Brief regering : Samen voor beter onderwijs, duidelijk over kwaliteit
31 293 Primair Onderwijs
31 289
Voortgezet Onderwijs
Nr. 652
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 november 2022
Inleiding – Oog voor de leerling
In deze brief zet ik mijn plannen op het vlak van toezicht in het funderend onderwijs
uiteen. Dat toezicht vind ik essentieel: we moeten gerichter en duidelijker zijn en
ook sneller met raad en daad klaarstaan op scholen waar hulp en verbetering nodig
is. Want als je kinderen naar de basisschool gaan of voor het eerst op de fiets naar
de middelbare school stappen, moet je er zeker van zijn dat ze goed onderwijs krijgen.
Dat zij goed leren rekenen, lezen en schrijven en leren wat de geschreven en ongeschreven
regels zijn in Nederland. Daar werken dag in, dag uit vele professionals aan. Leraren,
ondersteuners (van onderwijsassistenten tot conciërges en staf), schoolleiders en
besturen zetten zich samen met hart en ziel in voor goed onderwijs. Zij zijn het fundament
voor de ontwikkeling van leerlingen. Daarbij verdienen zij alle hulp en steun. En
onze leerlingen verdienen het om van hen het best mogelijke onderwijs te krijgen.
Ik heb daar het volste vertrouwen in en ik wil daar waar de overheid hen hier nog
beter in kan ondersteunen, die rol ook voor hen kúnnen spelen. Laten we samen onze
schouders zetten onder nog beter onderwijs.
Want we zien, ondanks ieders inzet, stagnerende en dalende trends in internationale
metingen van de prestaties van leerlingen in het Nederlandse funderend onderwijs.
Zo is Nederland in Pisa, het internationale onderzoek naar de leesvaardigheid van
vijftienjarigen, flink gezakt: van een wereldwijde 9e plaats met 513 punten in 2003
(ver boven het EU-gemiddelde) naar een 26e plaats met 485 punten in 20181 (significant onder het EU-gemiddelde).2 De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) wijst daar ook op, op het gebied
van de basisvaardigheden. Dat is voor iedereen, binnen en buiten het onderwijs, frustrerend.
En hoewel deels verklaarbaar, is dit niet zonder gevolgen voor hoe we jongeren klaarstomen
voor een mooie toekomst.
Gelijke kansen beginnen bij een stevige basis op school die voor iedereen op goed
niveau moet zijn, juist als je vanuit huis niet alles meekrijgt. Goed onderwijs is
het fundament onder onze samenleving waarbij iedereen de kans krijgt wat zijn leven
te maken. Waar we leerlingen zo opleiden dat ze zelfstandig bij kunnen dragen aan
een land waar we naar elkaar omzien en een goede boterham verdienen.
Ik heb in de afgelopen maanden in het onderwijs motivatie en vastberadenheid gevoeld
om samen de onderwijskwaliteit te verbeteren. Met onze opdracht om te zorgen voor
meer kansengelijkheid en een daarbij horende stevige basis, ligt er dus ook een stevige
opdracht voor ons. En hoewel de dalende trend en onze ambities makkelijk op te schrijven
zijn, hecht ik er aan nadrukkelijk aan te zeggen dat de context waarin onderwijsprofessionals
hun werk doen op zijn zachtst gezegd niet makkelijk is. Ik heb daar begrip en ontzag
voor. We zien dat het lerarentekort en de (nasleep van de) coronacrisis grote impact
hebben op scholen en besturen. Ook andere ontwikkelingen in de afgelopen jaren, zoals
de invoering van passend onderwijs en de opvang van vluchtelingenkinderen, vragen
veel van de flexibiliteit en inzet van iedereen die in het onderwijs werkt. Dat gebeurt
met de grootst mogelijke inzet en is gegeven de omstandigheden oprecht een prestatie
die ook alle waardering en erkenning verdient van de samenleving. Tegelijk legt dit
ook nog meer bloot dat de veelheid in de dagelijkse schoolpraktijk het soms ondoenlijk
maakt om nog meer inspanningen te leveren. Daarom zullen we met elkaar duidelijkheid
moeten scheppen over wat er wel of juist niet wordt (en kan worden) verwacht. Dat
zijn we aan alle leerlingen en mensen die in het onderwijs werken verplicht.
Voor mij staat voorop dat het van groot belang is voor onze leerlingen dat we continu
werken aan het beste onderwijs. Ik merk bij veruit de meeste leraren die ik spreek
dat dit voor hen niet alleen een inzet is, maar ook een enorme motivatie om dat elke
keer weer tot de uitkomst te maken. Dat vraagt naast de maximale inzet van onderwijsteams,
schoolleiders en besturen ook – en ook in grotere mate dan in het verleden – actieve
hulp, duidelijkheid, ondersteuning, waardering en hulp van de overheid. Wij moeten
er voor hen zijn, net zoals de leraar er voor de leerlingen is. Het is de overheid
die als stelselverantwoordelijke aan zet is om optimale randvoorwaarden te creëren,
zodat daarbinnen kwalitatief hoogwaardig onderwijs gegeven kan worden. Dit houdt in:
het opstellen van heldere normen voor onderwijskwaliteit, het zorgen voor voldoende
en goed opgeleide leraren, het bieden van concrete hulp op scholen die niet het gewenste
niveau halen, het beschikbaar stellen van voldoende financiële middelen en het borgen
van verantwoorde en herleidbare uitgaven. En daar waar het om welke reden dan ook
vastloopt of de omstandigheden om iets anders vragen, zullen we vanuit diezelfde overheid
ook helder moeten zijn over de randvoorwaarden in zo’n situatie in plaats van de andere
kant op kijken. Vervolgens is het van belang dat de overheid goed en kordaat toezicht
houdt op de kwaliteit van het onderwijs en ingrijpt waar nodig.
De afgelopen tijd is al een aantal plannen met de Kamer gedeeld om een kwaliteitsverbetering
in het funderend onderwijs in te zetten. De rol van de inspectie daarin is om toezicht
te houden op de kwaliteit van het onderwijs en in haar onderzoeken te laten zien waar
verbetering nodig en mogelijk is. Met de inspectie ben ik van mening dat we daarop
alle kansen moeten benutten.
In navolging van de ambities in het coalitieakkoord presenteer ik nu een volledige
agenda op ondersteuning en toezicht voor het funderend onderwijs, met zowel langetermijndoelen
als kortetermijnmaatregelen. Daarmee beoog ik een duidelijk kader voor de komende
jaren neer te zetten.
Initiatieven op bijvoorbeeld het verbeteren van de basisvaardigheden lopen inmiddels;
daarover ontvangt u binnenkort een eerste voortgangsrapportage. Extra aandacht voor
basisvaardigheden werkt alleen als we ook duidelijk zijn over wat we verwachten van
het onderwijs en waarop we dit beoordelen en ook leraren helpen met duidelijkheid
over het curriculum. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we daarvoor bereid moeten
zijn wissels om te zetten om het niveau van ons onderwijs verder en structureel te
kunnen verbeteren. Dat is wat eenduidig naar voren komt uit alle gesprekken die ik
in de afgelopen maanden heb gevoerd met leerlingen en onderwijsprofessionals. En dit
komt overeen met diverse roepen uit uw Kamer in de afgelopen maanden.
In deze brief betrek ik de uitkomsten van de evaluatie van de Initiatiefwet van de
leden Bisschop, Van Meenen en Rog tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband
met een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht (hierna: Initiatiefwet Bisschop
c.s.).3 Dit onderzoek brengt hoofdzakelijk in beeld hoe de wijzigingen in de Wet op het onderwijstoezicht
hun uitwerking in de toezichtspraktijk hebben gevonden. Het evaluatierapport is als
bijlage bij deze brief gevoegd en al eerder aan de Kamer gestuurd.4 Daarnaast ga ik in op de aanbevelingen van de Onderwijsraad in het advies «Essentie
van extern toezicht». Uw Kamer heeft op 15 april jl. op dat advies een kabinetsreactie
gevraagd.
De hierboven genoemde rapporten doen ook aanbevelingen voor het mbo en ho. Voor het
mbo wordt momenteel een interdepartementaal beleidsonderzoek mbo-sturing (ibo mbo)
opgezet. De conclusies en aanbevelingen worden in de uitwerking van dit ibo mbo meegenomen.
De aanbevelingen van de Onderwijsraad ten aanzien van het hoger onderwijs bevinden
zich op het terrein van instellingsaccreditatie. Op deze aanbevelingen wordt ingegaan
in de brief «Reactie op evaluatie experiment instellingsaccreditatie» die uw Kamer
binnenkort ontvangt. Uw Kamer wordt over beide trajecten geïnformeerd door de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze brief richt zich op het funderend onderwijs.
Alleen veranderingen in de sanctiemogelijkheden gelden ook voor mbo en ho. In paragraaf
4 ga ik hier, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, op in.
Ook met betrekking tot het funderend onderwijs vindt een ibo plaats, gericht op sturing
op onderwijskwaliteit in den brede. Dit rapport verschijnt naar verwachting begin
2023. Omdat toezicht een deelaspect van sturing is en ik niet langer wil wachten met
de invulling van de beleidsvoornemens in het coalitieakkoord, presenteer ik in deze
brief de maatregelen die ik ga nemen om samen voor het beste funderend onderwijs te
zorgen.
Dit doe ik aan de hand van de volgende aanpak:
1) Van een veelheid aan abstracte normen naar concrete invulling van onderwijskwaliteit
en een eenduidige opdracht.
2) Van toezicht gericht op schoolbesturen naar meer contact met scholen en zicht op kwaliteit
in de klas.
3) Van het ontbreken van eisen aan bestuurders naar het invullen van een toets op goed
bestuur en het stellen van voorwaarden aan het vak.
4) Van relatief veel tijd en respijt naar direct handelen en een daadkrachtige en behulpzame
aanpak bij onvoldoende kwaliteit.
1. Naar concrete eisen aan onderwijskwaliteit en een eenduidige opdracht
1.1 Visie
Ieder kind heeft recht op goed onderwijs. Ik voel de zware verantwoordelijkheid om
daarvoor vanuit de overheid samen met het onderwijs te doen wat nodig is. Dat doen
we onder andere door financiering, door het opstellen van kwaliteitseisen en door
toezicht te houden op die kwaliteitseisen. Wat goed onderwijs is, en hoe dit kan worden
bereikt, moet helder zijn. De leraar weet dat maar al te goed maar door een veelheid
aan wensen en regels is dat een enorme klus. Onderwijskwaliteit wordt zichtbaar in
de klas. Die moeten dan ook de kern vormen van de kwaliteitseisen. Ik versta daaronder
onder andere de kwaliteit van de lessen, directe instructie voor leerlingen, het afstemmen
van onderwijs op voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en het onderling feedback
vragen en geven door leraren. Het staat voor mij voorop om de leraar maximaal te helpen
en steunen in deze opdracht. Daarnaast is het essentieel dat schoolbestuurders en
schoolleiders onderwijskundig leiderschap vertonen en zorg dragen voor de kwaliteits-
en leercultuur, zoals ook verzocht in een motie van de leden Peters en Wassenberg.5 Veel ligt al vast in de wet maar dit is volgens de vele leraren die ik spreek, oneerbiedig
gezegd, regelmatig te vaag om goed mee te kunnen werken. Dat trek ik mezelf aan. Het
helpt daarvoor om op specifieke punten die aan kwaliteit in brede zin raken, de wettelijke
eisen verduidelijken en concretiseren. Ook de inspectie komt tot een verduidelijking.
De inspectie verfijnt de onderwijsresultatenmodellen, zodat de inspectie de resultaten
en risico’s nog beter in kaart kan brengen. Als het onderwijs «zeer zwak» of «onvoldoende»
is, moeten scholen en besturen met gerichte steun het onderwijs weer op voldoende
niveau kunnen brengen.
1.2 Doel voor de komende vijf jaar
De belangrijkste eisen aan onderwijskwaliteit zijn over 5 jaar met behulp van leraren,
onderwijsveld en inspectie duidelijk geformuleerd. Dat is nu niet het geval en dat
betekent ook dat we samen in het belang van focus en een werkbare opdracht iets moeten
laten vallen. De inspectie heeft op basis van deze doelstelling de opdracht opgevat
om de onderzoekskaders die halverwege 2023 naar de Kamer komen daarop maximaal te
concretiseren, of waar dit niet kan mij suggesties te doen voor wetsaanpassingen.
Ik bericht uw Kamer hierover voor de zomer. De onderwijsresultatenmodellen geven nog
beter zicht op risico’s, zodat leerlingen sneller weer onderwijs op niveau krijgen.
Personeel binnen de school en het bevoegd gezag weten welke eisen we met elkaar stellen
aan goede onderwijskwaliteit in de wet en hoe zich dat vertaalt naar het schoolniveau.
Besturen en scholen die hier moeite mee hebben, krijgen gerichte ondersteuning. Wettelijke
eisen die verder afstaan van de onderwijs- en toezichtspraktijk zijn losgelaten. Er
zijn heldere verwachtingen voor het veld en er is (daardoor) minder werkdruk. Meer
focus op geconcretiseerde normen zorgt er ook voor dat de onderwijskwaliteit – in
combinatie met de andere maatregelen die ik neem, zoals het masterplan basisvaardigheden
– aantoonbaar is verbeterd.
1.3 Aanpak concretisering eisen aan onderwijskwaliteit
Ik merk in het onderwijs een ongemak over de discrepanties in het beeld van de onderwijskwaliteit
op stelselniveau en op bestuurs- en schoolniveau; we zien dat het onderwijs in algemene
zin onder druk staat, maar dat «maar» 2% een bij negatief oordeel behorende verbeteropdracht
krijgt van de inspectie. De inspectie deelt dit beeld. Dat vereist dan ook dat we
wet- en regelgeving op kernthema’s durven te verduidelijken en waar nodig tegen het
licht durven houden. Zoals genoemd, de kernthema’s zijn wat mij betreft de leskwaliteit,
ondersteuning en begeleiding van leerlingen, het gebruik van bewezen effectieve aanpak,
directe instructie, een lerende schoolcultuur en onderwijskundig leiderschap. In dat
licht wil ik de algehele kwaliteit verbeteren en de normen concretiseren. Met nadrukkelijke
hulp van leraren, het onderwijsveld en de inspectie ga ik op korte termijn invulling
geven aan verduidelijkte vereisten. De inspectie maakt vanuit de toezichtpraktijk
een overzicht van wettelijke eisen die nu relatief veel nadere invulling vragen in
het onderzoekskader of waar zij vanwege het ontbreken van een duidelijke wettelijke
basis, geen of onvoldoende toezicht op kan houden. Deze eisen wil ik toetsen bij leraren,
schoolleiders en besturen en aan hen ook de gelegenheid geven aanvullingen te doen
vanuit de dagelijkse schoolpraktijk. Een concretisering biedt richting en houvast
aan onderwijsprofessionals en draagt bij aan goed onderwijs. Net als de Onderwijsraad
en de initiatiefnemers van de Initiatiefwet Bisschop denk ik dat sommige vereisten
concreter moeten worden, zodat besturen en scholen beter weten waaraan ze moeten voldoen.
De inspectie kan op deze manier beter toezicht houden dan in de huidige situatie,
waarin bijvoorbeeld weinig specifieke eisen voor (schoolbreed) taalbeleid bestaan,
terwijl er wel veel kennis is over effectieve aanpakken. De eisen moeten bovendien
(voortdurend) aanmoedigen tot het bereiken van een hoge(re) kwaliteit, ook bij de
scholen die het al goed doen. Zo blijven we samen werken aan iedere dag beter onderwijs.
Om docenten, schoolleiders en besturen meer richting te geven ten aanzien van wat
leerlingen uiteindelijk moeten leren, werken we momenteel al aan bijstelling van de
kerndoelen en eindtermen van het curriculum. Ik voel de noodzaak om hier snel duidelijkheid
over te bieden aan leraren. Hetzelfde geldt voor de wettelijke vereisten ten aanzien
van strategisch personeelsbeleid, om te verhelderen wat onder goed personeelsbeleid
wordt verstaan.
De eerste stap is dat de inspectie binnen de grenzen van de wet in haar onderzoekskader
een maximale concretisering zal maken op de invulling van kwaliteit in brede zin.
De inspectie werkt daarvoor dit jaar onder meer een aparte standaard basisvaardigheden
uit. Daarmee is de focus op basisvaardigheden helder. Ook voor andere eisen uit het
onderzoekskader poogt de inspectie concretisering van het kader, passend bij de wettelijke
eisen. Deze duidelijkere eisen vinden hun neerslag waar mogelijk al in het onderzoekskader
2023–2024. De herziening wordt uiteraard met de Ringen en de Kamer besproken. Ik ondersteun
de inspectie vanzelfsprekend in deze verduidelijkingsoperatie. Eerder werd het onderzoekskader
eens in de vier jaar inhoudelijk herzien. Met de wijzigingen van het kader dit jaar
en de nieuwe standaard basisvaardigheden in het kader 2023–2024 wordt hier een nieuwe
richting ingeslagen. Het toezicht wordt hiermee meer adaptief. De inspectie ziet er
nog beter op toe dat besturen en schoolleiders adequaat sturen op goed onderwijs in
de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De bevindingen hierop wegen substantieel
mee in de beoordeling van besturen en scholen.
We zien dat veel scholen al goed bezig zijn met burgerschap en dit serieus oppakken.
Er is materiaal beschikbaar waar burgerschap op een goede manier mee kan worden gegeven.
Vanaf dit schooljaar ziet de inspectie het dan ook niet meer door de vingers als scholen
geen samenhangend en doelgericht aanbod voor burgerschap aanbieden. Maar daar hoort
voor mij wel wat bij. Ik ben bereid eventuele wettelijke eisen die een beperkte relatie
hebben met de onderwijskwaliteit daarvoor los te laten. De leraar en de klas staan
centraal, niets anders. Het doel is de kwaliteit van het gehele onderwijs samen verder
omhoog te tillen, te verduidelijken wat dat betekent en zo het beste voor leerlingen
te bereiken. Dat betekent ook stoppen met eisen die niet centraal staan en juist voor
meer werkdruk zorgen dan nodig.
bijstelling onderwijsresultatenmodel
Bij scherper toezicht horen ook ambities ten aanzien van de onderwijsresultaten. Hiermee
kunnen we immers in kaart brengen of leerlingen het niveau behalen dat verwacht mag
worden. Voor veel scholen zal gelden dat leerlingen aan dit niveau voldoen dankzij
het harde werk van de professionals om de leerlingen heen. Er zullen echter ook resultaten
komen van scholen waar de resultaten een uitdaging vormen. Dat is dan een belangrijke
indicatie dat teveel leerlingen ondanks alle inzet die stevige basis nog onvoldoende
meekrijgen. Om de scholen die hier nog mee worstelen beter te kunnen helpen, werkt
de inspectie aan een bijstelling van de onderwijsresultatenmodellen zodat deze scholen
sneller in beeld komen en ondersteuning krijgen. Deze modellen bevatten belangrijke
gegevens, zoals de scores van leerlingen op de eindtoets of bij het centraal examen
en hoeveel leerlingen doubleren of doorstromen naar een andere schoolsoort. Twee belangrijke
uitgangspunten zijn dat het model scholen voortdurend ertoe aanzet het onderwijs te
verbeteren en dat het model op draagvlak in het veld kan rekenen. Waar mogelijk wordt
in deze bijstelling ook specifieke aandacht besteed aan de basisvaardigheden, kansengelijkheid
en optimale en passende doorstroom(tijd), mede naar aanleiding van de motie van de
leden Rog en Van Meenen.6 In deze motie wordt de regering verzocht om in overleg met de onderwijssector en
de inspectie te verkennen hoe voorkomen kan worden dat het onderwijsresultatenmodel,
in het bijzonder de indicator «onderbouwrendement», kansenbelemmerend en risicomijdend
gedrag bij scholen onbedoeld versterkt en op dit punt toe te werken naar een nieuwe
vorm van toezicht. Het voornemen is dat het nieuwe model vanaf schooljaar 2024–2025
wordt toegepast.
uitbreiding ondersteuning aan scholen en schoolbesturen
We gaan samen de kwaliteit van ons onderwijs naar een hoger niveau tillen. Dat betekent
automatisch ook dat we samen met scholen aan de lat staan om hier aan te voldoen.
Daarom breid ik in schooljaar 2023–2024 de ondersteuning in po en vo aan scholen en
besturen die ondanks het harde werken blijven worstelen structureel uit. Uit evaluatieonderzoek
weten we dat dit helpt om kwaliteitstekorten effectief en snel terug te dringen.7 Om te zorgen dat leerlingen en scholen die onvoldoende scoren de garantie op hulp
krijgen, wordt deelname aan een verbetertraject bij wet geregeld. Omdat deze hulp
voor scholen en besturen die (net) voldoende scoren ook een kans is, wordt de extra
ondersteuning ook voor hen mogelijk gemaakt, maar niet verplicht. De inspectie zal
hen aansporen om hiervan gebruik te maken. Sinds 2020 loopt al een proef met ondersteuning
voor 200 zogenaamde «laag-presterende scholen». Die breid ik nu ook uit door eveneens
ondersteuning beschikbaar te stellen aan schoolbesturen. Bij de ondersteuningsprojecten
worden de resultaten van de pilot «Bestuurders van Onderwijskwaliteit», gericht op
het versterken van kwaliteitszorg op bestuursniveau, meegenomen.8 Voor de uitbreiding van dit ondersteuningsaanbod is € 5 mln. begroot. Als het aantal
scholen en besturen dat ondersteuning nodig heeft sterk stijgt, is het aan mij om
zo nodig meer geld beschikbaar te stellen. Het is mijn absolute ambitie dat we alle
scholen met een ondersteuningsvraag, of dit nu vanuit een onvoldoende of een voldoende
positie is, kunnen bedienen met (extra) hulp. Het doel daarbij is om de verschillende
ondersteuningsstructuren, zoals voor het masterplan basisvaardigheden en in het kader
van een betere kwaliteitszorg op elkaar te laten aansluiten. We werken ook aan een
bredere visie op de ondersteuningsstructuur voor scholen.
In het kort:
– We maken de eisen aan onderwijskwaliteit concreter en duidelijker, zoals het werken
met bewezen effectieve methoden en gebruik van directe instructie. We durven ook eisen
te schrappen.
– De inspectie stelt de onderwijsresultatenmodellen bij, zodat sneller duidelijk wordt
of leerlingen kwalitatief goed onderwijs krijgen.
– Scholen en besturen die onvoldoende scoren doen mee aan een verbetertraject.
– Scholen en besturen die (net) voldoende scoren, bieden we desgewenst extra steun om
beter te worden.
1.4 Verhouding tot evaluatie Initiatiefwet Bisschop c.s. en advies Onderwijsraad;
een stevige wettelijke basis die stimuleert
Duidelijkere wettelijke eisen doen ook recht aan de (evaluatie van) de Initiatiefwet
Bisschop c.s. Met de invoering van de Initiatiefwet Bisschop c.s. in 2016 maakte de
inspectie een duidelijker onderscheid tussen oordelen over kwaliteit (gebaseerd op
wettelijke vereisten) en stimuleren van kwaliteit (waarbij ook de eigen kwaliteitsopvatting
van school en bestuur een belangrijke rol speelt).
Uit de evaluatie van de wet blijkt dat nog altijd niet in alle gevallen helemaal duidelijk
is wanneer de inspectie een oordeel velt over de onderwijskwaliteit of alleen maar
de kwaliteit wil bevorderen. In de communicatie zal de inspectie streven naar nog
meer duidelijkheid over dit onderscheid. Het verduidelijken van de wettelijke eisen
helpt om voor scholen en besturen te verhelderen wat goed, voldoende of onvoldoende
is. Het is daarbij van belang dat de wettelijke vereisten duidelijk zijn, zodat het
toezicht daar direct op kan aangrijpen. Daarmee doe ik recht aan de Initiatiefwet
Bisschop c.s., waarin wordt gesteld dat het debat over de kwaliteitsnormen voor onderwijs
plaats hoort te vinden in het parlement.
De evaluatie van de Initiatiefwet Bisschop c.s. roept ook de vraag op hoe ver de inspectie
mag gaan bij de vertaling van wettelijke eisen in standaarden voor toezicht. Sinds
de invoering van de Initiatiefwet Bisschop c.s. in 2016, is de verhouding tussen inspectie,
Minister en Staten-Generaal herijkt. Duidelijkere wettelijke eisen kunnen het spanningsveld
rond wettelijke eisen en standaarden voor toezicht verminderen. Zoals ik eerder in
deze brief al benoemde, wil ik heldere kaders scheppen. De inspectie kan dan invulling
geven aan die kaders en het toezicht daarop inrichten. Ik ben het met de Onderwijsraad
eens dat de wet een grondslag moet bieden voor de relevante kwaliteitskenmerken voor
het onderwijs. Mijn ambitie is om zo ook grond te bieden voor meer handhavend toezicht
en tegelijk te werken aan versterking van de kwaliteit op alle niveaus.
Ik wil ook graag ingaan op het advies van de Onderwijsraad op het aspect van stimulerend
toezicht.9 De Onderwijsraad stelt dat kwaliteitsbeoordeling de kerntaak van de inspectie zou
moeten zijn. Dat ben ik met de Onderwijsraad eens en dat is ook hoe de inspectie haar
taak opvat. Daarnaast heeft de inspectie ook een wettelijke taak de onderwijskwaliteit
te bevorderen met stimulerend toezicht. De inspectie doet dus allebei, waarbij kwaliteitsbeoordeling
voorop staat en stimulering van verbetering van de kwaliteit in het verlengde daarvan
ligt. Beide taken zijn voor mij van belang omdat ik veel motivatie zie bij leraren
dat ook als je als school voldoende scoort, je moet blijven investeren in je collega’s
en leerlingen door het elke dag een beetje beter te willen doen.
Ik onderschrijf tevens het advies van de Onderwijsraad om de beoordelende taak van
de inspectie prioriteit te geven. Ik heb daarom aan de inspectie gevraagd naar mogelijkheden
om duidelijker toezicht te houden binnen het huidige wettelijke kader, waarbij uiteraard
de voor het toezicht belangrijke waarden als betrouwbaarheid, voorspelbaarheid en
rechtvaardigheid centraal blijven staan.
2. Naar meer contact met scholen en zicht op kwaliteit in de klas
2.1 Visie
De inspectie is verantwoordelijk voor toezicht op de kwaliteit van scholen, besturen
en het stelsel als geheel. Alle elementen zijn van belang en vragen om voldoende aandacht
van de inspectie.
De afgelopen jaren heeft de inspectie veel aandacht besteed aan toezicht op bestuursniveau,
waarmee de wettelijke verantwoordelijkheid van de besturen is versterkt. Dat vind
ik blijvend van belang. Maar hierdoor is de balans sterk naar de besturen verschoven
en dat is ten koste gegaan van het zicht op schoolniveau. Hier wil ik verandering
in brengen. Dit past ook in de bredere visie, onderdeel van het coalitieakkoord, om
de klas en de school centraal te zetten in zowel middelen, sturing als ondersteuning.
Door in combinatie met het bestuursgerichte toezicht weer meer zicht op de kwaliteit
in de klas te hebben, wordt het evenwicht in toezicht tussen bestuursgericht en schoolgericht
hersteld en verwacht ik ook een beter beeld op school- en stelselniveau. Dat is van
belang om hardnekkige knelpunten te kunnen bestrijden, zoals het grote aantal kinderen
dat onvoldoende taalvaardig is en de ongelijke verdeling van kansen die kinderen krijgen.
Ik constateer dat steeds minder scholen het oordeel onvoldoende en zeer zwak krijgen.
Het gaat om ongeveer 2% van alle scholen, terwijl dit in 2010 in po 7% en in vo 11%
van de scholen betrof.10 Dit staat op gespannen voet met de toenemende zorgen over de onderwijskwaliteit,
zoals die ook naar voren komt uit internationale vergelijkingen en uit eigen bevindingen
van de inspectie in De staat van het onderwijs. Door weer meer zicht in de klas te hebben en door de concretisering van de wettelijke
vereisten, verwacht ik ook meer duidelijkheid van de kwaliteit op schoolniveau. Ik
heb alle vertrouwen in besturen en scholen en vind het belangrijk hen ook goed te
kunnen ondersteunen in hun taken.
2.2 Doel voor de komende vijf jaar
Met elke school is gedurende vier jaar contact en hierdoor is er meer zicht in de
klas. Inspecteurs komen vaker op school, ook onaangekondigd. In de komende vijf jaar
is een balans gevonden tussen aangekondigde en onaangekondigde bezoeken. Om de moties
van de leden De Hoop en Van Meenen uit te kunnen voeren, breidt de inspectie met extra
inspecteurs ook de onderzoekscapaciteit uit. Door een ambitieuzere toepassing van
deze normen in de uitvoering van het inspectietoezicht, kunnen we scherper aan de
wind varen. De nieuwe lat vormt een continue gesprek tot verbetering. Een gevolg kan
zijn dat de inspectie meer herstelopdrachten geeft. Bij dat herstel moet altijd het
doel voorop staan dat leerlingen sneller beter onderwijs ontvangen en dat leraren,
schoolleiders en schoolbesturen hier goed in ondersteund worden.
2.3 Aanpak
periodieke toets (motie lid De Hoop)
De aangehouden motie De Hoop11 en het advies van de Onderwijsraad zijn wat mij betreft aanmoedigingen voor de inspectie
om zich meer te concentreren op het toezicht op de kwaliteit van scholen, omdat de
kwaliteit in de klas het uitgangspunt is. Ik ben het met lid De Hoop eens dat een
periodieke toets van belang is. De onderliggende gedachte om eens in de vier jaar
een school te bezoeken vind ik echter niet voldoende. Ik vind het belangrijk dat er
op meerdere momenten gedurende vier jaar contact is met elke school en bezoek, dan
wel onderzoek, wanneer nodig. De inspectie heeft hiertoe een waaier van interventies
tot zijn beschikking. Dit kan in de vorm van een thema-onderzoek, een vierjaarlijks
onderzoek, onderzoek n.a.v. signalen of door een gesprek tussen de contact-inspecteur
en de schoolleider. Voor de uitvoering van deze motie is een uitbreiding van de capaciteit
benodigd.
De inspectie zal de uitbreiding afstemmen op de extra taken die ze zal uitvoeren.
Zo kan zij ook een verstandige inzet van de capaciteit organiseren en onderzoeken
en acties in gang zetten daar waar ze het meest nodig zijn. Hiermee zet ik een stap
van bestuursgericht toezicht naar meer zicht in de klas. Daarbij blijft gelden dat
veruit de meeste scholen het goed doen. Er wordt gekeken naar wat er nog beter zou
kunnen en waar scholen worstelen met de prestaties, worden besturen daar op aangesproken.
onaangekondigde bezoeken (motie Van Meenen)
Een andere wijziging is dat er naast aangekondigde bezoeken ook vaker onaangekondigde
bezoeken zullen zijn, bijvoorbeeld bij onderzoeken naar bepaalde risico’s of bij sommige
thema-onderzoeken. Onaangekondigde bezoeken zorgen ervoor dat de inspectie een vollediger
en meer ingekleurd beeld krijgt van de scholen zonder de werkdruk en toezichtslast
voor docenten, schoolleiders en bestuurders verder te doen stijgen. Belangrijk is
dat er een nieuwe balans gevonden wordt tussen de aangekondigde en onaangekondigde
bezoeken. Deze nieuwe aanpak is in lijn met de motie Van Meenen om vaker onaangekondigd
scholen te bezoeken als één van de onderzoeksmogelijkheden om beter zicht te krijgen
op de onderzoekskwaliteit.12 Vanuit haar professionaliteit zal de inspectie hier verder invulling aan geven.
toezicht
Om met meer scholen contact te onderhouden conform de motie De Hoop en het toezicht
verder in te vullen, investeer ik jaarlijks ca. € 15,5 mln. extra in de inspectie,
wat grotendeels beschikbaar is voor het aannemen van extra mensen. Deze uitbreiding
gaat gefaseerd en is een ambitieuze opgave, ook gezien de huidige situatie op de arbeidsmarkt.
Door deze uitbreiding hebben inspecteurs voldoende tijd om vaker daar te zijn waar
het gebeurt: op de scholen en in de klassen. Ik vertrouw de inspectie erop dat zij
in de gaten houdt of deze uitbreiding noodzakelijk en mogelijk blijft. De extra schoolbezoeken
omvatten extra risico-onderzoeken, gerichte interventies, thema-onderzoeken, onaangekondigde
onderzoeken, etc. De inkleuring van schoolbezoeken is aan de inspectie en staan altijd
ter dienste van het onderwijs.
Ik onderschrijf tevens het advies van de Onderwijsraad om de beoordelende taak van
de inspectie prioriteit te geven. Zoals in de vorige paragraaf gezegd, heb ik daarom
aan de inspectie gevraagd om het maximale te doen wat nodig is om duidelijker toezicht
te houden binnen het huidige wettelijke kader.
In het kort:
– Er is regelmatig contact met scholen zelf, naast het contact met besturen.
– Er is een nieuwe balans tussen aangekondigde en onaangekondigde bezoeken.
– We investeren jaarlijks 15,5 miljoen euro extra in de inspectie.
3. Naar het invullen van een toets op goed bestuur en het stellen van voorwaarden
aan het vak
3.1 Visie
Schoolbesturen hebben een belangrijke plaats in het Nederlandse onderwijsstelsel.
Daar hoort ook een grote verantwoordelijkheid bij, waar we vanuit de overheid samen
met hen invulling aan geven. Primair zijn bestuur, en school verantwoordelijk voor
de kwaliteitscultuur en zij dienen op basis van een visie weloverwogen keuzes te maken
die bijdragen aan positieve veranderingen in de klas. Meestal lukt dat goed, ook in
mijn werkbezoeken zie ik wekelijks hoe betrokken bestuurders samen met schoolleiders
en leraren het verschil maken. Tegelijkertijd constateert de inspectie al jaren dat
naar schatting 20% van de besturen onvoldoende zicht op de onderwijskwaliteit heeft.
Dat is niet goed. Het lukt deze groep namelijk nog onvoldoende om te sturen op verbetering,
terwijl we de kwaliteit van ons onderwijs aan leerlingen wel in hun handen hebben
liggen.13 De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) concludeerde
dan ook dat onderwijskundig leiderschap, bestuurlijk vermogen en de waarborgen voor
deze zaken belangrijke aandachtspunten zijn in het Nederlandse onderwijsstelsel. We
hebben hier samen dus nog een flinke klus te klaren. Die pak ik graag samen met hen
op.
De goeden lijden soms onder de kwaden en er is slechts een beperkt deel waarbij het
misgaat. Hier gaat echter op dit moment onnodig en onevenredig veel aandacht en frustratie
in zitten van iedereen die een hart heeft voor onderwijs. Ik merk dat ook aan de casuïstiek
op mijn bureau en gesprekken die ik heb met leraren, schoolleiders en bestuurders
tijdens mijn werkbezoeken. Ik ben daarom zeer gemotiveerd om de kwaliteit van schoolbesturen
samen met de bestuurders hoog op de agenda te zetten en verder vorm te geven. Bestuurders
zijn net als leraren en schoolleiders een te belangrijke schakel in het onderwijs
om onze ogen te sluiten als we zien dat er zaken nog niet goed lopen bij een deel
van de besturen. Met scherper toezicht krijgen we eventuele uitdagingen sneller in
beeld, maar door vooraf ook te toetsen kunnen we het vak van besturen ook meer aanzien
geven én samen kijken of iemand wel of niet geschikt is als bestuurder. Dat verdienen
niet alleen de leerlingen en de leraren op de scholen, maar ook de vele schoolbestuurders
die zich iedere dag inspannen om het onderwijs beter te maken. Besturen is een vak
en zeker in het onderwijs moeten we dat waarderen. Gelukkig kunnen veruit de meeste
schoolbesturen dit beamen, en juist daarom wil ik als verantwoordelijke Minister ook
een norm ontwikkelen op dit cruciale punt in ons stelsel.
Goed onderwijskundig leiderschap is in de kern leiding geven aan leren en een leercultuur:
kennis en kunde van onderwijs inzetten, op de hoogte zijn van bewezen methoden, de
pedagogisch-didactische expertise van leraren centraal stellen, goed personeelsbeleid
voeren en een wijze inzet van middelen. Goed schoolbestuur heeft invloed op (de ontwikkeling
van) leraren en leerlingen.14
We weten ook dat onderwijsleiders een «buffer» kunnen zijn in de veelheid, zodat leraren
zich in de dagelijkse schoolpraktijk kunnen (blijven) richten op de grote maatschappelijke
opdracht die zij te vervullen hebben.15 Bestuurlijk vermogen betekent wat mij betreft: het ontwikkelen van visie om op basis
daarvan weloverwogen keuzes te maken, het vertalen van beleidsthema’s naar organisatieroutines
in de school (sturing van onderwijs is immers uiteindelijk gericht op veranderingen
«in de klas») en de vele beleidsthema’s en aspecten van onderwijskwaliteit vervlechten
tot coherentie binnen de eigen organisatie (alignment en re-alignment).16 Dit is waarom ik niet lichtzinnig denk over het belang en het vak van onderwijsbestuur.
3.2 Doel voor de komende vijf jaar
In de komende vijf jaar komen we tot een vastgesteld en helder geformuleerd beroepsprofiel
voor onderwijsbestuurders. Dit beroepsprofiel is in nauwe samenspraak met de sectorraden
en beroepsgroep tot stand gekomen. Alle schoolbesturen en schoolbestuurders laten
zien dat ze voldoen aan de in de wet vastgelegde kwaliteitsvereisten. Hierdoor is
de kwaliteit van het onderwijsbestuur verbeterd. Daarbij kijken we periodiek naar
de eisen die aan bestuurders gesteld worden. Zo verhogen we de lat en borgen we de
kwaliteit van de schoolorganisatie en het onderwijs aan leerlingen. Immers, het onderwijs
en dus ook het vak van een onderwijsbestuurder moet meebewegen met ontwikkelingen
in de onderwijskunde en de maatschappij.
3.3 Aanpak
beroepsprofiel voor onderwijsbestuurders
Omdat besturen een vak is, is het essentieel dat we daarvoor ook doen wat nodig is.
Ik ga vastleggen wat de kwaliteiten en vaardigheden zijn van een goede onderwijsbestuurder.
Daarbij hecht ik aan de professionaliteit en zienswijze van de beroepsgroep zelf.
De PO-Raad, de VO-Raad en de VvOB werken nu al aan een beroepsprofiel voor bestuurders.
Zij starten onder andere op korte termijn een pilot voor accreditatie van bestuurders.
Ik nodig bestuurders en de sectorraden daarom ook uit om rond de zomer van 2023 met
een voorstel te komen voor een adequaat beroepsprofiel, duidelijke ingangseisen en
vormen van tussentijdse toetsing. Waar zou een goede onderwijsbestuurder aan moeten
voldoen en op welke manier dient daar gedurende een bestuurlijke carrière invulling
aan gegeven te worden? De eisen gaan gelden voor beginnende en bestaande onderwijsbestuurders.
Als besturen niet aan de eisen voldoen, kunnen zij geen nieuwe school stichten. Wanneer
een bestaand schoolbestuur of bestuurder niet aan dit beroepsprofiel voldoet, geldt
dit als een tekortkoming waarop de inspectie kan handhaven. Ik heb er alle vertrouwen
in dat we hier goed uit gaan komen. Mocht het voorstel voor de eisen onverhoopt onvoldoende
of niet tijdig van de grond komen, dan zal ik het proces zelf in gang zetten, want
ik wil het wetsvoorstel begin 2024 bij uw Kamer indienen.
Alle schoolbesturen worden al periodiek onderzocht en elk bestuur dat goed scoort,
krijgt de waardering «goed». Zo wordt inzichtelijk gemaakt welke besturen net een
6 scoren, en welke een 10 met een griffel verdienen. Daarmee wordt bestuurlijk vermogen
gewaardeerd.
In het kort:
– Alle schoolbesturen gaan voldoen aan heldere kwaliteiten en vaardigheden; dit wordt
vastgelegd in de wet.
– Goede schoolbesturen waarderen we. Lager presterende schoolbesturen stimuleren we
om te verbeteren of in een uiterst geval plaats te maken.
4. Naar direct handelen en een daadkrachtige aanpak bij onvoldoende kwaliteit
4.1 Visie
Als de kwaliteit tekortkomingen vertoont, moeten schoolbesturen die zo snel mogelijk
verbeteren. Dat is wat mij betreft onlosmakelijk verbonden met snelheid en kunde.
Het is voor leerlingen van groot belang dat het onderwijs zo snel mogelijk weer op
niveau is. Daarbij verwacht ik van onderwijsbesturen dat zij niet alleen aan de slag
gaan met wettelijke herstelopdrachten maar dat zij alle feedback van de inspectie
serieus nemen, ook als dat stimulerend is.
Snelheid is daarbij essentieel. Daarom houdt de inspectie voortaan kortere termijnen
aan in haar eigen proces, worden de hersteltermijnen voor het bestuur waar mogelijk
korter en grijpt de inspectie vlotter dan voorheen in. Voor leerlingen is het immers
essentieel dat de kwaliteit snel beter wordt. Eenduidig handhavingsbeleid moet ook
bijdragen aan het tempo waarmee scholen en besturen niet-naleving van onderwijswetgeving
herstellen. Zeker als het echt mis is, neemt (de aanloop naar) een sanctietraject
nu nog te veel tijd in beslag. Dat is niet acceptabel. Wanneer de school het oordeel
zeer zwak krijgt, wil ik ook ouders echt betrekken bij het verbetertraject. Leerlingen
zijn in deze schaarse situaties de dupe van tekortschietende bestuurs- en/of onderwijskwaliteit.
Een goede ouderbetrokkenheid zorgt ook voor druk richting de schoolleiding en het
bestuur, waardoor er meer noodzaak is om sneller te verbeteren.
4.2 Doel voor de komende vijf jaar
Een leerling ervaart betere onderwijskwaliteit, omdat onderwijsinstellingen en schoolbesturen
er op tijd bij zijn als er risico’s zijn. Scholen en besturen worden ondersteund om
aspecten van onderwijskwaliteit te verbeteren zodat zij vanuit hun eigen professionaliteit
samen tot betere lessen kunnen komen. De inspectie zit er ook meer bovenop en grijpt
sneller in, zodat herstel vlot plaatsvindt als scholen of besturen dat niet zelf lukt.
Een flexibelere Beleidsregel financiële sancties, die ook voor het mbo en hoger onderwijs
wordt aangepast, maakt dit mede mogelijk. Hier werk ik samen met de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap aan. Leerlingen, ouders en andere betrokkenen worden actief
geïnformeerd over de verbeteraanpak van de school. Dit draagt ertoe bij dat ouders
meer betrokken worden en een stimulerende rol kunnen spelen indien er sprake is van
het oordeel zeer zwak. Situaties van onvoldoende of zwakke kwaliteit blijven daardoor
minder lang in stand.
4.3 Aanpak
vlotter ingrijpen
Zoals in de brief van 22 juli jl. reeds aangekondigd (Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 191), worden in het traject van herstelopdrachten bij het niet voldoen aan wettelijke
normen kortere termijnen toegepast. Als het bestuur het conceptrapport heeft ontvangen,
kan het bestuur voortaan in de daaropvolgende twee weken reageren, in plaats van vier
weken. Vervolgens verwerkt de inspectie deze reactie eveneens binnen twee weken en
stelt de inspectie het rapport definitief vast. Onveranderd is dat de inspectie het
rapport openbaar maakt in de, wettelijk bepaalde, vijfde week na vaststelling. In
het momenteel aanhangige wetsvoorstel uitbreiding bestuurlijk instrumentarium wordt
voorgesteld ook deze termijn te verkorten, en wel naar publicatie in de derde week
na vaststelling. Ook gaat de inspectie meer differentiëren in de hersteltermijnen.
Afhankelijk van het type herstelopdracht is het mogelijk om besturen sneller tot herstel
te laten komen. In plaats van alle herstelopdrachten bij een schoolbestuur in één
keer te onderzoeken, kijkt de inspectie bij welke opdrachten we besturen aan kortere
termijnen kunnen houden in het belang van snel herstel. Uiteraard binnen de grenzen
van de wet. De inspectie past momenteel haar processen daarop aan. Waar mogelijk hanteert
de inspectie nu al kortere hersteltermijnen. Algemene uitspraken daarover zijn lastig
te doen, omdat uiteindelijk altijd naar de specifieke omstandigheden van het geval
gekeken moet worden bij de bepaling van een hersteltermijn. Een bestuur wordt uiteraard
geïnformeerd over de betreffende (kortere) hersteltermijn.
doorpakken bij herstelopdrachten en bijdragen aan herstel
Ook een flexibeler en daadkrachtiger proces rond herstelopdrachten kan in mijn ogen
bijdragen aan sneller herstel. Daarom pas ik de Beleidsregel financiële sancties bij
bekostigde onderwijsinstellingen aan. Ik ben voornemens deze aanpassing per 1 januari
2023 in werking te laten treden. Deze Beleidsregel regelt voor het funderend onderwijs
dat de bekostiging na de hersteltermijn niet meer wordt opgeschort, maar wordt ingehouden.
Daarmee ontstaat een eenvoudiger en duidelijker proces. Inhouding zal verlopen in
drie fases, waarbij het sanctiepercentage oploopt van maximaal 15% van de reguliere
bekostiging in de eerste fase van drie maanden, via maximaal 75% in de tweede fase
van drie maanden, naar 100% in de derde fase. Wat mij betreft zullen deze stappen
net als nu het geval is uitzonderlijk blijven. Er is mij veel aan gelegen het niet
zo ver te laten komen. Door de vele stappen en benodigde tijd in het huidige proces
ontstaat immers veel ruis en frustratie. Dat maakt aanpassing noodzakelijk. Ik ga
er met dit nieuwe proces vanuit dat de termijn die wordt gesteld voor het verhelpen
van een aantal tekortkomingen, gehaald zal worden. Voor het mbo en ho blijft gelden
dat de bekostiging de eerste drie maanden wordt opgeschort, en daarna wordt ingehouden.
Inhouding geschiedt vervolgens tot een percentage van maximaal 50% in de eerste fase
van inhouding, gevolgd door maximaal 100% in de tweede fase van inhouding in deze
sectoren.
ouderbetrokkenheid bij lage onderwijskwaliteit
In ons onderwijsstelsel moeten wat mij betreft ook ouders een belangrijke rol spelen.
Juist zij merken als geen ander wanneer het op of rond een school niet loopt. Zeker
als het een bestuur of school (even) niet lukt om het waar te maken en er een negatief
oordeel van de inspectie volgt. Wanneer een school als zeer zwak wordt beoordeeld,
krijgen ouders van de school een samenvatting van het inspectierapport toegestuurd.
Indien de school dit nalaat, stuur ik voortaan zelf een brief om het inspectierapport
toe te zenden en mijn zorgen over te brengen. Bij scholen die bij herhaling als zeer
zwak worden aangemerkt, zet ik verdergaande stappen, zoals het voeren van een gesprek
met het bestuur, de MR en relevante gemeente(n). Het doel van dit gesprek is om zorgen
kenbaar te maken, te bespreken hoe ouders en personeel op de hoogte worden gehouden
en te horen hoe zij hun rol zien. Ook zal in deze fase alles in het werk worden gesteld
om leerlingen, indien nodig, naar andere scholen te begeleiden. Dit alles moet op
korte termijn al bijdragen aan een betere informatievoorziening naar ouders en een
grotere betrokkenheid van ouders. Daarnaast wil ik dat ouders ook in brede zin meer
worden betrokken bij het verbeteren van de kwaliteit op scholen: de bal kan en mag
niet alleen bij de onderwijsprofessionals worden gelegd. Daarom werk ik met «Ouders
& Onderwijs» aan verdere invulling van de informatievoorziening aan ouders over toezicht,
sociale veiligheid en (mede)zeggenschap. Hiervoor heb ik vanuit het coalitieakkoord
geld beschikbaar gesteld.
In het kort:
– Scholen en besturen waar verbetering nodig is, doorlopen een vlotter proces. Hersteltermijnen
worden daarom korter en in geval van meerdere tekortkomingen, kunnen verschillende
termijnen voor de diverse herstelopdrachten gelden. Zo zijn aspecten van onderwijskwaliteit
zo vlot mogelijk weer op orde.
– Blijven scholen of besturen onvoldoende presteren, dan krijgen ze sneller een financiële
sanctie. De bekostiging wordt niet meer opgeschort, maar direct ingehouden.
– We houden ouders beter op de hoogte als het onderwijs niet goed genoeg is.
Tot slot – Duidelijker over kwaliteit, sneller oplossen en beter onderwijs
In deze brief heb ik geschetst wat aan wie is ten aanzien van kwaliteitsnormering
en toezicht in het funderend onderwijs en wat ik als belangrijke wissels zie om de
kwaliteit van het onderwijs verder te verbeteren. Ik zie het als mijn taak om focus
aan te brengen, heldere doelen te formuleren en ondersteuning en middelen in te zetten
om die doelen te realiseren. Ik zie het als de taak van de onderwijsprofessionals
om het onderwijs verder te brengen. Met onze gezamenlijke schouders eronder kunnen
we leerlingen een springplank geven in hun ontwikkeling. Goed zicht op waar een leerling
staat, hoe de kwaliteit op school ervoor staat, hoe de bestuurder daaraan bijdraagt,
waar het Nederlandse onderwijs staat en hoe deze factoren zich tot elkaar verhouden
is onontbeerlijk om het onderwijs naar een hoger plan te tillen.
Samenvattend doe ik dit door:
– de kern van de eisen aan onderwijskwaliteit te verduidelijken;
– zicht te houden op schoolniveau door de inspectie;
– ondersteuning te bieden bij het verzorgen van beter onderwijs;
– onderwijsbestuurders een beroepsprofiel op te laten stellen en daar ook aan te gaan
voldoen; en
– vlotter in te grijpen bij besturen en scholen die langere tijd niet goed presteren.
De maatregelen die ik voorstel krijgen een plaats in de programmering en het jaarplan
van de inspectie. Het is mede haar verantwoordelijkheid hier invulling aan te geven.
Dit maatregelenpakket maakt het mogelijk om duidelijker te zijn waar dat moet, de
professionele autonomie van het onderwijsbestuur te borgen waar het kan en ondersteuning
te bieden waar dat nodig is. Zo realiseren we met elkaar onderwijs op niveau voor
al onze leerlingen.
Mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
Indieners
-
Indiener
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs