Brief regering : Investeringen in Nederlandse Levensbeschouwelijke Universiteiten en beleidsreactie evaluatie financieringswijze ambtsopleidingen aan de Vrije Universiteit
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 990
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 november 2022
Van oudsher kunnen religieuze stromingen in Nederland van het Ministerie van OCW een
bijdrage krijgen voor het vormgeven van hun ambtsopleiding. Dit maakt het mogelijk
voor ambtsopleidingen, waaronder ook kleinere denominaties en nieuwere ambtsopleidingen,
om onderwijs en onderzoek te verzorgen en ambtsvoorgangers en geestelijk verzorgers
op te leiden. Dit dient een belangrijk maatschappelijk belang. Een groot deel van
deze ambtsopleidingen wordt verzorgd door de Vrije Universiteit (hierna: VU). Daarnaast
kent het hoger onderwijsstelsel vier levensbeschouwelijke universiteiten die specifiek
gericht zijn op het verzorgen van wetenschappelijk onderwijs voor een levensbeschouwelijk
ambt of beroep en wetenschappelijk onderzoek verrichten op levensbeschouwelijk terrein.
In deze brief geef ik graag de beleidsreactie op de evaluatie van de financieringswijze
van ambtsopleidingen aan de VU en deel ik graag met uw Kamer mijn investeringen in
de Nederlandse Levensbeschouwelijke Universiteiten.
1) Beleidsreactie evaluatie financieringswijze ambtsopleidingen aan de Vrije Universiteit
In 2017 is de wijze waarop de ambtsopleidingen aan de VU worden gefinancierd gewijzigd
om zo bij te dragen aan de onderlinge samenhang en kansen voor meer synergie en samenwerking
te benutten, passend bij de profilering van de VU. Als onderdeel van de indertijd
gemaakte afspraken, is deze nieuwe financieringswijze na vijf jaar geëvalueerd. Deze
evaluatie is onlangs uitgevoerd door Berenschot. Ik ben de onderzoekers van Berenschot
erkentelijk voor hun werk. Met deze brief stuur ik u het rapport van de evaluatie
toe en geef ik daarop mijn reactie. Daarmee kom ik tevens tegemoet aan mijn toezegging
uit het debat over de beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap van 30 juni jl.1
Sinds 2017 ontvangen de ambtsopleidingen aan de VU niet meer individueel een bijdrage
van het Ministerie van OCW maar ontvangt de VU hiervoor een structureel bedrag in
de rijksbijdrage.2 Voor de inzet van de lumpsumvoorziening stelt de VU kaders op met de betrokken seminaria.
Het doel van deze wijziging is het creëren van meer flexibiliteit en meer synergie
en samenwerking tussen de ambtsopleidingen en het bieden van een duurzame financiering.
De seminaria houden eigenaarschap over hun onderwijs en onderzoek en de VU heeft een
regierol om zich met de ambtsopleidingen (seminaria) in te zetten voor een dekkend
aanbod aan ambtsopleidingen in Nederland. Zo is met de VU afgesproken dat zij verantwoordelijkheid
draagt voor de academische kwaliteitswaarborging van de aan haar verbonden ambtsopleidingen.
Met de overgang naar de nieuwe financieringswijze is ook afgesproken dat het ambtsopleidingen
vrij staat om zich in de toekomst te verbinden aan een andere onderwijsinstelling
dan de VU, zonder medeneming van hun individuele financiering. Hier is echter verandering
in gebracht naar aanleiding van de gewijzigde motie van de leden Van der Molen en
Tielen waarmee het in 2019 mogelijk is geworden voor ambtsopleidingen om zich – met
medeneming van hun oorspronkelijke financiering uit 2016 – aan een andere instelling
te verbinden.3 De lumpsumvoorziening van de VU wordt dan gekort met dit bedrag. In 2019 is uw Kamer
geïnformeerd over de uitvoering van deze motie.4
De door Berenschot uitgevoerde evaluatie richt zich op de effecten van de wijziging
van de financieringswijze van de ambtsopleidingen. Het onderzoek heeft als doel om
te kijken welke voortgang is gemaakt in de afspraken en de beoogde doelen. Bij de
evaluatie zijn, als onderdeel van de opdracht, ook actuele ontwikkelingen zoals de
motie uit 2019 betrokken. Het onderzoek heeft tot slot ook als doel om vooruit te
kijken naar de wijze waarop de principes van de gemaakte afspraken duurzaam geborgd
kunnen worden.
Uit de evaluatie wordt duidelijk dat de beoogde doelen van de gewijzigde financieringssystematiek
in algemene zin zijn behaald. Het bekostigen van seminaria bij de VU via een structureel
bedrag als onderdeel van de VU rijksbijdrage (lumpsum) en het beleggen van de regie
bij de VU (voor facilitering, inhoud en kwaliteit) heeft onder andere geleid tot kwaliteitsborging,
expertiseontwikkeling en meer samenwerking. Voor een duurzame financieringsconstructie
achten de onderzoekers op een aantal aspecten een (lichte) wijziging of nadere vastlegging
van afspraken nodig om de principes van de nieuwe financieringswijze naar de toekomst
toe te kunnen blijven borgen. Onderzoekers noemen daarbij het structurele financiële
gat dat in de lumpsumvoorziening is ontstaan door het vertrek van het Orthodox seminarie
en de ongelijkheid die tussen seminaria is ontstaan als het gaat om het kunnen meenemen
van een oorspronkelijk bedrag uit 2016 bij een eventueel vertrek bij de VU (nieuwe
seminaria ontvingen immers toen nog geen financiering). De onderzoekers bevelen aan
om te kijken naar aanpassing van onderdelen van de huidige financieringswijze, zoals
naar de wijze waarop de financiering structureel en in de vorm van een lumpsum kan
worden uitgekeerd met inachtneming van de gevolgen van de motie uit 2019 en de wijze
waarop wordt omgegaan met situaties van uittreding en toetreding van nieuwe ambtsopleidingen.
Naar aanleiding van deze laatste aanbeveling wil ik de financiële kaders vanuit OCW
bijstellen. Ik hoog de lumpsumvoorziening voor de ambtsopleidingen op met 250.000 euro
structureel (inclusief de compensatie voor het vertrek een seminarie). Dit gegeven
de gewijzigde motie van de leden Van der Molen en Tielen die in 2019 tot uitvoering
is gebracht en in uitvoering zal blijven, en gezien het vertrek van het seminarie
voor Orthodoxie en de toetreding van twee nieuwe seminaria.
Deze middelen zijn bedoeld om de samenwerking succesvol voort te zetten en verder
te kunnen blijven werken aan de beoogde doelen en afspraken uit 2017 wat betreft samenwerking,
synergie en kwaliteitsborging. Zo kan de VU invulling blijven geven – vanuit haar
regierol – aan de academische kwaliteitswaarborging van de aan haar verbonden ambtsopleidingen
en aan het bevorderen van samenwerking. Ik zal de VU verzoeken om de inzet van deze
middelen uit te werken in de samenwerkingsafspraken met de aan haar verbonden ambtsopleidingen.
Daarin is het, in aansluiting op de evaluatie, ook van belang om mee te nemen hoe
de VU en seminaria omgaan met de situatie waarin eventuele nieuwe ambtsopleidingen
willen toetreden of aan de VU verbonden ambtsopleidingen willen uittreden.
Ik heb er vertrouwen in dat de bijstelling van de afspraken goed kan worden vormgegeven,
zoals daar in de evaluatie op wordt gewezen, en dat de VU en seminaria zich blijven
inzetten voor een gelijkwaardige samenwerking en meer synergie in het aanbod van ambtsopleidingen.
2) Investeringen in de Nederlandse levensbeschouwelijke universiteiten
Nederland kent vier kleine levensbeschouwelijke universiteiten die door de overheid
worden gefinancierd respectievelijk de Universiteit voor Humanistiek, de Protestantse
Theologische Universiteit, de Theologische Universiteit Apeldoorn en de Theologische
Universiteit Kampen. Zij zijn verenigd in het Netwerk van Levensbeschouwelijke Universiteiten
(hierna: NLU).
Zoals ik reeds heb aangekondigd in de beleidsbrief Hoger Onderwijs en Onderzoek5 investeer ik € 5 mln. structureel per jaar in de Nederlandse levensbeschouwelijke
universiteiten. Dit op basis van de conclusies uit het PwC rapport6 over de ontoereikende onderwijs- en onderzoeksbekostiging en gezien de verslechterende
financiële positie en de specifieke (financiële) knelpunten waarmee de NLU geconfronteerd
wordt. Structurele investeringen zijn nodig om deze financiële knelpunten aan te pakken,
om de basis van het onderwijs en onderzoek bij de NLU op peil te brengen en om de
maatschappelijke relevantie van het levensbeschouwelijk onderwijs en onderzoek te
versterken.
In heb de NLU verzocht om deze middelen strategisch in te zetten en hiervoor een samenwerkingsplan
uit te werken voor de periode 2023–2029. Dit samenwerkingsplan ontvang ik medio maart.
Ik heb de NLU gevraagd hierbij zoveel mogelijk aan te sluiten bij de doelen van de
investeringsrichtingen zoals die gelden bij de andere universiteiten, denk aan sectorplannen
en starters- en stimuleringsbeurzen. Ik geef hen echter wel de ruimte om de middelen
op maat te kunnen inzetten, passend bij hun kleinschaligheid. De respectievelijke
bedragen zijn aan de rijksbijdragen 2023 van de vier universiteiten toegevoegd conform
de verdeling die de NLU heeft voorgesteld op basis van het door hen eerder opgestelde
sectorbeeld. De definitieve vaststelling vindt plaats op basis van het genoemde samenwerkingsplan
dat een uitwerking vormt van het sectorbeeld. In het voorjaar 2023 zal ik het plan
met de NLU bespreken in een bestuurlijk overleg.
Ik heb er vertrouwen in dat deze structurele investering in de NLU, deze kleine waardevolle
instellingen, in staat zal stellen om de specifieke financiële knelpunten op te lossen
en de maatschappelijke relevantie van het levensbeschouwelijk onderwijs en onderzoek
te versterken.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.