Brief regering : Onderzoeksrapporten van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) over jeugdcriminaliteit
28 741 Jeugdcriminaliteit
Nr. 90
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 november 2022
Hierbij bied ik uw Kamer twee onderzoeksrapporten van het Wetenschappelijk Onderzoek-
en Documentatiecentrum (WODC) aan over jeugdcriminaliteit, te weten:
1. het rapport «Woon- en pleegbuurten van geregistreerde jeugdcriminaliteit», en;
2. het rapport «Toeleiding naar gedragsinterventies in de jeugdstrafrechtketen».
In deze brief zal ik op de inhoud van beide rapporten ingaan en mijn beleidsreactie
geven.
1. Woon- en pleegbuurten van geregistreerde jeugdcriminaliteit
Het onderzoek «Woon- en pleegbuurten van geregistreerde jeugdcriminaliteit» betreft
een verdiepingsonderzoek van de Monitor Jeugdcriminaliteit 2020.
In de brief van 23 juni 2021 over de ontwikkeling in de jeugdcriminaliteit is op basis
van deze monitor aangegeven dat Nederland al enige jaren te maken heeft met een daling
van de jeugdcriminaliteit, maar tegelijkertijd is er ook sprake van een concentratie
van jeugdcriminaliteit bij bepaalde risicojongeren in een beperkt aantal wijken.1
Het WODC heeft nu nader onderzoek gedaan naar deze concentratie van jeugdcriminaliteit
in de periode 2014–2019. Daaruit blijkt dat in 2019:
− bijna een kwart van de door de politie geregistreerde jeugdcriminaliteit wordt gepleegd
in 1% van de 13.600 buurten in Nederland;
− bijna tweederde van de geregistreerde jeugdcriminaliteit wordt gepleegd in 10% van
de buurten;
− 14% van alle jeugdige verdachten woont in 1% van de buurten met de meeste jeugdige
verdachten;
− meer dan de helft van de jeugdige verdachten woont in 10% van de buurten met de meeste
verdachten.
Ook heeft het WODC gekeken naar welke buurtkenmerken samenhangen met de concentratie
van jeugdcriminaliteit. Pleegbuurten van jeugdcriminaliteit kenmerken zich door relatief
veel horeca, uitgangsgelegenheden en winkels. Buurten waar de meeste jeugdige verdachten
wonen, kennen relatief meer jonge mannen, mensen met een migratie achtergrond en er
zijn meer huishoudens die onder het sociale minimum vallen. Belangrijker dan dergelijke
buurtkenmerken zijn echter de kenmerken van de jeugdige verdachten zelf en hun sociale
omgeving zoals bijvoorbeeld delinquentie door familie of vriendengroep.
In dit onderzoek zijn alle buurten in Nederland, de daar door de politie geregistreerde
gepleegde jeugdcriminaliteit en alle jeugdige verdachten in een woonbuurt over een
langere periode onderzocht. Dat maakt het onderzoek uniek, aangezien voorgaande studies
in Nederland naar (jeugd)criminaliteit in buurten zich vooral richtten op een of enkele
steden.
Nagaan welke buurten over een langere periode (2016 tot en met 2019) voorkomen in
de top-1% buurten levert aanknopingspunten op voor beleid en praktijk om de aanpak
op te focussen.
Een beperking in dit onderzoek is wel dat er geen rekening kon worden gehouden met
buurten waarin zich al dan niet gesloten jeugd(zorg)instellingen bevinden waar jeugdigen
tijdelijk hun adres hebben. Een andere beperking is dat het WODC bij de analyse gebruik
moest maken van de bestaande buurtindeling. Daarbij bleek dat de grootte van de buurten
aanzienlijk verschilt tussen gemeenten, hetgeen een vergelijking in een aantal gevallen
bemoeilijkt.
Beleidsreactie
In de brief over de brede preventieaanpak van de (georganiseerde en ondermijnende)
jeugdcriminaliteit van 1 juli 2022 hebben de Minister van Justitie en Veiligheid en
ik aangegeven dat we een domeinoverstijgende en gebiedsgerichte preventieaanpak gaan
inzetten in wijken waar de problematiek het hevigst is.2 Tegelijkertijd hebben we oog voor de breedte van de problematiek en is er in de aanpak
ruimte om op meer plekken in Nederland flexibel en effectief in te grijpen.
Dit jaar zijn we, op advies van het Strategisch Beraad Ondermijning, in zestien focusgebieden,
die geprioriteerd zijn in het kader van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid
(NPLV), gestart met een structurele aanpak «Preventie met gezag». Eind van dit jaar
breiden we de aanpak uit met de gemeenten Delft, Dordrecht, Roosendaal en Vlaardingen,
die later dit jaar bij het NPLV zijn aangesloten. Begin volgend jaar volgen er nog
meer gemeenten, op basis van sociaaleconomische en criminaliteitsindicatoren, waarbij
gebruik wordt gemaakt van wetenschappelijke rapporten en monitors. Dit WODC-rapport
geeft inzicht in welke buurten van de geselecteerde wijken de jeugdcriminaliteitsproblematiek
het grootst is, de zogenoemde hotspots.
Op dit moment vindt het proces van voorselectie van extra gemeenten plaats, waarbij
het Strategische Beraad Ondermijning om advies wordt gevraagd over de systematiek
van selecteren. Na afronding van dit proces zullen in het eerste kwartaal van 2023
gesprekken met deze gemeenten worden gevoerd om het bestuurlijk draagvlak te verkennen.
Daarna vindt de definitieve selectie plaats.
Het rapport van het WODC laat zien dat jeugdcriminaliteit zich in sterke mate concentreert
in een beperkt aantal buurten. Dit beeld ondersteunt het belang van onze wijkgerichte
preventieaanpak van jeugdcriminaliteit.
Het rapport maakt verder duidelijk dat in absolute zin dichtbevolkte buurten in de
grote steden de grootste concentraties van jeugdige verdachten herbergen. Tegelijkertijd
wordt, aan de hand van relatieve cijfers, duidelijk dat de concentratie van jeugdige
verdachten niet een exclusief grotestedenprobleem is. Deze onderzoeksbevinding geeft
ondersteuning aan onze keuze voor een flexibele aanpak in aanvulling op een domeinoverstijgende
en gebiedsgerichte aanpak. Deze flexibele aanpak biedt de mogelijkheid om heel gericht
specifieke en/of urgente problematiek aan te pakken waarbij naar verwachting overwegend
middelgrote gemeenten in beeld komen.
In dit onderzoek is de geregistreerde jeugdcriminaliteit geanalyseerd naar buurtniveau.
De onderzoekers merken hierover op dat analyses op kleine geografische eenheden relevant
zijn om problematiek specifiek te signaleren, bijvoorbeeld voor «hot spot policing»
door de politie. Daarbij merken zij echter op dat voorzichtigheid is geboden om op
basis van deze analyses conclusies over grootschalige preventieve beleidsimplicaties
te trekken. Voor dat laatste zouden mogelijk ook grotere geografische eenheden als
wijken kunnen worden bestudeerd.
De bevindingen uit het rapport kunnen niet een op een worden vertaald naar beleid,
waaronder de selectie van gemeenten die in aanmerking komen voor de brede preventieaanpak.
Daarvoor dienen ook andere databronnen en onderzoeken te worden betrokken.
Wel biedt het rapport waardevolle inzichten op «hot spot» niveau. Samen met andere
informatiebronnen geeft dit een goede basis om samen met de geselecteerde gemeenten
de focusgebieden binnen deze gemeenten te bepalen waar de inzet vanuit de preventieve
aanpak zich op gaat richten.
De Kamer zal jaarlijks rond de zomer worden geïnformeerd over de voortgang van de
brede preventieaanpak van de (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit.
Onderdeel hiervan zijn de uitkomsten van het selectieproces van nieuwe gemeenten en
focusgebieden.
2. Toeleiding naar gedragsinterventies in de jeugdstrafrechtketen
Het tweede onderwerp van deze brief betreft het onderzoeksrapport «Toeleiding naar
gedragsinterventies in de jeugdstrafrechtketen. Het landelijk instrumentarium en de
persoonsgerichte aanpak».
Het jeugdstrafrecht heeft een pedagogisch karakter en heeft als belangrijkste doel
het bevorderen van gedragsverandering en daarmee het terugdringen van recidive onder
jeugdige delinquenten. Om de in dit verband relevante kenmerken van jongeren in kaart
te brengen wordt binnen de jeugdstrafrechtketen gebruikgemaakt van het Landelijk Instrumentarium
Jeugdstrafrechtketen (LIJ).3 Op basis van het recidiverisico en het profiel van een jongere met risico en beschermende
factoren geeft het LIJ geautomatiseerd suggesties voor passende gedragsinterventies.
Vervolgens is het nodig dat de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) deze suggesties
daadwerkelijk opneemt in het strafadvies en dat de officier van justitie of de rechter
ze oplegt.
Tot op heden was niet goed bekend in welke mate dit in de praktijk gebeurde. Op basis
van signalen uit het veld bestond op het departement en bij de ketenpartners het beeld
dat bij meer jongeren gedragsinterventies kunnen worden geadviseerd en opgelegd dan
in de praktijk gebeurde. Om duidelijkheid te verschaffen over hoe de toeleiding naar
gedragsinterventies met behulp van het LIJ in de praktijk plaatsvindt, is dit onderzoek
uitgevoerd.
Het doel van dit onderzoek was om inzicht te krijgen in hoeverre de toeleiding naar
gedragsinterventies vanuit het LIJ bij jeugdige delinquenten bijdraagt aan de persoonsgerichte
aanpak van jeugdcriminaliteit. Daartoe is nagegaan in hoeverre:
− de vanuit het LIJ gesuggereerde gedragsinterventies aansluiten bij het risicoprofiel
van jeugdige delinquenten;
− deze suggesties door de RvdK in haar advisering worden overgenomen, en;
− de adviezen van de RvdK vervolgens bij het afdoen van strafzaken worden gevolgd door
het openbaar ministerie en de (kinder)rechter.
Het onderzoek heeft betrekking op data uit de periode 2018–2019. Daartoe hebben de
onderzoekers besloten, omdat de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus in
2020 en 2021 gevolgen hadden voor de uitvoeringspraktijk.
Het onderzoek geeft een goed inzicht in de uitvoeringspraktijk en de complexiteit
van het kiezen van een passende interventie. Het beeld dat er meer jongeren in aanmerking
komen voor gedragsinterventies klopt in theorie, maar veel suggesties van het LIJ
passen niet bij de strafmodaliteit die wordt geadviseerd en opgelegd. Ook spelen de
responsiviteit van de jongere en de hulpverleningscontext een rol, waarmee in de geautomatiseerde
suggesties geen rekening kan worden gehouden. Het feit dat de LIJ-suggesties in veel
gevallen niet worden overgenomen in het strafadvies mag dus niet negatief worden uitgelegd.
In algemene zin concluderen de onderzoekers dat werken met het LIJ bijdraagt aan de
toeleiding naar gedragsinterventies en de persoonsgerichte aanpak. Wel kan de toegevoegde
waarde van het LIJ mogelijk worden vergroot door na te gaan of de risicotaxatie in
alle gevallen op dezelfde gestandaardiseerde wijze wordt afgenomen en door te sturen
op een vergelijkbare manier van beoordelen en registreren van keuzen van interventies
door de betrokken partijen.
Beleidsreactie
In samenwerking met de ketenpartners ben ik voortdurend bezig het instrument LIJ te
verbeteren. In 2022 is een verbeterde versie van de risicotaxatie door het LIJ (Ritax 2.0)
ingevoerd met een nieuwe normering en een meer verfijnde indeling van risicoscores.
Ik verwacht dat daarmee de indicatiestelling voor gedragsinterventies zal verbeteren.
De uitvoering van de Ritax 2.0 wordt gemonitord en ook wordt er via het WODC een extern
wetenschappelijke evaluatie uitgevoerd. Daarbij zullen de aandachtspunten uit het
uitgevoerde onderzoek naar de toeleiding naar gedragsinterventies op basis van het
LIJ worden meegenomen. Daarnaast ga ik in overleg met de RvdK over de onderzoeksbevinding
ten aanzien van de wijze van afname van het LIJ en de beoordeling en registratie van
de keuze van de interventies, om na te gaan welke verbeteringen we hier kunnen realiseren.
Ik zal u medio 2023 over de uitkomsten hiervan informeren.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming