Brief regering : Derde voortgangsrapportage Nationaal Programma Onderwijs
36 200 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023
Nr. 35 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET
ONDERWIJS
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 november 2022
Begin 2021 is het Nationaal Programma Onderwijs (NP Onderwijs) gestart om coronagerelateerde
vertragingen in de leergroei en ontwikkeling van leerlingen en studenten te herstellen.
Over het programma rapporteren we regelmatig aan uw Kamer.1 Bij deze brief ontvangt u de derde voortgangsrapportage, waarin we terugblikken op
de uitvoering en opbrengsten van het programma in school- en studiejaar 2021/2022,
het eerste volledige uitvoeringsjaar van het NP Onderwijs. Scholen in het funderend
onderwijs hebben nog tot en met het schooljaar 2024/2025 de tijd en instellingen in
het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en hoger onderwijs (ho) tot en met 2023, waarbij
zij kalenderjaar 2024 als mogelijk uitloopjaar kunnen benutten. Hoe gaat het nu met
de leerlingen, studenten en onderzoekers? En hoe staat het ervoor met de uitvoering
van de plannen van scholen en onderwijsinstellingen? Deze vragen beantwoorden we in
deze brief. Daarnaast zullen we ingaan op de vervolgacties die we verbinden aan de
uitkomsten van de monitoring. Dat doen we eerst voor het funderend onderwijs en vervolgens
voor het vervolgonderwijs.
Hoe gaat het met de leerlingen en studenten?
De voortgangsrapportage over het school-/studiejaar 2021/2022 toont een divers beeld.
Aan de ene kant zien we voorspoedige ontwikkelingen. Zo zijn de vertragingen bij leesvaardigheid
in het primair onderwijs (po) zo goed als ingelopen en is de leergroei voor Engels
in het voortgezet onderwijs (vo) zelfs beter dan in tijden voor corona. Ook in het
mbo en ho zien we op een aantal vlakken al een sterk herstel. Zo hebben studenten
een gunstig perspectief op een stage of leerwerkplek, en na hun afstuderen op een
baan. Met betrekking tot onderzoekers met een tijdelijke aanstelling die door corona
vertraging hebben opgelopen zien we dat zij blij zijn met de mogelijkheid om verlenging
aan te vragen voor hun onderzoek.
Aan de andere kant zien we in het funderend onderwijs dat vorig schooljaar de vertragingen
op bepaalde vlakken verder zijn toegenomen, bijvoorbeeld bij rekenen-wiskunde. We
horen in gesprekken met schoolleiders en leraren dat leerlingen moeite hebben om tot
leren te komen en dat een deel van de leerlingen onvoldoende in de leerstand zit,
minder gemotiveerd is en moeite heeft met plannen. Ook blijkt vanuit onderzoek dat
er veel zorgen zijn over het welbevinden van leerlingen en studenten. Vooral meisjes
in het vo scoren op het vlak van welbevinden en concentratie veel lager dan voor corona
en ervaren meer prestatiedruk. In het mbo en ho zien we dat meer studenten uitvallen
zonder diploma en dat instromende studenten binnenkomen met minder (vak)kennis, minder
sociale vaardigheden en motivatie. Daarnaast kampt een deel van de studenten met hardnekkige
mentale problemen, welzijnsproblemen en een geremde sociaal-emotionele ontwikkeling.
Verder valt op dat we in het funderend onderwijs nu verschuivingen zien in de leerprestaties
bij verschillende groepen leerlingen. Zo zijn het in het po niet langer de leerlingen
uit een minder kansrijk milieu die de grootste vertraging in de leergroei laten zien.
Deze groep leerlingen bleek eerder meer hinder te ondervinden van de schoolsluitingen,
en lijkt nu te profiteren van de inzet van de NP Onderwijsinterventies. Op de vertragingen
bij deze leerlingen zijn het afgelopen jaar dan ook extra middelen ingezet.
In algemene zin geldt dat niet voor alle leergebieden en leerjaren de leerprestaties
en het welbevinden in beeld zijn en er dus geen sprake is van een volledig beeld.
Hiermee dient de interpretatie van gegevens met enige voorzichtigheid te gebeuren.
Op veel terreinen werken we aan verbetering van het inzicht hierin, zowel voor scholen
als op landelijk niveau, zodat de ontwikkeling van leerlingen breed kan worden gemonitord
en passende interventies – in het belang van leerlingen – kunnen worden gepleegd waar
nodig.
Hoe gaat het met de uitvoering?
Scholen en instellingen zijn intensief aan de slag gegaan met de uitvoering van het
NP Onderwijs. Scholen en instellingen geven aan dat het goed lukt om de plannen uit
te voeren, ondanks het feit dat de pandemie het onderwijs vorig school- en studiejaar
nog steeds belemmerde. Ten aanzien van de uitvoering door gemeenten zien we dat er
in een half jaar echt een been is bijgetrokken en dat 83 procent van de gemeentes
nu aan de uitvoering is begonnen, ten opzichte van 32 procent dit voorjaar.
In zowel het funderend onderwijs als in het mbo en ho zetten scholen en instellingen
zich veel in voor welbevinden en studentenwelzijn. Dat zet zich nu verder door. We
benadrukken het belang van alle inspanningen op dit gebied, maar die inzet blijft
onverminderd nodig. Het onderwijs is daarbij gebaat, want een beter mentaal welbevinden
van leerlingen, studenten en onderwijspersoneel komt de kwaliteit van het onderwijs
en de leerresultaten van leerlingen ten goede.
Qua bestedingen zien we in het funderend onderwijs dat scholen ruim 70% van de financiële
middelen die zij tot en met eind vorig schooljaar hebben ontvangen hebben besteed
(ca 1,5 mld van 2,1 mld euro). Dit schooljaar ontvangen zij nog een aanzienlijk deel
van de NP Onderwijsmiddelen. Er zijn dus nog veel middelen beschikbaar om de komende
jaren verder te werken aan herstel. Voor de rest van de looptijd is in het po en vo
nog 65 procent van het totale bedrag beschikbaar, en in het mbo en ho is dat 60 procent.
Met het huidige uitvoeringstempo is het geld naar verwachting allemaal besteed bij
het einde van het NP Onderwijs in het funderend onderwijs en het vervolgonderwijs.
Hoe duiden we deze resultaten en hoe gaan we verder?
We moeten vaststellen dat de impact van corona op de leerprestaties, het welbevinden
en de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen en studenten niet alleen groot
is geweest, maar ook dat de vertragingen op sommige vlakken hardnekkig zijn. Daarbij
is sprake van verschillen tussen de sectoren, leerjaren, achtergrond van leerlingen
en type vaardigheden. Tegelijkertijd zien we de scholen en instellingen actief en
serieus met het programma bezig zijn en dat zij mooie stappen zetten. Het afgelopen
school- en studiejaar was het eerste volledige uitvoeringsjaar. Dit betekent dat er
nog tijd en geld is om met elkaar verder te werken aan herstel.
Voor de periode die nog resteert, tot einde schooljaar 2024/2025 voor het funderend
onderwijs en 2023 voor mbo en ho, willen we alles in het werk stellen om de gestelde
doelen met elkaar te behalen. De resultaten tot nu toe laten zien dat de aanpak van
vertragingen een lange adem vergt en dat hierbij goede monitoring en maatwerk noodzakelijk
zijn. Leerlingen en studenten verdienen dat. Het is belangrijk dat we de aandacht
niet laten verslappen, maar met elkaar de schouders eronder blijven zetten.
Om te werken aan de doelen van het NP Onderwijs is een forse inzet nodig van leerlingen
en studenten, docenten en onderwijsondersteunend personeel, schoolleiders, bestuurders,
gemeenten, en van OCW. Vanuit OCW zullen we scholen en instellingen verder ondersteunen
en zullen we ons aanbod in het kader van het programma verder uitbreiden, verrijken
en aanpassen – naast alle actie vanuit het regeerakkoord om de onderwijskwaliteit
omhoog te brengen. Samen met de Minister van VWS zetten we ons bovendien in voor de
mentale gezondheid van leerlingen en studenten. Van scholen en instellingen verwachten
we dat ze op basis van monitoring bijsturen op hun programma en dat zij door maatwerk
leerlingen en studenten optimaal ondersteunen.
We blijven het NP Onderwijs nauwgezet monitoren en aanscherpen. We rapporteren hierover
in de halfjaarlijkse voortgangsrapportages. We willen ook zicht krijgen op de specifieke
effecten van het NP Onderwijs, bijv. door internationaal vergelijkend onderzoek. De
opbrengsten van de monitoring en de lessen van het werken met evidence-based interventies
zijn ook van grote waarde voor toekomstige trajecten en vormen een belangrijke structurele
opbrengst van het NP Onderwijs.
1. Funderend onderwijs
Hoe gaat het met de leerlingen?
Herstel leerprestaties: een wisselend beeld
De leerprestaties van leerlingen in het po en in de onderbouw van het vo kunnen we
vrij nauwkeurig op stelselniveau volgen aan de hand van de data uit leerlingvolgsystemen
(lvs). Het gaat hierbij om een aantal specifieke vaardigheden, te weten: leesvaardigheid,
spelling en rekenen-wiskunde in het po, en Nederlands, Engels en rekenen-wiskunde
in de onderbouw vo. Op de leerprestaties op andere vaardigheden is het zicht beperkt,
omdat er op die vakken geen brede vergelijkbare toetsing plaatsvindt.
De analyse van de lvs-data op de vakken waar die beschikbaar zijn laat een wisselend
beeld zien, in termen van leerjaren, schoolniveaus en vaardigheden. We zien een aantal
positieve ontwikkelingen, bij begrijpend lezen in het po en Engels in het vo (zowel
leesvaardigheid als woordenschat) en bij bepaalde groepen. Maar in het algemeen geldt
dat de vertragingen ten opzichte van de meting van vorig jaar verder zijn toegenomen
bij: spelling in het po, rekenen-wiskunde in zowel het po als vo, Nederlands in het
vo (zowel leesvaardigheid als woordenschat). Dat betekent dat leerlingen er in één
schooljaar minder op vooruit zijn gegaan dan normaal.
Visualisatie 1: illustratieve weergave ontwikkeling jaarlijkse leergroei po
Visualisatie 2: illustratieve weergave ontwikkeling vaardigheid onderbouw vo
Deze uitkomsten werpen de vraag op waarom het beeld zo wisselend is en waarom er bijvoorbeeld
op het vlak van leesvaardigheid wél verbetering te zien is. Leraren en andere experts
wijzen erop dat het per vaardigheid sterk verschilt hoe leerlingen vooruitkomen. Soms
is het vooral belangrijk om extra vlieguren te maken, zoals bij lezen. Bij rekenen-wiskunde
is sprake van een meer gestapelde opbouw. Wanneer een leerling een deel van de stof
niet beheerst, is het veel minder makkelijk om de vervolgstof onder de knie te krijgen.
Meer in het algemeen valt op dat schoolleiders en leraren zien dat leerlingen moeite
hebben om tot leren te komen. Dit geven onderwijsprofessionals eenduidig aan in gesprekken.
Een deel van de leerlingen zit onvoldoende in de leerstand, zij zijn minder gemotiveerd
en hebben moeite met plannen. Ook zien ze dat sommige oudere leerlingen zich in de
klas vaak nog gedragen als brugklassers. Scholen geven dan ook aan extra in te zetten
op de ontwikkeling van executieve vaardigheden en op het welbevinden van hun leerlingen.
Over de andere vaardigheden kunnen we alleen op hoofdlijnen constateren dat scholen
zich hier beduidend minder zorgen over maken. Dat geldt ook voor de beroepsgerichte
vakken en stages in het vmbo en praktijkonderwijs. We blijven dit natuurlijk goed
volgen om te zien of dit beeld inderdaad klopt. De nadere analyse van de eindexamenresultaten
2022 geeft meer inzicht. U ontvangt hierover een aparte brief.
Grootste vertragingen bij een ander type leerlingen
Eerder zagen we al dat leervertragingen niet alleen verschillen per vaardigheid, maar
ook anders uitpakken bij verschillende groepen leerlingen. Bij de start van vorig
schooljaar bleek dat bij leerlingen met laagopgeleide ouders gemiddeld genomen sprake
was van grotere vertragingen dan bij leerlingen met gemiddeld of hoogopgeleide ouders.
Dat kwam overeen met het beeld uit internationaal onderzoek. Het NP Onderwijs richt
zich daarom niet alleen op herstel van de leerprestaties, maar ook op het terugdringen
van de toegenomen kansenongelijkheid. Scholen met een hogere achterstandsscore hebben
niet voor niets meer middelen en een arbeidsmarkttoelage voor leraren ontvangen. Gelukkig
merken schoolleiders bij deze categorie scholen daarvan ook positieve effecten in
werving en behoud van leraren.
In het po lieten eind vorig schooljaar niet langer de leerlingen met laagopgeleide
ouders de grootste vertraging in de leergroei lieten zien, maar de leerlingen met
hoogopgeleide ouders. Voor het vo kunnen we geen uitsplitsing maken naar opleidingsniveau
van de ouders, maar ook daar lijken we een verschuiving te zien. Bij de eerste voortgangsrapportages
constateerden we dat de leervertragingen in het vmbo en havo over het algemeen groter
waren dan in het vwo. Dit jaar vindt Cito geen aanwijzingen dat bepaalde schooltypes
over het geheel genomen meer of minder vertraging laten zien. Wanneer we wat dieper
inzoomen op specifieke uitkomsten dan vallen de negatieve resultaten voor rekenen-wiskunde
op bij de leerlingen die nu in de derde en de vierde klas van het havo of vwo zitten.
Mogelijk laat deze verschuiving zien dat de extra middelen voor scholen met een hogere
achterstandsscore effect hebben gehad, net als de extra aandacht die vanuit scholen
is gegaan naar leerlingen uit minder kansrijke gezinnen. Het is nu wel zaak om goed
in het oog te houden dat alle leerlingen voldoende ondersteund worden.
Uitvoering van het programma
Ondanks knelpunten lukt het scholen om hun plannen uit te voeren
Schoolleiders en leraren geven aan dat het in het afgelopen schooljaar goed gelukt
is om uitvoering te geven aan hun plannen in het kader van NP Onderwijs. Dat betekent
niet dat er geen belemmeringen waren. Schoolsluitingen en uitval van leraren en leerlingen
door corona waren, naast het lerarentekort, de belangrijkste knelpunten voor een optimale
uitvoering. In gesprekken vertellen scholen dat op het hoogtepunt van de pandemie
het extra personeel dat was aangetrokken voor de interventies werd ingezet om klassen
niet naar huis te hoeven sturen en lesuitval tegen te gaan.
De meeste scholen maken in het kader van het NP Onderwijs gebruik van externe deskundigen.
Scholen verwachten dat zij dit schooljaar een minder groot deel van de middelen uit
zullen geven aan externe inhuur dan vorig schooljaar. Een meerderheid van deze scholen
verwacht minder dan 25% van de middelen uit te geven aan externen. Sinds de vorige
voortgangsrapportage wijzen we scholen actief op het zo min mogelijk en, indien er
toch voor wordt gekozen, het verantwoord inzetten van externen. Daarnaast organiseren
we vanuit OCW steeds meer publieke hulptroepen. Onze inspanningen op dit punt, waaronder
ook de handreiking inhuur externen, lijken hier hun vruchten af te werpen. Externe
deskundigen worden vaak ingezet voor professionalisering en scholing van het onderwijspersoneel.
Wanneer scholen hiervoor kiezen is een verantwoorde inzet van externen belangrijk.
We werken, zoals aangekondigd in de brief van afgelopen april, in overleg met de sectorraden
aan kwaliteitsstandaarden en advies aan scholen over verantwoorde inzet van externen.2 De branche van onderwijsadviesbureaus heeft zelf een keurmerk ontwikkeld. Dit keurmerk,
van Onderwijsontwikkeling Nederland (OON), omarmen we. We gaan met hen kijken op welke
punten we dit keurmerk en de inzet hiervan verder kunnen aanscherpen. De branche van
bijlesbureaus en huiswerkbegeleidingsinstituten werkt ook aan een keurmerk. Op dit
punt blijven we in gesprek met schoolleiders, bestuurders en de bijlesbranche. We
monitoren de inzet van externe partijen op scholen en we blijven scholen informeren
over een verantwoorde inzet van externen. Op basis van de monitoring, die begin volgend
jaar wordt ingezet, bezien we voor het eind van volgend jaar of deze maatregelen afdoende
zijn of dat het beleid verder moet worden aangescherpt, door de sector zelf of door
ons. We blijven schoolleiders oproepen om alleen van extern aanbod gebruik te maken
als er geen andere mogelijkheden zijn. Ook omdat de inzet van externen het duurzaam
leereffect van het NP Onderwijs voor de scholen vaak niet ten goede komt.
Medezeggenschap: afstemming met de MR neemt toe
In de brief bij de tweede voortgangsrapportage van april 2022 werd actie aangekondigd
op de betrokkenheid van de medezeggenschapsraden, omdat toen opviel dat niet overal
de medezeggenschap op de juiste wijze was betrokken.3 Daarop is geacteerd en besturen hebben een brief gekregen over het instemmingsrecht
van de medezeggenschapsraden in het kader van NP Onderwijs en de oproep om hier meer
gehoor aan te geven. We zien nu dat op 96% van de scholen sprake is van instemming
van de medezeggenschapsraad met het schoolprogramma 2021/2022. Ook het belang van
ouderbetrokkenheid werd in die brief benadrukt. Verder is er een webinar gegeven aan
leden van medezeggenschapsraden. Dit jaar is onze eerste indruk dat het instemmingproces
van de medezeggenschapsraad sneller van de grond komt. Vorig jaar had 75% van de medezeggenschapsraden
ingestemd aan het begin van het schooljaar. Dit jaar is dat 86% in het po en 78% in
het vo. We verwachten op basis van de reactie van schoolleiders dat op het moment
van schrijven praktisch alle medezeggenschapsraden instemming hebben gegeven of dat
het schoolprogramma binnen afzienbare tijd aan hen wordt voorgelegd. Dat is een goede
ontwikkeling. Het blijft echter belangrijk dat op alle scholen de medezeggenschapsraad
op een goede manier betrokken wordt. We zullen dit blijven monitoren en scholen aan
blijven sporen om te zorgen voor draagvlak door de medezeggenschap te betrekken en
tijdig in te laten stemmen. We verwachten daarbij dat scholen hun programma evalueren
en bijstellen op basis van de schoolscan en dat zij de bijgestelde plannen opnieuw
aan de medezeggenschap voorleggen ter instemming.
Besteding van middelen op peil
In de besteding van de middelen is terug te zien dat scholen goed aan de slag zijn
met het uitvoeren van hun plannen. Zij hebben een groot deel van de middelen die zij
in het schooljaar 2021/2022 hebben ontvangen al ingezet. Op basis van de inschatting
die door een deel van de schoolleiders begin dit jaar werd gemaakt en de verantwoording
over 2021 is de inschatting dat in het schooljaar 2021/2022 pakweg € 1,5 miljard van
de € 2,1 miljard die zij afgelopen schooljaar ontvingen al is uitgegeven. Scholen
kunnen de middelen die zij nog niet besteed hebben tijdelijk opnemen in de bestemmingsreserve.
Deze middelen kunnen zij, samen met de middelen die zij in het schooljaar 2022/2023
ontvangen (ca. € 2,1 miljard), tot het einde van het programma besteden aan de effectieve
interventies uit de menukaart. Daarmee hebben scholen dus nog zo’n € 2,7 miljard om
uit te geven in de schooljaren 2022/2023, 2023/2024 en 2024/2025. Over de financiële
positie van scholen ontvangt u afzonderlijk een brief waarin een nadere uitsplitsing
van de reserves wordt gemaakt en een toelichting per sector wordt gegeven.
Verantwoording NP Onderwijsmiddelen nog niet volledig
Met het NP Onderwijs is een grote inzet van publieke middelen gemoeid. Er is gekozen
voor (aanvullende) bekostiging om de administratieve lasten bij scholen beperkt te
houden. Echter, bij een omvangrijke inzet van belastinggeld past een degelijke verantwoording
en deze is dan ook ingesteld. Dat geldt overigens niet alleen voor de verantwoording
over de NP Onderwijsmiddelen. We constateren nu echter dat de kwaliteit van de verantwoording
over 2021 via het DUO-portaal (xbrl) nog onvoldoende is. Zo heeft ongeveer een kwart
van de besturen in het funderend onderwijs de verantwoording in xbrl niet of niet
volledig ingevuld. Dit is niet acceptabel. Besturen moeten verantwoording afleggen
over de besteding van deze middelen. Dit verwachten we ook van hen. We verwachten
dat besturen zich optimaal inspannen om zich alsnog zorgvuldig te verantwoorden. Om
dit besturen duidelijk te maken zullen we hen gericht aanschrijven en actief monitoren
of zij de verantwoording vervolgens wel volledig invullen. Wanneer dit niet het geval
is zal ook nog persoonlijk contact worden opgenomen door het ministerie. Het spreekt
voor zich dat dit soort situaties in de toekomst op een andere en scherpere manier
geregeld moeten worden.
Uitvoering door gemeenten inmiddels goed op gang
Ten aanzien van de uitvoering door gemeenten constateren we dat er in een half jaar
tijd grote voortgang is gemaakt. 83% van de gemeentes is nu bezig met de uitvoering
van het NP Onderwijs, waar dat begin 2022 nog 32% betrof. Gemeenten kiezen vooral
voor inzet op activiteiten op schoolniveau gericht op zorg en welzijn of voor een
aanbod van verlengde leertijd. Ook stimuleren zij samenwerking binnen de gemeente
tussen scholen, samenwerkingsverbanden en andere lokale partijen. Schoolleiders zijn
gematigd tevreden over de samenwerking met gemeenten. Een mogelijke reden hiervoor
kan zijn dat de gemeenten vaak primair contact hebben met schoolbesturen.
Wat is al in gang gezet en gaan we nog doen?
Doorontwikkeling menukaart voor praktijkgericht en gespecialiseerd onderwijs
Voor een effectieve inzet van de middelen is het van groot belang dat scholen kiezen
voor interventies die wetenschappelijk bewezen zijn.4 Eerder zagen we al dat scholen de menukaart met bewezen effectieve interventies niet
alleen toepassen, maar ook goed waarderen en behulpzaam vinden. Daarom is het belangrijk
om dit instrument te blijven verbeteren. Zoals toegezegd in de brief bij de tweede
voortgangsrapportage van april willen we scholen meer informatie bieden over de bewezen
effectieve interventies en hun uitwerking in de Nederlandse onderwijscontext. Hier
blijven we ons voor inzetten. Ook doen we onderzoek naar de effectiviteit van kansrijke
interventies in de Nederlandse context door middel van de effectmeting en zorgen we
dat onderwijsgebieden waar nog niet veel effectieve interventies voor bekend zijn,
worden aangevuld. Daarnaast geven we momenteel al opvolging aan de motie van het lid
De Hoop5 waarin verzocht werd om meer bewezen effectieve praktijkgerichte interventies te
ontsluiten via de menukaart. Het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) inventariseert
momenteel welke aanvullende informatie gewenst is voor het praktijkonderwijs, voor
scholen voor gespecialiseerd onderwijs en voor beroepsgericht en praktijkgericht onderwijs
dat wordt gegeven in het vmbo. Op basis van gesprekken met onderwijsprofessionals
maakt het NRO in de loop van het najaar aanvullende themapagina’s. Verder is het ook
goed om te benoemen dat de menukaart op zichzelf nog geen garantie biedt dat scholen
de interventies ook op de juiste manier in de klas (kunnen) implementeren. Op dit
vlak valt nog winst te behalen en zullen we vanuit OCW scholen meer gaan faciliteren.
Bijvoorbeeld door in extra webinars – samen met wetenschappers – in te gaan op specifieke
interventies of door scholen te laten leren van elkaar in dialoogsessies.
Uit de bevraging van schoolleiders in september naar voren dat zij bij bepaalde interventies
maar weinig positief effect zien. Het gaat bijvoorbeeld om de interventies ouderbetrokkenheid,
metacognitie en zomer- en lentescholen. We zullen nog dit jaar verder onderzoeken
bij scholen waar dat hem in zit. Zijn deze bewezen interventies in deze situatie niet
effectief of komen ze in de praktijk niet op de juiste manier van de grond? Dit onderzoek
kan dan reden zijn voor een aanpassing van de menukaart.
Aanvullende inzet en extra ondersteuningsaanbod aan scholen
Vanuit OCW gaan we scholen extra ondersteunen om zo ook de effectiviteit van het programma
te vergroten. We gaan de komende periode inzetten op:
a. Voldoende aandacht voor nieuwe en onverwachte vertragingen bij leerlingen. We zullen in onze communicatie naar scholen benadrukken dat het belangrijk is om
alert te zijn op vertragingen bij leerlingen waar we die eerder niet zo duidelijk
zagen. Daarbij kan het ook gaan om leerlingen die op zich bovengemiddeld presteren,
maar niet op het niveau dat bij hen past. Om de leerlingen goed in beeld te houden
blijft het herijken van de schoolscan een belangrijk middel. Het is van belang dat
plannen regelmatig herijkt worden. We gaan scholen gericht ondersteunen in het goed
zicht houden op leerlingen. Daarnaast zullen we aanvullend onderzoek doen om de verschillen
in vertraging tussen groepen leerlingen beter te kunnen duiden.
b. Samen leren van de derde voortgangsrapportage. We gaan de resultaten van deze derde voortgangsrapportage direct na verschijnen van
deze brief actief met scholen delen, zowel over de leergebieden (zoals rekenen-wiskunde)
als type leerlingen (leerlingen uit een kansrijkere achtergrond) die wellicht extra
aandacht verdienen. Zo kunnen scholen deze inzichten uit deze rapportage ook kunnen
doortrekken naar hun eigen onderwijspraktijk en ervan leren.
c. Extra inzet op kennisdeling. We gaan een extra impuls aan de kennisdeling geven door aanvullende handreikingen
te (laten) ontwikkelen op het gebied van effectieve implementatie van evidence based interventies uit de menukaart, meer webinars te organiseren en ook aanvullende gesprekstafels
en dialoogsessie voor het veld te organiseren. Daar gaan we dit jaar nog mee aan de
slag. Op deze manier kunnen scholen van elkaar leren en ondersteunen we hen bij de
vertaling van de interventies van wetenschap naar praktijk. Dit komt de inzet op de
leerprestaties en op het welbevinden van leerlingen ten goede. Daarnaast kunnen we
hierbij ook onderwerpen zoals de samenwerking met gemeenten bespreken.
d. Aanvullende handvatten voor evaluatie. We gaan scholen handvatten bieden om de monitoring en evaluatie rondom het schoolprogramma
en de interventies beter vorm te geven. Deze handvatten komen begin volgend jaar beschikbaar.
Op deze manier stellen we scholen beter in staat om op basis van bewijs maatwerk te
bieden.
e. Aanvullende handvatten om interventies te vertalen naar de praktijk. Het is voor scholen soms een grote stap om de interventies van de menukaart te vertalen
naar hun onderwijspraktijk. Sommige interventies komen nog niet van de grond. Dat
geldt bijvoorbeeld voor metacognitie, feedback en ouderbetrokkenheid. Daarom gaan
we extra handvatten bieden om scholen te ondersteunen en wetenschap en praktijk bij
elkaar te brengen. Daar beginnen we dit jaar mee.
f. We gaan besturen aanschrijven over de verantwoording. Zoals aangegeven hebben niet alle besturen de verantwoording (volledig) ingevuld.
We verwachten dat schoolbesturen die dit niet of niet volledig hebben gedaan, dit
alsnog doen en we spreken ze daar nog dit jaar individueel op aan.
We roepen scholen op om gebruik te maken van dit ondersteuningsaanbod. Zo kunnen zij
op basis van actuele wetenschappelijke kennis hun programma bijsturen en hun leerlingen
gericht verder helpen.
Stapsgewijs naar het oude normaal
De ambitie voor het NP Onderwijs blijft onverminderd hoog. We willen de prestaties
en het welbevinden van leerlingen zo snel mogelijk weer op het niveau van voor corona
te krijgen. Leerlingen verdienen dat.- We willen dat zo snel mogelijk, maar in ieder
geval aan het einde van de looptijd van het NP Onderwijs, hebben bereikt. We weten
dat scholen zich hier ook voor inzetten. Met het bovenstaande aanvullende aanbod ondersteunen
we scholen nog verder bij een gerichte inzet van het NP Onderwijs. We zijn ervan overtuigd
dat scholen met de aanvullende ondersteuning, de middelen die nog beschikbaar zijn
en met de grote inzet van leraren en schoolleiders de leerlingen weer naar het niveau
van voor corona kunnen krijgen. Het is aan scholen om hun doorstroom- en overgangsbeleid
hierop in te richten. Om daarin maatwerk te leveren is het van belang dat scholen
blijven monitoren en blijven bijstellen. Zo houden scholen een vinger aan de pols
en houden ze alle leerlingen in beeld. Daarbij willen we scholen vragen om in stappen
toe te werken naar normalisatie. Verschillende leerlingen hebben afgelopen jaren vaak
het voordeel van de twijfel gekregen in de hoop dat ze wel een been zouden bijtrekken.
Het is van belang om weer stapsgewijs terug te gaan naar normaal en ook voor het overgaan
en doorstromen van leerlingen weer de normen te gaan hanteren die golden voor de pandemie,
omdat leerlingen maar één keer de kans hebben dit onderwijs te volgen. Het is in het
belang van leerlingen dat we ons niet neerleggen bij het feit dat leerlingen met minder
kennis en vaardigheden uitstromen uit het vo.
Naar een structurele aanpak en structureel betere prestaties
Naast de acties die we in deze brief aankondigen, ondersteunen ook de maatregelen
uit het regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) op een duurzame manier het herstel van de coronagerelateerde vertragingen en effecten
op het welbevinden. De vertragingen die we nu zien, komen namelijk boven op een neergaande
trend rondom de leerprestaties op basisvaardigheden die al langer zichtbaar is in
het onderwijs, en die vraagt om een structurele aanpak.
Daarom maken we, parallel aan en doorlopend na het NP Onderwijs, een grote slag op
de basisvaardigheden met het Masterplan Basisvaardigheden. Waar de tijdelijke middelen
van het NP Onderwijs bedoeld zijn om de vertragingen die zijn ontstaan door corona
weg te werken, zetten we met het Masterplan Basisvaardigheden de volgende stap naar
structurele verbetering van het onderwijs en de leerprestaties. Daarvoor is het van
belang dat scholen structureel worden geholpen en weten waar ze financieel aan toe
zijn, en ook voor de lange termijn plannen kunnen maken. Daarom willen we scholen
zo snel mogelijk zekerheid geven over de structurele wijze waarop de middelen vanuit
het Masterplan bij scholen terechtkomen. In de voortgangsrapportage van het Masterplan
Basisvaardigheden gaat de Minister voor primair en voortgezet onderwijs hier nader
op in. Daarnaast geeft hij door middel van het programma School en Omgeving een extra
impuls aan welbevinden en de kansengelijkheid van en tussen leerlingen. Verder zullen
we, zoals u kunt lezen in de brief over het toezicht die u één dezer dagen kunt verwachten,
extra inzet plegen om de lat omhoog te brengen. Alle extra inzet die we vanuit het
regeerakkoord doen draagt naar verwachting ook positief bij aan de uitkomsten van
het NP Onderwijs. Het is het samenspel van deze – en andere – voornemens die scholen
moeten helpen om te zorgen voor betere prestaties van leerlingen, na corona en verder
in de toekomst.
2. Een jaar NP Onderwijs in mbo, ho en onderzoek: waar staan we?
Op basis van gesprekken met studenten, onderwijsprofessionals en experts en de gegevens
die onderzoeksbureau Berenschot heeft opgehaald geven we in dit deel van de brief
een beeld van het eerste jaar NP Onderwijs in het mbo, ho en onderzoek. We gaan ook
in op de aandachtspunten die in de Kamerbrief bij de vorige voortgangsrapportage (2 juni
jl.)6 aan de orde kwamen. Tot slot besteden we aandacht aan kennisdeling en -ontwikkeling:
hoe kunnen we de lessen van het NP Onderwijs verankeren voor de toekomst?
Hoe gaat het met de studenten?
We beginnen met de mensen waar het om gaat, de studenten. Gelukkig zien we op een
aantal vlakken al een sterk herstel. Zo hebben studenten, mede door de inzet van middelen
uit het NP Onderwijs, een gunstig perspectief op een stage of leerwerkplek, en na
hun afstuderen op een baan. Begin dit jaar gaf 7% van de studenten aan dat zij hun
studievertraging inmiddels hebben ingelopen (variërend van 4% in het wo tot 10% in
het mbo). Dat zijn omgerekend naar de hele studentenpopulatie zo’n 90.000 studenten.
We moeten wel opmerken dat het – vooral in het mbo, maar ook in het hoger onderwijs –
complex is om een beeld te geven van de ontwikkeling van de leerprestaties van «de
student». Het aantal opleidingen en vakken is groot, net als het aantal vakken. Bovendien
is van centrale examinering geen sprake. Samen met het onderwijsveld zetten we hier
wel stappen, bijvoorbeeld met het fieldlab studievoortgang en een cohortstudie naar
voorbeeld van het NCO in po en vo. De volgende voortgangsrapportage zal berichten
over hoe het diplomarendement zich het afgelopen studiejaar heeft ontwikkeld. Deze
cijfers zijn nu nog niet beschikbaar.
Meer perspectief op werk, maar ook meer (risico op) vroegtijdige uitval
Door de gespannen arbeidsmarkt is de kans op een baan na afstuderen flink toegenomen.
Dit heeft ook een keerzijde. Er gaan meer studenten zonder diploma de arbeidsmarkt
op. Ze komen sneller in de verleiding om tegen een aantrekkelijk salaris aan het werk
te gaan en te stoppen met hun opleiding. De huidige inflatie en energiearmoede kunnen
een extra motivatie zijn om te kiezen voor een betaalde baan. Het verontrust ons dat
we de uitstroom zonder diploma zien toenemen. Het is van groot belang dat studenten
hun diploma en tenminste een startkwalificatie behalen.
We roepen werkgevers dan ook op om studenten niet voortijdig in dienst te nemen, anders
dan via een leerwerkplek. En, voor studenten: gun jezelf dat diploma en bedenk dat
een bbl-opleiding of duale leerwerkplaats ook nog eens een goed salaris en waardevolle
praktijkervaring oplevert.
Extra aandacht voor sociale en cognitieve ontwikkeling studenten
Tijdens corona was online onderwijs een redmiddel dat grotere studievertragingen kon
voorkomen. Maar afstandsonderwijs heeft ook nadelen. Minder digitaal geletterde studenten
kwamen niet altijd goed mee en raakten zelfs deels buiten beeld van hun docenten.
Docenten merken nu dat studenten geremd zijn in hun sociaal-emotionele ontwikkeling.
Onderzoek wijst uit dat deze problematiek in de coronaperiode flink is toegenomen.
Daarnaast kampen studenten die instromen in het vervolgonderwijs met minder (vak)kennis,
mentale problemen, en gebrek aan socialisatie en motivatie. We realiseren ons dat
het opvangen, begeleiden en onderwijzen van deze groep veel van docenten vraagt. Toch
levert dit ook belangrijke lessen op waarmee we het onderwijs van de toekomst kunnen
verbeteren. We onderzoeken de effecten van verschillende onderwijsvormen op de sociale
en cognitieve ontwikkeling van studenten. Hier komen we in deze brief onder het kopje
«Nieuw beleid en onderzoek: verbinden en verduurzamen» op terug.
Ook de versoepelde exameneisen droegen eraan bij dat studenten hun schoolloopbaan
konden voortzetten, ondanks lockdowns, afstandsonderwijs en andere beperkingen. De
keerzijde is echter dat studenten met gemiddeld steeds lagere examencijfers en verminderde
vaardigheden starten met hun vervolgopleiding. Bovendien kiezen zij vaker voor relatief
hogere opleidingen. De gevolgen daarvan zijn nog niet eenduidig zichtbaar, maar een
grotere kans op uitval ligt op de loer. Over het beleid rond de examens 2022–2023
wordt uw Kamer in een aparte brief geïnformeerd.
Duurzaam investeren in studentenwelzijn en kansengelijkheid
Het zijn roerige tijden om jong te zijn. De klimaatcrisis, de krappe woningmarkt,
de oorlog in Oekraïne, de energiecrisis: dit en meer raakt studenten en hun toekomstperspectief
– al staat daar op dit moment dus gelukkig een gunstige arbeidsmarkt tegenover. We
kunnen de welzijnsproblemen van studenten dan ook niet meer alleen terugvoeren op
de coronapandemie. Hoe dan ook moet het onderwijs hier – samen met studenten – mee
aan de slag. Naast en na het NP Onderwijs gaan we daarom duurzaam investeren in studentenwelzijn
en kansengelijkheid voor alle studenten. Deze thema’s nemen een belangrijke plek in
de Werkagenda mbo en in de uitwerking van het bestuursakkoord hoger onderwijs in.
Uitvoering van het programma
De uitvoering in mbo en ho is goed op stoom
De instellingen zetten het afgelopen studiejaar zo’n 40 procent van de beschikbare
middelen in – vier keer zoveel als bij de eerste tussenmeting van januari 2022. De
verwachte versnelling is dus ook echt gerealiseerd.
De eigen planning van de instellingen is ambitieus. Zij lopen daarop dan ook nog wat
achter. Bedenk daarbij echter dat zij de verlengde looptijd nog maar nauwelijks in
hun plannen hebben kunnen betrekken. Alleen een aantal hogescholen verschuift een
deel van hun activiteiten en bestedingen naar 2023. Gezien de recente verlenging van
het programma hebben instellingen op het moment van enquêtering heel beperkt gebruik
gemaakt van deze uitloopmogelijkheid. Naar verwachting hebben de instellingen gemiddeld
genomen eind 2023 het NP Onderwijsbudget overigens (vrijwel) volledig benut. Zelf
verwachten zij dan ook dat ze met de verlengde looptijd in staat zijn om de middelen
adequaat en zinvol in te zetten.
In het mbo en ho hebben twee op de drie instellingen hun plannen in de loop van het
jaar bijgesteld. Het mbo loopt na de vliegende start van het begin qua planning nog
steeds voorop, en realiseert bijna al zijn ambities voor het afgelopen studiejaar.
Het verheugt ons dat nu ook de acties en bestedingen in het hbo en wo flink in de
lift zitten. De vorige Kamerbrief benoemde de lerarenopleidingen en coschappen nog
als aandachtspunt. Ook voor deze thema’s zijn de acties en bestedingen nu redelijk
op peil. Daar zijn we blij mee, want we investeren hiermee in de zorgverleners en
leerkrachten van morgen. Het opleiden van nieuwe zorg- en onderwijsprofessionals heeft
topprioriteit, en we houden de vinger aan de pols als het gaat om de voortgang op
dit thema.
Medezeggenschap en verantwoording
De medezeggenschapsraden in het mbo en ho zijn tevreden over hun betrokkenheid. Zij
hebben instemming gegeven op het NP Onderwijsplan van hun instelling en zijn in veel
gevallen ook tussentijds betrokken. Zij denken bijvoorbeeld mee bij substantiële wijzigingen.
Inmiddels is er meer ruimte en tijd om processen goed te doorlopen, waardoor instellingen
de medezeggenschap beter kunnen aanhaken.
Daarnaast halen instellingen via bijvoorbeeld enquêtes, peilingen of gesprekken input
op bij studenten. De medezeggenschap geeft dan ook goede rapportcijfers aan de uitvoering
en het bereik van het NP Onderwijs onder studenten. Dit stemt tevreden en geeft vertrouwen
in het draagvlak voor de uitvoering. Een aandachtspunt blijft de ondersteuning aan
onderzoekers in tijdelijke dienst. Zij zijn vaak minder goed vertegenwoordigd in de
medezeggenschapsraden.
Geen volledig overzicht van de bestedingen
Dit brengt ons op een klacht vanuit de medezeggenschap in het mbo en ho, namelijk
het soms ervaren gebrek aan voldoende transparantie en inzage in de voortgang. Een
groot deel van de instellingen heeft de NP Onderwijsbestedingen uitgebreid en inzichtelijk
verantwoord in de coronaparagraaf van hun jaarverslag. Ook heeft een groot deel van
de instellingen helder gerapporteerd conform het bestuursakkoord onderzoek. Dat waarderen
wij. Het draagt bij aan open communicatie richting publiek en politiek en aan het
interne debat op de instellingen.
Helaas moeten we inderdaad constateren dat niet alle instellingen geheel volgens de
afspraken gerapporteerd hebben. Bureau Berenschot kon op basis van de jaarverslagen
daarom geen integraal beeld schetsen van de NP Onderwijsbestedingen. Hetzelfde geldt
voor een aantal kwalitatieve onderwerpen uit het bestuursakkoord, zoals de planvorming
en het bereik van de acties.
Hierover is het gesprek gevoerd met de Raden en Koepels7. Zij hebben de bevindingen teruggelegd bij de instellingen die niet volledig hebben
gerapporteerd conform beide bestuursakkoorden. Een aantal van hen heeft alsnog aangeleverd,
met name voor het bestuursakkoord onderzoek, waar een beperkte set aan cijfers voldoet.
De coronaparagraaf in het jaarverslag aanpassen is echter ingrijpender. Daarom is
met de Raden en Koepels afgesproken dat instellingen hun verantwoording alsnog aanvullen
conform beide bestuursakkoorden. Zij kunnen daarbij gebruik maken van een hiervoor
opgesteld overzicht van de benodigde informatie, en van de «implementatietool» die
Berenschot heeft ontwikkeld. We verwachten u in de volgende voortgangsrapportage het
volledige overzicht over alle instellingen in het vervolgonderwijs te kunnen geven.
Studievertraging en studentenwelzijn: speerpunten in de aanpak
De instellingen zetten de meeste middelen in op een soepele in- en doorstroom van
studenten. Studievertraging aanpakken en een goede landing en begeleiding voor eerstejaarsstudenten
staan hierbij voorop. Het verbeteren van het studentenwelzijn volgt dit thema op de
voet. We zijn blij met deze keuzes. De hardnekkigheid van eenmaal opgelopen studievertraging,
de instroomproblematiek en de samenhang met welzijns- en motivatieproblemen onder
studenten verdienen de volle aandacht.
Dalende instroom en toenemende uitval in mbo en hbo
In het eerste coronajaar steeg het aantal studenten in het mbo en (vooral) het hbo.
Maar inmiddels constateren we dat er een flinke daling is ingezet, vooral in het mbo.
Ook in het hbo is het aantal bachelorstudenten nu voor het tweede jaar op rij afgenomen.
De universiteiten blijven vooralsnog min of meer gevrijwaard van de dalende trend
in studentenaantallen.
Deels werd de terugloop al voorzien. Door de demografische ontgroening neemt het aandeel
jongeren in de bevolking af. Ook zien we dat vmbo-studenten nog vaker doorstromen
naar havo en hbo (opstroom). De voorlopige cijfers over studentenaantallen (DUO, oktober
2022) laten evenwel een veel sterkere daling zien dan je zou verwachten.
We zien de daling vooral terug in de beroepsopleidende leerweg (bol), met name op
niveau 4. Daartegenover staat weliswaar een toename aan studenten in de beroepsbegeleidende
leerweg (bbl), maar die groei is onvoldoende om de afname aan bol-studenten te compenseren.
Een zorgelijke ontwikkeling. Bol-studenten op niveau 4 zijn vakmensen en specialisten
in opleiding die Nederland hard nodig heeft in de bouw, de zorg en bij de transities
op het gebied van duurzaamheid, klimaat en energie.
Studenten verwelkomen, begeleiden en behouden
De instellingen zetten onverminderd in op extra begeleiding om studievertraging te
repareren en voorkomen, zoals mentor- en tutorbegeleiding. Dat is goed om te zien
en hard nodig voor studenten die instromen met minder vakkennis en sociale en cognitieve
vaardigheden. Peer tutoring en soortgelijke begeleiding zoals buddysystemen scoren goed bij instellingen. Zij
schatten deze aanpak in als zeer effectief, op voorwaarde van een goede selectie en
evaluatie van de peers.
Het is opvallend dat instellingen relatief weinig extra middelen besteden aan activiteiten
rondom studieoriëntatie en de intake van nieuwe studenten. We weten nog niet precies
of zij weinig van deze activiteiten organiseren, of dat er aan deze acties weinig
kosten verbonden zijn. We willen een zachte landing voor startende studenten en een
goede doorstroom tijdens de studie blijven bevorderen. Ook willen we studenten intensiever
begeleiden tijdens hun studiekeuzeproces, om studieswitch en uitval later in de studie
te beperken. Deze punten krijgen een plek in de Werkagenda mbo en in de nadere uitwerking
van het bestuursakkoord hoger onderwijs.
Studentenwelzijn
In het voorjaar zagen we al dat meer instellingen inzetten op studentenwelzijn. Dat
zet zich nu verder door. We hebben grote waardering voor alle inspanningen op dit
gebied. Daar is ook het onderwijs bij gebaat, want een beter mentaal welbevinden van
studenten komt ook hun studieprestaties ten goede.
Tal van nieuw opgezette activiteiten moeten de verminderde sociale binding met en
tussen studenten herstellen. Denk aan peer-to-peer support groups8 om het gesprek tussen studenten onderling aan te moedigen. Daarnaast zijn ze hard
op weg om hun zorgstructuur op te bouwen of te versterken, bijvoorbeeld met support
desks waar studenten terecht kunnen met allerlei (welzijns)vragen. Ook de onderwijsteams
krijgen extra support vanuit hun instelling in de vorm van handelingsgerichte kennis.
Instellingen zetten dus belangrijke stappen. Toch zien we ze ook worstelen. Het is
een flinke uitdaging om studenten in een kwetsbare positie goed in beeld te krijgen
en adequaat in te spelen op hun hulpvraag. Het bestaande hulpaanbod binnen de instelling
sluit mogelijk niet altijd voldoende aan bij wat studenten nodig hebben. Verder geven
instellingen aan dat ze graag meer willen doen voor hun studenten, maar daar hebben
ze ook vragen over. Tot waar reikt hun zorgplicht, en welke zorg mag een student vanuit
de opleiding verwachten?
Die vragen zijn begrijpelijk. Een onderwijsinstelling is nu eenmaal geen zorginstelling,
en mist de vereiste expertise wanneer de problematiek zwaarder en gecompliceerder
wordt. Helaas kunnen studenten door de wachtlijstenproblematiek niet altijd snel terecht
in de (specialistische) hulpverlening. We onderzoeken nader hoe we de problemen op
het gebied van studentenwelzijn aan kunnen pakken. Daarbij bekijken we ook waar de
zorgplicht voor onderwijsinstellingen ophoudt en die van zorginstellingen begint.
De eerste resultaten hiervan zullen we in de najaarsrapportage van het NP Onderwijs
in 2023 met u delen. Het gehele onderzoek zal dan echter nog niet zijn afgerond.
Goede kansen op stage en werk
Het mbo en hbo zetten voortvarend in op de acquisitie en de begeleiding van bbl- en
duale leerwerkstudenten. En met succes: vooral het herstel van de beroepsbegeleidende
leerweg (bbl) in het mbo is opmerkelijk. Het aantal bbl’ers is dit studiejaar hoger
dan tijdens de hoogconjunctuur in 2017–2018. Ook het aantal stages stijgt hard, het
eerdere stagetekort vormt nauwelijks nog een probleem. In onze brief aan uw Kamer
van 7 november jl. gaven we al aan dat het Actieplan Stages en Leerbanen hier een
bijdrage aan heeft geleverd.9 Dit actieplan is deels met middelen uit het NP Onderwijs gefinancierd. De krappe
arbeidsmarkt draagt uiteraard ook sterk bij aan het herstel. Van structurele tekorten
is nu dus geen sprake meer, maar we willen benadrukken dat de kansen op een leerwerkplek
of stage niet voor alle studenten gelijk zijn. Dit verschilt per sector, en soms speelt
een gebrek aan begeleidingscapaciteit bij de leerbedrijven een rol.
Ook de kansen op werk na afstuderen hebben zich goed ontwikkeld. Maar niet iedere
afgestudeerde maakt evenveel kans op een baan. Met name studenten met een mbo-bol-2-opleiding
en studenten met een niet-westerse achtergrond in de bbl blijven achter. In die zin
is de kansenongelijkheid tussen jongeren tijdens corona dus toegenomen. Studentenwelzijn
en kansengelijkheid voor alle studenten hebben ook een plek in de Werkagenda mbo en
in de uitwerking van het bestuursakkoord hoger onderwijs.
Het blijft hard nodig om studenten in een kwetsbare positie te ondersteunen bij hun
eerste stappen naar de arbeidsmarkt. Het is daarom jammer dat instellingen de NP Onderwijsmiddelen
op dit vlak nog niet optimaal inzetten. We zouden bijvoorbeeld graag zien dat instellingen
meer investeren in de «warme overdracht», waarbij de opleiding studenten actief begeleidt
naar werk. Het is van wezenlijk belang om studenten die moeilijk toegang tot de arbeidsmarkt
krijgen passende ondersteuning te bieden. Daarom wordt de begeleiding naar werk en
nazorg voor afgestudeerden een structurele taak van mbo-instellingen.
Groeiend aantal onderzoekers geholpen met NP Onderwijsgeld
Onderzoekers die door corona vertraging hebben opgelopen zijn blij met de mogelijkheid
om verlenging aan te vragen voor hun onderzoek. In 2021 zijn al ten minste 2175 van
hen geholpen met NP Onderwijsmiddelen. En de bestedingscijfers van de instellingen
lopen op, dus wij verwachten dat nog een flink aantal jonge onderzoekers hier de komende
jaren profijt van zal hebben.
Het is goed om te zien dat de bestedingen al een heel eind op weg zijn. In 2021 hebben
de instellingen 45 procent van het hiervoor beschikbare NP Onderwijsbudget besteed.
En uit de steekproef van juli 2022 zien we dat zij de middelen nu sneller besteden
dan in 2021. Instellingen zullen de middelen vooral de komende jaren inzetten, en
dat past in de lijn der verwachting. Een groot deel van de onderzoekers met een tijdelijk
contract heeft namelijk een meerjarig contract. Als zij in 2020 vertraging hebben
opgelopen, zullen de kosten daarvoor pas in latere jaren optreden.
Instellingen kiezen zelf hoe zij de middelen toekennen aan individuele onderzoekers.
Met hen is afgesproken dat zij goed inzichtelijk maken hoe zij het geld verdelen.
Daarbij is transparantie richting de onderzoekers van wezenlijk belang. Dit is in
de brief over de tweede voortgangsrapportage van afgelopen voorjaar al benadrukt.10 Uit de gesprekstafel die Bureau Berenschot hierover heeft georganiseerd en van het
Promovendi Netwerk Nederland komen gemengde signalen over hoe dit in de praktijk verloopt.
De onderzoekers geven aan dat zij maar matig bekend zijn met de mogelijkheden die
het NP Onderwijs voor hen biedt. De mate van transparantie lijkt sterk tussen de instellingen
te verschillen, en is mede afhankelijk van hoe open een professor, begeleider of faculteit
is over de mogelijkheden om middelen aan te vragen en over de verdeling daarvan.
Onderzoekers in tijdelijke dienst hebben behoefte aan heldere communicatie over de
mogelijkheden om verlenging aan te vragen met NP Onderwijsgeld en over hoe het NP
Onderwijsgeld door de instellingen verdeeld wordt onder onderzoekers. We gaan over
dit aandachtspunt in gesprek met Universiteiten van Nederland (UNL), Promovendi Netwerk
Nederland (PNN) en POSTDOCNL.
Flinke toename van personeel in mbo en ho
Om het NP Onderwijs te doen slagen is de inzet van docenten, onderwijsassistenten,
studie- en stagebegeleiders en studentpsychologen hard nodig. Gelukkig lukt het onderwijsinstellingen
steeds beter om te voorzien in hun behoefte aan menskracht. In alle drie de sectoren
is het personeelsvolume in 2020 en 2021 fors toegenomen.
Instellingen geven zittend personeel meer uren, maar trekken ook veel nieuw personeel
aan. De jaarverantwoordingen verwijzen meermaals naar het uitbreiden van de formatie
met de NP Onderwijsmiddelen. Dat betreft naast de corona-enveloppe ook de subsidies
die met NP Onderwijsgelden zijn gecontinueerd, en de aanvulling van de lumpsum die
de verhoogde instroom van studenten compenseerde, met name in het eerste coronajaar.
Als we dieper in de cijfers duiken zien we dat er bijvoorbeeld in het mbo niet alleen
vakleraren en instructeurs bij zijn gekomen, maar ook zorgverleners, onderwijscoördinatoren
en ondersteunend personeel. Na een flinke dip in 2020 – vermoedelijk door schoolsluitingen
en afstandsonderwijs – huren instellingen ook weer meer extern personeel in, maar
nog altijd minder dan vóór corona.
Nieuw beleid en onderzoek: verbinden en verduurzamen
Nu de acties en uitgaven op stoom zijn, kunnen we samen met de opleiders en bestuurders
vooruit gaan kijken. Hoe kunnen we de structurele lessen en de effectieve aanpak van
de problemen waar studenten mee kampen veiligstellen voor de toekomst? Ons doel is
om de opbrengsten van het programma te verbinden in onderzoek en een duurzame plek
te geven in nieuw beleid.
Verbinden en verduurzamen
Het Kabinet doet de komende jaren structurele investeringen in het mbo en ho, met
aandacht voor de knelpunten en inzichten die het NP Onderwijs aan het licht heeft
gebracht.Het is van groot belang om de kennis die het programma ons oplevert veilig
te stellen voor de toekomst. Dit punt nemen we op in een nieuwe werkagenda die we
opstellen in overleg met onder meer de sectorraden, vakbonden en beroepsverenigingen.
Hierin is aandacht voor studenten in een kwetsbare positie en het mentale welzijn
van studenten op de lange termijn.
Samen leren en kennis delen
Het NP Onderwijs biedt een unieke kans om kennis te delen en te ontwikkelen. Daar
is het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) op ons verzoek mee aan de slag.
Zo breidt NRO de website Onderwijskennis.nl uit met kennis over succesvolle aanpakken voor elk NP Onderwijsthema. Begin 2023
lanceert NRO een online platform waar onderwijsprofessionals en onderzoekers elkaar
kunnen vinden. En op bijeenkomsten in het land kunnen mensen uit onderwijs en onderzoek
kennis uitwisselen.
Samen aan de slag met NP Onderwijsvraagstukken
NRO helpt instellingen en onderzoekers om aan de slag te gaan met vraagstukken die
tijdens het NP Onderwijs aan de oppervlakte zijn gekomen. In NRO-fieldlabs ontwikkelen
netwerken kennis met elkaar. Bijvoorbeeld om meer inzicht te krijgen in de studievoortgang
van hun studenten.
Ook vroegen we professionals uit de onderwijspraktijk op welke thema’s en acties zij
zelf aanvullend onderzoek wensen. De focus ligt hierbij op veel gekozen acties uit
het NP Onderwijs die kansrijk lijken, maar nog niet bewezen effectief zijn. Zo komt
er extra onderzoek naar bijvoorbeeld peer-to-peer initiatieven, stagebegeleiding en -bemiddeling en introductieactiviteiten voor nieuwe
studenten.
3. Tot slot: samen verder werken aan herstel
Uit de diverse resultaten blijkt dat de effecten van de pandemie op leer- en studieprestaties
en welbevinden nog lang doorwerken en het NP Onderwijs hard nodig is. We hebben veel
waardering voor de inzet van docenten, onderwijsondersteunend personeel, schoolleiders
en bestuurders in het kader van dit programma. Hun niet aflatende inzet en de extra
ondersteuning aan scholen en instellingen bij de uitvoering van het NP Onderwijs,
aangevuld met de acties en de plannen uit het regeerakkoord, geven ons vertrouwen
in het herstel van leer- en studievertragingen en het welzijn van leerlingen en studenten.
We zetten er opnieuw met elkaar de schouders onder!
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs