Brief regering : Voortgang waterstofbeleid
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 1143
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 december 2022
Met deze brief breng ik u, mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat,
op de hoogte van de voortgang van het waterstofbeleid sinds de vorige Kamerbrief van
29 juni 20221. In deze brief ga ik achtereenvolgens in op de recent behaalde mijlpalen, het Nationaal
Waterstof Programma (NWP), en geef ik een update van mijn toekomstvisie en de concrete
stappen die ik voor de verwezenlijking daarvan ga nemen. Ik ga ook in op de motie
van de leden Kröger en Boucke (Kamerstuk 32 813, nr. 1025) tijdens het debat van 20 april 2022 (Handelingen II 2021/22, nr. 75, item 4) over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Daarnaast bevat
deze brief een aantal bijlagen:
– De Routekaart Waterstof zoals aan mij aangeboden door vertegenwoordigers van het Nationaal
Waterstofprogramma op de dag van het Klimaatakkoord op 3 november 2022.
– Een toelichting op de Inflation Reduction Act (IRA) zoals verzocht door het lid Erkens
tijdens het Commissiedebat van 18 oktober 2022 (Kamerstuk 21 501–33, nr. 976) ter voorbereiding op de Energieraad.
– Een brief van Gasunie waarin wordt ingegaan op aanpassing van het tracé voor het waterstoftransportnet,
zoals op 29 juni jl. met uw Kamer gedeeld.2
Behaalde mijlpalen
Binnenlandse productie hernieuwbare waterstof
Nederland ligt op schema om de ambitie van 500 MW binnenlandse elektrolysecapaciteit
in 2025 te behalen en mogelijk zelfs te overtreffen. Dit wordt mogelijk gemaakt met
name door inzet van instrumenten gericht op subsidiëring van productie en op het stimuleren
van gebruik van hernieuwbare waterstof in raffinaderijen (raffinageroute3). In het komende jaar verwacht het kabinet circa 1 GW aan elektrolysecapaciteit te
kunnen subsidiëren, waarna op korte termijn investeringsbeslissingen worden verwacht.
Allereerst kan naar verwachting circa 800 – 1.000 MW aan elektrolysecapaciteit worden
gesubsidieerd aan projecten in het IPCEI (Important Project of Common European Interest)4 waterstoftraject. Nederland verdeelt in de tweede golf van dit traject een subsidiebudget
van € 783,5 miljoen over een aantal grootschalige elektrolyseprojecten. Tijdens de
openstelling van de subsidieregeling in september 2022 hebben acht projecten een concurrerend
bod gedaan. Een definitieve selectie van projecten volgt later dit jaar, zodat de
bedrijven van de geselecteerde projecten op korte termijn een finale investeringsbeslissing
kunnen nemen. Ik heb in afstemming met de andere betrokken lidstaten toegezegd om
de Europese coördinatie van de tweede golf van IPCEI op mij te nemen.
Daarnaast verwacht ik de eerste tender van het (kleinschaliger) opschalingsinstrument
in maart 2023 te kunnen publiceren, mits vaststelling van de Europese eisen aan hernieuwbare
waterstof volgens plan verloopt. Er komt € 250 miljoen beschikbaar voor elektrolyseprojecten
tot en met 50 MW in omvang. In totaal verwacht ik daarmee 50 – 100 MW te subsidiëren.
De vraag naar hernieuwbare waterstof wordt verder gestimuleerd door de eerder genoemde
raffinageroute, waardoor met meer zekerheid een deel van de operationele kosten van
de waterstoffabrieken gedekt kan worden.
Import hernieuwbare waterstof
Op internationaal vlak is voortgang geboekt op het gebied van het versterken van handelsrelaties
en ontwikkeling van instrumentarium voor waterstofinfrastructuur. Sinds 2020 is een
aantal samenwerkingsovereenkomsten met andere landen ondertekend voor het faciliteren
van contacten tussen bedrijven, havens en kennisstellingen. Dit zijn Portugal, Chili,
Uruguay, Canada en Namibië. Dit jaar zijn daar de Verenigde Arabische Emiraten en
Oman bij gekomen. Daarnaast bereid ik gesprekken voor met onder andere Marokko, Zuid-Afrika,
Australië en Curaçao over nauwere relaties. De samenwerking wordt vormgegeven door
o.a. missies, kennisuitwisseling en het ondersteunen van concrete projecten. Een belangrijke
stap voor import is de geplande deelname aan H2Global, waar ik later in deze brief
verder op in ga. Ook is de ontwikkeling van twee waterstof importterminals in het
MIEK 2022 opgenomen. Dit betreffen terminals in Rotterdam en het Noordzeekanaalgebied.
De Kamer wordt hier verder over geïnformeerd in december in een Kamerbrief met het
MIEK-overzicht.
Daarnaast heb ik in totaal € 794 miljoen gereserveerd voor de derde en vierde golf
van IPCEI waterstof. Een aantal van de deelnemende projecten in deze golven is gerelateerd
aan import. De projecten die deelnemen aan het traject behelzen import van waterstof
in verschillende vormen (vloeibare waterstof, ammonia en LOHC5) van binnen en buiten Europa. De verdeling van de middelen over concrete projecten
wordt in 2023 bekendgemaakt.
Nationaal Waterstof Programma
Op 3 november 2022 (Dag van het Klimaatakkoord) is de Routekaart Waterstof aan mij
aangeboden. De Routekaart komt voort uit een intensief proces tussen de rijksoverheid
en andere publieke en private stakeholders in het Nationaal Waterstof Programma (NWP).
Zie hiervoor ook de Kamerbrief van 11 november 20216. De Routekaart bevat een overzicht van de huidige stand van zaken, concrete voorgestelde
doelen en acties voor de periodes 2022–2025 en 2025–2030 en vergezichten op de periode
na 2030. De Routekaart laat helder zien in welke mate hernieuwbare waterstof een belangrijke
rol kan en moet spelen in de klimaatneutrale energiehuishouding. De Routekaart toont
dat de markt klaar is voor versnelling en geeft ook de complexiteit weer van het opbouwen
van een nieuwe waterstof waardeketen. Waterstof is als energiedrager afhankelijk van
de parallelle ontwikkeling van met name opschaling van hernieuwbare elektriciteit,
import, infrastructuur en vraagontwikkeling. Veel activiteiten zullen parallel moeten
plaatsvinden. Er ligt een taak voor de overheid in het bewaken van de timing en samenhang
tussen alle activiteiten en keuzes over de randvoorwaarden die de komende jaren worden
gemaakt.
In de Routekaart Waterstof roepen deelnemers van het NWP onder meer op tot meer ambitieuze
doelen voor de nationale ontwikkeling van hernieuwbare waterstof. Het NWP stelt voor
dat het doel van 3–4 GW aan elektrolysecapaciteit in 2030, zoals in het Klimaatakkoord
vastgelegd, wordt verdubbeld naar 6–8 GW om er zeker van te zijn dat Nederland de
te verwachten Europese doelen voor gebruik van hernieuwbare waterstof in 2030 gaat
halen7. Hier kom ik verderop in deze brief op terug. Het NWP komt daarnaast met concrete
aanbevelingen en acties voor overheid en private partijen op de dertien thema’s die
in de Routekaart behandeld worden.
Ik zie de Routekaart als een aansporing voor versnelling van onze ambities. De opdracht
aan het kabinet is om duidelijkheid te scheppen en kaders te ontwikkelen om de versnelling
te faciliteren. De acties en aanbevelingen uit de Routekaart worden in de beleidsontwikkeling
meegewogen. Uw Kamer wordt over de verschillende onderdelen in de komende periode
geïnformeerd.
Update visie en gepland beleid
Ambitie hernieuwbare waterstof
Ik zie de noodzaak om de uitvoering van de Nederlandse waterstofambities te versnellen.
Deze noodzaak voor versnelling wordt ook onderstreept door de Europese Commissie in
REPowerEU8 en de herziene Renewable Energy Directive. De gestelde doelen in het Klimaatakkoord
voor de binnenlandse productiecapaciteit van hernieuwbare waterstof zie ik als ondergrens.
Ik ben van plan om al eerder dan in 2030 4 GW elektrolysecapaciteit te realiseren.
Of 6–8 GW binnenlandse elektrolysecapaciteit in 2030 noodzakelijk dan wel haalbaar
is, hangt sterk af van de verwachte vraag naar hernieuwbare waterstof, het voor elektrolyse
beschikbare aanbod van hernieuwbare elektriciteit (naast wat nodig is voor directe
elektrificatie) en de ontwikkeling van de importmarkt.
Stimuleren gebruik van waterstof in de industrie
Verdere opschaling van de markt voor hernieuwbare waterstof zal sterk afhankelijk
zijn van overheidsingrijpen in de vorm van subsidies en/of normering. In het Klimaatfonds
is € 15 miljard gereserveerd voor opschaling van hernieuwbare energiedragers, waaronder
waterstof. In het aankomend voorjaar neemt het kabinet een besluit over de beoogde
inzet van het Klimaatfonds. Na de besluitvorming over deze budgetten kan ik duidelijkheid
geven over de in te zetten instrumenten om de eerste 4 GW aan elektrolysecapaciteit
te realiseren. Binnen één jaar daarna besluit ik over een verdubbeling van onze waterstofdoelen,
en de daarvoor benodigde subsidies en normering. Dan is er meer duidelijk over EU-doelen,
uitrol wind op zee en plannen voor elektrificatie van de industrie. Hieronder ga ik
in op het hiervoor specifiek gepland beleid.
Eind van dit jaar verwacht ik duidelijkheid over de Europese bindende afnamedoelen
voor hernieuwbare waterstof in de industrie9, die dan inzicht geven hoe groot de vraag naar hernieuwbare waterstof in de industrie
in 2030 is. Het hernieuwbare waterstofdoel voor de industrie (35–50% van het totale
waterstofgebruik in de industrie in 2030) beoog ik te realiseren met een combinatie
van normering en subsidies. In de eerste jaren ligt de nadruk vooral op stimulering
van productie. Normering in de vorm van een afnameverplichting voor RFNBO’s10 zie ik als een noodzakelijk instrument om te borgen dat in Nederland partijen zich
inspannen om dit doel te halen. In aanvulling daarop zie ik een belangrijke rol voor
subsidies om de markt op gang te brengen en te voorkomen dat normering leidt tot een
verplaatsing van industriële activiteit en emissies. Ik onderzoek daarvoor zowel vraagsubsidies
als investeringssubsidies die met normering gecombineerd kunnen worden. Over de verhouding
tussen normering en subsidies voor de eerste jaren neemt het kabinet zoals gezegd
bij de komende voorjaarsnota’s een besluit.
Voor de implementatie van een RFNBO-afnameverplichting voor de industrie heb ik intensieve
gesprekken gevoerd met de industrie. Bij voorkeur voer ik deze afnameverplichting
per 1 januari 2026 in. Ik zie het eerste jaar nadrukkelijk als een proefjaar voor
het systeem, met een laag niveau en veel flexibiliteit voor de betreffende bedrijven.
Het percentage van de afnameverplichting zal richting 2030 stijgen volgens een ingroeipad
dat ik zal ontwikkelen in samenspraak met de industrie en dat afhankelijk is van ontwikkelingen
zoals beschikbaarheid van infrastructuur, hernieuwbare energie, de verwachte elektrolysecapaciteit
en beoordeling van de impact van een verplichting op de internationale concurrentiepositie
van de Nederlandse industrie. Ik vind het belangrijk dat bij de uitwerking van de
RFNBO-afnameverplichting rekening wordt gehouden met waterstofgebruikers die geen
toegang hebben tot de waterstofinfrastructuur. Ik streef ernaar om begin 2024 een
uitgewerkt voorstel te consulteren en vooruitlopend daarop voor de zomer van 2023
de belangrijkste consequenties van de RFNBO-afnameverplichting voor de verduurzamingsagenda
en concurrentiepositie in kaart te brengen. Ik beoog de RFNBO-afnameverplichting uit
te werken vergelijkbaar met de verplichting van hernieuwbare energie in het vervoer.
Dit betekent dat jaarlijks op basis van de hoeveelheid gebruikte RFNBO’s ten opzichte
van het totale waterstofverbruik in de industrie wordt vastgesteld of een industriële
onderneming voldoet aan de verplichting, waarbij gebruik wordt gemaakt van verhandelbare
eenheden.
Voor de invoering van vraagsubsidiëring onderzoekt het kabinet momenteel verschillende
varianten, waaronder het onderbrengen onder de SDE++, een contract for difference (CfD), enkelzijdige tenders en dubbelzijdige tenders. Het meest van belang vind ik
dat de vormgeving aansluit bij de financieringsbehoefte van industriële projecten
en dat het risico op overcompensatie en prijsopdrijvende effecten zo klein mogelijk
is. Ik verwacht uw Kamer voor komende zomer nader te informeren over de voorkeursoptie
en de planning voor implementatie. Op dit moment verwacht ik de overstap van de huidige
productiesubsidies naar vraagsubsidiëring op zijn vroegst in 2026 te kunnen maken.
Momenteel onderzoek ik door een verkennende consultatie met de deelnemers aan het
NWP, partijen uit de windsector en TenneT in hoeverre de beoogde vraagsturing ook
voldoende houvast biedt voor de gewenste uitrol van elektrolyse gekoppeld aan wind
op zee. Als onderdeel van dat traject onderzoek ik of het wenselijk is om gecombineerde
tenders te organiseren waarbij afzonderlijke tenders voor wind op zee en elektrolyse
aan elkaar worden gekoppeld. Hierover wordt uw Kamer begin volgend jaar geïnformeerd.
Grootschalige elektrolyse heeft een aansluiting nodig op het hoogspanningsnet en op
het landelijke waterstofnetwerk. Over de ruimtelijke sturing op gunstige locaties
voor elektrolyse in het energiesysteem verwacht ik u te informeren in het Programma
Energie Hoofdinfrastructuur in het voorjaar van 2023.
Zoals toegezegd11 ga ik in op circulaire waterstof in relatie tot de SDE++-regeling. Naast hernieuwbare
waterstof is ook koolstofarme waterstof nodig voor de verduurzaming van de industrie.
Zo kan snelle CO2-reductie worden gerealiseerd bij bestaande grijze waterstofinstallaties en kunnen
industriële restgassen en afvalstromen naar waterstof en andere grondstoffen worden
omgezet. Voor dergelijke processen is een overstap op hernieuwbare waterstof ook geen
alternatief, aangezien hierdoor circulaire ketens worden doorbroken. Bij sommige van
deze processen speelt CO2-afvang en opslag een essentiële rol in het reduceren van CO2-emissies. Voor deze vormen van koolstofarme waterstof zijn middelen beschikbaar gesteld
via de SDE++-regeling.
Stimuleren gebruik van waterstof in andere sectoren
De Renewable Energy Directive III zal ook de transportsector aanvullende subdoelstellingen
opleggen in de toepassing van hernieuwbare energiedragers, waaronder waterstof. Mede
daarom heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) recent aangekondigd
een subsidieregeling te ontwikkelen om de toepassing van waterstof in het (zwaar)
wegvervoer, inclusief bijbehorende tankinfrastructuur verder op te schalen (Kamerbrief
Start stimuleringsbeleid waterstof in mobiliteit12). Over de verdere invulling van de doelstellingen op het gebied van transport informeert
de Staatssecretaris van IenW uw Kamer begin 2023.
Het kabinet treft daarnaast voorbereidingen om waterstof na 2030 gericht in te kunnen
zetten in de gebouwde omgeving13, mits dit tegen die tijd nodig én hernieuwbare waterstof voldoende beschikbaar en
betaalbaar is14. Dat gebeurt door gezamenlijk met andere partijen een strategische onderzoekagenda
uit te voeren, via pilots en demonstratieprojecten en door het creëren van juridische
kaders, bijvoorbeeld in de vorm van veiligheidsrichtsnoeren15.
In de land- en tuinbouwsector wordt potentieel gezien in de productie en het toepassen
van hernieuwbare waterstof. Waterstof kan een mogelijk duurzaam alternatief zijn voor
de opwekking van de benodigde warmte in de glastuinbouw en in het vervangen van fossiel
brandstofverbruik door landbouwwerktuigen. Daarnaast ziet de land- en tuinbouwsector
als producent van hernieuwbare energie mogelijk een aanvullende rol in het produceren
van hernieuwbare waterstof op lokaal gebied en in de logistiek. Op dit moment wordt
er door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RVO) en de sectorpartijen gewerkt aan concrete acties
op het gebied van waterstof, waaronder een actieplan voor de verduurzaming van landbouwvoertuigen.
Verder wordt er in samenwerking tussen EZK en LNV verkend op welke wijze de land-
en tuinbouwsector een rol kan spelen in de energietransitie en de productie van hernieuwbare
energie.
Afgelopen jaar is er gewerkt aan een pilot rondom certificering van hernieuwbare waterstof,
waarvan de uitkomsten naar verwachting in december 2022 beschikbaar zijn. Met deze
pilot wordt een bijdrage geleverd aan het kunnen herleiden of de verhandelde waterstof
hernieuwbaar is. Dit is nodig om het gebruik van hernieuwbare waterstof inzichtelijk
te maken en daarmee te stimuleren. Het starten van een handel in garanties van oorsprong
wordt door markpartijen ook gezien als een voorbereiding voor een mogelijk waterstofhandelsplatform
in Nederland.16 In het initiatief HyXchange wordt door een consortium onderzocht wat hier verder
voor nodig is.17
Import van hernieuwbare waterstof en dragers
Samen met IenW laat ik nu onderzoeken, op basis van verschillende scenario’s welke
importmodaliteiten en -volumes we in de komende jaren verwachten en wat dit kan betekenen
voor het veiligheidsbeleid, met name met betrekking tot opslag en transport (ook ten
aanzien van doorvoer naar buurlanden). Uw Kamer wordt begin 2023 over de bevindingen
daarvan geïnformeerd. Mijn prioriteit ligt nu bij het creëren van de randvoorwaarden
om deze toekomstige importen te faciliteren, zoals uitrol van infrastructuur en opslagcapaciteit,
veiligheidsbeleid, regulering, en certificering van hernieuwbare waterstof. Zaken
die we deels ook in EU-verband moeten regelen. Het is mijn streven om binnen de periode
2022 – 2025 voldoende zekerheid te kunnen geven met betrekking tot deze randvoorwaarden.
Producenten en exporteurs vragen in de beginfase om langdurige afnamecontracten, inkopende
partijen hebben er baat bij hun prijsrisico’s (met name in relatie tot prijsverschil
met fossiele brandstoffen) te kunnen afdekken. Het Duitse in publiek-privaat verband
opgezette H2Global18 voorziet in een instrument om via veilingen en tenders op dit vlak marktpartijen
te ondersteunen bij import uit derde landen. Zoals mondeling met uw Kamer gedeeld
op 18 oktober jl. ben ik van plan om als Nederland ook financieel deel te nemen aan
H2Global. Het voornemen is om in januari 2023 te beginnen met de voorbereidingen van
de gezamenlijke tender met Duitsland en die zo mogelijk eind 2023 te openen. De uitwerking
van het verdere tijdpad zal met name afhangen van het verloop van de eerste ronde
tenders die H2Global dit jaar wil openen. De ervaringen van de eerste ronde tenders
zal worden meegenomen in het ontwerpen van de tweede ronde tenders, waarvan de gezamenlijke
tender deel van zal uitmaken.
In EU-verband onderzoeken we hoe, gebruikmakend van de H2Global-ervaring, vrijwillige
gezamenlijke inkoop kan worden georganiseerd. Een voorbeeld hiervoor is de recent
door de Europese Commissie aangekondigde Hydrogen Bank19. Geïmporteerde waterstof moet ook in het exporterende land bijdragen aan verduurzaming.
Om de risico’s en kansen hiervoor in kaart te brengen, loopt een studie naar internationaal
maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) in de waterstofwaardeketen, zoals gevraagd
in de motie van de leden Kröger en Boucke van 20 april 202220. Ik verwacht de studie begin 2023 met uw Kamer te delen.
Ontwikkeling infrastructuur op land
In mijn brief over de ontwikkeling van het transportnet voor waterstof van 29 juni
2022 heb ik een uitrolplan geschetst 21. De fasering hiervan moet worden aangepast. Als gevolg van de oorlog in Oekraïne
veranderen de aardgasstromen: onder andere door meer leveringen van West naar Oost
Dat heeft gevolgen voor de tijdige beschikbaarheid van gasleidingen om deze te hergebruiken
als transportleiding voor waterstof. Gasunie geeft aan dat de aardgasleiding op het
tracé Wieringermeer naar Groningen waarschijnlijk later voor hergebruik beschikbaar
komt dan eerder gedacht (zie brief Gasunie als bijlage bij deze Kamerbief). Om zoals
gepland in de eerste fase van de ontwikkeling van het net het industriecluster Noord-Nederland
en de opslaglocaties in het Noorden te koppelen met de rest van het netwerk en om
in deze eerste fase de interconnectie met Duitsland te realiseren, is nu een alternatief
tracé nodig. Gasunie ziet in het realiseren van een waterstofleiding door Noord-Brabant
of door de Betuwe een goede mogelijkheid om dit te realiseren. De leiding door Noord-Brabant
volgt voor een deel het beoogde tracé van de Delta Corridor22. Gasunie onderzoekt daarom samen met de private initiatiefnemers van de Delta Corridor
naar mogelijke synergie. Waar deze synergie CO2 betreft, verwijs ik u naar mijn brief met beantwoording van schriftelijke vragen
over de marktordening van CCS.23 De koppeling tussen de industriële clusters aan de kust, de koppeling met opslag
in Noord-Nederland en de koppeling met België en Duitsland blijven onderdeel van fase
1 zoals in de eerder genoemde Kamerbrief is gecommuniceerd. De verandering van de
tracés heeft op korte termijn mogelijk invloed op de aansluiting van bedrijven die
behoren tot industriecluster 6. Voor sommige bedrijven betekent deze wijziging van
tracés dat de dichtstbijzijnde waterstofleiding verder weg komt te liggen en/of later
in de tijd beschikbaar is, voor andere bedrijven komt deze dichterbij en eerder in
de tijd. Zoals eerder aangegeven, gaan we bezien op welke wijze en tegen welke voorwaarden
de aansluiting van deze bedrijven op het waterstoftransportnet bewerkstelligd kan
worden.
De huidige plannen voor de ontwikkeling van het transportnet voor waterstof voorzien
in genoeg capaciteit om aan de verwachte transportvraag te voldoen. In de ontwikkeling
van opslagcapaciteit is nu voorzien in ten minste vier opslagfaciliteiten, maar dit
zal niet volstaan bij doorontwikkeling en/of snellere ontwikkeling van de waterstofketen.
Ik ga in de Routekaart Energieopslag, zoals aangekondigd in het Kamerdebat op 28 september
jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 353), in op mijn visie op korte- en langetermijnenergieopslag, de rol van waterstofopslag
hierin en wat er nodig is om voldoende capaciteit op tijd te ontwikkelen. De Routekaart
Energieopslag wordt in het eerste kwartaal van 2023 gedeeld.
Op 29 juni 2022 heeft u een brief24 ontvangen waarin ik mijn visie op de toekomstige marktordening van waterstof beschrijf.
De toekomstige marktordening hangt ook af van het Europese Waterstof- en gasdecarbonisatiepakket
waar op dit moment onderhandelingen lopen over de toekomstige Europese ordening. De
besprekingen over deze herziening van de Gasrichtlijn en -verordening worden naar
verwachting volgend jaar afgerond.
Voornemen productie en infrastructuur op zee
Na 2030 zal een significant deel van de op zee opgewekte energie uit windparken ook
op zee worden omgezet in waterstof en met buisleidingen aan land worden gebracht,
omdat over deze lange afstanden transport van waterstof efficiënter is dan transport
van elektriciteit. Doordat waterstof op zee in de Meerjarig Missiegedreven Innovatieprogramma’s
(MMIP’s) is opgenomen, worden de komende jaren vanuit de Topsector Energie gericht
onderzoek en innovatie ondersteund op dit gebied. Voor de bevordering van elektrolyse
op zee ben ik, in lijn met de Esbjerg declaratie25, voornemens samen te werken met Noordzeelanden. Hiertoe richt ik mij in eerste instantie
op afstemming en kennisuitwisseling met de landen uit de «North Seas Energy Cooperation»
(NSEC). TNO heeft de voordelen van deze samenwerking op papier gezet26.
Ter voorbereiding op toekomstige elektrolyse op zee zijn afspraken over de waterstofinfrastructuur
op zee nodig. Zoals ik reeds in het debat met uw Kamer heb aangegeven, ben ik voornemens
om Gasunie de publieke taak te geven om het waterstofnetwerk dat hiervoor op zee nodig
is te realiseren27. Afgelopen jaar is in opdracht van mij reeds onderzocht hoe de rolverdeling tussen
partijen er het beste uit kan zien als er op zee ook waterstof wordt gemaakt. Uit
dit onderzoek28 blijkt dat er, in het licht van het publiek belang, belangrijke voordelen te behalen
zijn als Gasunie deze taak krijgt. In aanvulling op het onderzoek heb ik ook geconcludeerd
dat het voor de ontwikkeling van grote energiehubs (met elektriciteit en waterstof)
op zee nodig is dat – overeenkomstig de rol die TenneT heeft voor het elektriciteitstransport
op zee – één partij verantwoordelijk is voor waterstoftransport zodat integrale planvorming
mogelijk is. Bovendien heb ik geconcludeerd dat de veiligheid van de waterstofinfrastructuur
op zee – in de toekomst vitale infrastructuur – beter wordt geborgd als deze in publieke
handen is. Een belangrijk aandachtspunt bij de verdere uitwerking hiervan is dat de
huidige gasinfrastructuur op de Noordzee niet van Gasunie is. Voor de ontwikkeling
van een waterstofnetwerk op zee kan hergebruik van bestaande infrastructuur (en de
kennis die daarmee is opgebouwd) voordelig zijn. Daarom voeren DNV en TNO in onze
opdracht een onderzoek uit naar de technische potentie van hergebruik van mijnbouwlocaties
en -infrastructuur. De resultaten zal ik begin 2023 met uw Kamer delen. Ik beoog Energie
Beheer Nederland (EBN) – een staatsbedrijf dat voor 40% deelneemt in alle gasinfrastructuur
– ook nauw te betrekken bij de verdere uitwerking van de waterstofinfrastructuur op
de Noordzee. Naast deze beoogde taak voor Gasunie zijn er andere aspecten ten aanzien
van de marktordening van het toekomstig energiesysteem op de Noordzee die ik komend
jaar nog verder ga uitwerken. Ik kijk dan onder meer naar het goed borgen van de samenhang
tussen elektrolyse op zee en windparken, en de samenhang tussen elektrische infrastructuur
en waterstofinfrastructuur. Hierover houd ik uw Kamer komend jaar op de hoogte.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Indieners
-
Indiener
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie