Brief regering : Invullen diverse moties gewasbescherming en Raadswerkgroep voorstel Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 605
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 december 2022
Hierbij informeer ik uw Kamer over de stand van zaken bij de uitvoering van het verbeteren
van de risicobeoordeling van gezondheidseffecten volgens de laatste stand van de wetenschap,
inclusief de aangenomen motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 589). Daarnaast informeer ik uw Kamer over de aangenomen gewijzigde motie van het lid
Vestering c.s. over niet-toetsbare stoffen (Kamerstuk 27 858, nr. 597) en over de motie van het lid Tjeerd de Groot over grondwaterbeschermingsgebieden
(Kamerstuk 27 858, nr. 587) (Handelingen II 2022/23, nr. 21, item 21). Tenslotte informeer ik u, op uw verzoek, over de EU-bespreking in de raadswerkgroep
van 25 november jl. over het voorstel voor een verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen.
Gezondheidseffecten
Ik begrijp de zorgen in de samenleving over de gezondheidsrisico’s van de blootstelling
aan en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen heel goed. Gewasbeschermingsmiddelen
mogen alleen gebruikt worden als dat veilig kan voor mens, dier en milieu. Hoewel
de huidige Europese goedkeuringsprocedures voorzien in de beoordeling van deze risico’s
– inclusief die op het gebied van (acute) neurotoxiciteit – betekent dat niet dat
de mogelijkheden om de procedures volgens de laatste stand van de wetenschap te verbeteren
onbenut moeten blijven. Hierna volgt een overzicht van mijn inzet.
Gezondheidsverkenning
Ik heb het RIVM gevraagd om een gezondheidsverkenning waarin specifiek wordt geadviseerd
over mogelijke inhoudelijke verbeteringen van het toelatingsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen
ter preventie van neurologische aandoeningen, zoals Parkinson en Alzheimer. Uiterlijk
31 december 2022 ontvang ik het antwoord van het RIVM. Hiermee geef ik uitvoering
aan de aangenomen motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 589).
Datavereisten risicobeoordeling
Het RIVM adviseerde mij in 2021 over verbetermogelijkheden van de huidige datavereisten
voor de risicobeoordeling op het gebied van neurologische aandoeningen (Kamerstuk,
27 858, nr. 555). Ik neem ze over en zet in om deze zo snel mogelijk te implementeren in Europees-verband,
dat ondersteun ik met menskracht en onderzoek. Mijn ministerie heeft daarom een nieuwe
overeenkomst gesloten met het RIVM tot 2026, waarbij Nederlandse wetenschappers deelnemen
aan wetenschappelijke werkgroepen in EFSA-verband om de datavereisten te verbeteren.
Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 555).
Langetermijn onderzoek gezondheid omwonenden
Naast mijn inzet op het verbeteren van de datavereisten voor de risicobeoordeling
heb ik volop aandacht voor onderzoek naar mogelijke gezondheidseffecten van gewasbeschermingsmiddelen
op boeren en omwonenden, zoals in het coalitieakkoord is gevraagd. Ik maak dan ook
van de gelegenheid gebruik om uw Kamer naar aanleiding van de afspraak in het coalitieakkoord
en conform mijn toezegging hierover te informeren. Mijn vervolgaanpak naar aanleiding
van het RIVM-rapport «Haalbaarheid van onderzoek naar blootstelling aan bestrijdingsmiddelen
en de gezondheid van omwonenden» (Kamerstuk 27 858, nr. 581) is als volgt. Ik heb het RIVM gevraagd wat nodig is voor een snelle start met de
daadwerkelijke uitvoering van het geadviseerde onderzoek. Het gaat daarbij onder meer
om prioritering, fasering en samenwerking in wetenschappelijke consortia. Uiterlijk
31 december 2022 ontvang ik het antwoord van het RIVM. Het betreft onderzoeken op
de volgende onderwerpen:
− Verificatie van het bestaande OBO-blootstellingsmodel;
− studie naar cognitieve effecten bij kinderen;
− retrospectief cohortonderzoek naar risicofactoren van Parkinson;
− retrospectief cohortonderzoek naar acute lymfatische leukemie bij kinderen en specifieke
typen leukemie en lymfomen bij volwassenen;
− cohortstudie naar medicijngebruik en sterfte bij COPD en astma;
− huidige/recente blootstelling aan bestrijdingsmiddelen in relatie tot oogirritatie
en andere acute symptomen.
De doorlooptijd is afhankelijk van het onderwerp en wordt ingeschat op 2–4 jaar. Dit
zal gefaseerd moeten worden uitgevoerd, onder meer omdat de resultaten van een onderzoek
gebruikt moeten worden bij vervolg onderzoeken. Dat vraagt een goede planning.
Azolenresistentie
Ik heb uw Kamer gemeld dat Wageningen UR een vervolgonderzoek uitvoert naar mogelijke
effecten van het natmaken van afvalhopen, om de verspreiding van azolenresistentie
van de schimmel Aspergillus fumigatus te voorkomen in relatie tot het gebruik van azolen als humaan geneesmiddel (Kamerstuk
27 858, nr. 581). Het vervolg onderzoek is vanwege onderzoekstechnische redenen enigszins vertraagd,
naar verwachting kan ik uw Kamer hierover informeren in het eerste kwartaal van 2023.
Niet-toetsbare stoffen
De aangenomen gewijzigde motie van het lid Vestering c.s. verzoekt de regering het
gebruik van middelen op basis van deze giftige niet-toetsbare stoffen te verbieden
(Kamerstuk 27 858, nr. 597).
Ik deel de zorgen van uw Kamer over de problematiek van de niet-toetsbare stoffen.
Ik ga aan de slag met de motie en onderzoek de ruimte die ik daarvoor als Minister
heb. Daartoe zal ik in overleg treden met de Europese Commissie over de te volgen
procedure bij toepassing van artikel 44 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 voor de
stoffen die onvoldoende toetsbaar zijn.
Parallel blijf ik werken aan het verkennen van de mogelijkheden die er zijn om de
effecten van niet-toetsbare stoffen structureel in kaart te brengen. Als werkzame
stoffen toetsbaar worden gemaakt, dan hoeft het gebruik immers niet categorisch te
worden verboden. Deze verkenning zal plaatsvinden in aansluiting op het rapport van
Deltares getiteld «niet-toetsbare gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij zal ik onder
andere kijken naar beschikbaarheid en betaalbaarheid van analysemethoden, de mogelijkheden
van het toepassen van passieve sampling en zal ik relevante partijen betrekken.
Daarnaast laat ik de NVWA een inventarisatie uitvoeren van beschikbare alternatieven
– zowel niet-chemisch als chemisch – voor toepassingen van de werkzame stoffen die
genoemd staan in het rapport «Geïntegreerde gewasbescherming nader beschouwd» van
het Planbureau voor de Leefomgeving (deltamethrin, esfenvaleraat en lambda-cyhalothrin).
De NVWA is bezig met het opstellen van een voorstel voor de aanpak van deze inventarisatie
en zal dit afstemmen met het RIVM, die op verzoek van IenW een rapport opstelt over
deze drie stoffen i.r.t. de waterkwaliteit. Doel van het RIVM onderzoek is om bestaande
kennis over de in Nederland toegelaten stoffen te verzamelen en samen te vatten, als
achtergrondinformatie voor het waterbeheer en met het oog op eventuele maatregelen
om de milieubelasting door deze stoffen terug te dringen. Ik zal op basis van de uitkomst
van deze inventarisatie kijken of het gebruik van de beschikbare alternatieven in
de praktijk financieel ondersteund kan worden en of er nog alternatieven ontwikkeld
zouden moeten worden.
De uitkomst van deze verkenningen zal ik gebruiken voor vervolgstappen ten aanzien
van de uitwerking van de motie en de ambitie in het coalitieakkoord om de normen voor
het gebruik van middelen af te stemmen op de Kaderrichtlijn Water. Ik heb uw Kamer
geïnformeerd, over de aanpak op hoofdlijnen van IenW en LNV (Kamerstuk 27 858, nr. 581). Ik zal uw Kamer in het voorjaar 2023 over de voortgang informeren.
Grondwaterbeschermingsgebieden
Bij motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 587) wordt de regering verzocht «om het gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden
te stoppen». In de motie wordt dit verzoek gerelateerd aan de kwaliteit van oppervlaktewater
en grondwater voor de onttrekking voor drinkwater. Ik ga aan de slag met de motie,
waarbij ik het ook van belang vind om de mogelijke consequenties goed in beeld te
brengen. De eerste stap is dat ik in afstemming met het Ministerie van IenW in overleg
ga met de provincies en drinkwaterbedrijven. Met die partijen samen verken ik wat
de mogelijke effecten zijn van het stoppen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen
in die gebieden. Het stoppen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen (dat zijn zowel
gewasbeschermingsmiddelen als ook biociden) heeft consequenties voor terreinbeheerders,
(agrarische) ondernemers en burgers voor het beheersen van ziekten, plagen, invasieve
exoten, ongedierte, etc. Parallel daaraan wil ik onderzoeken op welke wijze het stoppen
of beperken van het gebruik juridisch vorm zou moeten krijgen.
Ik zal u in het voorjaar informeren over deze verkenningen. De uitkomst daarvan zie
ik als onderdeel van de uitwerking van de ambitie van het coalitieakkoord om de normen
voor het gebruik van middelen af te stemmen op de Kaderrichtlijn Water. Ik heb uw
Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 27 858. nr. 581) dat IenW en LNV specifieke informatie over de toestand van Nederlandse grondwateren
en het drinkwater gebruiken om te bepalen welke aanvullende stimulerende en beperkende
maatregelen nodig zijn. Bijvoorbeeld aanvullende wet- en regelgeving op het gebied
van milieu, natuur en gewasbescherming.
Vooruitlopend op de invulling van de motie en om juist te voorkómen dat de mogelijkheid
tot het nationaal vastleggen van beperkingen voor gewasbeschermingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden
op termijn mogelijk wordt gehinderd door geharmoniseerde bepalingen in de beoogde
«Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen» – een verordening is immers
rechtsreeks van kracht in een lidstaat – heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik bij de
besprekingen over dat voorstel wil vasthouden aan de nu opgenomen bepaling dat lidstaten
«passende maatregelen» kunnen nemen om de kwaliteit van grondwater te beschermen (zie
Kamerstuk 27 858, nr. 600).»
Verordening duurzaam gebruik
Op 25 november jl. heeft de vierde bespreking plaatsgevonden in de raadswerkgroep
over het voorstel voor een Verordening duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
De EU-besprekingen zijn in deze fase van de behandelingen van het voorstel bedoeld
om standpunten en informatie uit te wisselen, er vinden nog geen onderhandelingen
plaats over concrete tekstvoorstellen. Er is gesproken over een conceptvoorstel voor
uitvoering van een aanvullende effectbeoordeling, de definitie van gevoelige gebieden
en geïntegreerde gewasbescherming. Hieronder licht ik de uitkomsten toe.
Aanvullende effectbeoordeling
Enkel uren voorafgaand aan de vergadering heeft het Tsjechische voorzitterschap een
voorstel verspreid voor een formeel informatieverzoek aan de Commissie om een aanvullende
effectbeoordeling uit te voeren. Een meerderheid van lidstaten steunt dit verzoek,
omdat zij zorgen hebben over de effecten van het voorstel. Het verzoek richt zich
vooralsnog op de impact van het voorstel op de oogst van landbouwproducten en voedselzekerheid
in de Unie, administratieve lasten en concurrentiepositie voor met name kleine agrarische
bedrijven en op voedselprijzen. Maar ook op het voorgestelde verbod op gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden, dat bij veel lidstaten gevoelig ligt.
Veel lidstaten vinden dat, gedurende de uitvoering van de effectbeoordeling, de EU-besprekingen
alleen kunnen doorgaan op de technische onderwerpen die buiten de reikwijdte van het
informatieverzoek vallen, bijvoorbeeld spuitapparatuur.
Ik heb eerder naar u de zorg geuit dat een aanvullende effectbeoordeling vertragend
gaat werken. Ik zie juist het belang om tempo te blijven maken in het verduurzamen
van de gewasbescherming (Kamerstuk 27 858, nr. 600). Nederland kan het voorstel steunen, indien de reikwijdte van het verzoek wordt
ingeperkt en het niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt. Verder stelt Nederland
een gefaseerde aanpak voor. Dit houdt in dat informatie in fases opgeleverd wordt
en EU-bespreking van die thema’s kan doorgaan Mijn inzet is erop gericht om hiervoor
medestanders te vinden in de aanloop naar de besluitvorming over het voorstel tijdens
een Raad in december a.s.
Gevoelige gebieden
De Commissie heeft een vooraf opgesteld non-paper toegelicht met alternatieve denkrichtingen
voor het vormgeven van de voorschriften over de gevoelige gebieden. Hiermee wilde
de Commissie de lidstaten zo veel mogelijk tegemoet komen in hun zorgen. In het non-paper
wordt het voorgestelde algehele verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
afgezwakt tot gebruiksrestricties voor bepaalde categorieën hoog-risico middelen.
Nederland heeft gewezen op het beleidsmatige onderscheid dat in Nederland bestaat
tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen de landbouw en daarbuiten.
Buiten de landbouw geldt een verbod. Daarbij heeft Nederland ook uitgesproken geen
(compromis)voorstel te kunnen steunen dat een lager beschermingsniveau met zich meebrengt voor mens, dier en milieu dan nu het geval is in Nederland.
Veel lidstaten vinden dat eerst de hiervoor genoemde effectbeoordeling uitgevoerd
moet zijn, vóórdat vervolgdiscussie plaatsvindt.
Geïntegreerde gewasbescherming
Bij de artikelsgewijze behandeling van geïntegreerde gewasbescherming (IPM) zijn door
lidstaten vooral verduidelijkende vragen gesteld aan de Commissie. Zo is uitgelegd
dat de voorgeschreven preventieve maatregelen om ziekten en plagen te voorkomen, keuzemogelijkheden
bieden aan ondernemers. Daarnaast mogen ondernemers zelf de verplichte observatie
en registratie van ziekten en plagen uitvoeren. Vanwege zorgen bij enkele lidstaten
over administratieve lasten van verplichte registratie van IPM-stappen voor met name
kleine bedrijven, heeft de Commissie toegezegd dit te zullen bekijken. Nederland heeft
in lijn met de eerdere inzet (Kamerstuk 27 858, nr. 600) voor flexibiliteit gepleit bij de vaste volgorde van de stappen voor geïntegreerde
gewasbescherming (eerst preventie, gevolgd door niet-chemie). Nederland vindt dat
er, uiteraard na preventieve maatregelen en goede monitoring, ruimte moet zijn om
gemotiveerd af te wijken van de daarop volgende IPM-stappen indien het strikt toepassen
van de volgorde ertoe leidt dat gebruik en risico’s van gewasbeschermingsmiddelen
daarmee juist toenemen of dat de inzet van chemische gewasbeschermingsmiddelen dan
te laat komt om plagen, ziekten en onkruiden nog effectief te bestrijden en met een
grote kwantitatieve of kwalitatieve opbrengstderving gepaard gaat. Dit werd door meerdere
lidstaten omarmd.
Planning
De vijfde bespreking zal plaatsvinden op 7 december a.s. De agenda voor deze bespreking
is nog niet beschikbaar. Naar verwachting zal de artikelsgewijze behandeling over
geïntegreerde gewasbescherming worden voortgezet. De Nederlandse inzet daarvoor is
weergegeven in eerder met u gedeelde Kamerbrieven (Kamerstuk 27 858, nrs. 584 en 600, Kamerstuk 22 112, nr. 3481). De eerste vergadering onder het Zweedse voorzitterschap zal plaatsvinden op 27 januari
2023 a.s.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
Indieners
-
Indiener
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.