Brief regering : Hoofdlijnen verbeteren en verbreden toets op het basispakket
29 689 Herziening Zorgstelsel
Nr. 1174
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VOOR LANGDURIGE ZORG
EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 december 2022
Patiënten en cliënten moeten nu en in de toekomst kunnen rekenen op passende zorg.
Dat betekent dat de beschikbaarheid en toegankelijkheid van effectieve zorg gewaarborgd
moet zijn. Het is in het belang van elke patiënt en cliënt om te weten welke zorg
effectief is en wat de voor- en nadelen zijn van zorg of een specifieke behandeling.
Op basis hiervan kan een patiënt en cliënt samen met de zorgverlener(s) beslissen
wat voor hen de meest passende zorg is. Om de beweging naar passende zorg te maken,
is in het Integraal Zorgakkoord (hierna: IZA) (Kamerstuk 31 765, nr. 655) onder meer afgesproken de toets op het basispakket te verbeteren en te verbreden1. De houdbaarheidsopgave van zorg, zowel in personele als financiële zin, onderstreept
het belang van de transformatie. In deze brief nemen wij u mee in onze visie hoe een
verbeterde en verbrede toets op het basispakket binnen de Zorgverzekeringswet (hierna:
Zvw) en de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) kan bijdragen aan de brede opgave die
voor ons ligt. Mede hierdoor blijven patiënten en cliënten van effectieve, betaalbare,
toegankelijke en kwalitatieve zorg verzekerd. Daartoe gaan wij de pakketcriteria verbeteren,
en bovendien de toets verbreden waarbij zorg uit álle sectoren vaker wordt getoetst
op basis van deze criteria. Dit is een eerste stap in een omvangrijk traject dat meerdere
jaren in beslag gaat nemen.
De houdbaarheidsopgave in de zorg is een groot en complex vraagstuk: de zorgvraag
groeit sneller dan het beschikbare personeel en de financiële middelen toelaten. De
verwachtingen van de samenleving passen zich onvoldoende aan die situatie van schaarste
aan. De meest urgente zorgen liggen bij de personele houdbaarheid2. Wij vinden dat pakketbeheer kan bijdragen aan dit vraagstuk, door te zorgen dat
er consistente en, waar nodig, scherpe keuzes worden gemaakt. Dit leidt tot effectieve
zorg tegen aanvaardbare kosten met gerichte inzet van de juiste zorgverleners. Dat
is óók in het belang van de patiënt en cliënt. Diagnostiek, behandeling, verzorging
en verpleging kunnen immers belastend voor hen zijn, en bovendien risico’s met zich
meebrengen. Dit is alleen acceptabel wanneer hier zorg tegenover staat die in de eerste
plaats effectief is, voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk en meerwaarde
heeft voor de patiënt.
De opgave voor de langdurige- en curatieve zorg zijn nauw aan elkaar verwant. Verschillende
zorgvormen komen zowel in de Zvw als in de Wlz voor, denk hierbij aan verzorging en
verpleging, paramedische zorg, geestelijke gezondheidszorg, geneesmiddelenzorg, hulpmiddelenzorg
en tandheelkundige zorg. Het is van belang dat dezelfde zorg op eenzelfde manier getoetst
wordt ongeacht of vergoeding plaatsvindt op grond van de Zvw of Wlz. Dit maakt dat
we ons gelijktijdig richten op zorg vanuit zowel de Zvw als de Wlz.
De agenda die wij voor ons zien voor het pakketbeheer in de Zvw en Wlz is ambitieus.
Tegelijkertijd willen we benadrukken dat we niet alles tegelijk kunnen en moeten uitvoeren.
Er is prioritering en temporisering in beide domeinen nodig om te komen tot een haalbare
en breed gedeelde aanpak. Een aanpak die wordt gesteund door patiënten- en cliëntenvertegenwoordigers,
zorgverleners, zorginstellingen, zorgverzekeraars, zorgkantoren en de maatschappij
en die met concrete veranderingen in de praktijk bijdraagt aan de beweging naar passende
zorg. Wij zijn daarom blij dat de noodzaak hiervan door het veld gedeeld wordt en
dat het verbeteren en verbreden van de toets op het basispakket een belangrijk onderdeel
uitmaakt van het IZA. Ook in het programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen
(hierna: WOZO) en in het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn
(hierna: TAZ) zien we dat er aandacht is voor passende zorg en de houdbaarheidsopgave.
Er worden in separate trajecten ook in de jeugdzorg (in de Hervormingsagenda) en de
Wet maatschappelijke ondersteuning stappen gezet richting passende zorg door in te
zetten op kwaliteit en effectiviteit van zorg en ondersteuning. Voor de jeugdzorg
tevens ook op de afbakening van de reikwijdte.
In lijn met de rapporten van de Sociaal Economische Raad (SER)3 en van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)4 moeten onder regie van de overheid scherpe keuzes gemaakt worden, ook ten aanzien
van pakketbeheer: welke zorg is wel verzekerd en welke niet? Op dit moment kunnen
we die keuzes niet voldoende maken omdat we voor veel verzekerde zorg beperkt inzicht
hebben in de mate van effectiviteit en doelmatigheid. Ingewikkelde, maar noodzakelijke
keuzes zijn nodig voor de houdbaarheid van ons zorgstelsel5. In het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77)is hierover afgesproken om in de curatieve zorg voor de lange termijn een ombuiging
te realiseren, oplopend tot € 1.140 miljoen in 2037.
Dit vraagt om een fundamentele politieke en maatschappelijke discussie over welke
zorg we vergoeden op basis van het Kader Passende zorg6. Dit betekent ook dat er keuzes gemaakt moeten worden om bepaalde zorg in beginsel
niet meer te vergoeden. We vinden het daarom wenselijk de criteria op basis waarvan
beoordeeld wordt welke zorg wel of niet vergoed moet worden, verder te verduidelijken
en zo nodig te versterken door middel van wet- en regelgeving. Het hoofdcriterium
blijft effectiviteit, waarbij we willen borgen dat verzekerde zorg in de eerste plaats
effectief is, voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk en meerwaarde heeft
voor de patiënt. Verder overwegen we kosteneffectiviteit en arbeidscapaciteit te verankeren
in wet- en regelgeving. Daarnaast blijven noodzakelijkheid en uitvoerbaarheid onderdeel
van de pakketcriteria. Daarbij willen we waar mogelijk ook aandacht voor duurzaamheid
van zorg.
Bij de weging van de verschillende criteria komen we onvermijdelijke dilemma’s tegen.
Hoe gaan we bijvoorbeeld om met effectieve behandelmethodes die grotere inzet van
personeel vragen? Wat zijn we bereid te betalen voor effectievere zorg?
Dit soort dilemma’s kennen geen pasklaar antwoord, maar moeten wel geadresseerd worden.
De maatregelen in deze brief dragen bij aan een toekomst waarin alleen zorg wordt
geleverd uit het basispakket die in de eerste plaats effectief is, voldoet aan de
stand van wetenschap en praktijk en meerwaarde heeft voor de patiënt, met daarnaast
een doelmatige inzet van mensen (personele houdbaarheid), middelen en materialen.
Een omslag waarvan het belang breed in het veld wordt gedeeld en die samen met het
veld wordt opgepakt. Het ambitieniveau is groot. Dit maakt het des te belangrijker
om te benadrukken dat de plannen nog de nodige uitwerking, concretisering en prioritering
vragen. Sommige punten kunnen op de korte termijn worden opgepakt, terwijl voor andere
onderdelen meer tijd nodig is. We willen daarom de komende weken, maanden én jaren
met de betrokken overheids- en veldpartijen, uit alle zorgsectoren, en de patiëntenvertegenwoordiging
werken aan de nadere uitwerking en uitvoering. Daarbij moeten we steeds oog hebben
voor de verschillende ontwikkelstadia van de verschillende zorgsectoren. In de ene
sector is nou eenmaal al veel meer bekend over hoe bijvoorbeeld effectiviteitsonderzoek
gedaan moet worden dan in andere sectoren.
Bij de ene sector zullen we er misschien eerder zijn dan bij de ander, maar de stip
op de horizon is en blijft voor alle sectoren gelijk. Het doel blijft in de volle
breedte van het pakketbeheer bij te dragen aan passende zorg. Om scherpere en verstandigere
keuzes te maken over de inhoud van het basispakket, op basis van gedragen criteria
die volgen uit het Kader Passende zorg, om daarmee bij te dragen aan de grote uitdagingen
rondom de arbeidscapaciteit en financiële houdbaarheid van het zorgstelsel. Wij zien
ernaar uit dit samen met uw Kamer en met alle partijen uit de curatieve én langdurige
zorg waar te maken.
Met deze brief geven wij onze visie op het verbeteren en verbreden van de toets op
het basispakket. Hierbij richten wij ons in eerste instantie op instrumenten voor
sturing op effectiviteit, kosteneffectiviteit en arbeidscapaciteit. Overheids- en
veldpartijen geven hier vervolgens uitvoering aan in de praktijk7. De uitwerking in de praktijk verschilt in omvang en tijd voor de langdurige zorg,
de curatieve zorg en de specifieke sectoren daarbinnen.
Zoals in het Commissiedebat over het pakketbeheer van 9 juni jongstleden is toegezegd
aan uw Kamer heeft van juni tot september een consultatieronde plaatsgevonden met
veldpartijen, onder begeleiding van Andersson Elffers Felix (AEF). De opbrengst van
deze gesprekken, waarin expliciet is gevraagd naar randvoorwaarden en aandachtspunten,
is zoveel als mogelijk verwerkt in deze Kamerbrief8. Met deze brief gaan wij ook in op verschillende moties over het stellen van voorwaarden
bij vergoede zorg en het sturen op effectieve en passende zorg9 en de toezegging om uw Kamer rond de zomer van 2022 nader te informeren over de verbetering
en verbreding van de toets op het basispakket10.
In deze brief gaan we eerst in op het verbeteren van de toets op het basispakket van
de Zvw en vervolgens op het verbreden hiervan11. Daarna wordt ingegaan op het stimuleren van kennisontwikkeling over effectiviteit.
Vervolgens zetten we het verbeteren en verbreden van de toets op het basispakket uiteen
voor de Wlz.
Het verbeteren van de toets op het basispakket van de Zvw
Voor de zorg die valt onder de open instroom12 is voor een groot deel onduidelijk of het effectieve zorg is en meerwaarde heeft
voor de patiënt of cliënt. Daarnaast blijven verouderde behandelingen toegepast en
vergoed worden, terwijl er effectievere alternatieven beschikbaar zijn13. Naast het feit dat we hier mogelijk onnodig geld aan uitgeven gaat het mogelijk
ook ten koste van schaarse arbeidscapaciteit. Zowel vanuit het perspectief van houdbaarheid
van zorg, de principes van passende zorg als vanuit het belang van de patiënt is dit
een onwenselijke en onhoudbare situatie. Bij het verbeteren van de toets op het basispakket
gaat het om de vraag welke zorg van meerwaarde is voor de patiënt of cliënt en vergoed
moet worden vanuit het basispakket. Het is van belang te zorgen dat deze keuze op
een duidelijke en consistente manier gemaakt wordt voor verschillende vormen van zorg
en aansluit bij het Kader Passende zorg.
Op dit moment is in de regelgeving opgenomen dat zorg moet voldoen aan de «stand van
de wetenschap en praktijk»14. Om de effectiviteit van zorg vast te stellen wordt getoetst of zorg gelijkwaardig
is aan of meerwaarde heeft ten opzichte van de gebruikelijke zorg voor de patiënt
of cliënt. De stand van de wetenschap en praktijk wordt expliciet getoetst door het
Zorginstituut bij geneesmiddelen binnen het gesloten systeem15. In deze brief staan dan ook verschillende voorbeelden van duidingen van en adviezen
over geneesmiddelen. Het verbeteren van de toets op het basispakket beperkt zich expliciet
niet tot de geneesmiddelen, maar gaat juist zorg breed. In andere sectoren is er een
andere context en vindt op dit moment minder vaak expliciete toetsing plaats. Per
interventie moet gekeken worden op welke manier de bijhorende context moet worden
meegenomen bij de toetsing aan de pakketcriteria. Met het verbeteren van de toets
moet het allereerst voor álle sectoren duidelijker worden wanneer zorg effectief en
doelmatig is en hoe dit in de verschillende sectoren toegepast moet worden.
Om te komen tot consistente scherpe keuzes voor zorg uit alle sectoren die aansluiten
bij passende zorg en die bijdragen aan de in het coalitieakkoord afgesproken ombuiging,
vinden wij het van belang dat naast de effectiviteit volgens de stand van de wetenschap
en praktijk, ook andere pakketcriteria meer gewicht krijgen. Deze andere criteria
krijgen eventueel ook een grondslag in wet- en regelgeving. Hierbij worden, in aanvulling
op de meerwaarde voor de patiënt of cliënt, de volgende elementen van het Kader Passende
zorg in elk geval meegenomen: de kosten ten opzichte van de effectiviteit van de zorg
(kosteneffectiviteit) en de arbeidscapaciteit die nodig is, evenals noodzakelijkheid
en uitvoerbaarheid. Tevens willen we dat er bij toelating van de zorg tot het basispakket,
aanvullende voorwaarden kunnen worden gesteld die bijdragen aan gepast gebruik van
zorg. Deze, mogelijk in wet- en regelgeving te borgen aspecten van de pakketcriteria,
dienen overeenkomstig terug te komen in het beoordelingskader van het Zorginstituut.
Daarnaast moet er aandacht zijn voor duurzaamheid van de zorg en de impact op klimaat
en milieu. Voor alle partijen moet het vervolgens duidelijk worden wat dit voor de
zorg binnen hun sector betekent en doorwerken in het beleid van de uitvoerende partijen.
Het criterium effectiviteit
Het criterium effectiviteit willen we verder verduidelijken en waar nodig sterker
verankeren in wet- en regelgeving. Zorg moet op de eerste plaats effectief zijn en
voldoen aan de stand van de wetenschap en praktijk. Indien zorg hier niet aantoonbaar
aan voldoet stroomt deze uit het pakket. Om aan te sluiten bij het Kader Passende
zorg vinden wij dat bij de effectiviteitsbeoordeling expliciet aandacht moet zijn
voor uitkomstmaten als kwaliteit van leven van de patiënt (zoals patiënt
-reported experience measures en patiënt-
reported outcome measures) en bijwerkingen van de behandeling. Hoewel kwaliteit van leven op dit moment al
wordt meegenomen in de weging door het Zorginstituut vinden we verdere verankering
wenselijk.
In onderstaand voorbeeld wordt de uitwerking van het toepassen van uitkomstmaten geschetst,
waaronder kwaliteit van leven bij verschillende methoden om bloedglucosewaarden te
meten bij diabetici. Uit dit voorbeeld blijkt dat de nieuwe duurdere behandelmethode
wel meerwaarde heeft voor bepaalde subgroepen met diabetes en voor andere niet. Kwaliteit
van leven is hierbij een van de cruciale uitkomstmaten.
Van vingerprikken naar passende inzet van innovatieve glucose monitoring
Diabetespatiënten die insuline gebruiken, moeten regelmatig hun bloedglucose meten.
Tot een aantal jaar geleden was vingerprikken de standaardmethode om glucosewaarden
te meten. Vingerprikken wordt ervaren als pijnlijk, sociaal belastend en moeilijk
vol te houden als het vingerprikken vaak moest plaatsvinden. Bovendien is een vingerprik
telkens slechts een momentopname.
Inmiddels zijn er innovaties op de markt die de glucosewaarden continu kunnen meten
met een onderhuids geplaatste sensor. Er zijn daarbij twee typen: de continue glucosemeter
(CGM) die continu en realtime bloedwaarden monitort en de flash glucosemeter (FGM) die ook continue meet maar waarbij
de onderhuids geplaatste sensor door de patiënt zelf uitgelezen moet worden met bijv.
je mobiel. Deze ontwikkeling zorgt ervoor dat er minder vaak hoeft te worden geprikt
en de diabetespatiënten meer inzage krijgen in hun actuele glucosewaarden en daardoor
sneller kunnen handelen
Het Zorginstituut heeft geduid wanneer en voor welke patiënten met diabetes deze zorg
daadwerkelijk van meerwaarde is voor de patiënt ten opzichte van vingerprikken. Bij
iedere beoordeling definieert het Zorginstituut relevante of zogenaamde cruciale uitkomsten,
die vervolgens integraal worden afgewogen. Bij deze casus was de patiëntrelevante
uitkomst kwaliteit van leven een van de cruciale uitkomsten die medebepalend is geweest
voor het eindoordeel over de meerwaarde.
De meerwaarde voor de patiënt is volgens het Zorginstituut daarmee aangetoond voor
flash glucosemeters voor alle patiënten met diabetes type 1 en 2 en een intensief
insulineschema, waar vaker per dag bloedwaarden moeten worden gemeten.
De continu glucosemeter is van aantoonbare meerwaarde voor patiënten uit de volgende
subgroepen: kinderen met diabetes type 1; volwassenen met slecht ingesteld diabetes
type 1 (hoog glucosegehalte); zwangere vrouwen (type 1 en 2 diabetes); vrouwen met
zwangerschapswens (type 1 en 2 diabetes); type 1 diabetes met ernstige hypoglykemieën
en/of deze niet waarnemen («hypoglycemia unawareness»).
Dit voorbeeld laat zien dat zorg passend wordt ingezet en wordt voorkomen dat financiële
middelen worden ingezet voor duurdere interventies als deze niet van aantoonbare meerwaarde
zijn voor de patiënt.
Verhelderen aantonen effectiviteit
In de geneesmiddelensector is bij partijen veel ervaring opgedaan met het doen van
onderzoek naar en beoordeling van de stand van de wetenschap en praktijk.
Voor andere vormen van zorg is voor veldpartijen niet altijd helder op welke manier
effectiviteit voldoende kan worden aangetoond. Daarbij gaat het ook om de meest passende
en haalbare onderzoeksmethode voor de verschillende sectoren. Voor bepaalde sectorspecifieke
situaties moet duidelijk zijn welke bewijslast noodzakelijk is om de effectiviteit
van zorg aan te tonen. Een voorbeeld waarbij er bij veldpartijen aanvankelijk onduidelijkheid
bestond over de te hanteren methode en noodzakelijke bewijslast is de casus hooggebergtebehandeling.
Dit betreft intensieve longrevalidatie in het hooggebergte in Davos (Zwitserland).
Davos
Naar schatting hebben 641.000 mensen in Nederland astma, waarvan ongeveer 3,6 procent
ernstig refractair astma. Voor een beperkt deel van deze laatste groep (ongeveer 2.300
personen) is longrevalidatie noodzakelijk. Daarvoor zijn zes centra in Nederland.
Een klein deel van deze patiëntengroep onderging longrevalidatie in hooggebergte in
Davos (Zwitserland).
Na een beoordeling van de stand van de wetenschap en praktijk en het daarbij behorende
intensief afstemmingsproces met partijen concludeerde het Zorginstituut in 2019 dat
hooggebergtebehandeling bij ernstig refractair astma niet effectiever was dan de standaard
longrevalidatie op zeeniveau. De gehanteerde methodiek en de conclusie van het Zorginstituut
veroorzaakte veel discussie bij veldpartijen over de onderzoeksopzet. De rechter heeft
vervolgens bevestigd dat het Zorginstituut de juiste werkwijze heeft gehanteerd. In
algemene zin blijkt wel dat een transparante uitleg over de gehanteerde methodiek
belangrijk is om partijen duidelijkheid te geven over de noodzakelijke bewijslast.
Om verder te verhelderen op welke wijze de effectiviteit kan worden aangetoond, werkt
het Zorginstituut aan een nieuwe versie van het beoordelingskader stand van de wetenschap
en praktijk. Deze wordt in het eerste kwartaal van 2023 verwacht. Parallel worden
er als onderdeel van dat beoordelingskader verduidelijkende modules ontwikkeld voor
het toepassen van dit beoordelingskader in specifieke situaties waarbij onzekerheid
in de bewijsvoering een grote rol speelt. Zo komt er een module waarin het Zorginstituut
uitwerkt hoe de effectiviteit volgens de stand van de wetenschap en praktijk kan worden
beoordeeld bij tumor-agnostische geneesmiddelen en bij andere groepen oncologische
geneesmiddelen die uitsluitend onderzocht kunnen worden in zogenoemde enkelarmige
studies. Een andere module gaat in op hoe real world data (dataverzameling in de praktijk) kunnen worden aangewend voor het doen van beoordelingen.
Een derde module, die later volgt, zal gaan over het doen van indicatiebrede beoordelingen
bij geneesmiddelen waarvan het behandellandschap complex is en snel verandert. Deze
modules zijn waardevol omdat het inzichtelijk maakt hoe de effectiviteit in specifieke
situaties aangetoond kan worden en hoe daarbij wordt omgegaan met onzekerheid. Daarnaast
stelt het Zorginstituut informatiemateriaal op om diverse sectoren in het zorgveld
te ondersteunen in de beoordeling van de stand van de wetenschap en praktijk. Hierin
is ook opgenomen hoe aan de hand van passend onderzoek de effectiviteit van zorg beoordeeld
wordt. Zo komt er een specifieke handleiding voor digitale zorg. Deze gaat in op wat
passend onderzoek is en hoe je deze kennis kan verzamelen en ontwikkelen. In het kader
van het ondersteunen van partijen heeft het Zorginstituut recent ook de «wegwijzer
leefstijlinterventies: van initiatief naar basisverzekering» opgesteld. Wij juichen
dergelijke initiatieven van harte toe en willen het Zorginstituut dan ook vragen om
verder in te zetten op de genoemde handleidingen. Hierbij denken we in eerste instantie
aan handleidingen voor de GGZ en voor medische hulpmiddelen16. We hopen dat met de genoemde modules en de handleidingen steeds duidelijker wordt
voor veldpartijen wat er verwacht wordt op het gebied van het aantonen van de effectiviteit
en wanneer zorg op groepsniveau van meerwaarde is voor patiënten. Daarbij vinden we
het belangrijk dat er aandacht is voor patiënt-/cliëntvertegenwoordiging. De relevantie
van duidelijkheid wat er verwacht wordt bij het aantonen van effectiviteit blijkt
onder meer uit het voorbeeld van fysiotherapie bij etalagebenen.
Fysiotherapie bij etalagebenen (gesuperviseerde looptherapie bij claudicatio intermittens)
Vanwege de beperkte vergoeding van fysio- en oefentherapie, waren er vermoedens dat
patiënten uitwijken naar duurdere vormen van zorg, zoals operaties of ziekenhuisopnamen.
Dit is natuurlijk onwenselijk en er is onderzocht of gesuperviseerde looptherapie
effectieve zorg is. Dit is mede onderzocht met onderzoek vanuit het programma doelmatigheidsonderzoek
van ZonMw. Het Zorginstituut heeft in 2016 geduid dat looptherapie onder supervisie
van een fysio- of oefentherapeut bij claudicatio intermittens (etalagebenen) effectieve
zorg is die voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk17. Uit de duiding blijkt dat gesuperviseerde looptraining leidt tot een verbetering
van de maximale loopafstand in vergelijking met niet gesuperviseerde looptraining.
Vanaf 2017 wordt daarom gesuperviseerde looptherapie bij claudicatio intermittens
vergoed vanuit het basispakket. Het Zorginstituut concludeerde in 2021 op basis van
declaratiedata dat steeds meer patiënten gesuperviseerde looptraining als primaire
behandeling krijgen18. Hiermee wordt een jaarlijkse kostenbesparing behaald van € 31 miljoen.
Voor zorg zoals fysio- en oefentherapie vindt het veld het vaak moeilijk te bepalen
op welke manier de effectiviteit kan worden aangetoond. Het voorbeeld van etalagebenen
laat zien, dat het ook voor deze vormen mogelijk is om de effectiviteit aan te tonen
met onderzoek. Als het helder is op welke manier effectiviteit onderzocht en aangetoond
kan worden in verschillende sectoren, dan kunnen veldpartijen hier rekening mee houden
en de effectiviteit beter in beeld brengen.
Aanvullende voorwaarden voor effectiviteit
In sommige gevallen kan de benodigde expertise bij toepassing of organisatie van zorg
bepalend zijn voor de effectiviteit ervan en daarmee randvoorwaardelijk zijn voor
het voldoen aan het pakketcriterium stand van de wetenschap en praktijk. Ook is in
bepaalde gevallen aanvullend onderzoek van belang. Het is van belang dat er met aanvullende
voorwaarden aan verzekerde zorg meer sturing komt op die elementen die van invloed
zijn op de effectiviteit van zorg of die bijdragen aan gepast gebruik. Wij willen
bezien op welke wijze aanpassing van wet- en regelgeving daaraan kan bijdragen.
Bij bepaalde vormen van zorg zijn randvoorwaarden bepalend voor de effectiviteit en
de meerwaarde van de interventie voor de patiënt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan behandelingen
zoals complexe operaties. Voor deze behandelingen is het niet afdoende om chirurg
te zijn, maar moet de chirurg zich specialiseren in de juiste uitvoering van de complexe
interventie door het doorlopen van een leertraject. Soms is het daarbij noodzakelijk
dat een chirurg een minimumaantal behandelingen per jaar uitvoert. Dit soort voorwaarden
kunnen noodzakelijk zijn voor de effectiviteit of de effectiviteit kan hierdoor worden
verhoogd door bijvoorbeeld een kortere hersteltijd en het verminderen van het aantal
complicaties. Dergelijke voorwaarden leiden daarmee tot een beter resultaat voor de
patiënt. We vinden het wenselijk dat dit soort belangrijke (rand)voorwaarden aan de
te verzekeren zorg worden gesteld. Zoals aangegeven in de brief over Visie en agenda
kwaliteit van zorg19 is het van belang dat kwaliteitseisen worden vastgelegd in onderdelen van de professionele
standaard of kwaliteitsstandaarden, en dat deze standaarden waar nodig worden aangepast
om te borgen dat zorgverleners goede zorg leveren. Beroepsgroepen zullen meer gestimuleerd
worden dit te gaan doen. Het Zorginstituut heeft de mogelijkheid de actualisatie van
een kwaliteitsstandaard op de Meerjarenagenda te plaatsen en aan te geven wanneer
dit gereed moet zijn. Dat geeft een extra stimulans om verbetering van kwaliteit in
de zorgpraktijk te bevorderen. Als de veldpartijen binnen die gestelde termijn niet
tot resultaat komen, heeft het Zorginstituut doorzettingsmacht. Dit betekent dat het
Zorginstituut de regie overneemt en de Kwaliteitsraad verzoekt om een geactualiseerde
kwaliteitsstandaard op te stellen. Dit is echt een ultimum remedium als de veldpartijen
het zelf niet oppakken. In het IZA is afgesproken dat (de)implementatie in principe
binnen 1 jaar tot aantoonbaar resultaat leidt, waarbij partijen een andere redelijke
termijn afspreken als dat meer passend is. De afspraken behelzen ook de reële termijnen
van aanpassingen van vergoedingen/betaaltitels en aanpassingen van richtlijnen. Met
deze afspraken in het IZA verwachten we dat in de praktijk een versnelling optreedt
in het bereiken van passende zorg.
Het verband tussen aanvullende voorwaarden en effectiviteit komt naar voren in de
onderstaande casus waarbij behandelingen voor lage rughernia en uitstralende beenpijn
zijn vergeleken: namelijk de percutane transforaminale endoscopische discectomie (PTED)
in vergelijking met conventionele open microdisectomie.
PTED
Sinds december 2020 maakt PTED – een complexere operatie voor lage rughernia – onderdeel
uit van het basispakket als behandeling voor lage rughernia en uitstralende beenpijn.
PTED werd in 2016 al voorwaardelijk toegelaten tot het basispakket, waarbij onderzoek
is gedaan naar de effectiviteit van de interventie. Op basis van het onderzoek concludeerde
het Zorginstituut dat de complexe maar minder invasieve PTED-operatie net zo goed
werkt als de huidige standaard invasieve operatie. De effectiviteit van PTED hangt
echter af van de ervaring van de chirurg. Hoe vaker zij de operatie doen, hoe beter
het resultaat voor patiënten. Met de beroepsgroep werd daarom afgesproken dat behandelaren
die de interventie willen uitvoeren een waarborgendocument moeten opstellen waarin
deze voorwaarden zijn opgenomen. Op dit moment is het niet mogelijk om een waarborgendocument
als voorwaarde voor pakketopname afdwingbaar te maken. Dit maakt dat deze behandeling
wel met een positieve duiding is toegelaten tot het basispakket, maar dat het waarborgendocument
erop dit moment nog niet is. Dit heeft mogelijk negatieve invloed op de effectiviteit
en meerwaarde voor de patiënten die deze zorg op dit moment ontvangen. Denk hierbij
aan mogelijk meer complicaties, slechter functioneren en/of meer hersteloperaties.
Dit omdat de effectiviteit van de behandeling nauw samenhangt met de leercurve van
de chirurg.
Daarnaast kan het wenselijk zijn om meer gegevens te krijgen over langere termijneffecten,
zoals bij Advanced Therapy Medicinal Products (ATMPs), of er is aanvullende kennis over bijvoorbeeld gepast gebruik gewenst. We
willen ook aandacht voor mogelijke verschillen in effectiviteit of bijwerkingen voor
subgroepen van patiënten. In deze gevallen moet er aanvullende informatie verzameld
worden over de interventie. Daarbij moet gestuurd kunnen worden op randvoorwaarden
waarbinnen de kennis ontwikkeld moet worden. Zo willen we dat er vastgelegd kan worden
hoe het onderzoek eruitziet (welke patiënt(sub)groep, interventie, controle, uitkomsten
en studiedesign), waar het onderzoek plaatsvindt, en bij welke instellingen het onderzoek
gaat lopen. Daarbij wordt van tevoren bepaald op welk moment (onderzoeks)resultaten
dienen te worden opgeleverd. Hiervoor maakt het Zorginstituut afspraken met de wetenschappelijke-
en beroepsverenigingen, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en patiëntenorganisaties
over welke onderbouwing nodig is, binnen welke termijn en wat dit vraagt aan inzet
van alle betrokkenen. Na het verstrijken van de vooraf vastgestelde termijn wordt
de zorg opnieuw getoetst.
ATMPs
Sinds een aantal jaar komen steeds meer ATMPs beschikbaar op de Europese markt. Dit
zijn cel- en gentherapieën die vaak voor kleine groepen patiënten worden ontwikkeld.
Ondanks dat er een grote verwachting uitgaat van deze groep geneesmiddelen, bestaat
er rond de pakkettoelating vaak nog veel (lange termijn) onzekerheid over de effectiviteit
en kosteneffectiviteit20. Deze gegevens kunnen vaak pas na vele jaren beschikbaar komen en het is gezien de
ziektelast vaak niet wenselijk om zo lang te wachten met pakkettoelating. Deze middelen
worden daarom toegelaten met onzekerheid. Bij de toelating tot het basispakket adviseert
het Zorginstituut daarom om afspraken te maken over de monitoring van en het onderzoek
naar de inzet en de effecten in de praktijk. Het is op dit moment echter niet mogelijk
om deze afspraken te verplichten, waardoor de afspraken vaak moeilijk van de grond
komen.
Kosteneffectiviteit
Daarnaast kijken wij naar mogelijkheden om kosteneffectiviteit op te nemen als wettelijk
wegingscriterium. Vanuit maatschappelijk perspectief is het wenselijk om de beschikbare
schaarse middelen zo in te zetten dat een zo groot mogelijk gezondheidseffect wordt
bereikt. Om te voorkomen dat een (dure) interventie onnodig andere vormen van zorg
verdringt, moet zorg in elk geval kosteneffectief zijn. De afwegingen die hierbij
spelen, komen goed naar voren in het voorbeeld van de prijsonderhandelingen bij (dure)
geneesmiddelen. Wettelijke verankering van het criterium kosteneffectiviteit als wegingscriterium
kan het huidige systeem versterken door het verder borgen van de politieke en maatschappelijke
steun voor de toepassing van het criterium.
Prijsonderhandelingen bij dure geneesmiddelen
Ook nu kan het Zorginstituut voor elke interventie besluiten een pakkettoets uit te
voeren. In de praktijk wordt dit momenteel het meest toegepast bij geneesmiddelen,
waaronder dure geneesmiddelen. Als het Zorginstituut concludeert dat een geneesmiddel
niet kosteneffectief is, wordt voordat het geneesmiddel wordt toegelaten tot het basispakket
onderhandeld met de leverancier om te komen tot een prijs die wel kosteneffectief
is. Informatie over de kosteneffectiviteit is hierbij van groot belang. Sinds de introductie
van de geneesmiddelensluis – waarbij dure geneesmiddelen worden getoetst voordat zij
instromen in het basispakket – komen er steeds meer geneesmiddelen in aanmerking voor
een pakkettoets. Dit heeft geleid tot meer financiële arrangementen voor geneesmiddelen
waarover is onderhandeld. De daarbij gerealiseerde uitgavenverlagingen liepen in 2020
op tot bijna € 600 miljoen21.
Het inzetten op kosteneffectiviteit via financiële arrangementen draagt hiermee zichtbaar
bij aan de houdbaarheid van de zorg. Er is – anders dan bij geneesmiddelen – bij veel
zorgvormen niet één enkele partij met wie onderhandeld kan worden. Dit maakt dat prijsonderhandelingen
niet voor alle vormen van zorg zijn in te zetten als instrument om te sturen op kosteneffectiviteit.
Er kunnen argumenten zijn om niet altijd voor de grootste gezondheidswinst per euro
te kiezen en om voor bepaalde interventies een lagere kosteneffectiviteit te accepteren.
Bijvoorbeeld als het gaat om zorg die arbeidsbesparend of duurzaam is. We beschouwen
kosteneffectiviteit dan ook enkel als één van de afwegingen bij pakketbeheer. Wij
zijn van mening dat het belangrijk is om deze afwegingen te blijven evalueren ten
behoeve van de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg.
We willen vooraf een discussie voeren over een kader dat beschrijft hoe we de individuele
interventies beoordelen om beschikbare financiële middelen over de zorg solidair verdelen;
waar we wel en waar we niet extra voor willen betalen. Meer mogelijkheden voor sturing
hierop zouden gegeven kunnen worden door een grondslag te creëren in wet- en regelgeving.
Op die manier is helder voor alle betrokken partijen hoe hier keuzes in gemaakt worden
om te komen tot passende zorg. Daarbij geeft het Zorginstituut, maar ook zorgverzekeraars,
instrumenten hier gerichter op te sturen.
Benodigde inzet van zorgverleners
De zorgvraag stijgt harder dan de beroepsbevolking kan bijbenen. Waar momenteel ongeveer
1 op de 6 werkenden in de zorg werkzaam is, zal dit 1 op de 3 in 2060 worden als we
de zorg niet anders gaan organiseren. Een dermate groot beslag van de zorg op de arbeidsmarkt
is niet realistisch en niet gewenst. De personele houdbaarheid is dan ook één van
de meest urgente uitdagingen in de zorg. Het IZA, het WOZO-programma en het programma
TAZ zetten dan ook sterk in op het verbeteren van de personele houdbaarheid. In het
huidige traject kijken we op welke zorg welk personeel moet worden ingezet, wat verder
wordt ondersteund door het programma TAZ, waarbij gekeken wordt naar de mogelijkheden
om anders te werken en zorgverleners te ondersteunen. Een belangrijke ambitie in het
WOZO-programma is: «zelf als het kan, thuis als het kan, digitaal als het kan». Daarbij
dient uitgegaan te worden van de vraag: wat heeft iemand nodig om langer zelfstandig
thuis te kunnen blijven wonen met behulp van (technische of digitale) hulpmiddelen?
Daar kan, afhankelijk van de zorgvraag, (doelmatige) inzet van technische en digitale
toepassingen, als onderdeel van de zorg, aan bijdragen.
Daarom willen we verkennen of er mogelijkheden zijn om de benodigde inzet van zorgverleners
mee te wegen in pakketbesluiten. Wij willen onder meer onderzoeken welke kennis daarvoor
beschikbaar en nodig is. Daarnaast is onderzoek nodig naar de verwachte impact van
pakketbesluiten op de personele houdbaarheid en of het uitvoerbaar is. Kan medische
technologie die naar verwachting de arbeidsproductiviteit vergroot met voorrang worden
getoetst? Hoe wegen we het personeelsbeslag van nieuwe behandelingen in relatie tot
bijvoorbeeld kosteneffectiviteit? Willen en kunnen we de benodigde inzet van zorgverleners
kwalitatief en/of kwantitatief benaderen? In de komende periode gaan we hierover in
gesprek met zorgverleners, patiënten- en cliëntenvertegenwoordiging en andere veldpartijen.
Duurzaamheid
Daarnaast moet zorg zo weinig mogelijk bijdragen aan de vervuiling van onze leefomgeving.
Immers, milieuvervuiling draagt bij aan (onder andere) verslechtering van de luchtkwaliteit
en is schadelijk voor onze gezondheid. Om die reden zetten we samen met veldpartijen
ook in op een Green Deal Duurzame Zorg 3.0. Onderdeel van de Green Deal is dat partijen
kennisontwikkeling en onderzoek over duurzame zorg bevorderen. Pakketbeheer kan mogelijk
bijdragen aan duurzame zorg. Een goed voorbeeld daarvan zijn aerosolinhalatoren voor
astmapatiënten die schadelijke broeikasgassen bevatten. We willen kijken hoe dergelijke
milieu- en klimaatimpact onderdeel kan zijn van de weging om zorg in het basispakket
op te nemen.
Milieuvervuilende inhalatoren voor astma
Van alle inhalatoren die voor astma worden voorgeschreven is 50 procent een dosisaerosolinhalator
die een sterk milieubelastend broeikasgas bevat. Bijna alle dosisaerosolinhalatoren
gebruiken namelijk het drijfgas HFA-134a. Dat heeft een 1300 keer hoger broeikaseffect
(global warming potential) dan CO2. Een enkele dosisaerosolinhalator bevat HFA-227a, dat zelfs een 3330 keer sterker
broeikaseffect heeft dan CO2.
Mensen met astma kregen in 2019 66 miljoen DDD (Defined Daily Dose; dagelijkse doses) dosisaerosolen voorgeschreven. De uitstoot van drijfgas had daarmee
een grootte van 36 miljoen kilo CO2-equivalenten. Dit is vergelijkbaar met de CO2-uitstoot van 13.500 auto’s die een rondje om de wereld zouden rijden.
Voor sommige patiënten is toch een dosisaerosolinhalator nodig. Maar, bij de meeste
astmapatiënten is het bij de keuze van een inhalator mogelijk een goede medicamenteuze
behandeling te combineren met een laag broeikaseffect, zoals de poederinhalator. Het
NHG heeft al een keuzetabel gemaakt waarin onder andere het broeikaseffect is meegenomen.
Noodzakelijkheid
Het criterium noodzakelijkheid kent twee dimensies: ziektelast en noodzakelijk te
verzekeren zorg. Met de ziektelast wordt bepaald hoe ernstig een ziekte of aandoening
is en daarmee de medische noodzakelijkheid van een behandeling daarvan. De gedachte
daarachter is dat mensen meer solidair zijn met anderen wanneer de ziektelast van
een aandoening groter is. Wanneer de aandoening minder ernstig zou zijn is er dus
minder reden om de behandeling ervan in de verzekering op te nemen. Een voorbeeld
hiervan is paracetamol bij incidentele (milde) hoofdpijnklachten (zie kader).
De tweede dimensie van noodzakelijkheid is de noodzaak om een behandeling ook daadwerkelijk
te verzekeren. Een belangrijk doel van de zorgverzekering is weliswaar om gelijke
toegang voor burgers tot noodzakelijke zorg te borgen, maar dat doel moet wel in een
redelijke verhouding staan tot het middel. Of iets in aanmerking komt om te verzekeren,
hangt dan af van de kans dat een ongewenste situatie zich voordoet in combinatie met
de mogelijk (financiële) consequenties van die ongewenste situatie. Toch kan er een
situatie ontstaan waarbij het voor bepaalde groepen moeilijk is om de zorg zelf te
betalen. Voor deze situaties is specifiek maatwerk vereist, bijvoorbeeld via de bijzondere
bijstand bij de gemeente.
Indien effectieve zorg op basis van het criterium noodzakelijkheid wordt beschouwd
als niet meer te verzekeren, dan is het van belang om aandacht te hebben voor de mogelijke
langetermijneffecten. Dit om te voorkomen dat bijvoorbeeld zorgmijding optreedt wat
uiteindelijk kan resulteren in hogere zorgkosten en verslechtering van de gezondheid.
Noodzakelijkheid – dimensie ziektelast
Vanuit het criterium noodzakelijkheid wordt bijvoorbeeld het gebruik van paracetamol
bij incidentele (milde) hoofdpijnklachten niet vergoed. De medische indicatie is aanwezig
(hoofdpijn), maar de aandoening is niet ernstig genoeg. Als de aandoening wel ernstig
is, wordt de (farmaceutische) zorg wel vergoed. Dit is bijvoorbeeld het geval bij
migraine en clusterhoofdpijn.
Noodzakelijkheid – dimensie noodzaak om te verzekeren
In het verleden zijn er voorbeelden geweest van hulpmiddelen die verzekerd waren en
die na uitstroom veel goedkoper zijn geworden (zoals de rollator). Het feit dat er
een – gegarandeerde afzet – is via de verzekering kan een prijsopdrijvend effect hebben.
Daarnaast is het belangrijk te kijken naar de mogelijke gevolgen van verzekeren. Iets
wel verzekeren kan mogelijk leiden tot overconsumptie. Iets niet verzekeren kan mogelijk
leiden tot zorgmijding.
Uitvoerbaarheid
Zorg dient ook uitvoerbaar te zijn. Bij uitvoerbaarheid gaat het om de vraag: is het
haalbaar en houdbaar om de zorg in het basispakket op te nemen (of daaruit te verwijderen).
Onder uitvoerbaarheid worden eveneens mogelijke problemen in beeld gebracht van pakketuitname
of pakkettoelating, zoals ongewenste substitutie naar duurdere vergoede zorg of ongewenste
verandering van zorgconsumptie. Daarbij wordt ook gekeken hoe hoog de budgetimpact
en of het (maatschappelijk) haalbaar en houdbaar is. Uitvoerbaarheid is daarmee een
noodzakelijk element om mee te wegen, om te zorgen dat uiteindelijk de passende zorg
ook uitvoering kan krijgen in de zorgpraktijk.
Weging criteria ten opzichte van elkaar: wat te kiezen als criteria naar een verschillende
kant wijzen?
Eerdergenoemde voorbeelden zijn allen op zich goede redenen om mee te wegen in de
beoordeling of zorg onderdeel uit moet maken van het basispakket. Echter, in de praktijk
kunnen zich ook situaties voordoen waarbij genoemde criteria een andere kant op wijzen,
bijvoorbeeld wanneer een arbeidsbesparende behandeling extra kosten met zich meebrengt,
of wanneer arbeidsbesparende behandeling leidt tot een grotere impact op klimaat en
milieu. De vraag is hoe we deze criteria ten opzichte van elkaar willen wegen om uiteindelijk
de meest passende zorg te bereiken. Bovendien, wanneer we deze criteria relevant achten
betekent dit ook dat er informatie over deze criteria voor de verschillende zorgvormen
beschikbaar moet komen om een weging mogelijk te maken. Wij willen graag ook met uw
Kamer in gesprek over (de juiste) criteria en de (juiste) weging daarvan.
Het verbreden van de toets op het basispakket van de Zvw
Om te zorgen dat iedereen ook in de toekomst de zorg krijgt die nodig is moeten er
scherpere pakketkeuzes gemaakt worden22 binnen alle sectoren van de zorg. We willen daarom dat er binnen álle zorgsectoren
vaker expliciete en consistente toetsing op pakketwaardigheid van zorg plaatsvindt
op prioritaire onderwerpen om de houdbaarheid en passendheid van zorg te verbeteren.
Dit geldt zowel voor zorg die nog relatief nieuw is als zorg die al langer wordt toegepast
in de zorgpraktijk. Dit betekent ook dat zorg die voor een specifieke indicatie niet
meer pakketwaardig is omdat er een passender alternatief is ook niet meer wordt vergoed
en dus uitstroomt uit het basispakket.
Selectiecriteria om zorg te toetsen
Het is niet mogelijk noch wenselijk om alle zorg expliciet te toetsen nadat deze is
ingestroomd of reeds langere periode opgenomen is in het basispakket. Er moeten daarom
keuzes gemaakt worden voor de selectie van zorg die het meest relevant is om te toetsen.
Hiervoor wordt een maatschappelijk relevant agenderingskader ontwikkeld. De prioriteringscriteria
betreffen in ieder geval: grote ziektelast, grote personeelsinzet, veel praktijkvariatie,
groot financieel beslag of volume en klimaat- en milieu-impact. Op die manier bereiken
we binnen wat uitvoerbaar is het grootste effect voor de maatschappij. Om hier invulling
aan te geven gaan we het Zorginstituut opdracht geven om samen met veldpartijen dit
selectiekader vorm te geven.
Pakketbeheer vraagt inzet van overheid én veldpartijen. Agenderen komt zowel vanuit
de overheid (risicogericht) als vanuit het veld. In het IZA is afgesproken dat het
Zorginstituut met input van partijen uiterlijk 1 juli 2023 een agenda van onderwerpen
voor (cyclisch) pakketbeheer zal vaststellen.
Het moment van toetsing
Voor veel vormen van zorg is het niet mogelijk om vooraf (zoals via de horizonscans
bij geneesmiddelen) inzichtelijk te hebben dat deze zal instromen in het pakket. Om
die reden achten wij het creëren van een gesloten systeem23 waarbij zorg voor opname in het verzekerde pakket wordt getoetst, niet haalbaar.
We kiezen er daarom voor om in te zetten op actief, risicogericht en cyclisch pakketbeheer24. Dit is een vorm waarbij toetsing plaatsvindt van interventies die reeds zijn ingestroomd
in het basispakket. Het pakket blijft hierbij een open systeem, waarbij innovatieve
zorg snel kan instromen in het pakket en daarmee beschikbaar komt voor de patiënt.
Tegelijkertijd gaat er gemonitord worden welke innovatieve zorg instroomt en of deze
passend is. Daarop aansluitend wordt zorg kort na instroom getoetst als er twijfels
zijn over de pakketwaardigheid. Bovendien gaat er vaker zorg getoetst worden die al
langere periode in het basispakket aanwezig is, en waarover onzekerheid bestaat of
het (nog) voldoet aan de pakketcriteria.
Op bovenstaande wijze houden we het open systeem van de Zvw aanspraak in stand, met
alle voordelen die daarbij horen, maar is er daarnaast ook mogelijkheid om te sturen
op de pakketwaardigheid van zorg.
Gevolgen van toetsing
Door het verder borgen van de pakketcriteria en het vaker toetsen, worden pakketuitspraken
specifieker over welke zorg, op welke manier, voor welke (sub)indicatie effectief
is. Zoals in het IZA beschreven kan dit in toenemende mate gevolgen hebben voor de
organisatie en kwaliteit van zorg. De toetsing kan leiden tot de conclusie dat zorg
niet- of niet meer in deze situatie tot het basispakket behoort. Als de voor toetsing
geselecteerde zorg niet aantoonbaar voldoet aan stand van wetenschap en praktijk en
daarbinnen doelmatigheid, is uitstroom van die zorg in beginsel van toepassing. Het
Zorginstituut maakt dit kenbaar. Als deze zorg al wordt geleverd, wordt deze zorg
binnen een vastgestelde termijn gedeïmplementeerd (niet langer geleverd/vergoed) door
veldpartijen.
De toetsing kan ook leiden tot de conclusie dat er onzekerheid is over de (mate van)
effectiviteit en daarmee pakketwaardigheid. Indien de uitkomst van de toetsing is
dat de zorg aannemelijk effectief lijkt maar er onzekerheid is rond de mate van effectiviteit
of doelmatigheid, kan bestaande en nieuwe potentieel passende zorg voor een beperkte
tijd worden vergoed met de aanvullende voorwaarde dat er onderzoek plaatsvindt. Denk
hierbij bijvoorbeeld aan praktijkvariatie waarbij voor dezelfde indicatie verschillende
behandelingen ingezet worden en niet duidelijk is welke zorg het meest effectief of
doelmatig is. In dit geval kan op basis van de aanvullende voorwaarden zorg voor een
vooraf te bepalen periode vergoed blijven vanuit het basispakket. Tijdens deze periode
vindt onderzoek plaats waarmee de vraag wordt beantwoord en een conclusie getrokken
wordt of de zorg pakketwaardig is. Het Zorginstituut maakt afspraken met de wetenschappelijke
en beroepsverenigingen, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en patiëntenorganisaties
over welke onderbouwing nodig is en wat dit vraagt aan inzet van alle betrokkenen.
Bij het verstrijken van de afgesproken termijn zal het Zorginstituut vanuit zijn onafhankelijke
positie onverwijld duiden of op basis van de beschikbare informatie welke zorg al
dan niet aantoonbaar effectief is en van meerwaarde voor de patiënt of cliënt.
Stimuleren kennisontwikkeling over effectiviteit
Om de toets op het basispakket te kunnen uitvoeren, is voldoende kennis essentieel.
Door de hierboven beschreven maatregelen zal het ontbreken van deze kennis meer gevolgen
hebben en eerder leiden tot uitstroom van zorg uit het basispakket. De verantwoordelijkheid
voor het verzamelen van deze kennis ligt primair bij het veld. Soms komt onderzoek
echter niet vanzelf van de grond en kan de overheid faciliterend optreden. De overheid
heeft hiervoor verschillende subsidieprogramma’s. Om een optimale aansluiting op de
toets op het basispakket te waarborgen, is het belangrijk dat de inhoudelijke uitwerking
van de verbeterde en verbrede toets doorwerkt in deze programma’s. Daarnaast kan door
meer synergie en samenhang aan te brengen, de faciliterende rol worden versterkt.
In de volgende alinea’s gaan we nader in op hoe de pakketwaardigheid van zorg gestimuleerd
kan worden.
Zorg die in het basispakket zit, moet op de eerste plaats effectief zijn, aantoonbaar
voldoen aan de stand van wetenschap & praktijk en meerwaarde hebben voor de patiënt.
In gevallen waar er voor een indicatie verschillende zorgvormen beschikbaar zijn,
is het van belang te weten welke zorg het meest effectief is. Met deze kennis kan
door zorgverzekeraars, zorgkantoren en het Zorginstituut de pakketwaardigheid van
zorg worden bepaald, en daarmee uitvoering worden gegeven aan de zorgverzekering.
Binnen die kaders kunnen zorgverleners en patiënten of cliënten bij een bepaalde interventie
samen beslissen over de best passende zorg, die van meerwaarde is voor de patiënt
of cliënt. Maar, van veel zorg die wordt vergoed uit het basispakket is er onzekerheid
over de mate van effectiviteit. Door kennis te vergaren over de mate van effectiviteit
op korte én lange termijn van een specifieke interventie, kan beter worden gestuurd
op gepast gebruik en doelmatigheid. Zo wordt bij prehabilitatieprogramma’s als Fit4Surgery onderzocht of prehabilitatie van aantoonbare meerwaarde is voor de patiënt (zie kader).
Prehabilitatie bij operaties
Fit4Surgery en Better in, better outzijn programma’s voor mensen die een (zware) operatie moeten ondergaan, waarin wordt
ingezet op het verbeteren van de conditie van patiënten voorafgaand aan de operatie.
Onderzoeksresultaten wijzen erop dat er hierdoor mogelijk minder complicaties optreden,
er een kortere opnameduur is en dat patiënten vaak sneller herstellen en zich fitter
voelen. Dit heeft een positieve invloed op welbevinden en kwaliteit van leven. De
programma’s omvatten onder meer fysieke training, het verbeteren van de leefstijl,
mentale begeleiding en behandeling van ziekte of kwetsbaarheden.
Het is echter nog onduidelijk in hoeverre prehabilitatie meerwaarde heeft ten opzichte
van opereren alleen, en zo ja, voor welke patiëntgroepen. Er is lopend onderzoek naar
de effectiviteit en doelmatigheid van de zorg. Op basis van de toekomstige resultaten
kan het Zorginstituut een uitspraak doen over de mate waarin de zorg voldoet aan de
pakketcriteria.
Primair ligt de verantwoordelijkheid voor kennis over effectiviteit van zorg bij de
partijen die deze zorg leveren of op de markt brengen. Zorgaanbieders en zorgverleners
hebben daarbij verantwoordelijkheid zich meer in te zetten om (doelmatigheids)onderzoek
uit te voeren en patiënten of cliënten te includeren ten behoeve van evaluatieonderzoek.
Ook de financiering van onderzoek ligt in beginsel bij de markt. Bijvoorbeeld waar
het gaat om partijen, zoals fabrikanten van genees- en hulpmiddelen, die een financieel
belang hebben bij vergoeding van hun interventies uit het basispakket. Het kan zijn
dat er sprake is van marktfalen, waardoor veldpartijen de financiering van effectiviteitsonderzoek
niet zelf oppakken. Bijvoorbeeld omdat zij niet in staat zijn het onderzoek financieel
te dragen, de kosten en baten van het onderzoek niet bij dezelfde partij liggen, of
omdat de implementatie financieel nadelig voor hen uitpakt. In deze gevallen kan de
overheid een faciliterende rol in de financiering spelen, zodat de benodigde kennis
in het belang van de patiënt toch tot stand komt. Een voorbeeld daarvan is het onderzoek
naar groep-schematherapie bij eetstoornissen (zie kader).
Groep-schematherapie bij eetstoornissen
Vanuit het Onderzoeksprogramma ggz van ZonMw wordt momenteel onderzoek gesubsidieerd
naar de zorg voor mensen met een eetstoornis. Bij veel mensen met een eetstoornis
is er onvoldoende herstel na cognitive behavioral therapy-enhanced (CBT-E), wat in de richtlijn is opgenomen. Onvoldoende herstel komt vaak door persoonlijkheidsproblematiek.
In het gerandomiseerde onderzoek wordt groep-schematherapie (GST) vergeleken met CBT-E.
GST is mogelijk effectiever dan CBT-E voor mensen met een eetstoornis. De eerste resultaten
van GST laten namelijk zien dat GST onderliggende problemen bij mensen met een eetstoornis
en persoonlijkheidsproblematiek gunstig kan beïnvloeden. In het onderzoek wordt gekeken
naar het verbeteren van de klachten, de kwaliteit van leven, de ervaring van de cliënt
met de vorm van therapie en naar de kosteneffectiviteit.
Bij ZonMw, het Zorginstituut en veldpartijen lopen verschillende (subsidie)programma’s
voor agendering, kennisontwikkeling, -verspreiding en -implementatie over effectiviteit
van zorg. Het gaat om programma’s zoals Doelmatigheidsonderzoek, HTA (Health Technology
Assessment) methodologie, Goed Gebruik Hulpmiddelenzorg thuis (GGH, zie kader), Goed
Gebruik Geneesmiddelen (GGG), Onderzoeksprogramma ggz, onderzoeksgelden in het kader
van Zorgevaluatie & Gepast Gebruik (ZE&GG)25 en de Subsidieregeling veelbelovende zorg. De afgelopen jaren zijn er goede stappen
gezet door samenwerkende veldpartijen om vanuit deze programma’s inzichtelijk te maken
wat passende zorg is. In lijn met de afspraken die in het IZA zijn gemaakt, gaan we
meer synergie en samenhang bewerkstelligen tussen deze programma’s. Dit versterkt
hun faciliterende rol en stimuleert zo de kennisontwikkeling over effectiviteit en
doelmatigheid van zorg.
Programma Goed Gebruik Hulpmiddelenzorg thuis
Het programma GGH stimuleert sinds 2018 de kennisontwikkeling over de kwaliteit en
doelmatigheid van hulpmiddelenzorg in de thuissituatie. Daarnaast zet het programma
in op het bouwen van een onderzoeksinfrastructuur voor deze zorg. Recent is afgesproken
om de resultaten van het programma in de periode van 2018 tot en met half 2022 te
evalueren. Naast de behaalde resultaten zal in de evaluatie ook worden gekeken naar
de positionering van het programma ten opzichte van de andere subsidieprogramma’s
van ZonMw.
Het is belangrijk dat de opdracht en invulling van de programma’s aansluiten op de
verbeterde en verbrede toets op het basispakket. Bij het inhoudelijk uitwerken van
de verbeterde toets, bijvoorbeeld op het gebied van passend onderzoek, nemen wij mee
hoe deze doorwerking moet vinden in de subsidieprogramma’s. Daarnaast dienen de relevantiecriteria
voor onderzoek die in de subsidieprogramma’s worden gehanteerd, zoveel mogelijk aan
te sluiten op het nog te ontwikkelen maatschappelijke relevante selectiekader voor
expliciete toetsing van zorg. Op deze manier worden de meest maatschappelijk relevante
onderwerpen het eerst onderzocht en kunnen de resultaten direct worden gebruikt voor
pakketbeheer.
Verbeteren en verbreden van de toets op het basispakket van de Wlz
Ook voor de cliënt van nu en in de toekomst in de langdurige zorg zetten we in op
passende zorg. In de langdurige zorg gaat het, net als in de curatieve zorg, om het
borgen van de beschikbaarheid van goede zorg. Daarnaast moeten we het hoofd bieden
aan een steeds krappere arbeidsmarkt, terwijl de vraag naar zorg de komende jaren
verder groeit. Op dit moment ondervinden instellingen in de ouderenzorg, de gehandicaptenzorg
en de langdurige GGZ al hinder van de beperkte arbeidscapaciteit. De toekomstbestendigheid
van de langdurige zorg staat hierdoor onder druk. Hiervoor zijn verstandige keuzes
noodzakelijk zodat de beschikbare zorgverleners zich kunnen richten op het verlenen
van effectieve zorg. Hierbij moet rekening worden gehouden met dat het in de langdurige
zorg vaak gaat om de meest kwetsbaren in de samenleving, die de rest van hun leven
op deze zorg zijn aangewezen. Hun kwaliteit van leven staat centraal. Het grootste
deel van de langdurige zorg bestaat dan ook uit dagelijkse verzorging en ondersteuning.
Het gaat om zorg zoals hulp bij het wassen en eten, waarvan we weten dat deze effectief
is, maar ook arbeidsintensief.
Om de langdurige zorg toekomstbestendig en van goede kwaliteit te houden, moeten we
kijken op welke manier de zorg beschikbaar moet zijn. Hierbij zien we kansen om de
mogelijkheden te verkennen van technologische en sociale innovaties, die tijdbesparend
zijn en zorg kunnen voorkomen of de cliënt meer eigen regie geven. Dit vormt dan ook
een belangrijk onderdeel van het programma TAZ. Op het moment dat we deze zorg anders
gaan leveren, moeten we weten wat de effecten zijn op de kwaliteit van leven van cliënten.
Specifiek voor de ouderenzorg zijn de normen van het WOZO-programma leidend: «zelf
als het kan, thuis als het kan en digitaal als het kan»26. Reablementprogramma’s zijn daar een voorbeeld van (zie kader). De WOZO-normen kunnen
ook in de gehandicaptenzorg en langdurige GGZ van toepassing zijn.
In 2017 bood Zorginstituut Nederland het kwaliteitskader verpleeghuiszorg aan, welke
in 2021 is geactualiseerd27. De afgelopen jaren zijn forse resultaten in termen van kwaliteit geboekt. Tegelijkertijd
is het belangrijk dat kwaliteitsontwikkeling en -borging meer in samenhang wordt gezien
met andere publieke waarden, zoals toegankelijkheid, personele organiseerbaarheid,
financiële houdbaarheid en maatschappelijk draagvlak. Dat maakt een doorontwikkeling
van het kwaliteitskader verpleeghuiszorg wenselijk. Om deze reden heb ik op 30 mei
jl. een brief aan het Zorginstituut gestuurd over de doorontwikkeling van het kwaliteitskader
verpleeg(huis)zorg. In mijn brief heb ik het Zorginstituut Nederland verzocht regie
te voeren op het proces van doorontwikkeling door veldpartijen.
Reablementprogramma Langer Actief Thuis
Het doel van reablement is om thuiswonende ouderen zo onafhankelijk mogelijk van zorg
te maken. Het is een manier om samen met de oudere te werken aan herstel van zijn
leven en zelfredzaamheid. Het uitgangspunt daarbij is een waardevol en zelfstandig
leven, en niet zozeer om de benodigde zorg te vervangen. De behoeften van de oudere
staan bij reablement centraal. In Denemarken lopen ze met reablement voorop in Europa.
In de Deense gemeente Fredericia liep in 2007–2008 een reablementexperiment. In plaats
van de standaardzorg, kregen 220 thuiswonende ouderen een intensief revalidatietraject
dat erop gericht was hen weer helemaal zelfstandig te maken. De meerderheid van de
deelnemende ouderen konden uiteindelijk met minder zorg thuis wonen of werden soms
onafhankelijk van zorg. Dat had als uitkomst dat er 27.000 uur minder zorg en begeleiding
nodig was dan voorheen. Sinds 2015 is reablement voor ouderen onderdeel van de Deense
wet- en regelgeving en wordt in alle regio’s aangeboden. In Nederland is onder andere
zorgorganisatie Mijzo na positieve uitkomsten van een pilot, bezig om reablement via
hun programma Langer Actief Thuis verder uit te rollen naar meerdere zorglocaties.
Voor het realiseren van passende langdurige zorg is in de eerste plaats structurele
doorontwikkeling en inbedding van een kennisinfrastructuur noodzakelijk om inzichtelijk
te krijgen welke zorg wordt geleverd en of deze van meerwaarde is voor de cliënt.
Hier zijn de afgelopen jaren al stappen in gezet. Als deze kennis er is kunnen we
daarmee ook kijken hoe we zorg zo effectief mogelijk inzetten. Pakketbeheer is één
van de instrumenten die bijdraagt aan het maken van deze keuzes op een consistente
manier. We gaan daarvoor de toets op het basispakket in de Wlz verbeteren en verbreden.
Dit doen we op een manier die aansluit bij de context van de langdurige zorg, waar
(het subjectieve) welbevinden een minstens zo belangrijke rol speelt als de objectiveerbare
medische effectiviteit. Tegelijkertijd streven we naar een toets die gelijkwaardig
is aan die in de Zvw, waar het gaat om de beoordeling of zorg van aantoonbare meerwaarde
is voor de cliënt.
Het verbeteren van de toets op het basispakket van de Wlz
Het is belangrijk dat we ervoor zorgen dat iedereen die erop aangewezen is nu en in
de toekomst toegang heeft tot passende langdurige zorg, waarbij de kwaliteit geborgd
is en de zorg van aantoonbare meerwaarde is voor de cliënt28. Het verbeteren van het pakketbeheer moet uiteindelijk deze beweging naar passende
langdurige zorg ondersteunen. Op hoofdonderdelen wordt net als in de Zvw, en zodra
de kennis daarvoor beschikbaar is, gekeken naar een weging van de effectiviteit, kosteneffectiviteit,
personeelsinzet, duurzaamheid, noodzakelijkheid en uitvoerbaarheid. De uiteindelijke
uitwerking van deze criteria en weging van de criteria ten opzichte van elkaar moet
daarbij aansluiten op de langdurige zorg.
Het criterium effectiviteit en aanvullende voorwaarden
Zorg moet aantoonbaar effectief ofwel van meerwaarde zijn voor de cliënt. Dit is in
de Wlz, net zoals in de Zvw, opgenomen in het wettelijke criterium «stand van de wetenschap
en praktijk»29. Om effectiviteit aan te tonen, wordt gekeken naar vooraf bepaalde uitkomstmaten.
In de langdurige zorg gaat het vooral over uitkomstmaten als kwaliteit van leven en
(behoud van) functioneren. De uitkomsten die van belang zijn kunnen verschillen afhankelijk
van de verschillende vormen van zorg binnen de sectoren in de langdurige zorg. Om
erop te sturen dat deze aspecten meegewogen worden bij effectiviteitsbeoordelingen,
overwegen we dit expliciet op te nemen in de wet- en regelgeving. Aansluitend vragen
we het Zorginstituut een handleiding te maken voor de langdurige zorg. Hierin is opgenomen
hoe het beoordelingskader voor het aantonen van effectiviteit en stand van de wetenschap
en praktijk toegepast wordt. In deze handleiding wordt opgenomen op welke wijze effectiviteit
kan worden aangetoond en welke gegevens uit de praktijk of onderzoek hiervoor noodzakelijk
zijn. Basale verzorging, zoals wassen, eten en drinken, hoeft bijvoorbeeld niet op
effectiviteit te worden onderzocht. In de handleiding wordt ook ingegaan op de vraag
hoe het onderzoek vormgegeven kan worden. Het moet hiermee voor iedereen duidelijk
zijn wanneer zorg gezien wordt als aantoonbaar effectief en van meerwaarde voor de
cliënt.
Onderzoek en kennisontwikkeling op het gebied van effectiviteit en gepast gebruik
is vaak complex in de langdurige zorg omdat de belangrijkste uitkomstmaat kwaliteit
van leven is. Kwaliteit van leven is de combinatie van zorginhoud en welbevinden.
Soms zijn uitkomsten op lange termijn noodzakelijk om inzicht te krijgen in bijvoorbeeld
neveneffecten van de geleverde zorg. In andere gevallen is het mogelijk dat zorg alleen
effectief geleverd kan worden door gespecialiseerde zorgverleners. Daarom is het van
belang dat er meer sturing komt op elementen die van invloed zijn op de effectiviteit
en daarmee de kwaliteit van zorg. Aanvullende voorwaarden bij pakkettoelating kunnen
bijdragen aan het verhogen van de effectiviteit en het stimuleren van passende zorg.
Daartoe bezien wij de mogelijkheden voor het aanpassen van wet- en regelgeving. Zie
voor verdere toelichting de paragraaf «Aanvullende voorwaarden voor effectiviteit»
onder het kopje «Het verbeteren van de toets op het basispakket van de Zvw».
Kosteneffectiviteit, personeelsinzet, duurzaamheid, noodzakelijkheid en uitvoerbaarheid
Naast effectiviteit, willen we dat er gekeken wordt naar de kosteneffectiviteit, personeelsinzet,
duurzaamheid, noodzakelijkheid en uitvoerbaarheid van de zorg. Dit om keuzes te maken
die ervoor zorgen dat beschikbare schaarse middelen zo optimaal mogelijk worden ingezet
om voor iedereen passende zorg beschikbaar te houden. Voor iedereen moet helder zijn
hoe we deze keuzes maken.
Als bijvoorbeeld dezelfde zorg op verschillende manieren effectief kan worden toegepast
voor nagenoeg dezelfde kosten, vinden wij dat de voorkeur uit moet gaan naar zorg
met de minste personeelsinzet. We zoeken hierbij naar mogelijkheden voor technologische
en sociale innovaties, zoals slim incontinentiemateriaal en leefcirkels (zie kader).
Daarnaast dient langdurige zorg ook duurzaam te zijn. Verder achten wij het belangrijk
dat we blijven kijken naar de noodzakelijkheid en uitvoerbaarheid van zorg vanuit
de Wlz. Is het bijvoorbeeld noodzakelijk voor de cliënt dat dagbesteding door formele
zorgverleners begeleid wordt, of volstaat hulp vanuit anderen, zoals vrijwilligers
of mantelzorgers onder supervisie van formele zorgverleners?
Alleen als iedereen vanuit zijn rol en verantwoordelijkheid bijdraagt aan het maken
van keuzes op basis van effectiviteit, kosteneffectiviteit, personeelsinzet, duurzaamheid,
noodzakelijkheid en uitvoerbaarheid kunnen we komen tot passende langdurige zorg.
Specifiek gaan we hierbij kijken welke instrumenten het Zorginstituut en zorgkantoren
nodig hebben om hierop te kunnen sturen en hoe ze de verschillende criteria ten opzichte
van elkaar kunnen wegen. Het Zorginstituut gaat bezien op welke wijze het beoordelingskader
«stand van de wetenschap en praktijk» toegepast kan worden voor zorg vanuit de Wlz.
Het beoordelingskader kan daarna ook door zorgkantoren gebruikt worden. We zullen
uw Kamer in de toekomst informeren over de uitwerking en toepassing.
Slim incontinentiemateriaal
Veel cliënten in de langdurige zorg gebruiken absorberend incontinentiemateriaal.
Vaak komt het voor dat cliënten te vroeg of te laat worden verschoond. Te vroeg verschonen
vraagt meer inzet van het personeel en bij te laat verschonen komt het de kwaliteit
van leven van de cliënt niet ten goede. Slim incontinentiemateriaal heeft sensoren
die het verzadigingsniveau continu monitoren. Het verzadigingsniveau wordt doorgestuurd
naar een app op de telefoon of tablet van de zorgverlener. Hierdoor kan de zorgverlener
de cliënt op het juiste moment verschonen. Daarnaast wordt onnodige afval voorkomen.
De meerwaarde in de praktijk voor verschillende doelgroepen moet nog verder in beeld
worden gebracht.
Leefcirkels
Een leefcirkel is een zorgtechnologie voor mensen met dementie. Bij een leefcirkel
draagt een bewoner een polsbandje met een digitale tag. Hiermee wordt de bewegingsruimte van de bewoner op maat ingeregeld. Sommige deuren
gaan voor de bewoner open, andere blijven gesloten. De leefruimte waarin de bewoner
zich vrij kan bewegen wordt daardoor groter, is persoonsafhankelijk en kan worden
aangepast. Bewoners behouden zo hun eigen regie, ervaren meer bewegingsvrijheid en
voelen zich gelijkwaardiger aan anderen die in- en uitlopen. Dit vergroot hun kwaliteit
van leven en zorgverleners hoeven zich minder zorgen te maken over ronddwalende bewoners.
Zorgverleners krijgen een melding op hun telefoon of tablet wanneer de bewoner zich
buiten de zone van zijn of haar leefcirkel bevindt. De zorgverlener begeleidt de bewoner
dan terug naar de eigen zone.
Het verbreden van de toets op het basispakket van de Wlz
Ook gaan we de toets in de Wlz verbreden om de houdbaarheid en passendheid van de
langdurige zorg te bevorderen. We beogen daarom dat ín de tóékomst voor meer vormen
van zorg expliciete en consistente toetsing op pakketwaardigheid plaatsvindt. Daarom
kiezen we er óók in de Wlz voor in te zetten op actief, risicogericht en cyclisch
pakketbeheer. Dit betekent dat niet alle zorg vanuit de Wlz getoetst wordt door het
Zorginstituut, maar dat zorg geselecteerd wordt waarbij toetsing kan bijdragen aan
de inzet op meer passende zorg. Voor het opstellen van een eventueel selectiekader
is het echter noodzakelijk eerst meer kennis te hebben over de geleverde zorg binnen
de Wlz en de effectiviteit ervan. Aangezien deze kennis een randvoorwaarde is, kan
een eventueel selectiekader pas in de toekomst worden opgesteld en gericht worden
toegepast.
Kennisontwikkeling in de langdurige zorg
De kennisontwikkeling naar de inhoud en omvang van de geleverde zorg is randvoorwaardelijk.
Dit omdat we momenteel onvoldoende weten welke zorg voor welke cliënt(groepen) vanuit
de Wlz geleverd wordt. Ook is niet systematisch bekend wat daar de effecten van zijn
voor de cliënt en (exact) welke kosten aan de zorg verbonden zijn. Meer inzicht is
nodig om te bepalen of er sprake is van passende zorg, om onderbouwd handelingsperspectief
aan zorgverleners te kunnen bieden en met cliënten samen te kunnen beslissen. Voor
het vergaren en uitwisselen van inzicht – wat zo veel als mogelijk gebaseerd is op
wetenschappelijke kennis – is een kennisinfrastructuur voorwaardelijk om te komen
tot passende zorg. De kennis die hierbij wordt opgedaan dient vervolgens toepassing
te vinden in de praktijk, waar vervolgens actief op gestuurd moet worden, rekening
houdend met de beschikbare arbeidscapaciteit30. Uw Kamer ontvangt meer informatie over de kennisinfrastructuur in de langdurige
zorg via een kamerbrief eind 2022. Veldpartijen zijn de afgelopen jaren al bezig geweest
met het ontwikkelen, vergaren en uitwisselen van inzicht, zoals de aanpak «GRIP op
probleemgedrag» en de training «Sterker dan de kick» (zie kader). Ook via het Kwaliteitskader
Verpleeghuiszorg wordt beoogd om het lerend vermogen van zorgverleners en zorgorganisaties
te versterken.
GRIP op probleemgedrag
In de (langdurige) GGZ is regelmatig onduidelijkheid over de passendheid van de intensiteit,
vorm en plaats van zorg. Op basis van wetenschappelijke literatuur is vaak weinig
bekend over de effectiviteit en doelmatigheid van de verschillende opties. Ook richtlijnen
bieden weinig aanknopingspunten. Het uitvoeren van effectmetingen en doelmatigheidsonderzoek
is complex vanwege vele factoren waarmee rekening gehouden moet worden, zoals de heterogeniteit
van de populatie. Toch zijn er al stappen gezet naar het aantonen van effectiviteit
en doelmatigheid.
Onbegrepen gedrag, zoals roepen, onrustig zijn of geagiteerd reageren, komt voor bij
80 procent van de mensen met dementie. Dit soort gedrag zorgt voor een verminderde
kwaliteit van leven bij bewoners en een verhoogde belasting van zorgverleners. Regelmatig
worden psychofarmaca gebruikt om probleemgedrag te onderdrukken: middelen waarvan
het effect beperkt is en de bijwerkingen hoog. Toch gebruikt rond 65 procent van de
verpleeghuisbewoners met dementie psychofarmaca. Op het kennisplein van Vilans staat
de aanpak «GRIP op probleemgedrag». GRIP bestaat uit scholing en een stappenplan voor
het hele zorgteam. De zorgverleners, psycholoog en specialist ouderengeneeskunde hebben
ieder hun eigen rol en verantwoordelijkheden in dit proces. De Erkenningscommissie
Ouderenzorg heeft de interventie «GRIP op probleemgedrag» erkend als goed onderbouwd
en effectief. GRIP is effectief gebleken in het verminderen van probleemgedrag en
psychofarmacagebruik bij bewoners met dementie. Hierdoor neemt de kwaliteit van leven
van de bewoners toe en dalen de (medicijn)kosten. Ook neemt de werktevredenheid onder
zorgverleners toe.
Sterker dan de kick
In de gehandicaptenzorg worden ook al stappen gezet om effectiviteit en doelmatigheid
van zorg aan te tonen. Ook mensen met een licht verstandelijke beperking of mensen
die functioneren op zwakbegaafd niveau kunnen verslaafd raken. Ze raken bijvoorbeeld
verslaafd aan alcohol, drugs, internet of videogames. Daarom is de training «Sterker
dan de kick» ontwikkeld door Dichterbij Kennisn@ en de Academische Werkplaats Leven
met een verstandelijke beperking (AWVB). Het doel van de training is om mensen met
een licht verstandelijke beperking of mensen die functioneren op zwakbegaafd niveau
vanuit zichzelf te motiveren om het gebruik of misbruik van middelen te veranderen
(autonome motivatie). In 2015 is «Sterker dan de kick» erkend door de Erkenningscommissie
Gehandicaptenzorg als goed onderbouwde zorg.
Vervolg
Wij zijn voornemens om u in het voorjaar van 2023 nader te informeren over de verdere
uitwerking en concretisering van de in deze brief aangestipte thema’s.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.J. Kuipers
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder
Indieners
-
Indiener
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Medeindiener
C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.