Brief regering : Plan ter verbetering van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming
31 839 Jeugdzorg
Nr. 913
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 november 2022
Als een gezin te maken krijgt met jeugdbescherming, is dat ontzettend ingrijpend voor
alle betrokkenen. Ouders en kinderen moeten zich beschermd weten tegen willekeur en
onzorgvuldigheid, en altijd op het recht kunnen terugvallen. Diverse rapporten en
adviezen maken duidelijk dat de rechtsbescherming in de jeugdbescherming helaas op
veel punten tekortschiet.1
In reactie op deze rapporten en adviezen heb ik uw Kamer een plan van aanpak toegezegd
om de rechtsbescherming in de jeugdbescherming te verbeteren. Met deze brief presenteer
ik, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), dit
plan aan uw Kamer. Hiermee versterk ik op korte termijn op de meest noodzakelijke
punten de rechtsbescherming en werk ik tegelijkertijd aan een structurele verbetering
van rechtsbescherming in de jeugdbescherming.
Plan van aanpak
1. Inleiding
Het versterken van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming is een complex vraagstuk
dat de overheid alleen samen met alle betrokkenen kan oppakken. De perspectieven van
kinderen, ouders en professionals zijn daarbij cruciaal. Dit plan van aanpak is dan
ook tot stand gekomen met input van verschillende organisaties/ professionals (gecertificeerde
instellingen (GI’s), de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), advocatuur). Dit plan
van aanpak is niet een statisch document, maar wordt gaandeweg aangevuld en verdiept
op basis van nieuwe inzichten van alle betrokkenen.
2. Afbakening
Rechtsbescherming van ouders en kinderen start uiteraard al eerder dan dat een kinderbeschermingsmaatregel
in beeld is, namelijk wanneer een gezin in contact komt met de overheid, bij een wijkteam
of bij Veilig Thuis (VT). Uit onderzoek blijkt dat de rechtsbescherming ook in dit
stadium verbeterd kan worden.2 Er moet een scherp onderscheid zijn tussen vrijwillige hulpverlening en de jeugdbescherming.
Dit geldt niet alleen in juridische zin; maar juist in de dagelijkse praktijk moet
dit ook wezenlijk door ouders en kinderen zo worden ervaren.
De focus van het in deze brief gepresenteerde plan van aanpak ligt bij het verbeteren
van de rechtsbescherming op het moment dat een kinderbeschermingsmaatregel overwogen
wordt en op het moment waarop een maatregel is opgelegd. Vanuit de sector en maatschappij
is een grote urgentie voelbaar om daarmee nu direct aan de slag te gaan. De eindevaluatie
van de Wet herziene kinderbeschermingsmaatregelen (hierna: eindevaluatie) onderschrijft
deze urgentie en vormt een belangrijke inspiratiebron voor dit plan van aanpak.
3. Aanpak
Ik constateer dat het huidige stelsel dichtslibt en dat op korte termijn concrete
maatregelen nodig zijn die passen binnen het huidige wettelijk kader van de kinderbeschermingswetgeving.
De opvolging van de meeste aanbevelingen van de eindevaluatie vragen om aanpassing
van de kinderbeschermingswetgeving, bijvoorbeeld de aanpassing van de rechtsgronden
voor de ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing en de gezagsbeëindigende maatregel.
Voor de onderwerpen die ik structureel wil regelen, geldt dat ik de uitvoeringsconsequenties
en de daarmee gepaard gaande financiële impact in kaart moet brengen. Dan zal ook
blijken welke aanbevelingen onder het beschikbare budget daadwerkelijk kunnen worden
uitgevoerd. Dit is een voorbehoud dat ik moet maken.
4. Concrete maatregelen voor de korte termijn
Voor de volgende vijf onderdelen ga ik de volgende concrete verbeteringen doorvoeren:
a) gespecialiseerde jeugdrechtadvocaat bij gezagsbeëindiging en uithuisplaatsing;
b) rechtsbescherming bij het perspectiefbesluit;
c) de kwaliteit van de besluitvorming;
d) de klachtenprocedure; en
e) de omgang na uithuisplaatsing.
a) Gespecialiseerd jeugdrechtadvocaat bij gezagsbeëindiging en uithuisplaatsing
Hoewel ouders in de praktijk gebruik kunnen maken van (gesubsidieerde) rechtsbijstand,
komt het voor dat zij bij procedures die diep ingrijpen in het gezinsleven, zoals
bij een uithuisplaatsing of een gezagsbeëindigende maatregel, niet worden vertegenwoordigd
door een advocaat. Procesvertegenwoordiging is ook niet verplicht in deze procedures.
Gelet op het beginsel van equality of arms is het van groot belang dat ouders in de jeugdbescherming goed juridisch ondersteund
worden. Ouders die door de kinderopvangtoeslagenaffaire zijn gedupeerd kunnen al kosteloos
gebruik maken van rechtsbijstand. In aanvulling daarop stel ik gedurende 1,5 jaar
kosteloze rechtsbijstand beschikbaar voor ouder(s) die te maken krijgen met een uithuisplaatsing
of gezagsbeëindigende maatregel. Gedurende deze periode houd ik nauwlettend in de
gaten in hoeverre de kosteloze rechtsbijstand van een advocaat aan ouders de benodigde
juridische ondersteuning en rechtsbescherming biedt en met welke kosten, uitvoeringslasten
en neveneffecten dit gepaard gaat. Deze monitoring wordt uitgevoerd onder auspiciën
van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. Op basis van de uitkomsten
neem ik medio 2024 een besluit over of en hoe ik de kosteloze rechtsbijstand structureel
ga vormgeven.
Vanwege de extra belasting van en uitvoeringsconsequenties bij de Rechtspraak en de
Raad voor Rechtsbijstand vraagt de inzet van kosteloze rechtsbijstand om een gefaseerde
aanpak. Ik start daarom met de meest ingrijpende procedures. Vanaf 1 januari 2023
kunnen ouder(s) bij procedures gezagsbeëindiging (procedures in eerste aanleg) gebruikmaken
van kosteloze rechtsbijstand van een gespecialiseerd jeugdrechtadvocaat. De rechtbank,
Raad voor Rechtsbijstand en de advocatuur werken samen en zorgen ervoor dat bij deze
procedures het gezin een telefoontje krijgt van de advocaat met het aanbod om tijdens
de procedure juridisch kosteloos bijgestaan te worden.3 Op basis van de uitkomsten van de monitoring besluit ik wanneer de regeling uitgebreid
wordt met eerste procedures (spoed)uithuisplaatsing (uitgezonderd de verlengingsverzoeken),
waarbij ik koers op 1 juli 2023. De kosten voor de inzet van rechtsbijstand bedragen
voor 2023 en 2024 in totaal 6 miljoen euro en worden gedekt door mijn ministerie.4
b) Het perspectiefbesluit
Het perspectiefbesluit houdt in dat de GI een beslissing neemt over de vraag waar
het perspectief van het kind bij het opgroeien ligt, bij zijn ouders of elders. Uit
diverse rapporten blijkt dat de rechtsbescherming bij dit besluit verbetering behoeft.5 Zo worden ouders en kinderen niet altijd voldoende betrokken bij dit besluit en beschikken
zij niet over een effectief rechtsmiddel om het perspectiefbesluit te laten toetsen
door een kinderrechter. Ik heb in mei 2022 tijdens het plenaire debat over uithuisplaatsingen
aangegeven dat ik de rechtsbescherming bij zo’n ingrijpend besluit wil verbeteren.
Ter verbetering van de rechtsbescherming van ouders en kinderen hebben de GI’s de
volgende rechtswaarborgen opgesteld voor de besluitvorming en het laten toetsen van
het perspectiefbesluit:
1. Voordat het perspectiefbesluit wordt genomen, worden ouders en kinderen geïnformeerd
over het te nemen besluit en de gevolgen daarvan en zij worden in de gelegenheid gesteld
hun mening kenbaar te maken;
2. een perspectiefbesluit wordt in alle gevallen op schrift gesteld en voorzien van een
motivering waaruit de (belangen)afweging die heeft geleid tot het besluit, duidelijk
blijkt,
3. ouders en kinderen ontvangen een afschrift van het besluit,
4. het perspectiefbesluit wordt door de GI’s voorgelegd aan de kinderrechter voor een
toets.
Het perspectiefbesluit heeft nog geen wettelijke basis. Daarom zijn de GI’s vooruitlopend
daarop op zoek gegaan naar mogelijkheden om binnen het huidige wettelijke kader het
perspectiefbesluit nu al steeds direct of indirect te laten toetsen door de kinderrechter.
De werkwijze is dat als GI’s een perspectiefbesluit hebben genomen – waarbij gezagsbeëindiging
(nog) niet aan de orde is – telkens zo snel mogelijk het besluit voorleggen aan de
kinderrechter via de geschillenregeling bij de ondertoezichtstelling (directe toets)
of via een verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing (indirecte toets).6
Uit recente jurisprudentie blijkt dat een toets van het perspectiefbesluit via de
geschillenregeling door sommige kinderrechters niet mogelijk wordt geacht. Partners
voor Jeugd (een overkoepelend samenwerkingsverband van twee GI’s) heeft daarom op
28 oktober jl. aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad (PG) verzocht cassatie in
het belang der wet7 in te stellen tegen een recente uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 26 juli 20228 om rechtseenheid te verkrijgen voor het laten toetsen van het perspectiefbesluit
via de geschillenregeling. Dit verzoek ondersteun ik. Om dit verzoek kracht bij te
zetten zal ik daarom ook zelf de PG verzoeken cassatie in het belang der wet in te
stellen, omdat er een urgent belang is om te weten hoe de Hoge Raad hier tegenaan
kijkt.
Ik heb de GI's gevraagd de genoemde rechtswaarborgen zo snel mogelijk in te voeren,
uiterlijk het eerste kwartaal van 2023. Daarnaast onderzoek ik met de RvdK en de GI’s
op welke wijze de RvdK met het uitbrengen van een advies de beoordeling van het perspectiefbesluit
door de kinderrechter kan ondersteunen.
Ondertussen werk ik met de sector aan een structurele oplossing voor een rechterlijke
toets van het perspectiefbesluit door hiervoor een wettelijke basis te creëren. Dit
wetsvoorstel is in het najaar 2023 gereed voor consultatie. Bij de uitwerking van
dit voorstel betrek ik ook de wens van de sector om de gronden van de ondertoezichtstelling
aan te vullen in het geval niet meer wordt gewerkt aan terugplaatsing van een kind,
maar een gezagsbeëindiging (op dat moment) niet in het belang van het kind wordt geacht.
Ik kom hiermee ook tegemoet aan een deel van de motie van lid Raemakers9 waarin o.a. wordt verzocht een tussenfase van blijvende uithuisplaatsing met behoud
van gezag te onderzoeken.
c) De kwaliteit van de besluitvorming
De betrokkenheid vanuit de RvdK, een GI of VT heeft grote impact op het leven van
kinderen en ouders. Adviezen en besluiten die door deze organisaties worden genomen,
moeten zorgvuldig worden onderbouwd en zoveel als mogelijk op toetsbare feiten zijn
gebaseerd. Feitenonderzoek is dan ook een kerntaak van de eerdergenoemde organisaties
in de jeugdbescherming. Deze organisaties werken voortdurend aan verbeteringen. Op
27 juni 2022 is het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) verschenen
over de kwaliteit van het feitenonderzoek bij uithuisplaatsingen, waaruit naar voren
kwam dat onder andere de samenwerking en communicatie met ouders en kinderen gedurende
het gehele traject een belangrijk verbeterpunt is. Goede communicatie met gezinnen
die het aangaat, vormt de kern van rechtsbescherming. De aanbevelingen vragen dan
ook om serieuze opvolging.
In de periode 2018 tot en met 2021 liep het Actieplan verbetering feitenonderzoek
in de jeugdbescherming. Daarin werkten RvdK, GI’s en VT aan de verbetering van het
feitenonderzoek en de communicatie daarover met ouders. Zo zijn er regionale bijeenkomsten
gehouden voor professionals en cliëntenvertegenwoordigingen over rapporteren, cliëntervaringen,
intercollegiaal toetsen van rapportages en het toepassen van zorgvuldigheidscriteria
bij dossiers. Ook zijn er basiswaarden opgesteld voor het uitvoeren van feitenonderzoek,
en is er ondersteunend materiaal ontwikkeld die professionals gebruiken in gesprekken
met cliënten.
Het onderzoek van de IGJ onderstreept de noodzaak van voortdurende aandacht voor de
kwaliteit van het feitenonderzoek. Zo is voor de zomer een ketenbrede training ontwikkeld,
waarin ook ervaringsdeskundigen een rol hebben, die momenteel wordt geïmplementeerd.
In deze training, die beschikbaar is voor alle jeugd- en gezinsprofessionals van VT,
RvdK en GI’s, is specifiek aandacht voor het betrekken van ouders en kinderen en het
beter onderbouwen van adviezen over uithuisplaatsingen.
De GI’s hebben aangegeven dat zij inzetten op adequaat feitenonderzoek met trainingen
en (digitale) hulpmiddelen zoals die bijvoorbeeld zijn ontwikkeld binnen het Actieplan
verbetering feitenonderzoek (waarbij ook de RvdK en Veilig Thuis nauw betrokken waren).
Verder gaat de RvdK naar aanleiding van het IGJ-rapport, nog meer dan eerst het geval
was, investeren in het contact met ouders en kinderen gedurende het onderzoek. Wanneer
meer wordt geïnvesteerd in de samenwerkingsrelatie, zal het uiteindelijke besluit
of advies meer draagvlak genieten. De RvdK en de GI’s gaan verder vervolg geven aan
het genoemde Actieplan en zijn momenteel bezig dit op te zetten, samen met Veilig
Thuis. De RvdK en GI’s zijn daartoe o.a. in afwachting van de eindevaluatie van het
Actieplan. De Staatsecretaris van VWS ondersteunt het landelijk netwerk Veilig Thuis
al langer bij de uitvoering van de meerjarenagenda waarin ook aandacht is voor doorontwikkeling
van het handelingsprotocol onder andere op verbeterpunten vanuit het Actieplan.
Belangrijk is ook dat de randvoorwaarden voor het doen van goed feitenonderzoek op
orde zijn. In de brieven die ik uw Kamer op 14 september (Kamerstuk 31 839, nr. 856) en 11 november heb toegestuurd heb ik maatregelen aangekondigd die op korte termijn
tot verbetering zullen leiden voor de werkdruk van de jeugdbeschermers, waardoor de
randvoorwaarden verbeteren voor de kwaliteit van de besluitvorming.
In mijn brief van 27 juni 2022 heb ik uw Kamer bericht dat momenteel onder verantwoordelijkheid
van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) het Actieplan wordt
geëvalueerd en dat de uitkomsten dit najaar worden verwacht (Kamerstuk 31 839, nr. 856). Het WODC-onderzoek heeft echter vertraging opgelopen en zal waarschijnlijk in het
eerste kwartaal van 2023 worden opgeleverd. Dit laat onverlet dat het oppakken van
de aanbevelingen van de IGJ bij de betrokken organisaties en mij de aandacht heeft.
Uw Kamer heeft mij in september 2022 via een schriftelijk overleg vragen gesteld naar
aanleiding van het IGJ-rapport. U ontvangt separaat de beantwoording hiervan.
d) Verbeteren van de klachtenprocedure
Ik werk samen met de betrokken organisaties aan het verbeteren van klachtprocedures.
Dit raakt aan de rechtsbescherming van ouders en kinderen, maar ook van de professionals.
Uw Kamer heeft hiervoor eerder aandacht gevraagd in twee moties.10 Een belangrijke stap die in dit verband is gezet, is de ontwikkeling van ondersteuningsmateriaal
voor professionals van de RvdK, de GI’s en VT om samen met ouders en kinderen het
gesprek aan te gaan over welke stap het beste genomen kan worden als ze ontevreden
zijn. Dit gesprek vindt bij voorkeur al in een vroeg stadium plaats, dus nog voordat
sprake is van onvrede. Het ondersteuningsmateriaal bestaat uit een handreiking – een
plaat met de verschillende mogelijkheden visueel uitgebeeld – aan de hand waarvan
het gesprek kan worden gevoerd en een handleiding/toelichting voor de professionals.
Dit materiaal is afgelopen september verspreid onder VT, RvdK en GI’s.
Daarnaast heb ik het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) subsidie gegeven voor
de ontwikkeling van opleidingsmateriaal voor de huidige professionals, zodat zij beter
zijn toegerust om te gaan met onvrede en (tucht)klachten van cliënten.
Er zijn de afgelopen periode dus stappen gezet ter verbetering van klachtafhandeling.
Ik zal de ontwikkelingen hiervan volgen en ik blijf in gesprek met de sector over
het verder verbeteren van klachtprocedures. Ik heb daarbij ook het aanbod gedaan om
vanuit het Rijk mee te denken of we in deze iets kunnen betekenen.
e) De omgang na uithuisplaatsing
De factsheet Uithuisplaatsingen en de eindevaluatie signaleren verschillende knelpunten
bij de uithuisplaatsing van kinderen. Een van de zorgen betreft het contact tussen
kinderen en ouders na een uithuisplaatsing. Als een machtiging uithuisplaatsing wordt
uitgesproken, dan is het aan de GI om invulling te geven aan de omgangsregeling. Een
veelgehoord signaal is dat de omgang tussen kinderen en ouders na een uithuisplaatsing
laat tot stand komt of te beperkt is. De eindevaluatie beveelt aan om wettelijk te
verankeren dat direct na een uithuisplaatsing een omgangsplan wordt opgesteld en dat
dit plan op verzoek van een ouder of kind door de kinderrechter kan worden getoetst.
Ik neem deze aanbeveling over en wil in aanloop naar een wettelijke verankering het
volgende doen. Ik bezie met de GI’s of het standaard geven van een aanwijzing vaststellen
bezoekregeling ex artikel 1:265f BW (voor zover er niet al een door de rechter vastgestelde
omgangsregeling ligt) bij alle GI’s doorgevoerd kan worden. De GI legt de omgang na
een uithuisplaatsing tussen kind en ouder nu niet altijd standaard vast. Deze aanwijzing
biedt ouders duidelijkheid en schept een rechtsingang, omdat ouders en kinderen vanaf
12 jaar zich tegen deze aanwijzing kunnen verweren bij een kinderrechter. Daarnaast
gebruiken GI’s en jeugdhulpaanbieders nu verschillende instrumenten (zoals CHOP-list
en BezoekZoeker) om met ouders en kinderen tot een omgangsregeling te komen. Ik faciliteer
de GI’s in de doorontwikkeling van deze instrumenten.
5. Maatregelen voor de lange termijn
Er zijn ook thema’s die urgent zijn, maar nadere uitwerking vergen en een wettelijke
verankering. Deze onderwerpen zal ik de komende tijd nader uitwerken:
a) Rollen van de RvdK, GI en kinderrechter;
b) Rechtsgronden voor de ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing en gezagsbeëindigende
maatregel;
c) Rechtspositie van kinderen die onder voogdij staan;
d) Samenplaatsen broertjes en zusjes.
a) Rollen van de kinderrechter, de GI en de RvdK
De eindevaluatie bespreekt de rol van de kinderrechter die met de wetswijziging in
1995 fundamenteel is gewijzigd, van een actieve rechter naar een lijdelijke rol. De
kinderrechter heeft nu hoofdzakelijk de bevoegdheid om een verzoek toe- of af te wijzen.
Uit de eindevaluatie blijkt dat kinderrechters verschillend denken over deze lijdelijke
rol. Sommige rechters vinden hun rol te beperkt, terwijl andere rechters de huidige
rol goed vinden. De onderzoekers bevelen aan dat in het licht van rechtswaarborgen
en rechtsbescherming de huidige rol van de kinderrechter in kinderbeschermingszaken
actiever moet worden. In de eindevaluatie wordt voorts geconstateerd dat voor een
aantal beslissingen zowel de GI als de RvdK een taak heeft en daarna de kinderrechter
nog een onafhankelijk oordeel velt. Dit leidt tot een traag stelsel met lange doorlooptijden
en wachttijden, aldus de onderzoekers.
Deze vraagstukken raken de fundamenten van het stelsel. Als het gaat om de aanbeveling
over de rol van de rechter is het reflectietraject van de familie- en jeugdrechters
relevant, dat ook een oordeel gaat geven over de vraag of de rol van de kinderrechter
actiever moet worden. De uitkomsten van dit traject worden verwacht in januari 2023
en grijpen ook in op rollen, taken en verantwoordelijkheden van de GI’s en de RvdK.
In januari – na oplevering van het reflectietraject – zal ik bezien of nader en fundamenteler
onderzoek noodzakelijk is.
b) Rechtsgronden voor de ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing en gezagsbeëindigende
maatregel
Een belangrijk onderdeel van de herziening van de kinderbeschermingswetgeving in 2015
was de aanpassing van de rechtsgronden voor de ondertoezichtstelling en de gezagsbeëindigende
maatregel. De rechtsgrond van de ondertoezichtstelling is op twee punten aangepast,
waarmee werd beoogd het onderscheid tussen de verschillende kaders te verduidelijken
(ondertoezichtstelling ten opzichte van vrijwillig kader en ondertoezichtstelling
ten opzichte van gezagsbeëindiging). Ook werd een nieuwe gezagsbeëindigende maatregel
ingevoerd als «spiegelbepaling» voor de ondertoezichtstelling. Hiervoor werd de aanvaardbare
termijn geïntroduceerd: de ondertoezichtstelling is aan de orde als er een gerechtvaardigde
verwachting is dat ouders binnen een voor de minderjarige aanvaardbare termijn de
opvoeding weer ter hand kunnen nemen. Een gezagsbeëindiging is aan de orde als er
geen gerechtvaardigde verwachting is op opvoeding door de ouders. Met deze aanpassingen
moest het eenvoudiger worden om te kiezen voor de kinderbeschermingsmaatregel die
het meest aansluit bij de belangen van het kind. Uit de eindevaluatie blijkt dat deze
aanpassingen van de rechtsgronden in de praktijk niet het gewenste effect hebben gehad.
De praktijk sluit niet goed aan bij de herziene rechtsgronden, de invulling van de
aanvaardbare termijn is lastig en er bestaat in de rechtspraktijk onduidelijkheid
over de ruimte om het gezag van ouder(s) niet te beëindigen terwijl wel aan de rechtsgrond
voor gezagsbeëindiging is voldaan.11
Ik herken de gesignaleerde knelpunten en ik ben het eens met de onderzoekers dat de
rechtsgronden moeten worden verbeterd. De wijze waarop vergt nadere uitwerking. Hierbij
wil ik wel alvast melden dat ik kritisch ben over de aanbeveling om de aanvaardbare
termijn als criterium te behouden, gezien de kritiek op dit criterium.
c) Rechtspositie van kinderen die onder voogdij staan
Uit de eindevaluatie komen knelpunten naar voren over de rechtspositie van kinderen
die onder voogdij staan. Een belangrijk knelpunt is dat de huidige geschillenregeling
bij een ondertoezichtstelling niet van toepassing is op voogdij. Daardoor kunnen conflicten
over de uitvoering van de voogdij niet aan de kinderrechter worden voorgelegd. Daarnaast
is het blokkaderecht bij voogdij niet van toepassing op gezinshuizen. Dat betekent
dat kinderen die onder voogdij staan en in een gezinshuis wonen, overgeplaatst kunnen
worden zonder toetsing van de kinderrechter, ook wanneer zij al lange tijd in het
gezinshuis wonen. Verder is het op dit moment niet mogelijk voor kinderen en ouders
verzoeken tot (wijziging van) omgang en contact laagdrempelig aan de kinderrechter
voor te leggen. Ik ga onderzoeken hoe ik de problemen in de huidige wetgeving kan
oplossen.
d) Samenplaatsen broertjes en zusjes
Eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd dat het voornemen is het uitgangspunt bij uithuisplaatsingen
van broers en zussen (samen, tenzij) op te nemen in de Jeugdwet.12 Deze aanpassing wordt meegenomen in het wetsvoorstel voor aanpassing van de kinderbeschermingswetgeving.
6. Tot slot
Ik start nu met concrete verbeteringen die zonder wetswijziging gerealiseerd kunnen
worden en ga tegelijk de structurele thema’s uitwerken. Hierbij geldt, zoals gezegd,
dat ik de uitvoeringsconsequenties en de daarmee gepaard gaande financiële impact
in kaart moet brengen. Dan zal ook blijken welke aanbevelingen onder het beschikbare
budget daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd. Voor de onderwerpen die in een wetsvoorstel
neergelegd moeten worden, heb ik in het voorjaar 2023 de contouren nader uitgewerkt
en zal ik uw Kamer over de voortgang informeren.
Als de overheid ingrijpt in het gezinsleven, dan moet dit toetsbaar noodzakelijk en
proportioneel zijn. Met bovenstaande voorstellen wil ik de rechtsbescherming van ouders
en kinderen verbeteren. Dat doe ik samen met kinderen, ouders en de sector.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
Indieners
-
Indiener
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming