Brief regering : Kabinetsreactie onderzoek hardvochtige effecten sociale zekerheid
29 362 Modernisering van de overheid
26 448 Structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI)
Nr. 313 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VOOR ARMOEDEBELEID,
PARTICIPATIE EN PENSIOENEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 november 2022
Bestaanszekerheid is een belangrijke taak van de overheid. Ons uitgebreide socialezekerheidsstelsel
zorgt voor een vangnet voor mensen die dat nodig hebben. Met de huidige stijgende
prijzen is dit nog meer van belang.
Voor de zomer stuurden we u het eindrapport van het onderzoek naar hardvochtige effecten
van (de uitvoering van) de Participatiewet, de werknemers-regelingen en de uitbetaling
van het persoonsgebonden budget (pgb)1. Dat onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de motie van het lid Omtzigt c.s.2 Deze motie sluit aan bij de inzet van het kabinet om actief te monitoren hoe wet-
en regelgeving in de praktijk voor burgers uitpakt en in te grijpen waar dat nodig
is.
Het rapport laat zien dat onze socialezekerheidswetten en de uitvoering daarvan juist
problemen kunnen veroorzaken bij de mensen die onze ondersteuning het hardst nodig
hebben. Om de bestaanszekerheid voor iedereen te kunnen blijven garanderen, moeten
we deze onbedoelde hardvochtige effecten aanpakken.
Sommige bevindingen uit het rapport hadden wij al (deels) in beeld of vormden al onderwerp
van gesprek met uw Kamer. De meerwaarde van dit rapport zit in de duiding, de ervaringsverhalen
en de verschillende geschetste oplossingsrichtingen. Op deze manier werken we aan
het vertrouwen van mensen dat de overheid hen ondersteunt wanneer zij dat nodig hebben.
Leeswijzer
In deze brief reageren we op de conclusies en de aanbevelingen van de externe onderzoekers.
Ook geven we aan welke stappen al zijn gezet en welke stappen nog volgen om te komen
tot wetgeving en uitvoering daarvan die meer uitgaat van wat mensen nodig hebben.
Gezien de omvang van de kabinetsreactie, worden in bijlage 1 de hoofdlijnen uiteengezet.
In bijlage 2 reageren we specifiek op de door de onderzoekers geïdentificeerde knelpunten
die kunnen leiden tot hardvochtige effecten en de handelingspers-pectieven die zij
voorstellen.
Daarin geven we een appreciatie bij die handelingsperspectieven waarbij we ook in
gaan op al lopende initiatieven voor oplossingen.
In bijlage 3 gaan we in op de inventarisatie van overige knelpunten in wet- en regelgeving
van SZW, die soms kan leiden tot hardvochtige effecten. Dit is verzocht in de motie
van de leden Ploumen en Jetten.3
Over de bevindingen van knelpunten en hardvochtige effecten in overige VWS-wetgeving
bent u voor de zomer al geïnformeerd.4
Uit het onderzoek blijkt dat er verschillende structurele knelpunten zijn in onze
wetgeving en de uitvoering daarvan die in bepaalde situaties leiden tot hardvochtige
effecten. De knelpunten zijn onder te verdelen in vier thema’s:
1. Toegang en hoogte van uitkeringen
2. Verplichtingen, maatregelen, boetes en terugvorderingen
3. Samenloop van wet- en regelgeving
4. Algemene knelpunten: verbetering van de dienstverlening door de overheid en rekening
houden met individuele omstandigheden
De knelpunten worden in deze brief nader toegelicht. Per thema geven we aan hoe we
met de knelpunten omgaan. Daarbij gaan we in op de aanpassing van beleid, verbetering
in de overheidsdienstverlening en ruimte om rekening te houden met de individuele
omstandigheden van mensen. Dit zijn ook precies de factoren die door de onderzoekers
zijn genoemd in het analysekader.
Verder bieden wij u met deze brief ook de lerende evaluatie van de UWV Maatwerkplaatsen
en de evaluatie van de TNS- en TAS-regelingen, die de tegemoetkoming van asbestslachtoffers
regelen, aan.
Inleiding
In Nederland vinden we het belangrijk dat mensen inkomensondersteuning krijgen als
het hen (tijdelijk) niet lukt om te werken, bijvoorbeeld door ziekte of werkloosheid.
Het is daarbij noodzakelijk dat de regelingen in onze sociale zekerheid toegankelijk,
begrijpelijk en eenvoudig zijn. Daarom hebben we wet- en regelgeving ontworpen die
een vangnet biedt en zorgt voor bestaanszekerheid voor de mensen die het nodig hebben.
Voor veel mensen werkt dit goed en sluit het aan bij wat ze nodig hebben. Maar we
weten ook dat er in de praktijk problemen kunnen ontstaan, waardoor mensen in de knel
komen. Ons beleid, onze wet- en regelgeving en de uitvoering daarvan, hebben dan ook
continu onderhoud nodig. Nu staan sommige regels de beoogde werking in de weg. Of
sluit de dienstverlening door onze uitvoering en de gemeenten niet altijd aan op wat
mensen nodig hebben.
De ervaringen van mensen die zijn opgetekend in het eindrapport raken ons. Ze vertellen
onder andere dat ze niet meer in hun basisbehoeften konden voorzien. Iedereen moet
de kans hebben om te voorzien in een inkomen voor levensonderhoud en een dak boven
zijn hoofd. Maar niet alleen die praktische basisbehoeften zijn belangrijk. Ook een
gevoel van controle en veiligheid is cruciaal. Zodat mensen betrouwbare relaties kunnen
opbouwen en kunnen vertrouwen op een rechtvaardige behandeling. Uit de ervaringsverhalen
blijkt dat het vertrouwen in de overheid beschadigd raakt wanneer er herhaaldelijk
dingen fout gaan, mensen steeds opnieuw hun verhaal moeten doen, of wantrouwen ervaren
vanuit de overheid. Dit mag niet gebeuren.
We zijn erg gemotiveerd aan de slag met oplossingen om ervoor te zorgen dat ons beleid
werkt vóór mensen en niet onnodig hard uitpakt. Daarom wordt er vanuit SZW, UWV, de
SVB en gemeenten ook met volle overtuiging gewerkt aan het verbeteren van de dienstverlening
en wet- en regelgeving.
Zoals door de onderzoekers in de eerder met uw Kamer gedeelde definitie5
is beschreven, kunnen hardvochtige effecten optreden in het samenspel van wet- en
regelgeving, de dienstverlening en individuele omstandigheden. De contextafhankelijkheid
is hierbij van belang. Een besluit of een handeling kan voor de ene burger tot een
hardvochtige situatie leiden, terwijl dit voor een andere burger niet het geval is.
Tot die context hoort bijvoorbeeld ook de druk van de huidige inflatie op de bestaanszekerheid
van burgers. De onderzoekers spreken van een hardvochtig effect wanneer het leven
van burgers door handelen van de overheid potentieel wordt ontwricht. Wij hanteren
in deze brief dezelfde definitie. In het analysekader dat is opgenomen in het rapport
zijn verschillende elementen die een rol spelen bij het ontstaan van een hardvochtig
effect in kaart gebracht.
In het onderzoek worden geen gradaties van hardvochtige effecten gegeven. Wat als
een onwenselijke hardvochtigheid wordt beschouwd, is gezien de contextafhankelijkheid
niet objectief vast te stellen. Daarbij speelt ook het perspectief van degene die
naar de situatie kijkt een rol. Sommige situaties die als hardvochtig worden beschouwd,
zijn uitkomst van een (eerdere) politieke weging, waarbij ook zaken als de algemene
houdbaarheid van het stelsel mee zijn gewogen. Knelpunten waarvan we nu weten dat
ze leiden tot hardvochtige effecten zijn vaak ontstaan in een situatie waarin de balans
tussen vertrouwen en handhaven anders lag dan nu.
Daarnaast constateren we dat het geheel van regelingen, en de uitvoering ervan zich
vanaf het begin van de 20ste eeuw geleidelijk en op basis van (politieke) compromissen heeft gevormd. Wanneer
zich complexiteit voordoet, wordt veelal binnen regelingen naar pragmatische oplossingen
gezocht. Hierbij doen zich dilemma’s voor waar rekening mee moet worden gehouden.
Tegelijkertijd: het kabinet sluit zijn ogen niet voor eventuele verstrekkende gevolgen
van structuurkeuzes. De balans was doorgeslagen naar handhaving en fraudebestrijding
en deze zijn we nu aan het herstellen. De mens moet weer centraal staan in wat we
doen. Desalniettemin is het van belang dat we fraudebestrijding daarbij niet uit het
oog verliezen.
Hier ligt een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de wetgever en uitvoerders. We
moeten vanuit de behoefte van de burger en met elkaar tot passende oplossingen komen
om hardvochtige effecten terug te dringen en in de toekomst te voorkomen. Het kabinet
herkent veel van de knelpunten en wil onverminderd doorgaan op de ingezette weg om
wet- en regelgeving en de uitvoering daarvan te beoordelen op eenvoud, menselijke
maat en uitvoerbaarheid. En waar nodig te verbeteren. De conclusies uit dit onafhankelijk
onderzoek laten zien dat we er nog lang niet zijn en dat er meer nodig is voor burgers.
Nu en in de toekomst. Hier hebben we ook uw Kamer bij nodig.
Daarnaast moeten we realistisch zijn, ook in wat we willen. Niet alles wat we zouden
willen, kan en ook niet alles kan tegelijk, vanwege de uitvoerbaarheid en de financiële
houdbaarheid van het stelsel dat overeind moet blijven. Samen met uw Kamer voeren
we de komende tijd graag het gesprek over verbeteringen, waarbij we rekening moeten
houden met de uitvoerbaarheid, implementatietijd en randvoorwaarden.
Tot slot van deze inleiding benadrukken we graag dat door de onderzoekers – conform
het verzoek in de motie en onze opdracht aan hen – is gezocht naar hardvochtige effecten
in de werknemersverzekeringen, de Participatiewet en de uitbetaling van het pgb. De
hardvochtige effecten die de onderzoekers beschrijven, vragen nadrukkelijk onze aandacht.
Gelijktijdig concluderen de onderzoekers dat er ook veel goed gaat. Dat is mede de
verdienste van alle medewerkers in de uitvoering.
Het doel van het socialezekerheidsstelsel is het bijdragen aan bestaanszekerheid.
Voor veel van de 800.000 burgers die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen,
of voor de 390.000 burgers met een Participatiewet-uitkering, levert het stelsel een
belangrijke bijdrage. En UWV, de SVB en gemeenten doen iedere dag hun best burgers
zo goed mogelijk te ondersteunen. Toch zijn er nog steeds burgers die door het handelen
van de overheid ernstig in de knel komen.
Doordat ons onderzoek zich richt op het inventariseren van hardvochtige effecten,
leggen we automatisch de focus op datgene wat er niet goed gaat in het systeem. Hoewel
het noodzakelijk is om met elkaar te constateren waar burgers ernstig in de knel (kunnen)
raken, is het ook belangrijk om niet voorbij te gaan aan dat veel wel goed gaat.
1. Toegang en hoogte van uitkeringen
Om te bepalen of iemand recht heeft op een uitkering worden toetsen uitgevoerd op
bijvoorbeeld verdiencapaciteit, het verlies in arbeidsuren of het totale inkomen.
Om alleen inkomensondersteuning te bieden aan mensen die dat nodig hebben, is een
complex stelsel van wetten en regels opgetuigd. Daarin is vastgelegd wat de voorwaarden
voor het recht op uitkering zijn. De onderzoekers concluderen dat deze complexiteit
problematisch is, omdat er (in financieel opzicht) veel afhangt van een besluit. Ook
is de kans op fouten groot en spelen gevoelens van onbegrip en onzekerheid een rol
vanwege de afhankelijkheid van ondersteuning. Hierdoor kunnen hardvochtige effecten
ontstaan. Om deze zoveel mogelijk tegen te gaan, zetten we de volgende stappen.
Participatiewet in balans
De Participatiewet en haar voorgangers hebben de afgelopen jaren bijgedragen aan de
ondersteuning van veel mensen. De wet en de uitvoering daarvan blijkt in de praktijk
echter ook problemen te veroorzaken voor een deel van de mensen. De uitwerking van
de wet wordt regelmatig als «hard» omschreven. Zoals in het geval van Ellen, wiens
ervaringsverhaal is opgenomen in het rapport. Onbedoeld heeft zij de inlichtingenplicht
geschonden, waarna ze in een vicieuze cirkel is beland. De schulden bouwden zich op,
ze kwam onder de armoedegrens terecht en raakte door het stempel «fraudeur» haar sociale
netwerk kwijt. Aan dit soort schrijnende situaties waar mensen in terecht kunnen komen
op het moment dat zij een fout maken, willen we wat doen.
Op 21 juni van dit jaar bent u geïnformeerd over de beleidsanalyse, de beleidsopties
en verschillende te zetten stappen om de Participatiewet in balans te brengen.6 Daarbij hebben we toegelicht hoe we samen met gemeenten, stakeholders en ervaringsdeskundigen
toewerken naar een Participatiewet die eenvoudiger is en een toereikend bestaansminimum
biedt, die mensen passende ondersteuning biedt om mee te doen in de samenleving, en
rechten en verplichtingen kent die zinvol en begrijpelijk zijn en nageleefd kunnen
worden. Over een specifiek vraagstuk uit de Participatiewet, namelijk dat van mensen
die chronisch ziek zijn en een uitkering op grond van de Participatiewet hebben, geldt
dat dit meeloopt in de opdracht aan een onafhankelijke commissie die zich buigt over
duurzame oplossingsrichtingen voor de toekomst van het arbeidsongeschiktheidsstelsel.
Dit is eerder toegezegd door de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen.
Voor de korte termijn zijn 20 maatregelen benoemd gericht op het herstel van het evenwicht
tussen de menselijke maat en rechten/plichten in de Participatiewet. Een aantal knelpunten
die de onderzoekers hebben geïdentificeerd ten aanzien van de toegang tot de Participatiewet
en de hoogte van de uitkering wordt hierin meegenomen. Zo worden onder meer de mogelijkheden
verkend om het huidige principe «aanvraagdatum is ingangsdatum» te nuanceren. Dit
kan een oplossing zijn voor het ontstaan van een inkomensgat zoals beschreven in het
rapport.
Ook wordt gekeken naar het mogelijk maken van ondersteuning vanuit het netwerk zonder
bijstandsrechtelijke gevolgen en het centraler stellen en op bepaalde plekken ook
expliciteren van de mogelijkheid tot maatwerk.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zal uw Kamer binnenkort
over de voortgang van de uitwerking van deze voorstellen berichten.
Terugdringen van hardheden in de WIA
Het kabinet heeft grote ambities voor het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid.
In het coalitieakkoord staat dat het kabinet als doel heeft om hardheden uit de WIA
(Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) weg te nemen en verbeteringen in het stelsel
van arbeidsongeschiktheid door te voeren. Het rapport van Panteia onderstreept de
noodzaak om dit te doen. De onderzoekers hebben in de WIA verschillende knelpunten
voor werknemers geconstateerd, met name in de toegang tot en de hoogte van de uitkering.
Het kabinet herkent grotendeels de gesignaleerde knelpunten en erkent dat dit kan
leiden tot hardvochtige effecten.
De aanpak die het kabinet voorstelt is beschreven in de Kamerbrief van 26 augustus
jl. (Kamerstukken 26 448 en 32 716, nr. 685) over hardheden in de WIA en de mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische
beoordelingen. Daarin wordt een aanpak op korte, middellange en lange termijn beschreven.
Op de korte termijn wil het kabinet al het mogelijke doen om hardvochtige effecten
weg te nemen. Samen met sociale partners en UWV wordt verkend welke hardheden in de
WIA, op welke termijn aangepakt kunnen worden. Het rapport van Panteia wordt hierin
als input meegenomen. Hieronder volgt een aantal onderwerpen die de onderzoekers noemen
en waaraan al wordt gewerkt of die we, mede naar aanleiding van de bevindingen in
dit rapport, zullen verkennen of oppakken.
De onderzoekers plaatsen kritische opmerkingen bij het systeem van voorschotten en
verrekenen, ook in de werknemersverzekeringen. In het rapport «Als verrekenen een
beperking is» werd dat ook aangekaart. UWV is bezig met het doorvoeren van wijzigingen
in de systematiek om hardvochtige effecten te verminderen. De eerste verbeteringen
worden dit jaar doorgevoerd, bijvoorbeeld verbeteringen van de communicatie over verrekenen
(zodat werknemers beter weten wat zij kunnen verwachten) en er wordt onderzocht hoe
de verrekencyclus beter kan aansluiten bij de persoonlijke situatie.
De onderzoekers stellen in het rapport tevens voor om de WW-uitkering als inkomsten
uit werk te gaan zien voor personen die een WGA-uitkering ontvangen. Doordat deze
uitkering op dit moment niet meetelt als inkomen, is dat soms een reden dat personen
niet de 50% van hun resterende verdiencapaciteit verdienen, die bepalend is voor de
vervolguitkering. Wij zullen, in overleg met UWV, verkennen of en hoe dit veranderd
kan worden en wat de voor- en nadelen en kosten daarvan zouden zijn.
De onderzoekers merken ook de complexiteit van de dagloonregels in de WIA, WW, ZW
en Wazo op. Het voorstel van de onderzoekers is om dit op te lossen door de regels
met elkaar in lijn te brengen. Over dit onderwerp zal het kabinet de Kamer voor het
einde van het jaar informeren over mogelijke oplossingen.
Omdat het maken van meer uitzonderingen op de hoofdregels in het Dagloonbesluit ook
juist tot complexiteit kan leiden, hechten wij eraan dit integraal te beschouwen en
de Kamer te informeren over de voor- en nadelen van verschillende oplossingsrichtingen.
Een andere aanbeveling uit het rapport van Panteia is om op korte termijn de mogelijkheid
om af te wijken van het dagloonbesluit te onderzoeken. Het opnemen van een hardheidsclausule
in het dagloonbesluit is een manier om dit te bereiken en dat wordt onderzocht in
het kader van het bredere traject dat volgt uit de uitvoering van de motie van de
leden Ploumen en Jetten.
Ten slotte benoemen de onderzoekers dat het duurzaamheidscriterium maakt dat de systematiek
van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in de WIA complex is. Dat raakt, zo schrijft
Panteia, in de eerste plaats de verzekeringsartsen die worden «belast» met deze complexiteit
maar het kan volgens Panteia ook leiden tot hardvochtige effecten voor burgers, bijvoorbeeld
doordat iemand die duurzaam arbeidsongeschikt wordt verklaard het gevoel kan hebben
«afgeschreven» te worden.
Als oplossingsrichting stellen de onderzoekers voor het criterium te laten vervallen
of anders toe te passen. Het duurzaamheidscriterium wordt in de WIA gebruikt om te
bepalen of de verwachting is dat de arbeidsbeperkingen van een werknemer blijvend
zijn. Dat heeft consequenties voor de uitkering. Bij «duurzaam geen arbeidsvermogen»
komt iemand in aanmerking voor de IVA-uitkering (Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten)
(75% van het eerder verdiende inkomen), versus de WGA-uitkering (Werkhervatting gedeeltelijk
arbeidsgeschikten) (70% van het eerder verdiende inkomen) voor diegenen die niet-duurzaam
arbeidsongeschikt zijn. Aanpassing van dit duurzaamheidscriterium zou een ingrijpende
wijziging zijn en vormt dus onderdeel van de analyse die de eerder genoemde commissie
gaat uitvoeren. Zoals in de eerder genoemde Kamerbrief van 26 augustus jl. is aangekondigd,
verkent het kabinet op korte termijn de mogelijkheden tot aanpassing, vanuit het idee
dat dit een positief effect zou hebben op de mismatch tussen vraag naar en aanbod
van sociaal-medische beoordelingen. Vervolgens moet grondig onderzocht worden wat
het effect van aanpassing zou zijn op werknemers. De potentieel hardvochtige effecten
die Panteia noemt, zijn niet per definitie opgelost bij een aanpassing van het duurzaamheidscriterium
en er kunnen ook weer nieuwe hardvochtige effecten ontstaan. Afhankelijk van de verkenning
zal worden bepaald of hier op middellange termijn verandering wenselijk en mogelijk
is. Ook loopt dit vraagstuk rond het duurzaamheidscriterium mee in de opdracht aan
de onafhankelijke commissie, waarop hieronder nader wordt ingegaan.
Naast een aanpak op korte en middellange termijn, hecht het kabinet aan een strategie
voor de lange termijn om hardvochtige effecten waarvoor geldt dat het niet mogelijk
is ze op korte termijn weg te nemen, ook aan te pakken. Het is van belang om het hele
arbeidsongeschiktheidsstelsel integraal te bezien. In de hierboven aangehaalde brief
van 26 augustus jl., wordt om deze reden een commissie aangekondigd die onderzoek
gaat doen naar een toekomstbestendig stelsel. Aan de commissie wordt gevraagd om met
oplossingsrichtingen te komen die uitvoerbaar, uitlegbaar, betaalbaar en rechtvaardig
zijn en die aansluiten bij het doenvermogen van mensen.
Een aantal van de oplossingen voor hardheden die door Panteia wordt genoemd, loopt
mee in de opdracht waar deze commissie mee aan de slag gaat. Daarbij speelt ook mee
dat het stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid op dit moment onder grote druk
staat. Door de mismatch tussen vraag naar en aanbod van sociaal-medische beoordelingen
zijn lange wachttijden ontstaan. Mensen verkeren lang in onzekerheid over hun recht
op een uitkering en de hoogte daarvan. Sommige van de oplossingen uit het rapport
van Panteia kunnen leiden tot een grotere mismatch en daarmee tot langere wachttijden.
Bovendien grijpen sommige opties diep in op de manier waarop het stelsel functioneert
en kunnen ze niet op zichzelf worden beschouwd omdat er sterke samenhang is met andere
aspecten van het stelsel.
Ter illustratie: de onderzoekers beschrijven dat hoewel het de aanname was bij invoering
van de WIA dat mensen die door ziekte of beperking minder dan 35% van hun verdiencapaciteit
verliezen, aan het werk zouden kunnen blijven of in staat zouden zijn ander passend
werk te vinden, de praktijk anders blijkt te zijn. De groep «35-minners» heeft geen
recht op een WIA-uitkering maar is in veel gevallen ook niet aan het werk. Zoals eerder
in reactie op Kamervragen van het lid Van Kent (SP) (Aanhangsel handelingen II 2021/22,
nr. 3992) ook is aangegeven, neemt dit kabinet dit serieus. Het kabinet vindt het van belang
grondig te bezien welke oplossingen hiervoor denkbaar zijn. Er liggen immers grote
vragen onder: welke verwachtingen hebben we van mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt
zijn? Hoe verhoudt dit vraagstuk zich tot de manier waarop het arbeidsongeschiktheidspercentage
wordt vastgesteld (op basis van het verlies van verdiencapaciteit)? Het verlagen van
de drempel (35%) wordt aangedragen als oplossing, bijvoorbeeld in het middellange
termijn advies van de SER uit 2021. Zo’n verlaging zou leiden tot extra instroom,
extra uitkeringslasten en extra druk op de sociaal-medische beoordelingscapaciteit.
Het vinden van een duurzame oplossing voor dit vraagstuk, vergt dus om al deze redenen
een zorgvuldige overweging. Daarom stelt het kabinet deze onafhankelijke commissie
in die naar het stelsel in zijn geheel gaat kijken.
Vereenvoudiging
De onderzoekers wijzen in hun bevindingen op de complexiteit van het stelsel en de
hardvochtige effecten die hierdoor kunnen ontstaan. Vereenvoudiging van wetten en
regels kan volgens het kabinet inderdaad bijdragen aan een doeltreffender socialezekerheidsstelsel,
betere dienstverlening en het verminderen van onbedoelde en ongewenste effecten. Samen
met de uitvoering en in gesprek met burgers wordt gewerkt aan de oplossing van knelpunten
als gevolg van de complexiteit van wet- en regelgeving. Over de vereenvoudigingsagenda
is uw Kamer voor de zomer in de Stand van de uitvoering nader geïnformeerd. In dit
kader wordt dit jaar ook een Interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) vereenvoudiging
sociale zekerheid uitgevoerd, dat naar verwachting begin 2023 wordt afgerond.
Het vereenvoudigingstraject WW, waarover uw Kamer op 8 februari jl. is geïnformeerd,7 is een voorbeeld van hoe we tot vereenvoudiging willen komen. De eerste stap in dit
brede vereenvoudigingstraject betreft een onderzoek met als doel inzicht te verkrijgen
in welke knelpunten bij het gebruik en de uitvoering van de WW kunnen worden vastgesteld
vanuit het perspectief van (i) de werknemer, (ii) de werkgever en (iii) UWV.
Dit totaaloverzicht beoogt handvatten te geven in de keuzes die vervolgens in de verdere
vereenvoudigingsexercitie gemaakt kunnen worden over (het oplossen van) de knelpunten,
waarbij naast het aanpassen van de regelgeving ook andere handelingsperspectieven
mogelijk zijn zoals het wijzigen van dienstverlening. De knelpunten die de onderzoekers
van Panteia in het onderzoek naar hardvochtige effecten hebben gesignaleerd, worden
meegenomen als input bij dit onderzoek. De resultaten van het onderzoek worden verwacht
in het eerste kwartaal van 2023.
2. Verplichtingen, maatregelen, boetes en terugvorderingen
We hebben door middel van de inlichtingenplicht een grote verantwoordelijkheid neergelegd
bij mensen als het gaat om informatie die zij aan moeten leveren om een uitkering
te ontvangen of te behouden. De onderzoekers geven aan dat het mensbeeld van de individualistische,
rationele en zelfredzame burger die de wet kent in de praktijk onrealistisch blijkt.
Ten aanzien van het sanctioneringsregime in de sociale zekerheid wordt geconcludeerd
dat het streng en strikt is, met als voorbeeld dat bij boetes geen onderscheid wordt
gemaakt tussen vergissingen en fouten waardoor deze onevenredig hoog kunnen zijn.
Daarnaast benoemen de onderzoekers dat het stelsel te rigide is waarbij onvoldoende
rekening kan worden gehouden met de individuele situatie. In wetgeving zijn wel enige
maatregelen opgenomen om hardvochtige effecten te voorkomen en rekening te houden
met persoonlijke omstandigheden, zoals de mogelijkheid om ruimere betalingsregelingen
af te spreken en in meer gevallen deel te kunnen nemen aan minnelijke schuldentrajecten.
Deze blijken echter vaak niet toereikend in de uitvoeringspraktijk, onder andere omdat
in de uitvoering niet altijd de ruimte wordt gevoeld om maatwerk te leveren. Dit wordt
in het kader van de herijking van het handhavingsinstrumentarium nader onderzocht.
Herijking handhavingsinstrumentarium
Om te komen tot een duidelijk, doenbaar en eerlijk stelsel van sociale zekerheid moet
er ook gekeken worden naar de manier waarop we handhaven. Het uitgangspunt bij de
herijking van het handhavingsinstrumentarium waar u op 18 juli jl.8 over geïnformeerd bent, is vertrouwen. We gaan ervan uit dat mensen het goede willen
doen. Dat kan onder andere betekenen dat er wordt uitgegaan van een onopzettelijke
overtreding tenzij het tegendeel blijkt. Hiervoor zijn wettelijke kaders nodig, waar
we momenteel aan werken. Daarbij is oog voor het belang om voldoende handhavingsinstrumenten
te hebben om daadwerkelijk misbruik aan te pakken. In de categorie «verplichtingen
en maatregelen» benoemen de onderzoekers ook andere knelpunten. Deze worden nader
onderzocht bij het verder herijken van het handhavingsinstrumentarium en het bevorderen
van preventie. De herijking van het handhavingsinstrumentarium heeft betrekking op
alle uitkeringswetten, en ziet dus op een breder domein dan de wetten en regelingen
die in dit onderzoek zijn meegenomen.
Voor de meeste maatregelen is een wetswijziging nodig. Dit kost tijd. Om in de tussentijd
al verschil te kunnen maken voor de mensen met een uitkering, wordt gewerkt aan oplossingen
om nu al meer vanuit vertrouwen te gaan werken. We gaan in de tussentijd samen met
de uitvoering kijken naar mogelijke verbeteringen in de uitleg en toepassing van de
«dringende reden», in navolging van de aanbeveling van de onderzoekers.
In de sociale zekerheidswetten geldt nu namelijk dat kan worden afgezien van het opleggen
van een maatregel, een boete of een terugvordering indien daarvoor dringende redenen
aanwezig zijn. Hierbij gaat het om bijzondere omstandigheden in het individuele geval.
De onderzoekers stellen dat het begrip «dringende redenen» restrictief is uitgelegd.
Hierdoor slaagt een beroep op grond van een dringende reden zelden. Zo was er volgens
de Centrale Raad van Beroep geen sprake van een dringende reden in het geval van een
bijstandsgerechtigde die, nadat hij een maatregel opgelegd had gekregen, onvoldoende
geld had om te eten en daarom bij familieleden zijn maaltijden nuttigde.9 Door de restrictieve uitleg in de vaste rechtspraak wordt in de uitvoeringspraktijk
niet of nauwelijks de ruimte gevoeld om van een besluit af te zien wegens dringende
redenen. Een oplossing kan zijn dat SZW samen met de uitvoering komt tot een invulling
van de «dringende reden» die in de praktijk wel kan worden toegepast.
3. Samenloop van wet- en regelgeving
De meest kwetsbare mensen doen beroep op verschillende regelingen met verschillende
uitvoerders. Juist van deze mensen verlangen we de meeste administratieve vaardigheden,
terwijl we zien dat dat problemen geeft. In situaties waar verschillende wet- en regelgeving
bij elkaar komt, of elkaar zelfs tegenwerkt, kunnen hardvochtige effecten ontstaan,
zoals bijvoorbeeld bij de pgb budgethouder die ook werkgever is, hieronder nader toegelicht.
Ook worden door de onderzoekers hardvochtige effecten geïdentificeerd wanneer iemand
verschillende vormen van inkomensondersteuning ontvangt. Het is in dat geval soms
niet te overzien wat de impact van de ene vorm van ondersteuning is op het recht van
een andere vorm van ondersteuning. Hiervoor is het nodig dat beleidsmakers en uitvoeringsprofessionals
goed op de hoogte zijn van aangrenzende regelgeving, zodat zij mensen goed kunnen
ondersteunen.
Samenloop wetgeving bij het pgb
De onderzoekers identificeren in de uitbetaling van het persoonsgebonden budget een
knelpunt over de conflicterende belangen van een budgethouder die naast zorgontvanger
ook werkgever van zijn zorgverlener is. Dit kan leiden tot hardvochtige situaties,
omdat moet worden voldaan aan het arbeidsrecht. Deze en andere knelpunten worden meegenomen
in het traject waarin we bij de keuze voor een pgb de bewustwording over het werkgeverschap
willen vergroten, zodat ook daarin een bewuste keuze kan worden gemaakt. Waar mogelijk
wordt de complexiteit van dat werkgeverschap verminderd, conform de motie van het
lid Agema10. Later dit jaar wordt uw Kamer hier zoals toegezegd nader over geïnformeerd door
de Minister van Langdurige Zorg en Sport door middel van een stand van zakenbrief.
In deze brief wordt ook gerapporteerd over andere ontwikkelingen rondom het pgb.
4. Algemene knelpunten
Verbetering van de dienstverlening door de overheid
Naast beleid kan de wijze waarop de uitvoering is georganiseerd leiden tot hardvochtige
effecten. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de communicatie door uitvoeringsorganisaties,
het vakmanschap van de medewerkers en de sturing van en samenwerking tussen uitvoeringsorganisaties,
de manier waarop wordt omgegaan met incidenten en communicatie tussen uitvoeringsorganisaties
en burgers.
Onder meer met het overheidsbrede programma Werk aan Uitvoering en door inzet op de
specifieke dienstverlening van UWV en de SVB wordt hieraan gewerkt.
Werk aan Uitvoering
Om mensen zo goed mogelijk van dienst te zijn in de sociale zekerheid is het belangrijk
dat organisaties goed samenwerken en communicatiekanalen goed zijn ingericht, zodat
mensen de overheid als betrouwbaar, dienstbaar, dichtbij en rechtvaardig ervaren.11 Met het programma Werk aan Uitvoering zet het kabinet in op de belangrijkste thema’s
om de dienstverlening voor burgers (en bedrijven) echt te verbeteren: zorgen dat de
overheid randvoorwaarden heeft om de publieke taken goed te vervullen.
In de brief van 4 juli12 hierover heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen toegelicht
hoe het kabinet om wil gaan met de menselijke maat in dienstverlening, wat de stand
van zaken is van het programma Werk aan Uitvoering en wat de prioriteiten binnen dit
programma zijn. Voor verbetering van de uitvoering en dienstverlening is gedurende
tien jaar additioneel 600 miljoen euro per jaar opgenomen in het coalitieakkoord,
met een aanloop van 200 miljoen euro in 2022. Structureel is 133 miljoen euro beschikbaar.
Voor het merendeel van deze middelen zijn intussen concrete plannen opgesteld.
De menselijke maat moet het uitgangspunt zijn voor zowel het beleid als de dienstverlening
door de overheid. Dat krijgt vorm door in dienstverleningsprocessen in te spelen op
de behoeften en wensen van de meeste burgers. Er is in de dienstverlening extra aandacht
nodig voor burgers die met deze processen niet uit de voeten kunnen. En als dienstverlening
op maat en/of persoonlijke dienstverlening geen oplossing biedt, dan moet er rekening
worden gehouden met de individuele omstandigheden conform de bedoeling van de wet
(maatwerk).
Ook de onderzoekers geven aan dat meer handelen vanuit de menselijke maat van groot
belang is. Iets waar het kabinet al in verschillende trajecten op inzet. Maatwerk
is echter niet de oplossing voor alles, zo geven ze aan. Maatwerk is geen vertrekpunt,
maar het sluitstuk. Dit komt aan de orde wanneer een generieke regel in een bijzonder
geval niet passend is. Dus wanneer de menselijke maat in de grootschalige processen
en in aanvullende persoonlijke dienstverlening onvoldoende uitkomst biedt, wordt gekeken
naar de wenselijkheid en mogelijkheid van maatwerk. Dit gebeurt bijvoorbeeld in maatwerkplaatsen
binnen de uitvoering van waaruit cases multidisciplinair worden opgepakt. De overheidsbrede
maatwerkplaatsen zorgen voor onderlinge verbinding.
Wetten en regels moeten in de basis zoveel mogelijk toereikend zijn om te werken voor
mensen. Om daarnaast maatwerk te kunnen realiseren in individuele situaties, moeten
we ervoor zorgen dat formele wetten en (beleids-)regels daar ook ruimte voor bieden.
Het moet voor professionals duidelijk zijn welke ruimte regels laten. Daarbij is het
organiseren van de signaalfunctie en een goed functionerende feedbackloop van cruciaal
belang. Dat begint met het investeren in gesprekken tussen uitvoering, beleid en politiek.
Ook de halfjaarlijkse Stand van de uitvoering en de jaarlijkse knelpuntenbrieven van
UWV en de SVB aan uw Kamer zijn manieren om structureel het gesprek te blijven voeren
over signalen en knelpunten.
De uitvoerders zijn bezig met het verbeteren van de dienstverlening. Ze hebben daarvoor
de ruimte in de vorm van extra middelen. Daarnaast zijn er ook binnen de gemeentelijke
praktijk meerdere lijnen uitgezet om het vakmanschap (en daarmee een betere dienstverlening)
te bevorderen. Deze worden hieronder toegelicht.
Dienstverlening UWV
UWV heeft voor de periode 2021–2025 een strategie geformuleerd met daarin als belangrijkste
uitgangspunt dat mensen UWV ervaren als één organisatie met oog voor de menselijke
maat. Om hier uitwerking aan te geven is onder meer het programma dienstverlening
gestart, waarin de ambitie dat mensen zich gezien, gehoord en geholpen voelen centraal
staat. Om dit te bereiken wordt geïnvesteerd in meer persoonlijk contact, verbetering
van de contacten met burgers en er wordt aan medewerkers gevraagd om meer oog te hebben
voor de persoonlijke situatie van mensen. In het meerjarenplan handhaving 2023–2026
wordt met dezelfde blik naar de handhavingsinzet voor de komende jaren gekeken. UWV
zal uitgaan van vertrouwen in de burger,met aandacht voor de persoonlijke situatie
van die burger. Daarbij moet bij knellende situaties gericht worden gezocht naar eventuele
oplossingsrichtingen binnen de bestaande mogelijkheden. Via integrale klantreizen
wordt hieraan gewerkt. Hiermee wordt de route in kaart gebracht die mensen, die van
de dienstverlening van UWV gebruik maken, binnen UWV afleggen. Ook hiermee worden
knelpunten in processen en in de samenwerking tussen bedrijfsonderdelen zichtbaar
en kunnen hierop passende maatregelen worden getroffen.
UWV geeft aan dat de menselijke maat nu al meer zichtbaar is en dat er al belangrijke
stappen genomen zijn die leiden tot concrete verbetering van de dienstverlening. Zo
is men aan de slag gegaan met het verbeteren van teksten in brieven. Uit onderzoek
bleek dat onvrede van cliënten vaak terug was te voeren op de toon of de strekking
van gelijksoortige tekstblokken die in meerdere brieven terugkeerden, bijvoorbeeld
over het maken van bezwaar. Door te concentreren op aanpassing van deze tekstblokken
zijn in 2022 al ruim 400 brieven aangepast. Er wordt continu gemonitord hoe de dienstverlening
wordt ervaren.
UWV is daarnaast gestart met de herinrichting van het klachtenproces en met de toewijzing
van vaste contactpersonen aan cliënten met complexe (multi-) problematiek. Deze vaste
contactpersoon moet adequaat handelen, snel schakelen met afdelingen binnen UWV en
met externe organisaties, en waar nodig maatwerk toepassen. De eerste 11 vaste contactpersonen
zijn inmiddels gestart, één in elk UWV-district. Verderop in deze brief gaan wij uitgebreider
in op de maatwerkplaatsen bij UWV.
Ook is UWV een pilot gestart met hosts op UWV-locaties die bezoekers op een locatie
ontvangen, indien mogelijk vragen beantwoorden en/of contact leggen met een medewerker.
Ook is er een Team Service-calls ingericht dat cliënten proactief belt met informatie
over een proces en de daarbij behorende verwachtingen. In maart 2022 is gestart met
een eerste service-call bij betermeldingen. Alle stappen worden geëvalueerd en getoetst
bij cliënten om zeker te stellen dat deze daadwerkelijk bijdragen aan de dienstverlening.
Dienstverlening SVB
Rekening houden met de persoonlijke situatie van burgers begint voor de SVB bij goede
beleidsregels. Daarom is de SVB naar aanleiding van het rapport «Bestuursrecht op
maat» van de Universiteit Leiden in 2021 van start gegaan met het programma «Bestuursrecht
op Maat». Hierin herijkt de SVB beleidsregels vanuit burgerperspectief, maar signaleert
de SVB ook waar burgers in de knel komen door wet- en regelgeving. Knelpunten worden
intern opgelost waar mogelijk en waar dat niet mogelijk is, wordt aandacht gevraagd
in de jaarlijkse knelpuntenbrief.
Hoewel goede en heldere beleidsregels maatwerk minder vaak nodig maken, wordt de mogelijkheid
voor maatwerk als sluitstuk ook stevig in de SVB-organisatie ingebed. De SVB organiseert
juridische maatwerkgarages voor intervisie en het bespreken van dilemma’s op casusniveau,
«SVB-talks» om medewerkers mee te nemen in de beweging om nog burgergerichter te werken
en het gebruik van mediation onder de aandacht te brengen, een methode van conflictoplossing
waarbij de belangen van partijen het uitgangspunt zijn en niet het juridische geschil.
De SVB heeft de dienstverlening proactief ingericht. De SVB gaat actief op zoek naar
signalen die kunnen duiden op bijzondere persoonlijke omstandigheden en houdt daar
rekening mee in de dienstverlening. De SVB zoekt telefonisch contact met burgers bij
mogelijk niet-gebruik van regelingen en in het terug- en invorderingsproces.
Naast goede beleidsregels, voldoende mogelijkheden tot het bieden van maatwerk en
een proactieve houding, besteedt de SVB in relatie tot dienstverlening ook veel aandacht
aan begrijpelijk en laagdrempelig contact met burgers. De SVB werkt met een aantal
gemeenten samen in een serviceloket en verbetert brieven middels klantonderzoek, burgerpanels
en door te werken aan de begrijpelijkheid van brieven. Een voorbeeld hiervan is het
gebruik van duidelijke en overzichtelijke pictogrammen die direct tonen wat van de
burger wordt verwacht.
In het meerjarenplan handhaving 2023–2026 van de SVB zal de komende jaren versterkt
worden ingezet op preventie, het gebruik van gedragswetenschappelijke methoden om
de burger te helpen het juiste te doen en eventuele fouten en fraude sneller op te
sporen door in te zetten op risicogericht onderzoek. Bij het opstellen van nieuwe
beleidsregels is burger- en maatwerkvriendelijkheid het credo. Daarnaast is de SVB
zoals hierboven al aangegeven begonnen aan een meerjarig project om haar bestaande
beleidsregels proactief burger- en maatwerkvriendelijk te maken.
Vakmanschap binnen de uitvoering van de Participatiewet
Zowel vanuit de middelen die beschikbaar zijn vanuit Werk aan Uitvoering als individuele
subsidies vanuit het ministerie worden impulsen gegeven aan de bevordering van de
dienstverlening binnen de gemeentelijke praktijk. Binnen het traject Participatiewet
in balans, waarover de Minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen u d.d. 21 juni
2022 (Kamerstuk 34 352, nr. 253) heeft bericht, willen we deze verschillende lijnen samenbrengen. Het uitgangspunt
daarbij is om vertrouwen en menselijke maat als principes stevig te verankeren in
de uitvoering van de Participatiewet. Daartoe bekijken we enerzijds of de wet op verschillende
onderdelen aangepast kan worden, maar is anderzijds ook essentieel dat de aldus geboden
ruimte door de uitvoering waar nodig wordt gebruikt. Met betrekking tot de verdere
inzet op vakmanschap in dit kader zal de Minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen
uw Kamer binnenkort nader berichten.
Rekening houden met individuele omstandigheden
De onderzoekers constateren dat hardvochtige effecten zich mede kunnen voordoen als
gevolg van het ontbreken van ruimte in de wet- en regelgeving om dienstverlening volgens
de menselijke maat te bieden. Met de onderzoekers is het kabinet van mening dat er
ruimte moet zijn in wet- en regelgeving om tot een evenwichtige uitkomst te komen.13 Het kan dan gaan om ruimte in de regel zelf, of, als de «standaardregel» geen ruimte
biedt, ruimte om af te wijken. In de hierboven genoemde wetgevingstrajecten wordt
steeds bezien hoe deze ruimte vormgegeven moet worden. Daarbij is ook aandacht voor
de constatering van de onderzoekers dat wanneer de wet- en regelgeving ruimte biedt,
deze vaak te weinig benut wordt. De dienstverlening, het vakmanschap en de sturing
dient er op ingericht te zijn om maatwerk daadwerkelijk te kunnen leveren en daarmee
ook invulling te geven aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.14
Beter gebruik van bestaande ruimte in wet- en regelgeving betekent ook dat -vaak langlopende
– wetgevingstrajecten niet afgewacht hoeven te worden.
De wet- en regelgeving moet professionals in de uitvoering op duidelijke en herkenbare
wijze ruimte voor maatwerk bieden. Daarvoor zijn twee instrumenten beschikbaar: discretionaire
bevoegdheden en hardheidsclausules. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
is, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister voor Armoedebeleid,
Participatie en Pensioenen, recent in een brief15 aan uw Kamer in algemene zin ingegaan op deze instrumenten en hun onderlinge verhouding.
Zoals in de brief wordt aangegeven heeft het kabinet de voorkeur voor goed omlijnde
discretionaire bevoegdheden, maar ziet het hardheidsclausules als bruikbaar instrument
indien het bieden van discretionaire ruimte geen goede optie is. Tevens is aangekondigd
dat het kabinet beziet hoe eventueel een derde instrument toegevoegd kan worden, namelijk
een bepaling in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor bij een gebonden bevoegdheid
in een formele wet door het bestuur en in laatste instantie de rechter een evenredigheidstoets
kan worden gedaan. Hierbij gaat het om een evenredigheidstoets toegepast als ultimum
remedium. Op het gebruik van discretionaire ruimte en hardheidsclausules om hardvochtige
effecten in de sociale zekerheid zoveel mogelijk terug te dringen, wordt hieronder
ingegaan.
Discretionaire ruimte
Bij bepalingen waarin aan een bestuursorgaan discretionaire ruimte wordt toegekend
betreft het welomlijnde beslisruimte bij de toepassing van bepaalde eisen in wetten
en regels. Bij dat laatste valt te denken aan beoordelingsruimte bij de vraag of aan
een bepaalde eis is voldaan, of aan beleidsruimte doordat sprake is van zogenaamde
«kan-bepalingen». Voorbeelden van situaties waar discretionaire ruimte relevant is,
zijn: of een schadevergoeding in de bijstand «in het kader van de bijstandsverlening
verantwoord is» en dus moet worden vrijgelaten. Dit is afhankelijk van de omstandigheden
van het geval. Hetzelfde geldt voor de sollicitatieplicht in de WW, of iemand «in
voldoende mate» probeert «passende arbeid te verkrijgen», is mede afhankelijk van
de persoonlijke omstandigheden en mogelijkheden én de arbeidsmarktomstandigheden.
Discretionaire bevoegdheden (zeker als zij ruim geformuleerd worden) leveren echter
wel dilemma’s op, zoals:
• Het spanningsveld met rechtsgelijkheid en willekeur: hoe gaan we om met het dilemma
dat met maatwerk er mogelijk ongelijke behandeling ontstaat tussen burgers in een
gelijke situatie? Er kunnen verschillen ontstaan tussen burgers onderling, bij een
onvoldoende dragende motivering kunnen deze willekeurig aanvoelen voor betrokkenen.16
• De (beleids-)beslissing wordt in de uitvoering genomen, waardoor de normerende werking
van de wet afneemt. In de sociale zekerheid moeten vaak ingewikkelde maatschappelijke
(structuur)keuzes gemaakt worden welke door de wetgever moeten worden gemaakt en niet
bij uitvoerende organen moeten worden neergelegd.
• De rechtszekerheid voor de betrokkene neemt af omdat het niet altijd vooraf duidelijk
is hoe de uitvoeringsorganisatie zal handelen. Om zekerheid te bieden kunnen beleidsregels
opgesteld worden, welke soms weer een knellende werking kunnen hebben.17
• Discretionaire bevoegdheden vragen om relevante kennis over de individuele omstandigheden
en de in het geding zijnde belangen, deze kennis is niet altijd aanwezig. Tevens moeten
de besluiten goed gemotiveerd worden. Dit kan hoge uitvoeringslasten met zich meebrengen.
Dit is temeer het geval als er sprake is van massaal uitgevoerde processen.
• Het hebben van voldoende gekwalificeerde professionals om met discretionaire bevoegdheden
aan de slag te gaan en krapte op de arbeidsmarkt. Indien professionals meer beslisruimte
krijgen is het cruciaal dat er meer aandacht is voor opleiding en begeleiding waar
men nu vaak niet aan toekomt.
Deze dilemma’s maken dat het formuleren van discretionaire bevoegdheden altijd balanceren
is tussen ruimte voor de uitvoering en sturing door de wetgever. Er moet dus steeds
kritisch bezien worden welke mate van ruimte geboden is. Dit maakt ook dat discretionaire
ruimte in de sociale zekerheid niet altijd passend is. Ten eerste kent de sociale
zekerheid veel aanspraken die rechtstreeks uit de wet volgen: het recht op een uitkering,
tegemoetkoming, of een ander recht dat ontstaat als iemand aan de voorwaarden voldoet.
Specifiek voor de werknemersverzekeringen geldt dat deze (grotendeels) gefinancierd
worden door werkgevers en werknemers en wettelijk bepaalde polisvoorwaarden kennen.
Dit houdt in dat de mogelijkheden voor discretionaire ruimte ten aanzien van de kernelementen
van de uitkeringen – zoals aard, inhoud en duur van aanspraken – beperkt zijn. Tevens
speelt de uitvoerbaarheid van wetten in de sociale zekerheid een rol bij de keuze
om discretionaire ruimte te bieden. Generieke regels zijn doorgaans eenvoudiger uitvoerbaar
en maken dat er minder correcties nodig zijn. Wanneer iemand werkloos of arbeidsongeschikt
raakt, is het van belang dat er snel duidelijkheid wordt geboden. De onderzoekers
constateren eveneens dat tijdigheid in de uitvoering van belang is. Dit heeft er samen
met taakstellingen voor de uitvoering ook voor gezorgd dat bij massaal uitgevoerde
regelingen er voorheen weinig ruimte is ingebouwd voor individuele beoordelingen.
Dat laat onverlet dat die ruimte er wel dient te zijn wanneer de individuele situatie
daarom vraagt.
Voorbeelden van categorieën van regels waar in de sociale zekerheid discretionaire
ruimte mogelijk is, en vaak ook al in bepaalde mate geboden wordt, zijn regels met
betrekking tot het recht op arbeidsondersteuning, de aan de uitkering verbonden verplichtingen,
terugvordering en ketensamenwerking.
Hardheidsclausules
In de eerder aangehaalde brief is aangegeven dat het kabinet een hardheidsclausule
definieert als «een wettelijke bepaling van algemene aard die voorziet in de mogelijkheid
voor het bestuursorgaan om af te wijken van een dwingendrechtelijk voorgeschreven
resultaat, op grond van het criterium dat dat resultaat, gelet op het belang van doel
of strekking van de regeling, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard».
Het kabinet zet zoals aangegeven bij het bieden van ruimte voor maatwerk in op duidelijk
omlijnde discretionaire ruimte. Het opnemen van discretionaire bevoegdheden in de
sociale zekerheid is echter niet altijd mogelijk. Niet zelden zijn er strak ingekaderde
regels nodig die in beginsel geen uitzondering dulden. Tegelijkertijd kunnen deze
gebonden regels in bepaalde individuele gevallen tot zeer schrijnende situaties leiden.
In dat geval kan een hardheidsclausule uitkomst bieden.
Bij de overweging om een hardheidsclausule in nieuwe of bestaande socialezekerheidswetgeving
op te nemen, dienen de volgende vragen beantwoord te worden.
• Betreft het dwingend vormgegeven regels? Bij regels die niet dwingend geformuleerd
zijn, heeft een hardheidsclausule geen toegevoegde waarde. De wet- en regelgeving
biedt immers al ruimte. Het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb opgenomen evenredigheidsbeginsel
biedt een waarborg tegen onevenredige uitkomsten.
• Is discretionaire ruimte een optie? Dan verdient dit de voorkeur.
• Betreft het gefixeerde bestuurlijke boetes? In dat geval biedt artikel 5:46, derde
lid, Awb al een hardheidsclausule.18
• Zijn de gevolgen in overwegende mate voorzienbaar? Indien voorzienbaar is dat een
regel voor bepaalde (categorieën) van gevallen zal knellen, ligt een algemene regeling
voor deze groep voor de hand.19 Van beperkte voorzienbaarheid is met name sprake bij nieuwe regelingen.
• Betreft het een norm waarvan het wenselijk is dat afwijking in de uitvoering wordt
toegestaan? Van sommige regels wordt geen afwijking geduld, ook niet middels een hardheidsclausule.
Een voorbeeld hiervan is het zogenaamde «koppelingsbeginsel».20
Indien een hardheidsclausule wordt opgenomen, dient de juiste reikwijdte bepaald te
worden. Een te beperkte hardheidsclausule kan leiden tot knellende gevallen die (net)
buiten het bereik van de hardheidsclausule vallen. Tevens kan een te beperkte hardheidsclausule
in de praktijk leiden tot a contrario redeneringen: kennelijk heeft de wetgever geen afwijking van standaardregels op andere
gebieden gewild. Hiermee wordt over het hoofd gezien dat deze andere regels vaak ruimte
bevatten. Een te ruime hardheidsclausule kan echter leiden tot erosie van de normerende
werking van de wet. Er moet voorkomen worden dat er te gemakkelijk «voor de zekerheid»
een algemene hardheidsclausule aan een regeling wordt toegevoegd. Als er desalniettemin
overgegaan wordt tot het opnemen van een hardheidsclausule kan deze erosie tegengegaan
worden door een goede monitoring van het gebruik ervan. Hiervoor zijn verschillende
instrumenten voor voorhanden, zoals de invoeringstoets, standen van de uitvoering,
knelpuntenbrieven en evaluaties. Deze feedbackloop zorgt voor passende toepassing
van de hardheidsclausule. Daarbij is het staand beleid dat wanneer het gebruik van
een hardheidsclausule voor bepaalde gevallen voldoende is uitgekristalliseerd, er
voor deze gevallen een algemene regel wordt gesteld.
Maatwerkplaats UWV
UWV heeft het initiatief genomen om de dienstverlening te verbeteren, waaronder het
oprichten van de Maatwerkplaats voor het oplossen van individuele casuïstiek om zo
meer maatwerk toe te passen in de dienstverlening. Op deze manier wordt er kwalitatief
hoogwaardige dienstverlening geboden, die makkelijk toegankelijk is via diverse kanalen
en waarbij cliënten zich gezien, gehoord en geholpen voelen.
Bij de Maatwerkplaats kunnen UWV-medewerkers terecht met casuïstiek waar zij professionele
buikpijn van krijgen: het gevoel dat er onbedoeld, of soms ook bedoeld21, onredelijk negatieve gevolgen optreden voor mensen wanneer uitvoerders de letter
van de regelgeving toepassen, of wanneer er intern een kastje-naar-de-muur-situatie
optreedt. Wanneer medewerkers geen ruimte zien om zelf juridische of organisatorische
oplossingen te vinden, biedt de Maatwerkplaats een omgeving om met behulp van zoveel
mogelijk perspectieven oplossingsrichtingen te bespreken.
Het rapport analyseert 250 afgehandelde casussen. De ingediende casussen gaan vooral
over financiële problemen en re-integratie. In 15% van de gevallen meldt de indiener
expliciet een fout van het UWV. In bijna de helft van de gevallen (49%) maakt een
regel (hetzij een wet, hetzij intern UWV-beleid) het onmogelijk om vanuit de bedoeling
dienstverlening te bieden (het onderzoek noemt gevallen waar overlappende wetten of
uitkeringen regels tegenstrijdig hebben ingericht zonder duidelijke reden). Verder
laat het rapport zien dat 38% van de problemen ontstaat door gebrekkig vakmanschap
of samenwerking tussen organisatieonderdelen. In 85% van alle gevallen heeft de Maatwerkplaats
een voor de cliënt (deels) bevredigende oplossing helpen vinden.
Ook in situaties waar de cliënt niet tevreden is, biedt de Maatwerkplaats meerwaarde
voor alle betrokkenen omdat de ontevredenheid en buikpijn vaak al afneemt door de
zorgvuldigheid en aandacht voor een gewogen besluit. Mensen zijn en voelen zich in
deze aanpak gehoord.
Naast individuele oplossingen (zogeheten fixes) wil de Maatwerkplaats ook bijdragen aan structurele aanpassingen (solves) om individuele problemen te helpen verminderen. Het verloop en de ontwikkeling van
de maatwerkplaats is recent door UWV geëvalueerd. Het rapport van deze evaluatie wordt
als bijlage bij deze brief aan uw Kamer aangeboden. Verder kijken wij samen met UWV
waar eventuele aanpassing van wet- en regelgeving nodig is.
Voorbeelden van casussen die in de maatwerkplaats zijn behandeld zijn:
– Of het wel of niet mogelijk is vakantiegeld uit te keren aan terminale patiënten of
dat daarmee moet worden gewacht tot het reguliere moment daarvoor in mei.
– Of een loonkostenvoordeel waar een werkgever die iemand aanneemt vanuit de Ziektewet
geen recht op heeft, terwijl de werkgever (als de werknemer zich een dag voor start
van de baan had beter gemeld) daar vanuit de WW wel recht op zou hebben.
De Maatwerkplaats is een proeftuin en een proeve van de principes van de nieuwe manier
van werken: de mens centraal, vertrouwen in de medewerker aan de balie. Mensen die
het moeilijk hebben, vragen om geruststelling dat de overheid hun zorgen serieus neemt.
De Maatwerkplaats biedt een tastbaar voorbeeld van hoe we hier (uitvoering en departementen)
mee bezig zijn. Daarvoor zijn door het Ministerie van SZW extra middelen voor UWV
beschikbaar gesteld. Daarnaast wordt de komende jaren geïnvesteerd in het inhoudelijk
vakmanschap bij UWV. Vakmanschap is namelijk een belangrijke voorwaarde om maatwerk
te kunnen leveren.
De bedoeling 2.0 SVB
Binnen de SVB is «werken volgens De Bedoeling» de afgelopen jaren centraal gesteld.
Hierdoor is meer maatwerk mogelijk geworden, zodat er weer ruimte is om de bedoeling
van de wet uit te voeren, ook als deze op gespannen voet staat met de letter van de
regelgeving. De SVB heeft daarvoor verschillende instrumenten in het leven geroepen.
Voorbeelden zijn maatwerkplaatsen, die ook binnen UWV gebruikt worden en Garage de
Bedoeling. Daarnaast werkt de SVB met de «Algemene Beginselen van Behoorlijk Afwegen»
die medewerkers helpen om beslissingen te nemen in bijzondere gevallen. En met een
«perspectiefcirkel» met hulpvragen die als steuntje in de rug dienen voor het verkennen
van verschillende perspectieven bij een vraagstuk.
Een volgende stap om als organisatie nog effectiever te worden in het leveren van
maatwerk, is het volledig integreren van werken volgens De Bedoeling in het reguliere
werk, zowel binnen de SVB als in samenwerking met (keten)partners. Dat sluit ook aan
bij de doelen van het overheidsbrede programma Werk aan Uitvoering. Met het programma
«De Bedoeling 2.0» streeft de SVB middels een projectmatige aanpak naar het stroomlijnen,
scherpstellen en verbinden van datgene dat al in de organisatie is ontwikkeld. Dat
doet de SVB middels het objectiveren en waarderen van maatwerk, het bepalen van een
SVB-brede werkwijze voor het leveren van maatwerk, het toerusten en bewust maken van
medewerkers voor maatwerk en het faciliteren van die medewerkers.
Sturen op publieke waarden
Als één van de algemene knelpunten wijzen de onderzoekers erop dat in de aansturing
van uitvoeringsorganisaties en gemeenten te stevig is ingezet op doelmatigheid en
het toezicht op rechtmatigheid. Daarbij is te veel de nadruk komen te liggen op kwantitatieve
– meetbare – Key Performance Indicators (KPI’s). Als mogelijke oplossingsrichting
stellen zij voor om vanuit de hogere SUWI-doelen – namelijk datgene wat nodig is voor
het vergroten van bestaanszekerheid en het verhogen van arbeidsparticipatie van burgers
– meer balans aan te brengen in de aansturing van uitvoeringsorganisaties.
Het kabinet onderschrijft dit en heeft binnen bestaande wet- en regelgeving al concrete
stappen gezet. Zo is het kabinet samen met UWV en de SVB in gesprek om meer vanuit
de bedoeling van wet- en regelgeving te sturen en te verantwoorden en zo zichtbaar
te maken op welke wijze bijgedragen wordt aan het bieden van bestaanszekerheid en
het bevorderen van de arbeidsparticipatie. In dat kader worden momenteel in samenwerking
met UWV en de SVB de KPI’s herijkt. Naast toepassing van waarden als doelmatigheid
en rechtmatigheid – waarden die nog steeds van belang zijn – streeft het kabinet naar
een nieuw evenwicht, waarbij explicieter ruimte wordt geboden voor andere, meer kwalitatieve
waarden waarbij het bijdragen van UWV en de SVB aan het bieden bestaanszekerheid centraal
staat. Verder heeft SZW samen met UWV en de SVB een nieuwe samenwerkingsvisie vastgesteld.
Deze samenwerkingsvisie vervangt de sturingsvisie uit 2016 en geeft beter invulling
aan de gedeelde verantwoordelijkheid om maatschappelijke opgaven te realiseren. De
samenwerkingsvisie is als bijlage bij de Stand van de uitvoering van juni 2022 met
uw Kamer gedeeld.22 Tot slot wordt gewerkt aan een modernisering van de Wet SUWI waarin ook het sturen
op en verantwoorden over publieke waarden een belangrijke plaats zal hebben. We zullen
uw Kamer binnenkort uitgebreider berichten over dit traject.
Motie Ploumen / Jetten
In het kader van de motie van de leden Ploumen en Jetten23 voeren de departementen een inventarisatie uit naar mogelijke hardvochtigheden in
wet- en regelgeving. Deze motie kent een breder bereik dan de motie van het lid Omtzigt.
Over de aanpak van de motie van de leden Ploumen en Jetten is uw Kamer op 21 december
2021 in algemene zin geïnformeerd24. Deze brief informeert u over de stand van zaken bij het Ministerie van SZW. Bij
de inventarisatie is gebruik gemaakt van de definitie van hardvochtigheid zoals door
Panteia is opgesteld. In deze definitie speelt de potentiële ontwrichting van het
leven van burgers door overheidshandelen en de contextafhankelijkheid een grote rol.25
In de brief van 21 december 2021 is aangegeven dat het betrekken van de uitvoering,
het maatschappelijk middenveld en de dialoog met burgers prioriteit hebben als het
gaat om het ophalen van eventuele hardvochtige signalen en het invullen dan wel bijstellen
van nieuwe en bestaande wet- en regelgeving. De inventarisatie die bij SZW is uitgevoerd,
illustreert dit.
Net als uit het externe onderzoek, volgt ook uit deze inventarisatie dat hardvochtige
effecten voor een individu vaak optreden bij een samenloop van wet- en regelgeving.
Om deze effecten tegen te gaan, blijft het van belang om de wetgeving en uitvoering
voor iedereen te verbeteren en daarnaast maatwerk mogelijk te maken. Eerder is de
contextafhankelijkheid van hardvochtige effecten benoemd. Ook bij deze inventarisatie
geldt dat knelpunten niet in alle gevallen en niet voor iedereen tot dezelfde hardvochtige
situaties leiden. Per knelpunt bekijken we welke gevolgen er kunnen zijn en brengen
we mogelijkheden in kaart om de knelpunten op te lossen. Daarbij kijken we goed naar
effecten voor mensen, de uitvoering en naar de financiële houdbaarheid van het stelsel.
In bijlage 2 zijn de tot nu toe gevonden knelpunten per regeling beschreven.
Algemeen geldt voor de SZW-regelingen in de huidige situatie dat hogere kosten van
levensonderhoud waaronder hoge energiekosten, problemen kunnen veroorzaken voor kwetsbare
groepen en lagere en middeninkomens. Dit geldt bijvoorbeeld voor schuldenaren omdat
deze kosten niet worden meegenomen in het vaststellen van de beslagvrije voet, aflossingscapaciteit
of draagkracht. In bepaalde gevallen kan dit leiden tot ontwrichtende situaties en
daarmee hardvochtige effecten. Wij onderzoeken wat voor stappen er mogelijk zijn rondom
de hoogte van de beslagvrije voet.
Volksverzekeringen
Samen met de SVB zijn de wetten en regelingen die de SVB uitvoert onder verantwoordelijkheid
van SZW onderzocht op de aanwezigheid van hardvochtige signalen. Hierbij zijn zoveel
mogelijk signalen uit de uitvoeringspraktijk als leidraad genomen.
Zo zijn er knelpunten gevonden in de AOW en de OBR (Overbruggingsregeling) die gerelateerd
zijn aan de beslagvrije voet. Na de vereenvoudiging hiervan valt deze voor mensen
vanaf de AOW-leeftijd lager uit. Hoewel dit niet direct leidt tot hardvochtige situaties
is dit wel onwenselijk. De eerste stappen om wetgeving voor te bereiden om voor schuldenaren
vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd uit te gaan van een hogere beslagvrije voet zijn
gezet.
Daarnaast wordt voor knelpunten die zijn gevonden in de asbestregelingen en de remigratiewet
gekeken naar mogelijke oplossingen. Eén van deze aspecten in de asbestregelingen is
het probleem van de verjaring. Twee andere aspecten, het bij leven aanmelden voor
een aanvraag en het verplicht aansprakelijk stellen van de werkgever worden verder
opgepakt. In de remigratiewet ontbreekt een grondslag om mee te werken aan een minnelijke
schuldregeling. In bijlage 2 zijn de knelpunten en mogelijke hardvochtige effecten
nader toegelicht en wordt aangegeven hoe we hier verder mee gaan.
Deze inventarisatie is een momentopname. In de toekomst zullen situaties van knellende
wetgeving die hardvochtig kunnen uitpakken voor bepaalde groepen mensen aan het ministerie
worden gemeld. Ook vragen wij de SVB jaarlijks de knelpuntenbrief aan uw Kamer te
sturen.
Arbeidsrecht
Ook binnen het arbeidsrecht zijn mogelijke hardvochtige effecten geïnventariseerd.
Het arbeidsrecht is grotendeels civielrechtelijk, waardoor soms weinig concreet zicht
is op de omvang en de gevolgen van eventuele hardvochtigheden. Dit vanwege het feit
dat de overheid formeel geen rol heeft met betrekking tot de uitvoering van het recht.
In dit geval betreft het wetgeving tussen werkgever en werknemer en is het in eerste
instantie aan de werknemer zelf om de werkgever aan te spreken op de naleving van
diens verantwoordelijkheden in het kader van wet- en regelgeving. Vandaar dat het
voor de overheid ook moeilijker is om zicht te krijgen op (potentiële) hardvochtige
effecten. Tegelijkertijd zijn er wel signalen dat deze hier wel degelijk kunnen ontstaan,
met name indien er sprake is van een sterke afhankelijkheidsrelatie tussen de werkgever
en kwetsbare werknemers. Hierbij spelen zelfredzaamheid en doenvermogen een grote
rol. De ervaringen met de kinderopvangtoeslagaffaire en ook de vele onderzoeken die
daarna zijn verschenen veronderstellen dat we niet zonder meer uit kunnen gaan van
de rationele, zelfredzame mens. Het kabinet heeft hier oog voor.
Zo kunnen bepaalde regels (bijvoorbeeld het uitzendbeding) voor flexibele werknemers,
zoals werknemers met een uitzendcontract, die vaak al in een kwetsbare positie zitten,
hardvochtig uitpakken. De wet veronderstelt dat werknemers op de hoogte zijn van de
relevante wet- en regelgeving die voor hen geldt. Hiermee veronderstelt de overheid
een bepaalde mate van zelfredzaamheid bij burgers. Zoals hierboven reeds beschreven
is dit juist bij kwetsbare burgers vaak niet het geval. Daarnaast kan het voor mensen
die wél op de hoogte zijn, lastig zijn om hun werkgever aan te spreken. Zij verkeren
immers in een afhankelijkheidspositie. Zij kunnen daardoor terughoudend zijn om hun
werkgever te wijzen op hun rechten vanwege de angst ontslagen te worden en daarmee
hun inkomen te verliezen. Dit probleem geldt specifiek ook ten aanzien van arbeidsmigranten
die zeer afhankelijk kunnen zijn van hun werkgever. De regels worden aangepast om
de positie van kwetsbare werknemers te verbeteren. In de hoofdlijnenbrief arbeidsmarkt26, die op 5 juli jl. met uw Kamer is gedeeld, is de inzet van het kabinet uiteengezet
om de positie van flexibele werknemers te verbeteren en vaste contracten te stimuleren.
Zo is het streven om oproepcontracten af te schaffen en te vervangen door (nader met
sociale partners vorm te geven) basiscontracten, om werknemers meer zekerheid te bieden.
Daarnaast is er besluitvorming in voorbereiding om het makkelijker te maken voor kwetsbare
werknemers om hun rechten te effectueren. Ook dit is in de hoofdlijnenbrief arbeidsmarkt
uiteengezet. In bijlage 2 is een aantal specifieke voorbeelden genoemd.
IOAW, IOAZ, Bbz
Net als de Participatiewet bieden de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en het Besluit bijstandverlening
zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) een aanvulling op het inkomen tot aan het sociaal minimum.
De IOAW en IOAZ zijn wetten die sterk lijken op de Participatiewet.
Anders dan voor de Participatiewet geldt voor de IOAW dat vermogen wordt vrijgelaten
en geldt voor de IOAZ dat er een zeer ruime vermogensvrijlating is, waarbij het vermogen
slechts eenmalig – direct na de bedrijfsbeëindiging – wordt getoetst.
Het Bbz 2004 (Besluit bijstandsverlening zelfstandigen) is een algemene maatregel
van bestuur die hoort bij de Participatiewet. Dit betekent dat een groot aantal bepalingen
in de Participatiewet ook van toepassing is voor het Bbz 2004, maar waarbij het Bbz
2004 ook een aantal uitzonderingen en eigenstandige bepalingen kent. Zo kent het Bbz
2004, anders dan de Participatiewet, een zeer ruime vermogensvrijlating en heeft het
als doelgroep zelfstandig ondernemers.
In de gemeentelijke uitvoering zijn de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en het Bbz
2004 sterk met elkaar verweven. We stellen dan ook voor om voor de laatst genoemde
regelingen het traject Participatiewet in balans te volgen en aan te sluiten bij de
voorgenomen oplossingsrichtingen. Uitgangspunt daarbij is dan dat de voorstellen die
gelden voor de Participatiewet ook worden gevolgd voor drie overige regelingen, tenzij
hiervan gemotiveerd moet worden afgeweken.
Caribisch Nederland
De RCN-unit SZW is als uitvoerder van sociale zekerheidswetgeving in Caribisch Nederland
een belangrijke organisatie in het leven van vele huishoudens. Er is dagelijks veel
(persoonlijk) contact met uitkeringsgerechtigden. Signalen van buiten, zowel van burgers
en andere belanghebbenden, als van relevante organisaties en instanties als de Nationale
ombudsman, vormen daarbij belangrijke input.
De RCN-unit SZW heeft een lijst van in de uitvoering en dienstverlening ervaren hardvochtigheden
in de voor Caribisch Nederland van toepassing zijnde wet- en regelgeving opgesteld.
Voor een deel van de geïnventariseerde hardvochtigheden is inmiddels een oplossing
gevonden via wijziging van de Beleidsregels toepassing Besluit onderstand BES 2019.
Het betreft het regelen van een inkomensvrijlating voor vergoedingen bij medische
uitzending en het mogelijk maken van het in aanmerking nemen van het gemiddelde inkomen
voor de bijzondere onderstand. Hiermee is al een eerste stap gezet waarmee burgers
daadwerkelijk geholpen zijn. Op andere onderdelen van de opgestelde inventarisatie
is een concrete aanpak in voorbereiding, waarbij onder meer een wetswijziging aan
de orde is. Overigens is de aandacht voor onverhoopte hardvochtigheden en het vertalen
daarvan naar herziening van beleid of wet- en regelgeving in Caribisch Nederland blijvend.
Dit is ook formatief geborgd, zowel bij de RCN-unit SZW als bij het kerndepartement.
Het toepassen van hardheidsclausules speelt ook in Caribisch Nederland, met name bij
de onderstand, maar maatwerk is breder toepasbaar. Het kerndepartement is voortdurend
in gesprek met de RCN-unit SZW over de toereikendheid daarvan, ook in relatie tot
het voorkomen en oplossen van hardvochtigheden bezien vanuit het perspectief van de
burger. Hierbij is het van belang bijzonder alert te zijn op mogelijke hardvochtigheden
als gevolg van de «wetgevingsachterstand» in Caribisch Nederland. Een concreet voorbeeld
is het in het Besluit onderstand BES ontbreken van een bepaling over het vrijlaten
van spaargeld dat is opgebouwd tijdens de periode van onderstandverlening.
Zoals vermeld in bijlage 1 bij de Voortgangsrapportage ijkpunt sociaal minimum CN
2022 heeft de RCN-unit SZW inmiddels toestemming gekregen om op de hiertoe nog in
gang te zetten wijziging van het Besluit onderstand BES te anticiperen.
Daarnaast is het verbeteren van de dienstverlening een belangrijk thema voor de uitvoering,
waarbij er ook aandacht is voor maatwerk en het voorkomen van hardvochtige effecten.
In 2022 is een onderzoek naar de klantervaring van de dienstverlening door de RCN-unit
SZW geïnitieerd. Het onderzoek heeft concrete suggesties opgeleverd over hoe de dienstverlening
kan worden verbeterd. De RCN-unit SZW heeft de opdracht gekregen om de aanbevelingen
uit het rapport om te zetten in een concreet actie- en verbeterplan.
Kinderopvang
Het vorige kabinet heeft naar aanleiding van een motie van de leden Lodders en Van
Weyenberg een inventarisatie van knelpunten in het toeslagenstelsel aan uw Kamer gezonden.
Hierover is uw Kamer geïnformeerd op 29 juni en 30 november 2021.27 Over de maatregelen die reeds zijn of worden opgepakt naar aanleiding van deze inventarisatie
is uw Kamer op 17 juni 2022 geïnformeerd.28
Wet inburgering
Uw Kamer is 21 oktober 2021 per brief geïnformeerd over de stand van zaken van de
uitvoering van het verbeterplan van de Wet inburgering 2013.29 Onderdeel hiervan is dat er enkele ongewenste hardheden uit het stelsel van de Wi2013
zijn of worden weggenomen. Met de brief van 15 april 2022 is de Kamer geïnformeerd
over voortgang en de stand van zaken van de implementatie van de verbeteringen die
voortkomen uit het verbeterplan Wet inburgering 2013.30
Vervolg
Wij stellen voor u over de inhoudelijke voortgang van het aanpakken van hardvochtige
effecten per beleidsterrein te informeren langs de lijnen van deze specifieke terreinen.
Voor algemene voortgang en overige knelpunten gebruiken we de Stand van de uitvoering
die u twee keer per jaar ontvangt.
Wij gaan, samen met de uitvoeringsorganisaties en gemeenten, hard aan de slag om de
gevolgen van hardvochtige effecten te herstellen en om in (de uitvoering van) toekomstige
wet- en regelgeving de mens centraal te plaatsen naast aandacht voor participatie
en handhaving.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Indieners
-
Indiener
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Medeindiener
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen