Herziening Toeslagenstelsel
De commissie vraagt om aan te geven welke rol ik heb bij de herzieningen van het toeslagenstelsel.
Tevens vraagt de commissie of er zicht is op mogelijke transitiekosten die voor rekening
komen van het Ministerie van Financiën.
De herzieningen van het toeslagenstelsel en de transities er naartoe zijn nog grotendeels
aan nadere besluitvorming onderhevig. Uiteindelijke uitvoeringskosten die hiermee
gepaard zullen gaan, zijn afhankelijk van de definitieve uitwerking van de wet- en
regelgeving. In beginsel worden de uitvoeringskosten van wetswijzigingen ten laste
van de begroting door het beleidsverantwoordelijke ministerie ter beschikking gesteld.
De middelen die bij het coalitieakkoord beschikbaar zijn gesteld kunnen hiervoor als
bijdrage gebruikt worden.
Voorziene wijzigingen in de huurtoeslag worden uitgewerkt door de Minister voor Volkshuisvesting
en Ruimtelijke Ordening. Toeslagen draagt als uitvoerder van de huurtoeslag actief
bij aan de beoogde vereenvoudigingen en implementeert de gekozen richting. In het
coalitieakkoord is aangekondigd dat de genormeerde huur vanaf 2024 geleidelijk wordt
ingevoerd met een overgangsperiode van vijf jaar. Vooruitlopend hierop is Toeslagen
gestart met voorbereidingen om zo snel als mogelijk te starten zodra het voorstel
is aangenomen.
Voor de kinderopvangtoeslag is nog onduidelijk wie de uitvoerder zal worden van het
nieuwe stelsel. SZW werkt samen met uitvoeringsorganisaties DUO, Toeslagen, UWV de
SVB, en sectororganisaties in een greenfield benadering aan het ontwerpen en bouwen
van het nieuwe stelsel vanuit de geschetste kaders uit het coalitieakkoord (Bijlage
bij Kamerstuk 35 788, nr. 77).4 In fase 1 van dit greenfieldtraject wordt gewerkt aan het ontwerp van het stelsel.
Deze fase loop tot 1 juli 2023. Voor de kosten die reeds bekend zijn stelt Toeslagen
vanuit de bestaande middelen expertise uit de uitvoering en stafdirecties beschikbaar.
Voor zover additionele extra capaciteit nodig is, wordt financiering gevraagd van
het verantwoordelijke beleidsministerie SZW. De beleidsdepartementen kunnen een beroep
doen op de middelen die in het kader van het coalitieakkoord voor de transitie beschikbaar
zijn gesteld. Die middelen staan nu nog op de aanvullende post.
Los van de vraag wie de nieuwe uitvoerder van de kinderopvangvergoeding zal worden,
is een soepele transitie nodig naar het nieuwe stelsel en de aangekondigde inkomensonafhankelijke
vergoeding van 96% voor werkende ouders5. Reeds is voorzien dat vanaf inwerkingtreding van het nieuwe stelsel, Toeslagen nog
minimaal 5 jaar werkzaamheden binnen de huidige kinderopvangtoeslag zal verrichten.
Additionele inzet en kosten vanuit Toeslagen worden verwacht om een soepele transitie
mogelijk te maken, zoals bijvoorbeeld het uitfaseren van het bestaande stelsel en
ondersteuning aan de doelgroep bij de overgang. Op dit moment is nog onduidelijk wanneer
deze werkzaamheden zullen gaan plaatsvinden en wat de kosten hiervan zijn.
6. Europese aspecten
Landenspecifieke aanbevelingen
De commissie ontvangt graag een nadere toelichting op de wijze waarop met de eerste
landenspecifieke aanbeveling wordt omgegaan.
Landenspecifieke aanbeveling 1 heeft betrekking op het kabinetsbrede (begrotings-)beleid.
Er is daarom voor gekozen om hierop te reflecteren in het Draft Budgetary Plan (Ontwerpbegrotingsplan)
2023. Hierin presenteert het kabinet de economische en budgettaire vooruitzichten
aan de Europese Commissie. Zij gebruiken het Ontwerpbegrotingsplan om te beoordelen
of Nederland voldoet aan de vereisten uit het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), waarin
de Europese begrotingsregels zijn vastgelegd. De thema’s uit deze aanbeveling hebben
ook aandacht gekregen in de Miljoenennota 2023. De landenspecifieke aanbeveling heeft
geen gevolgen voor de begroting van Financiën en is daarom niet hierin betrokken.
Herstel- en veerkrachtplan
De commissie vraagt aan te geven hoe ik het parlement in staat ga stellen zicht te
houden op de voortgang van het Nederlandse herstel- en veerkrachtplan.
De mijlpalen en doelen van het herstel- en veerkrachtplan worden via halfjaarlijkse
rapportages gemonitord. De halfjaarlijkse rapportages zijn een verplichting richting
de Europese Commissie om de voortgang van het herstel- en veerkrachtplan te bewaken.
Ik verstuur – uiterlijk 30 april en 15 oktober van elk jaar – het halfjaarlijkse rapport
namens het kabinet op naar de Europese Commissie. Ik stel voor namens het kabinet
de halfjaarlijkse rapportage te delen met uw Kamer middels een Kamerbrief waarin wordt
aangegeven wat de status is van de mijlpalen en doelstellingen. Tevens kunnen eventuele
risico’s uit worden gelicht in de Kamerbrief, indien van toepassing. Dit stelt uw
Kamer in staat om (tussentijds) zicht te houden op de voortgang van het Nederlandse
herstel- en veerkrachtplan. Nadere vragen over specifieke mijlpalen en doelstellingen
n.a.v. de rapportage kunnen gericht worden aan de beleidsverantwoordelijke Minister.
Rechtmatigheid en doelmatigheid EU-fondsen
De commissie vraagt op welke wijze ik, vanuit mijn horizontale verantwoordelijkheid
voor het begrotingsbeheer, via de Raad van de Europese Unie bij de Europese Commissie
aandringt op verbetering van de rechtmatigheid van de bestedingen op de EU-begrotingen.
Tevens is de commissie benieuwd of ik de verantwoordelijke Ministers aanspreek op
verbetering van de onderbouwing van de inzet van EU-subsidies in Nederland en inzicht
in de effecten daarvan.
De Europese Rekenkamer (ERK) geeft in het rapport over het verslagjaar 2021 wederom
een afkeurende verklaring ten aanzien van de uitgaven van de EU-begroting. Het gemiddelde
foutenpercentage (onrechtmatigheden) schat de ERK in op 3,0%. Dit is een toename ten
opzichte van 2020, toen het foutenpercentage 2,7% was. De tolerantiegrens is maximaal
2%. Met name de uitgaven met een hoog risico, waarbij sprake is van vergoedingen op
basis van declaraties (ten opzichte van bijvoorbeeld het toekennen van subsidies),
kennen een relatief hoog foutenpercentage van 4,7% (2020: 4,0%). Dergelijke uitgaven
zijn vaak omgeven door complexe regels voor het ontvangen en aanvragen van deze vergoedingen.
Voor Nederland vormen het oordeel en de bevindingen van de ERK een belangrijke bijdrage
in de standpuntbepaling ten aanzien van de aanname van Raadsaanbevelingen voor decharge.
In eerdere jaren heeft Nederland zich kritisch opgesteld in de discussie over de Raadsaanbevelingen
voor decharge. De Raadsaanbevelingen waren volgens Nederland in het verleden in de
meeste jaren onvoldoende in lijn met het oordeel van de ERK, wat meestal resulteerde
in een tegenstem voor de aanname van de Raadsaanbevelingen. Ook dit jaar zal het kabinet
zich in de Raad actief inzetten voor Raadsaanbevelingen die de conclusies van de ERK
voldoende reflecteren. Het kabinet zet in deze discussies, waarbij ook de Commissie
aanwezig is, altijd ook in op het verbeteren van transparantie en versimpeling van
wet- en regelgeving.
Met betrekking tot het recente rapport van de Algemene Rekenkamer (AR) over de EU-subsidies
onderschrijf ik de aanbeveling van de AR dat goede onderbouwing van de inzet van subsidiegeld
en de effectiviteit daarvan belangrijk is en dat daarin verbeteringen mogelijk zijn.
Ik hecht zeer aan de doelmatige en doeltreffende besteding, zowel nationaal als Europees,
en heb hier in de reguliere processen rondom de begrotingsverantwoording contacten
met mijn collega’s. Tegelijkertijd gaat er ook veel goed. Over het algemeen blijkt
bijvoorbeeld uit evaluaties van het Fonds voor Europese Ontwikkeling (EFRO) dat maatregelen
en doelstellingen van programma’s goed op elkaar aansloten. Het kabinet zet zich in
het kader van EFRO ook in om investeringen in lijn te brengen met nationaal beleid.
Het kabinet is bijvoorbeeld voorstander van zo veel mogelijk investeringen in innovatie
en klimaat. De inzet van het Europees Sociaal Fonds (ESF) in Nederland is volgens
het onderzoek van de Rekenkamer op een goede manier geëvalueerd en wordt gezien als
best practice.
Hopende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Financiën,
S.A.M. Kaag
Indieners
-
Indiener
S.A.M. Kaag, minister van Financiën