Brief regering : Voortgang Nationaal Programma Landelijk Gebied
34 682 Nationale Omgevingsvisie
35 334
Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 105
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 november 2022
In het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) brengen we de belangen van de boeren,
natuur, water en klimaat samen met het oog op een vitaal platteland. De ambitie van
het kabinet is daarbij helder: een sterke en veerkrachtige natuur, met robuust watersysteem
en een toekomstbestendig klimaat. Ons landelijk gebied is en moet aantrekkelijk zijn
en blijven om te wonen, te werken, om voedsel te produceren en om te recreëren. Ons
platteland is drager van veel natuurkwaliteit, leverancier van (drink)water, producent
van ons eten en bieder van groene gezondheid. Daarnaast weerspiegelt het landschap
ook onze cultuur. Een toekomstbestendig platteland is sociaaleconomisch vitaal, met
blijvend ruimte voor een duurzame, sterke landbouw. Dat is waar het NPLG voor staat.
Om dat te bereiken is een forse transitie noodzakelijk die we samen vorm moeten geven
via een waardig en fatsoenlijk transitieproces en door voortdurend oog te houden voor
de menselijke maat. We staan voor een grote opgave in het landelijk gebied en de urgentie
groeit. De natuurlijke grenzen van onze natuur, water en bodem worden overschreden
en de gevolgen van klimaatverandering worden steeds sterker voelbaar. Een deel van
de natuur in Nederland staat er op dit moment niet goed voor. Om duurzaam gebruik
te kunnen blijven maken van ons platteland zullen we ons weer moeten laten leiden
door het water- en bodemsysteem. We moeten de grote opgaven voor klimaat, water, stikstofreductie
en natuur hierbij niet los van elkaar aanpakken, maar juist gezamenlijk, in een integrale
benadering.
De opgaven in het landelijk gebied werken ook door in onze hele maatschappij en economie.
De huidige staat van natuur en de invloed van stikstof daarop heeft een grote impact
op de beperkte mogelijkheden voor vergunningverlening. Dit heeft de uitspraak van
de Raad van State met betrekking tot de bouwvrijstelling ook laten zien, waarover
het kabinet de Kamer parallel informeert. Door samen aan de slag te gaan maken we
het mogelijk om een balans te vinden. Dit gaat ook over andere grote opgaven zoals
de energietransitie, de omslag naar een duurzame industrie en het woningtekort. Tegelijkertijd
is de sociale, culturele en economische impact van de opgave waar we in het landelijk
gebied voor staan voor burgers, ondernemers en maatschappij van grote betekenis. Wij
hebben begrip voor de vragen en onrust die dit met zich meebrengt.
Een zorgvuldige balans is nodig: de urgente opgaven op het gebied van natuur, water
en klimaat vragen om met snelheid tot een oplossing te komen. Dit kan echter niet
zonder draagvlak, samenwerking en dialoog met bedrijven, burgers en ondernemers, waaronder
boeren. De heer Remkes heeft nogmaals duidelijk gemaakt dat hiervoor een andere manier
van werken nodig is om tot gedragen oplossingen te komen. Dit heeft ook impact op
de integrale aanpak van het landelijk gebied. Het kabinet wil duidelijkheid bieden
over wat wel en niet kan en doet dat de komende periode onder andere via het NPLG.
Tegelijk maken we samen met medeoverheden de samenwerking concreter door in de gebiedsprocessen
met partijen uit te werken hoe de verschillende opgaven in een gebied het beste vorm
kunnen krijgen. Dit biedt ook een enorme kans: samen kunnen we een landelijk gebied
realiseren waar we prettig, veilig en gezond werken, wonen, ondernemen en recreëren.
Via deze brief, die ik stuur mede namens de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening (VRO) en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), concretiseren
wij het proces van het NPLG, maken wij inzichtelijk welke stappen de komende periode
gezet worden met medeoverheden en sectoren en wat daarvoor de kaders zijn. Dit sluit
ook aan bij de brief van de Minister van IenW over «Water en Bodem Sturend» die tegelijkertijd
naar de Kamer wordt verstuurd. Het kabinet geeft zo invulling aan de drie denklijnen
van de heer Remkes waarin hij een fasering in de integrale aanpak aanbrengt. Het NPLG
geeft hierin niet alleen invulling aan de gebiedsgerichte realisatie van de transitie
in het landelijk gebied tot aan 2030 (lijn 3), maar legt ook het fundament voor de
periode daarna. Dit is nauw verweven met een langjarig toekomstbeeld en perspectief
voor landbouw dat in het Landbouwakkoord wordt uitgewerkt (lijn 2), waarover de Minister
van LNV de Kamer parallel informeert. De komende maanden ligt de uitdaging voor om
deze verbinding samen met provincies en sectoren aan te gaan. Het kabinet werkt tevens
de aanbevelingen van de heer Remkes voor de noodzakelijke stappen op de korte termijn
uit, waaronder de aanpak piekbelasters en inzet op urgent natuurherstel (lijn 1).
NPLG in samenwerking met medeoverheden, sectoren en burgers
We staan voor de uitdaging om de landelijke ambities te vertalen naar wat er nodig
is in de verschillende gebieden in Nederland. De doelen waren (voor een deel) al bekend,
bijvoorbeeld doordat ze zijn vastgelegd in het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk
35 788, nr. 77). Dit is voor een belangrijk deel gebaseerd op Europese afspraken, zoals de Vogel-
en Habitatrichtlijnen (VHR) en de Kaderrichtlijn Water (KRW) en internationale afspraken
zoals het Klimaatakkoord van Parijs. De volgende stap is om de komende maanden per
gebied uit te werken wat hiervan de betekenis is. Dit kan overheden en ondernemers
helpen om sturing te geven aan de maatregelen die genomen moeten worden en de middelen
die we daarvoor inzetten.
De heer Remkes heeft benadrukt dat in de aanpak die het kabinet hiervoor kiest voortdurend
oog moet zijn voor de menselijke maat. De (landelijke) doelstellingen en kaders uit
onder andere het NPLG zijn vaak abstract, evenals begrippen zoals water en bodem sturend
of een aanpak voor piekbelasters. Dit vraagt om concreetheid, gesprek en transparantie
over wat de betekenis hiervan is voor een ondernemer, boer en bedrijf. Daarbij gaat
het niet alleen om de participatie in gebiedsprocessen of het Landbouwakkoord, maar
juist ook om duidelijkheid voor én gesprek met individuele agrarische ondernemers,
inwoners en betrokkenen in het landelijk gebied.
In aansluiting op de adviezen van de heer Remkes is het daarom van belang dat er vanuit
de overheid aandacht is voor de vertaling van de verschillende transitiepaden naar
de situatie van de individuele agrarische ondernemer, waarin de mogelijkheden, kansen
en beperkingen die er gelden voor zijn omgeving en bedrijf duidelijk zijn. Daarbij
hoort ook dat het kabinet duidelijkheid geeft over de bijdragen van sectoren zoals
mobiliteit en industrie. Deze sectoren maken ook onderdeel uit van de puzzel die gelegd
wordt in het landelijk gebied. Welke stappen hiervoor gezet moeten worden, zowel in
landelijk beleid als in de gebiedsprocessen, werken wij de komende periode uit.1
Ik benadruk dat de opgaven zorgvuldigheid en tijd vragen en zie dat dit ook tot spanning
kan leiden met de gewenste duidelijkheid die veel ondernemers juist nu graag van de
overheid willen krijgen.
Vervolgstappen in de samenwerking
Het kabinet hecht er daarom waarde aan de vervolgstappen in nauwe samenwerking met
provincies, waterschappen, gemeenten, sectoren en ondernemers en burgers in de gebieden
te zetten. Elk van deze partijen heeft daarbij zijn eigen verantwoordelijkheden, kennis
en expertise. De provincies hebben als gebiedsautoriteit voor het landelijk gebied
een belangrijke rol om in de gebiedsprocessen samen met de medeoverheden en gebiedspartners
de maatregelen uit te werken om de NPLG-doelen te realiseren. Daarom wordt het NPLG
als interbestuurlijk programma ontwikkeld en voeren we dit uit als Rijk, samen met
provincies, waterschappen en gemeenten. Sector- en ketenpartijen, financiële partijen,
ondernemers en burgers zijn nadrukkelijk onderdeel van de transitie van het landelijk
gebied. Betrokken partijen moeten gelijkwaardig aan tafel zitten. Het kabinet ziet
het als de verantwoordelijkheid van Rijk en provincies om te zorgen voor de juiste
ondersteuning.
De opgaven uit het NPLG vormen een integraal onderdeel van de «ruimtelijke puzzel»
die landelijk moet worden gelegd om in de gebieden ontwikkelruimte te geven aan alle
doelstellingen en ambities op rijksniveau. De opgaven zullen dan ook meegenomen worden
in de provinciale uitvraag die de Minister voor VRO voorbereidt als uitwerking van
het ruimtelijk beleid in het programma NOVEX.
Iteratief proces
De invulling van de opgaven in de gebieden is een iteratief proces. Dat betekent dat
niet alles in één keer af hoeft te zijn en dat een lerende aanpak passend is. Bij
de ontwikkeling van de gebiedsprogramma’s zullen de regionale doelen en keuzes per
gebied steeds verder verfijnd en bijgesteld worden. De provincies leveren op 1 juli
2023 een eerste toetsbare versie op. Na toetsing en bijstelling (zoals verderop in
deze brief toegelicht) stelt elk college van gedeputeerde staten de eerste versie
van het gebiedsprogramma vast.
Maar ook op 1 juli kan en hoeft niet alles al compleet zijn uitgewerkt. Deels kan
dit ook de jaren daarna gebeuren. We werken de gebiedsprogramma’s gezamenlijk langjarig,
cyclisch en iteratief uit met aandacht voor reflectie, inbreng van nieuwe kennis,
aanpassing en leren van elkaar. Bovenstaande notie is van belang, omdat dit medebepalend
is voor de dynamiek in de ontwikkeling van de gebiedsprogramma’s. Voor de versie van
juli 2023 ligt het accent enerzijds op het doorgronden van de opgaven in het gebied
en het maken van een aantal grote strategische keuzes. En anderzijds op het selecteren
van concrete maatregelen voor concrete locaties voor de meest urgente doelen, zoals
in beekdalen, veenweiden en rondom stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Die maatregelen
moeten binnen de grotere keuzes passen. Daar hoort ook een onderbouwing van het doelbereik
en financiële calculatie bij. Zo bieden we flexibiliteit voor de lange termijn, maar
behouden we grip op tastbare resultaten in de komende maanden.
Hier zijn wel goede afspraken voor nodig, onder meer over de onontkoombaarheid van
de aanpak en samenwerking tussen overheden en sectoren. Belangrijke randvoorwaarde
is dat het kabinet er zeker van wil zijn dat de ambities van het NPLG worden gerealiseerd.
Dit is ook noodzakelijk met het oog op onze ambitie voor een vitaal en toekomstbestendig
platteland, daadwerkelijk natuurherstel, borging van vergunningen en voor verdere
toestemmingsverlening voor economische en maatschappelijke activiteiten. Daarom worden
de definitieve regionale doelen in de gebiedsprogramma’s en in bestuurlijke afspraken
met provincies vastgelegd. Met vaststelling van het gebiedsprogramma binden provincies
zichzelf alvast aan deze doelstellingen. Het Rijk neemt de regionale doelen vervolgens
kaderstellend op in het programma NPLG. Wij betrekken uw Kamer bij dit iteratieve
proces, bijvoorbeeld bij publicatie van de indicatieve provinciale doelen in begin
2023, zodat het kabinet de opvattingen van uw Kamer kan betrekken bij de te zetten
stappen richting vaststelling van het NPLG.
Op dit moment is het kabinet met de provincies in gesprek om te komen tot een mechanisme
voor een indicatieve verdeling van de het beschikbare budget in het Transitiefonds
Landelijk Gebied en Natuur. Met publicatie van de indicatieve doelen in het NPLG in
begin 2023 wil het kabinet ook een budgetindicatie afgeven per provincie, gebaseerd
op de opgaven in die provincie.
Ontwikkeldocument NPLG
In verschillende provincies worden al waardevolle stappen gemaakt in de gebiedsprocessen
om te komen tot integrale gebiedsprogramma’s voor juli volgend jaar. Het kabinet wil
de provincies hierin zo veel mogelijk faciliteren. De provincies ontvangen daarom
een ambtelijk ontwikkeldocument NPLG. Dit document biedt de basis voor wat de gebiedsprogramma’s
op 1 juli 2023 moeten opleveren. Het geeft handvatten aan de provincies, gemeenten
en waterschappen om samen met sectoren integraal aan de verschillende opgaven (natuur,
water, klimaat, groenblauwe dooradering) te werken in de gebiedsprocessen. Zo bevat
het ontwikkeldocument onder meer de landelijke doelen, een eerste concretisering van
de structurerende keuzes en een beschrijving van de governance. Daarnaast ontvangen
de provincies een document met een handreiking voor de gebiedsprogramma’s en het document
Spelregels Meerjarenprogramma Transitie Landelijk Gebied.2 De spelregels geven inzicht in de procesgang en de vereisten voor aanvragen voor
financiële rijksbijdragen uit onder meer het Transitiefonds. In pilots gaan Rijk en
provincies de handreiking en spelregels toepassen op een aantal praktijkcasussen.
In de handreiking is in samenwerking met provincies, waterschappen en gemeentes opgesteld
wat het minimale niveau van uitwerking van de gebiedsprogramma’s op 1 juli 2023 moet
zijn. We bekijken steeds samen – bijvoorbeeld bij het ijkmoment in januari – of deze
minimale vereisten goed werkzaam zijn om tot goede gebiedsprogramma’s te komen of
dat bijvoorbeeld aanpassing van de handreiking nodig is.
Wij willen benadrukken dat het ontwikkeldocument geen definitieve keuzes voorschrijft.
Het heeft als doel heeft om provincies in deze fase van het proces zo veel mogelijk
te voorzien van input en richtlijnen om met de partners in de gebieden aan de slag
te kunnen en samen tot verdere invulling te komen. De ontwikkeling van gebiedsprogramma’s
is namelijk een adaptief proces. Een werkwijze van reflectie, aanpassing aan veranderende
contexten, inbreng en ontwikkeling van nieuwe kennis en inzichten – zoals uit het
Landbouwakkoord – en voortdurend van elkaar leren en optimaliseren doet recht aan
wat een transitie vraagt. Het Rijk wil deze manier van werken ondersteunen, het ontwikkeldocument
is daarin een volgende stap. Inzichten uit de gebiedsprocessen zullen worden benut
bij het opstellen van het uiteindelijke programma NPLG.
Gebiedsgericht werken centraal
Het is belangrijk om heel precies oog te hebben voor de grote verschillen tussen gebieden
in Nederland. Die verschillen gaan bijvoorbeeld over de bodemgesteldheid, de beschikbaarheid
en de kwaliteit van water of de nabijheid van Natura 2000-gebieden. Per gebied (denk
aan zandgronden, veenweidegebieden of kleigebied) kunnen andere maatregelen nodig
zijn om bijvoorbeeld te hoge uitstoot, uitspoeling en watergebruik terug te dringen.
De gebiedsgerichte omstandigheden hebben dus impact op wat er wel en niet kan in een
gebied. Dit geldt onder andere voor het ruimtegebruik door de landbouw, waarbij de
ontwikkelrichtingen voor ondernemers en sectoren zullen verschillen tussen regio’s.
In de gebiedsprogramma’s zal dit verder worden uitgewerkt.
Ook in het ontwikkeldocument staat gebiedsgericht, integraal werken centraal. Een
integrale aanpak is effectiever omdat slim gekozen maatregelen meerdere doelen gecombineerd
kunnen dienen, terwijl onderling negatieve effecten zo veel mogelijk worden voorkomen.
Groenblauwe dooradering is een goed voorbeeld van een maatregel die ingezet kan worden
voor realisatie van meerdere doelen. Een ander voorbeeld is het realiseren van extra
(extensief beheerd) permanent grasland: dit draagt niet alleen bij aan de biodiversiteit,
maar is het ook positief voor de bodem- en waterkwaliteit en de vastlegging van koolstof.
In beekdalen op zandgronden zal waterbuffering en het bereiken van KRW-doelen maatgevend
zijn, maar ook bijdragen aan het bereiken van natuurdoelen; in de veenweidegebieden
zal het terugdringen van veenoxidatie ook positief effect hebben op natuur- en waterkwaliteit;
en extensivering draagt bij aan het bereiken van zowel de stikstof- als klimaatdoelen.
Met één aanpak hoeven we zo min mogelijk aan te kloppen met aanvullende opgaven bij
boeren, bedrijven en inwoners. Tot slot wordt de samenhang gezocht met opgaven op
wonen, industrie en energie in het gebied.
Het is van belang dat er voor de agrarische sector bruikbare landbouwgrond is en blijft.
In lijn met het advies van de heer Remkes mag de agrarische sector niet het sluitstuk
zijn in de discussie over ruimte. Beschermen van bruikbare landbouwgrond moet in de
gebiedsprocessen nadrukkelijk aandacht krijgen. We stellen hiervoor uitgangspunten
op. Deze uitgangspunten zullen in samenhang en parallel met de gebiedsprogramma’s
en de provinciale uitwerking in het Programma NOVEX worden opgesteld, binnen de kaders
van het NPLG en Kamerbrief Water en Bodem Sturend en door de Ministeries van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), IenW en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)
gezamenlijk (Kamerstukken 27 625 en 30 015, nr. 592).
In samenhang met Landbouwakkoord en Brief Water en Bodem Sturend
Om invulling te geven aan de ambities van het NPLG is het nodig om alle partijen,
zoals ondernemers, boeren en burgers, een duidelijke rol te geven bij de stappen die
nodig zijn voor de toekomst de landbouw en landelijk gebied. De agrarische sector
is in dit verhaal onmisbaar, vanuit zijn rol als duurzame voedselproducent, beheerder
van (agrarische) natuur, groenblauwe dooradering en vanuit sociaal-cultureel perspectief.
De uitwerking van het NPLG hangt daarom nauw samen met de brief van de Minister van
LNV over de toekomst van de landbouw en het Landbouwakkoord dat de Minister van LNV
samen met partijen vormgeeft.
Een van de onderdelen van het Landbouwakkoord is het neerleggen van een gezamenlijke
visie over de toekomst van de Nederlandse landbouw, zowel regionaal, nationaal, binnen
Europa als mondiaal. Daarbij worden afspraken gemaakt over de betekenis hiervan voor
sectoren en verdienvermogen, net als de ondersteuning door overheid en keten. Deze
onderdelen zullen uitgewerkt worden binnen de randvoorwaarden van natuur, water, bodem
en klimaat. Het Landbouwakkoord zal worden afgesloten binnen de kaders en doelen vanuit
de NOVEX, het NPLG en de Kamerbrief Water en Bodem Sturend.
De uitwerking van de doelen en structurerende keuzes in het NPLG en het vormgeven
van de gebiedsprocessen is een iteratief proces, waarop het Landbouwakkoord belangrijke
input geeft. Daar waar het Landbouwakkoord bijvoorbeeld invloed heeft op de uitwerking
van de structurerende keuzes uit het NPLG of het NOVEX-programma, wordt de uitwerking
van de structurerende keuzes in de verdere toepassing daarvan hierop aangepast of
toegevoegd. Voor de Brief Water en Bodem Sturend wordt ruimte geboden om dit uit te
werken in de gebiedsprocessen via «comply or explain».
Doelstellingen NPLG
Zoals eerder aangegeven komen de landelijke doelen voor water, klimaat en natuur onder
meer voort uit het coalitieakkoord en (inter)nationale afspraken. Het gaat om de volgende
doelen:
Natuur en stikstof
Voor natuur gaat het om de wettelijke verplichtingen van de Europese VHR. De hoofddoelstelling
van de VHR is het op termijn realiseren van een gunstige staat van instandhouding
voor alle beschermde habitattypen en soorten. Om hier in de gebiedsprocessen invulling
aan te kunnen geven is een concretisering van deze hoofddoelstelling nodig: wat betekent
een gunstige staat van instandhouding en hoe en wanneer bereiken we dit? Het uitgangspunt
is om zo veel als mogelijk in te zetten op functiecombinatie en niet op eenzijdig
gebruik. Daardoor kan een zo groot mogelijk deel van de opgave met natuurinclusieve
landbouw, agrarisch natuurbeheer of landschapsgrond worden ingevuld en kan aan de
natuurdoelstellingen worden voldaan met behoud van een agrarisch perspectief. De natuurkwaliteitsopgave
verschilt per gebied en zal zowel kwantitatief als kwalitatief nog nader worden uitgewerkt.
In de Europese biodiversiteitsstrategie is een streefdoel opgenomen dat ambieert dat
in 2030 30% van de VHR-opgave wordt gerealiseerd. Deze 30% staat niet gelijk aan 30%
extra natuur areaal, maar aan de overbrugging van 30% van het gat naar het realiseren
van een gunstige staat van instandhouding voor alle beschermde habitattypen en soorten.
Dit streefdoel staat nog niet vast en kan nog wijzigen, maar wordt mogelijk binnen
enkele jaren wettelijk vastgelegd in de Verordening natuurherstel. In de gebieden
is boven op de uitvoering van bestaande afspraken uit het Natuurpact hiervoor meer
natuurinclusieve landbouw en meer inzet op natuurherstel nodig. In de komende periode
werkt het Rijk samen met de provincies nader uit wat deze opgave van 30% precies behelst
en hoe deze ingevuld kan worden. Provincies kunnen bij het invullen van deze opgave
rekening houden met de samenhang met de landbouwtransitie en het bijbehorend verdienvermogen
van de boer. Om invulling te geven aan de ambitie van 30% natuurherstel ga ik samen
met mijn collega van LNV werken aan een breed gedragen uitwerking, samen met agrarische
sectoren, natuurorganisaties en provincies.
Voor de drukfactor stikstof gaat het om de landelijke doelstelling dat 74% van het
areaal van de voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden in 2030 onder
de KDW moet zijn gebracht. Ten aanzien van het stikstofdoel voor 2030 zullen er twee
ijkmomenten in 2025 en 2028 worden uitgewerkt.
Zoals is aangegeven in de kabinetsreactie op het advies van de heer Remkes 14 oktober
jl. gaat het kabinet onderzoeken hoe en zo ja, wanneer de wettelijke verankering van
de KDW in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering te vervangen is door een andere
juridisch houdbare systematiek. Daarbij is de staat van de natuur bepalend. Wij starten
hiermee in december dit jaar en verwachten hier een jaar voor nodig te hebben.
Water
Voor de wateropgave geldt dat de KRW een Europese richtlijn is (2000) die voorschrijft
dat de biologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater aan bepaalde eisen
moet voldoen. Dat geldt ook voor de chemische kwaliteit en de hoeveelheid grondwater.
Er mag geen belemmering zijn voor het behalen van doelen voor drinkwater, oppervlaktewater-
en grondwaterafhankelijke natuurgebieden. Uiterlijk in 2027 moet Nederland alle maatregelen
hebben genomen die nodig zijn om te komen tot gezonde aquatische ecosystemen.
Klimaat: landbouw en landgebruik
Om de nationale klimaatdoelstelling van ten minste 55% emissiereductie in 2030 te
realiseren, zijn voor de sectoren industrie, elektriciteit, gebouwde omgeving, mobiliteit,
landbouw en landgebruik indicatieve restemissiedoelen voor 2030 bepaald. Restemissiedoelen
geven de hoeveelheid uitstoot weer die er in 2030 nog per sector overblijft. Voor
de verschillende sectoren bedragen de restemissies voor de broeikasgassen, uitgedrukt
in CO2-equivalenten, indicatief:
– Gebouwde omgeving: 11,2–10 Mton (opgave 7,2 Mton3).
– Mobiliteit: 24,9–23,7 Mton (opgave 3,3–3,5 Mton).
– Industrie: 35,3–34,4 Mton (opgave 5–5,9 Mton)
– Elektriciteit: 20,5–6,1 Mton (opgave 0,5–2 Mton)
– Landbouw: 18,9 Mton (opgave 6,7 Mton)
– Landgebruik: 2,7–1,8 Mton (opgave 0,8–1,7 Mton)
De landbouw heeft reeds een indicatief restemissiedoel van 18,9 Mton in 2030. Voor
de veehouderij en de akkerbouw voor wat betreft mestaanwending betekent dit een reductieopgave
van 5 Mton CO2-equivalenten in 2030. Voor het landgebruik is een indicatief restemissiedoel van
1,8–2,7 Mton CO2-equivalenten in 2030 bepaald. Het gaat hierbij om veenweidegebieden, landbouwbodems
en bomen, bossen en natuur. De opgaven en restemissiedoelen voor de verschillende
sectoren zijn opgenomen in het ontwerp-beleidsprogramma klimaat4, evenals de beleidspakketten waarmee die doelen moeten worden gerealiseerd. Voor
de landbouw en het landgebruik is het NPLG daar een belangrijk onderdeel van.
Groenblauwe dooradering
Om bovenstaande hoofddoelen te realiseren is in de startnotitie NPLG gekozen om een
ondersteunende doelstelling op te nemen voor 10% groenblauwe dooradering in het landelijk
gebied. Naast de hoofddoelen draagt groenblauwe dooradering ook bij aan een bredere
landschappelijke kwaliteit en een veerkrachtiger agrarisch gebied. Dit gebeurt door
het stimuleren van bestuiving, plaagreductie, bodemverbetering en het bieden van bescherming
tegen weersextremen, als hitte en droogte. De doelstelling is uitgewerkt binnen het
Aanvalsplan Landschap door een brede coalitie van partijen waaronder boerenorganisaties,
natuur- en landschapsorganisaties en overheden. Het sluit ook aan op de Europese Biodiversiteitsstrategie
en de Bossenstrategie.
Uitwerking gebiedsprogramma’s: tijdlijn
De komende periode werken we samen aan de volgende onderdelen en bouwstenen:
November ’22–begin ’23: gezamenlijk uitwerken regionale doelen en structurerende keuzes
De komende maanden wordt toegewerkt naar de indicatieve provinciale en regionale vertaling
van de landelijke doelen. Daarbij wordt ook zo veel mogelijk in beeld gebracht op
welke wijze landelijk (generiek) beleid bij kan dragen aan de doelstellingen. Momenteel
werkt het kabinet aan een proces voor het zorgvuldig betrekken van de juiste belanghebbenden
hiervoor. Het gaat in het bijzonder om een provinciale verdeling van de landelijke
broeikasgas- (CO2-, lachgas- en methaan-)opgave voor de veehouderij en akkerbouw (mestaanwending in
de akkerbouw)5 en de verdeling van de (extra) VHR-opgave voor natuur, waaronder het extra benodigd
(agrarisch) natuurareaal. Voor water is de regionale vertaling al bekend, evenals
voor de hectareopgave voor het (resterende deel van het) Natuurnetwerk Nederland.
Deze zijn reeds aangegeven in de startnotitie NPLG. Wanneer in begin 2023 de indicatieve
provinciale/regionale doelen bekend worden gemaakt, kunnen de provincies hier vervolgens
in hun gebiedsprocessen verder mee aan de slag.
De doelen zijn een duidelijk «wat». Voor het hoe om deze doelen te bereiken zal het
NPLG structurerende keuzes bevatten. Dit zijn beleidsuitspraken over de wenselijkheid
en onwenselijkheid van (nieuwe) activiteiten in het landelijk gebied. Deze structurerende
keuzes helpen om concretere invulling te geven aan de opgaven. Dit resulteert in een
ruimtelijke strategie op hoofdlijnen, die de ontwikkelrichting van gebieden aangeeft.
Het gaat bijvoorbeeld om de invulling van water en bodem sturend, overgangsgebieden
rondom Natura 2000-gebieden en het inpassen van groenblauwe dooradering. In het ontwikkeldocument
NPLG is een eerste concretisering van deze structurerende keuzes als basis voor de
provincies meegegeven. Deze basis werken we de komende maanden gezamenlijk verder
uit, invulling vindt onder andere plaats in de gebiedsprocessen. De te maken keuzes
sluiten ook aan bij de «water en bodem sturend brief» zoals die door de Minister van
IenW tegelijk met uw Kamer wordt gedeeld.
Het kabinet zal de Kamer begin 2023 over de voortgang en (tussen)uitkomsten berichten
op de provinciale doelen en structurerende keuzes. Verdere uitwerking van de indicatieve
provinciale doelen en keuzes vinden vervolgens voor het belangrijkste deel plaats
in de gebiedsprocessen van de provincies, zoals hieronder beschreven.
Tegelijkertijd zal het kabinet ook de indicatieve emissiereductiedoelen voor onder
andere de sectoren mobiliteit en industrie bekend maken. Het proces hiertoe is in
de brief van 9 september jl. toegelicht.
IJkmoment januari 2023
Het is voor alle betrokkenen van belang om concrete stappen te zetten in het ontwikkelen
van het NPLG en gebiedsprogramma's. Om de voortgang hiervan in beeld te brengen last
het kabinet in januari 2023 een ijkmoment in. Samen met overheden en maatschappelijke
partners wordt gekeken wat de voortgang is, en wat er eventueel extra nodig is om
tot een eerste toetsbare versie van de gebiedsprogramma’s en een eerste ontwerpversie
van het NPLG te komen in juli 2023.
Andere opgaven op bijvoorbeeld het terrein van volksgezondheid, dierziekten en zoönosen,
geurhinder en fijnstof lopen mee in het gebiedsproces. Voor luchtkwaliteit en leefbaarheid,
waaronder geur, geldt bovendien dat deze niet mogen verslechteren en waar nodig te
verbeteren. Veranderingen in landgebruik die gepaard gaan met het realiseren van de
NPLG-doelen zijn in veel gevallen een belangrijke kans om een positieve bijdrage aan
deze opgaven te leveren. Zo geeft het kabinet ook invulling aan «de gehele bocht»
van het rapport van de heer Remkes, waarbij hij naast de opgaven voor klimaat, water,
natuur en bodem, ook gezondheid, dierwelzijn en cultuur benoemt.
Tot aan juli 2023: provinciale gebiedsprogramma’s
Het kabinet geeft nadrukkelijk ruimte aan de provincies om zelf in de gebiedsprogramma’s,
in goed overleg met alle betrokkenen, concrete invulling te geven aan de doelen, keuzes
en kaders van het NPLG. Hier ligt dus ruimte om per gebied maatwerk te leveren. De
nu bekende doelen en keuzes en die van begin 2023 zijn bedoeld om richting te geven
aan de gebiedsprocessen. De doelen en keuzes worden definitief gemaakt ná aanlevering
van de toetsbare gebiedsprogramma’s op 1 juli 2023.
Vanuit het ontwikkeldocument NPLG kunnen de provincies voortbouwen op de richtinggevende
stikstofemissiedoelstelling per provincie zoals die bij hen bekend zijn. Hoe en waar
deze emissies worden gereduceerd is aan provincies. Zo vormt zich van onderop een
ruimtelijk beeld per provincie, dit is in lijn met het advies van de heer Remkes.
Daarbij staan de uitgangspunten van het NPLG centraal, zoals water en bodem sturend,
de instandhoudingsdoelen van de VHR en de nationale doelstellingen (waaronder de landelijke
stikstofdoelstelling van 74% onder de KDW in 2030, inclusief de twee ijkmomenten in
2025 en 2028).
Zoals op 14 oktober aangegeven is, is de heer Remkes’ advies (Kamerstukken 30 252 en 35 334, nr. 35) gevolgd om de stikstofkaart van tafel te halen. Zijn aanbeveling is om zo snel mogelijk
regionale kaarten te maken. Het kabinet hecht sterk aan de provincie als gebiedsregisseur.
Het Rijk zal provincies hierbij zoveel als mogelijk ondersteunen door het beschikbaar
stellen van instrumentarium, tools en data waarmee de inzichten en voorstellen uit
de gebiedsprocessen nader onderbouwd en geduid kunnen worden.
Het kabinet vindt het van belang dat de mate waarin het NPLG en de gebiedsprogramma’s
leiden tot doelbereik stevig wordt onderbouwd en dat dit getoetst wordt. Er zijn daarom
zowel voor als na 1 juli 2023 diverse toetsingsmomenten ingericht. Dit leidt waar
nodig tot bijstelling van het NPLG en gebiedsprogramma’s. De provincies zullen bijvoorbeeld
goed moeten omschrijven wat de sociaal-economische effecten van maatregelen zullen
zijn en op welke wijze het beleid hierop kan worden aangepast. Daarom voeren provincies
een sociaal-economische impactanalyse uit in de integrale gebiedsprogramma’s.
De ecologische autoriteit toetst de wetenschappelijke onderbouwing en daarmee juridische
robuustheid van de natuurdoelanalyses. De natuurdoelanalyses zijn analyses van de
best beschikbare ecologische informatie over de stand van zaken van stikstofgevoelige
Natura 2000-gebieden in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen. Daarbij zijn
de eerder opgestelde gebiedsanalyses het startpunt, waaraan nieuw beschikbare relevante
informatie uit monitoring en veldonderzoek wordt toegevoegd. Deze analyses bevatten
ook een beoordeling van de geconstateerde en de verwachte effecten van de uitgevoerde
en geprogrammeerde maatregelen. Het is belangrijk dat daarbij ook gebruik wordt gemaakt
van de meest recente gebiedskennis. De situatie per stikstofgevoelig Natura 2000-gebied
en de effecten van gerealiseerde stikstofreductie in combinatie met natuurherstel
worden daarom in samenhang ecologisch beoordeeld. Voor het opstellen van de natuurdoelanalyses
wordt gestreefd naar afronding eind 2022. De uiterlijke datum waarop de natuurdoelanalyses
afgerond moeten zijn is 1 april 2023. Deze beoordeling van de natuurdoelanalyses vindt
plaats vanaf december dit jaar.
Voorbij juli 2023
Na juli 2023 worden de provinciale gebiedsprogramma’s getoetst door de ecologische
autoriteit en beoordeelt het Rijk de gebiedsprogramma’s integraal. Het Rijk ziet er
daarbij op toe of aan de vereisten van de handreiking voor gebiedsprogramma’s wordt
voldaan,6 of het advies van de ecologische autoriteit is meegenomen en of de programma’s –
in samenhang met de Rijksmaatregelen – tot integraal doelbereik leiden op de doelstellingen
van het NPLG. Aan de kennisinstellingen (het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL),
Wageningen University & Research (WUR) en het RIVM) wordt gevraagd hiervoor een doorrekening
op doelbereik te doen. Bij de integrale beoordeling worden door de overheden ook de
uitkomsten van de sociaaleconomische impactanalyse gewogen: er wordt gekeken of de
uitkomsten van deze analyses een aanvulling van de aanpak vragen. Na toetsing en eventuele
bijstellingen worden de gebiedsprogramma’s vastgesteld door Gedeputeerden Staten (verwachting
tweede helft 2023).
Het Rijk beoordeelt of de programma’s voldoende basis vormen voor de aanvraag van
rijksbijdragen. Dit betekent dat gekeken wordt naar het brede doelbereik NPLG (op
de klimaat-, water- en natuurdoelen en de verduurzaming van de landbouw in relatie
tot deze opgaven) in samenhang met de beschikbare middelen en het halen van de mijlpalen.
Daarnaast zal een lerende evaluatie van het NPLG uitgevoerd worden als onderdeel van
het adaptieve en cyclische proces van het NPLG. Er is gestart met het in kaart brengen
van de onderzoeksmogelijkheden. Uitwerking van het ontwerpprogramma NPLG gebeurt tot
medio 2023, waarna wij het ontwerpprogramma met de Kamer zullen delen. Naar verwachting
wordt het NPLG tweede helft 2023 vastgesteld.
Onontkoombaarheid
Het kabinet staat voor de verantwoordelijkheid dat de doelstellingen van het NPLG
onontkoombaar gerealiseerd worden. Uiteindelijk gaat het er om dat de maatregelen
daadwerkelijk worden uitgevoerd en effect hebben op natuurherstel, verbetering van
waterkwaliteit en het tegengaan van klimaatverandering. Onontkoombaarheid is ook essentieel
voor de mogelijkheden voor vergunningverlening: zo zal de stikstofbelasting op de
natuur teruggedrongen moeten worden opdat er meer ruimte voor nieuwe activiteiten
ontstaat. De borging hiervan is een belangrijk onderdeel van het gesprek tussen Rijk,
provincies en sectoren, juist wanneer dit pijnlijke of lastige keuzes vraagt.
Er kunnen diverse redenen zijn waarom resultaten in de gebiedsprocessen achterblijven
bij de afspraken en verwachtingen. Daarom is een voorspelbare bijsturingsladder nodig
tussen Rijk en provincies. Het Rijk gaat daarbij altijd eerst het gesprek aan, en
stuurt bij via het al dan niet uitkeren van middelen. Indien dat passender is, kan
ook bijgestuurd worden via eigen beleidsmaatregelen, afspraken met gemeenten in plaats
van met provincies, en waar nodig juridisch instrumentarium.
Overige voortgang
Monitoring
Naast de voorgenomen plannen voor het NPLG wil het kabinet de Kamer ten slotte via
deze brief berichten over de voortgang die plaatsvindt in de uitvoering van de Wet
stikstofreductie en natuurverbetering. Op verzoek van het Ministerie van LNV rapporteert
een onafhankelijk consortium bestaande uit het PBL, het RIVM en Wageningen University
& Research (WUR) periodiek over de voortgang van de stikstofreductie en natuurverbetering.
Op 24 oktober 2022 is de eerste stikstofrapportage gepubliceerd.7
Deze rapportage geeft inzicht in de uitgangssituatie in relatie tot de Wsn-doelen
en daarmee een beeld van de te realiseren stikstofopgave. In de rapportage is de historische
en verwachte ontwikkeling van de emissies en de neerslag van stikstof in beeld gebracht.
De rapportage is gebaseerd op concreet uitgewerkte maatregelen die op 1 mei 2020 bekend
waren. Dat was voordat de Wsn was aangenomen en de maatregelen worden getroffen. Het
NPLG dat nu wordt uitgewerkt, is ook nog niet meegenomen in die berekeningen. Deze
rapportage bevat ook nog geen doorrekening van de maatregelen die nu in uitvoering
zijn.8 Tot slot zijn (bij)effecten op stikstof van maatregelen die zijn genomen ná mei 2020
in het kader van de energietransitie niet meegenomen in deze rapportage. De doorrekeningen
van maatregelen die voortvloeien uit deze programma’s landen wel in volgende monitoringsrapportages.
Kanttekening bij de huidige rapportage is dat zij nog onderdeel is van de impactanalyse
die het RIVM uitvoert in relatie tot de rekenfout die is gebleken naar aanleiding
van de top 100 ammoniakuitstoters. De rekenfout heeft lokaal effect en mogelijk beperkte
gevolgen voor de conclusies van dit rapport. De exacte effecten worden nog onderzocht.
Vanaf eind 2023 zal het consortium de tweejaarlijkse rapportage opleveren over de
voortgang en gevolgen van de bron- en natuurmaatregelen. Eens in de zes jaar, vanaf
2026, wordt gerapporteerd over de landelijke staat van instandhouding van Natura 2000-gebieden.
De monitoring van de doelen van het NPLG en hoe zich dat verhoudt tot de monitoringsystematiek
op basis van de Wsn, wordt nader uitgewerkt en kan leiden tot een aanpassing of uitbreiding
van het verzoek aan het consortium.
Grondbank
In de realisatie van de landelijke opgaven voor natuur, water en klimaat is het van
belang om grondmobiliteit te creëren om ruimte te bieden aan het gebiedsproces. Zoals
op 10 juni 2022 met de Tweede Kamer in de brief «Perspectieven voor agrarische ondernemers»
(Kamerstuk 30 252, nr. 28) is gewisseld, speelt de nationale grondbank (NGB), als aanvulling op provinciale
grondbanken, daarin een belangrijke rol. Met het operationaliseren van de NGB wordt
invulling gegeven aan de motie van het lid Dik-Faber c.s. «pilot grondfonds stikstofaanpak»
(Kamerstuk 35 600, nr. 47). Inzet van de NGB is gekoppeld aan de gebiedsprogramma’s en gebiedsprocessen in
de provincies. De NGB speelt een rol bij de uitvoering van de versnellingsopties die
eerder dit jaar door de provincies zijn aangedragen (zie ook Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 161). Ook kan de NGB van betekenis zijn bij de uitvoering van het advies van de heer
Remkes van 5 oktober 2022 (bijlage bij Kamerstuk 30 252 nr. 34). Voor de aankopen door de NGB is in het Transitiefonds geen budget opgenomen.
Ten behoeve van aankopen in 2023 wordt met een eenmalige plafondcorrectie van de departementale
begroting van het Ministerie van LNV een budget van € 200 mln. beschikbaar gesteld.
Dit gebeurt via een plafondcorrectie waardoor de uitgaven- en verplichtingenruimte
van de LNV begroting wordt opgehoogd. De bedoeling is dat de plafondcorrecties intertemporeel
budgettair neutraal uitkomen. Voor de periode 2024–2035 wordt nog bezien hoe middelen
voor de NGB beschikbaar worden gesteld (zie de bijlage «kader beleidskeuzes uitgelegd»
bij deze brief). Bij verkoop kan sprake zijn van waardevermindering ten opzichte van
het aankoopbedrag. Dit verschil (afwaardering) wordt verrekend met het Transitiefonds
of andere bronnen (zoals het Natuurpact).
Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden
In de Hoofdlijnenbrief van 1 april 2022 (Kamerstukken 33 576 en 35 334, nr. 265) is aangekondigd dat het «Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige
waarden» zal worden vastgesteld. Na de nodige voorbereidingstijd is het besluit inmiddels
genomen en het zal op 26 november in werking treden9. De inhoud van het besluit is al geruime tijd bekend en daardoor kon er al rekening
mee worden gehouden in de natuurdoelanalyses die momenteel worden opgesteld. Het besluit
regelt het beschermen van habitattypen en soorten die ten onrechte in de oorspronkelijke
aanwijzingsbesluiten (met name uit de jaren 2009–2013) nog niet beschermd werden.
Het gaat om correcties (dus geen actualisering) van 101 aanwijzingsbesluiten.
Ter afsluiting
Samen met medeoverheden, landgebruikers, bewoners en andere maatschappelijke partners
wil het kabinet bouwen aan een ecologisch en sociaaleconomisch gezond en florerend
landelijk gebied. Dit vraagt om nauwe samenwerking, waarbij we continu met elkaar
bezig zijn om de aanpak verder te verfijnen en concretiseren. In dit iteratieve proces
zal het kabinet ook het gesprek met de Kamer blijven voeren om zo tot een breed gedragen
aanpak van het landelijk gebied te komen. De komende periode zullen vanuit het NPLG
een aantal belangrijke stappen gezet worden. Het gaat dan om:
• In begin 2023 informeert het kabinet de Kamer over de provinciale doelen voor klimaat
en natuur en de structurerende keuzes, tegelijk met de stikstofdoelen voor onder andere
industrie en mobiliteit.
• Sluiten van het Landbouwakkoord in het eerste kwartaal van 2023.
• De planMER voor NPLG wordt gelijktijdig met het ontwerp-NPLG gepubliceerd, naar verwachting
medio 2023.
• In juli 2023 hebben alle provincies de eerste provinciale gebiedsprogramma’s in concept
gereed.
• Na juli 2023 worden de gebiedsprogramma’s onder andere getoetst door de ecologische
autoriteit en beoordeelt het Rijk de gebiedsprogramma’s integraal. De gebiedsprogramma’s
en het NPLG worden tweede helft 2023 vastgesteld.
• De start van het meerjarenprogramma is voorzien vanaf 2024. Hierin is onder andere
het overzicht van de voortgang van maatregelpakketten (met de financiering) opgenomen.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof