Brief regering : Stand van zaken geboortezorg
32 279 Zorg rond zwangerschap en geboorte
Nr. 236
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 november 2022
Het is een bewogen tijd voor de geboortezorg. De zorgbrede uitdagingen ten aanzien
van de capaciteit zijn ook duidelijk zichtbaar in deze sector. Een tekort aan gespecialiseerde
verpleegkundigen en kraamverzorgenden en onvoldoende plek in ziekenhuizen zijn signalen
die ik helaas goed ken. Het vraagt van de sector ultieme samenwerking, zowel binnen
het medisch als met het sociaal domein, en daarnaast creativiteit om dit het hoofd
te bieden. Het vraagt ook om beleid dat de sector in deze uitdaging ondersteunt.
In deze brief neem ik uw Kamer mee in de huidige stand van zaken van de geboortezorg.
Dat zal ik allereerst doen door kort mijn beeld op integrale geboortezorg te geven.
Vervolgens blik ik terug op waar we vandaan komen en geef daarop de huidige stand
van zaken, zowel in cijfers als inhoudelijk op de verschillende deelonderwerpen. Tot
slot ga ik in de brief nog specifiek in op de kraamzorg.
Kernpunten van deze brief
– Integrale geboortezorg is de koers, daar is eenieder het over eens. Deze moet optimaal
ondersteund en gestimuleerd worden.
– Aan die integrale samenwerking is en wordt nog altijd hard gewerkt, maar daarmee zijn
we er nog niet.
– Recente Europese vergelijkingscijfers over 2019 bevestigen dit. We blijven op verschillende
indicatoren steken in de middenmoot. Nationale cijfers over 2021 volgen begin december
2022 op www.peristat.nl.
– Extra inzet is nodig en de aanbevelingen uit het RIVM-rapport «Beter weten: een beter begin» uit 2020 worden dan ook grotendeels opgevolgd en zijn in uitvoering.
– Ik kijk naar wat structureel nodig is voor de kraamzorg, zodat zij beter ondersteund
worden om de kwaliteit van zorg blijvend te verbeteren.
Moties en toezeggingen
Moties
In deze brief komen de volgende moties aan bod:
– Motie van de leden Van den Berg en Bergkamp over onderzoeken wat de voor- en nadelen
zijn van extra kraamzorg bij (zeer) kwetsbare gezinnen1.
– Gewijzigde motie van het lid Goudzwaard over het verbeteren van de positie van eerstelijnsverloskundigen
door versterking van regionale samenwerking2.
– Motie van het lid Ellemeet c.s. over een handreiking opstellen met basisprincipes
voor het vormgeven van een Integrale Geboortezorg Organisatie3.
Toezeggingen
Met deze brief voldoe ik aan de volgende toezegging:
– Uw Kamer te informeren over de opvolging van de aanbevelingen van het RIVM-rapport4.
Integrale geboortezorg is de koers
Sprekend over de geboortezorg, bedoel ik nadrukkelijk integrale geboortezorg. De sector
kent verloskundig samenwerkingsverbanden (VSV’s) waarin verschillende lijnen van zorg
met verschillende zorgverleners zijn vertegenwoordigd. Dit brengt uitdagingen met
zich mee, maar de sector is hierin ook vooruitstrevend. Eenieder is het erover eens
dat goede samenwerking en daarin de beste zorg voor moeder en kind verlenen de weg
is. Uitgaande van de zorgstandaard integrale geboortezorg, zet ik mij samen met het
veld in om dit verder te versterken. Hiermee volg ik het coalitieakkoord op om de
komende jaren de integrale ondersteuning bij zwangerschappen te verbeteren.
Korte terugblik
Naar aanleiding van de geconstateerde stagnatie in de daling van de perinatale sterftecijfers
is het RIVM in 2019 gevraagd onderzoek te doen naar de verbetermogelijkheden van de
geboortezorg. Over het rapport «Beter weten: een beter begin» uit 2020 is uw Kamer eerder geïnformeerd5. Nog niet alle verbeteracties zijn uitgevoerd. Verschillende aspecten, waaronder
de discussie over de bekostiging van de geboortezorg, hebben afgelopen tijd veel energie
gevraagd. Maar ik zie ook dat er sinds deze zomer ruimte is om constructief met alle
geboortezorgpartijen stappen te zetten.
Stand van zaken Europese cijfers
In Europees verband (EURO PERISTAT) is voor de vijfde keer onderzoek gedaan naar de
perinatale gezondheid, ook wel de gezondheid van moeder en kind rond de geboorte.
De sterftecijfers6 over 2019 laten zien dat Nederland een gelijke positie behoudt (plek 14 van 23 landen)
in de internationale rangorde ten opzichte van het vorige onderzoek dat kijkt naar
de cijfers uit 2015. Ondanks dat internationale vergelijkingen lastig eenduidig te
interpreteren zijn, constateert de Nederlandse EURO-PERISTAT stuurgroep dat de positie
van Nederland beter kan. Ik ben het geheel eens met die constatering, die ook aansluit
op het RIVM-rapport uit 2020. Ik zal hieronder de aanpak op deelonderwerpen uiteenzetten.
Overigens publiceert Perined elk najaar de nationale cijfers van het jaar ervoor.
De cijfers van 2021 volgen begin december 2022 op www.peristat.nl.
Stand van zaken per deelonderwerp
Capaciteit en acute verloskunde
Zoals ik hiervoor al aangaf, houdt het capaciteitsvraagstuk ook de geboortezorg bezig.
Voor zowel dit vraagstuk, als de acute verloskunde kan ik uw Kamer het volgende melden:
– In de zomer van 2021 zijn de landelijke geboortezorgpartijen intensief met elkaar
in overleg gegaan. Zij hebben gekeken waar optimalisatie behaald kan worden op zowel
de korte als lange termijn en wat binnen het bereik van de geboortezorgsector zelf
ligt en wat daarbuiten. Dit is een lopend traject waarin het College Perinatale Zorg
(CPZ) een coördinerende en faciliterende rol heeft.
– Met het Landelijk Platform Zorgcoördinatie (LPZ) wordt gewerkt aan de landelijke implementatie
en de doorontwikkeling van een dashboard dat inzicht geeft in de beschikbare capaciteit
van ziekenhuizen en geboortecentra in de eigen regio. Een verloskundige hoeft op deze
manier niet een heel rijtje ziekenhuizen af te bellen, maar kan in één oogwenk zien
waar er plek is. Dit is naar het goede voorbeeld van de regio Zuidwest Nederland.
Het CPZ faciliteert en coördineert deze ontwikkeling, samen met het Landelijk Netwerk
Acute Zorg (LNAZ) en Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS), en in
afstemming met de geboortezorgpartijen.
– In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is afgesproken dat in het Regionaal Overleg Acute
Zorgketen (ROAZ) overleg plaatsvindt om de benodigde geboortezorg in een regio te
coördineren en de beschikbare capaciteit zo optimaal mogelijk in te zetten.
– Voor acute verloskunde wordt gekeken naar een alternatief voor de 45-minutennorm en
de daarmee samenhangende beschikbaarheidsbijdrage. Voor de specifieke stappen hierin,
verwijs ik naar de beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg7.
Geboortezorg en Kansrijke Start
Op het fundament van de eerste 1.000 dagen, vanaf 10 maanden voor de geboorte tot
ongeveer 2 jaar, kan een leven lang voortgebouwd worden. De omgeving en omstandigheden
waarin een kind wordt geboren, groeit en zich ontwikkelt in de eerste 1.000 dagen,
bepalen in grote mate de kansen voor later. Uit het RIVM-rapport blijkt dat het verbeteren
van perinatale uitkomsten ook buiten de geboortezorg actie vereist, zoals in het sociale
domein, en daarmee een maatschappelijke opgave is. Het actieprogramma Kansrijke Start
biedt verdere opvolging aan deze aanbeveling. Het maakt namelijk uit waar je wieg
staat. Door nu te investeren in een goede, kansrijke start voor elk kind, bouwen we
aan een gezonde generatie in de maatschappij van morgen. Met de vervolgaanpak Kansrijke
Start 2022–20258 geeft het kabinet invulling aan het vervolg op het actieprogramma Kansrijke Start,
dat in 2018 werd gelanceerd.
De geboortezorg is in deze aanpak een onmisbare schakel. In aanloop naar een mogelijke
zwangerschap, tijdens de zwangerschap en geboorte, alsook in de kraamperiode heeft
de geboortezorg een signalerende rol. Niet alleen op medische, maar ook op psychische
en sociale risicofactoren is tijdige signalering belangrijk zodat in het prilste begin
passende hulp en ondersteuning ingezet kan worden. Een goede samenwerking met het
sociale domein, met de jeugdgezondheidszorg (JGZ) als verbinder in een sleutelpositie,
is hierin cruciaal. Vanuit het programma Kansrijke Start wordt dan ook ingezet op
een duurzame en effectieve verbinding tussen de JGZ en de geboortezorg (aanbeveling
vanuit het RIVM-rapport uit 2020) om zo (mogelijk aanstaande) ouders optimaal te kunnen
ondersteunen. Ouders zijn immers de sleutel naar een Kansrijke Start voor ieder kind.
De invoering van het prenatale huisbezoek vanuit de JGZ in de wet Publieke Gezondheid
met ingang van 1 juli jl. is hier een voorbeeld van en vraagt om nauwere samenwerking
tussen beide domeinen.
De duurzame en effectieve verbinding van de geboortezorg binnen het programma wordt
op lokaal niveau georganiseerd in lokale coalities9. Voor deze samenwerking is in het coalitieakkoord structurele financiering opgenomen.
Vanuit het landelijk actieprogramma heeft het CPZ de taak vanuit de geboortezorg om
de verbindingen te faciliteren tussen het medisch domein, de JGZ en het sociaal domein.
De ambitie van deze vervolgaanpak is dat in elke gemeente structureel wordt ingezet
op een lokale ketenaanpak Kansrijke Start-aanpak, inclusief de inzet van interventies
en inzet op regionale samenwerking. Daarnaast zijn op alle relevante onderdelen binnen
het programma Kansrijke Start de geboortezorgpartijen nauw betrokken om zo bij iedere
ontwikkeling een duurzame effectieve werkwijze vorm te geven.
Kennis en onderzoek
Het ZonMw-programma Zwangerschap en geboorte levert sinds 2011 kennis voor betere
integrale zorg voor moeder en kind. In het tweede deel van dit programma, dat vanaf
2017 loopt, zijn door ZonMw 45 projecten gefinancierd. Ondanks dat de resultaten van
het merendeel van die projecten pas de komende jaren verder zichtbaar zullen worden,
zijn al mooie resultaten bereikt in multidisciplinaire kennisontwikkeling en -toepassing,
implementatie en betere kwaliteit van geboortezorg. ZonMw constateert daarbij dat
beter wordt samengewerkt binnen en tussen de verschillende geboortezorgdisciplines
dan voorheen, maar dat verder ingezet moet worden op het verbeteren van de integrale
samenwerking. Op alle fronten gaat het beter dan tien jaar geleden, maar extra inspanningen,
ook op kennisontwikkeling, zijn nodig om een verdere daling van de perinatale sterfte
en morbiditeit te realiseren10. Vanuit VWS zetten we het programma dan ook voort. Ik zal ZonMw vragen een onderzoeksagenda
op te stellen voor integrale geboortezorg en de verbinding met het sociale en publieke
domein en inclusief prenatale en neonatale screening. Onderdeel van de onderzoeksagenda
is een prioritering van onderwerpen. Na aanbieding aan VWS kan deze in 2023 uitgewerkt
worden door ZonMw in een programmavoorstel voor de jaren 2024–2028.
Het RIVM heeft daarbij in 2020 aanbevolen om onderzoek te stimuleren naar oorzaken
en gevolgen van vroeggeboorte en hoe dat via preventie en zorg mogelijk kan worden
teruggedrongen. In het coalitieakkoord is opgenomen om onderzoek te ondersteunen ter
verbetering van neonatologische zorg. Ik zal deze aandachtspunten meegeven aan ZonMw
voor de uitvoering van de onderzoeksagenda waarbij kennislacunes in kaart worden gebracht.
Ook zijn vanuit het ZonMw-programma in de afgelopen jaren de regionale consortia zwangerschap
en geboorte gefinancierd. Er zijn zeven consortia die kennis, praktijk en wetenschap
verbinden en onderzoek en verbetertrajecten initiëren. Gezamenlijk vormen zij het
landelijk dekkende Netwerk Regionale Consortia Geboortezorg (NRCG), waarin ook op
landelijk niveau de verbinding en uitwisseling van kennis plaatsvindt. Met ZonMw wordt
verkend of de financiering van de netwerken tot 2026 kan worden voortgezet. De regionale
consortia ondersteunen de verloskundig samenwerkingsverbanden (VSV’s) bij het versterken
van de kwaliteit van zorg en de implementatie van de zorgstandaard. Mede daarom werk
ik toe naar een borging van de regionale consortia als onderdeel van de organisatie
van de geboortezorg.
Uit het RIVM-rapport volgt ook de aanbeveling om een perinataal monitoringscentrum
of functie op te richten. Regelmatige analyse en duiding van beschikbare cijfers kunnen
bijdragen aan het vroegtijdig signaleren van risico’s, aanpassing van beleid en daarmee
kwaliteitsverbeteringen. In 2021 heb ik adviesbureau Andersson Elffers Felix (AEF)
gevraagd een haalbaarheidsstudie11 te doen naar deze functie. Tijdens het onderzoek bleek dat het niet enkel om perinatale
data moet gaan. Verbreding naar een monitoringsfunctie voor de eerste 1.000 dagen
is nodig, waarmee aansluiting met het programma Kansrijke Start volgt. Uit de studie
komt naar voren dat het veld zeker de meerwaarde van een dergelijke monitoringsfunctie
ziet. Op die manier kan beter geanticipeerd worden op relevante trends en ontwikkelingen
en daardoor ook eerder en gerichter ingezet worden op het verbeteren van gezondheid,
welzijn en kansen van kinderen. Het advies aan VWS is om geen nieuwe organisatie hiervoor
op te tuigen. Het RIVM is op basis van de criteria de meest voor de hand liggende
partij om in de uitvoering van de monitoringsfunctie het voortouw te nemen. Ik heb
het RIVM dan ook om een uitvoeringstoets gevraagd die in 2023 opgeleverd zal worden.
Kwaliteit
Het RIVM doet daarnaast de aanbeveling om via een multidisciplinair gremium aan integrale
kwaliteitsverbetering te werken en multidisciplinaire richtlijnen op te stellen. Bij
het vormgeven van het vervolgprogramma kwaliteitsgelden voor de jaren 2024–2026 zal
aandacht zijn voor integrale geboortezorg om zo actief te stimuleren dat ook kwaliteitsontwikkeling
integraal tot stand komt. Ook vraag ik ZonMw, als onderdeel van de kennis- en kwaliteitscyclus,
de verbinding te leggen tussen dit programma en het onderzoeksprogramma, zodat de
verkregen kennis nog beter geborgd wordt in de kwaliteitsproducten van de sector.
Organisatie van zorg – versterken VSV’s
Een belangrijke aanbeveling van het RIVM is om de centrale rol en positie van VSV’s
te versterken. Op deze manier kan een VSV zo optimaal mogelijk de zorgverleners in
het VSV ondersteunen en taken coördineren. Ook andere recente rapportages12 wijzen op het belang van deze professionaliseringsslag van VSV’s. Bij deze doorontwikkeling
wordt in de praktijk echter tegen barrières aangelopen. VSV’s gaan hier wisselend
mee om. Om hen in de juiste positie te brengen om toe te groeien naar een professioneel
effectief geboortezorgnetwerk, is gestructureerde ondersteuning vanuit regionaal of
landelijke perspectief nodig.
Vanuit VWS wil ik samen met de landelijke partijen werken aan de randvoorwaarden om
dit mogelijk te maken. Hiermee geef ik ook uitvoering aan de motie van het lid Goudwaard
over het verbeteren van de positie van eerstelijnsverloskundigen door versterking
van regionale samenwerking. We zien een stapsgewijze aanpak voor ons. Een eerste stap
is om overeenstemming te hebben over de verantwoordelijkheden en taken van een VSV.
De Federatie van VSV’s heeft een basiskader ontwikkeld over de verantwoordelijkheden
en taken van een VSV. Op landelijk niveau wordt dit door partijen in verschillende
werksessies besproken. Er wordt gestreefd naar bestuurlijke accordering.
Landelijke partijen dienen vervolgens vanuit hun eigen rol optimaal ondersteuning
te bieden aan de professionalisering van VSV’s. Dit sluit aan bij de RIVM-aanbeveling
om de (bestuurlijke) governance aan te passen zodat partijen hun toekomstige rollen
en taken effectief uit kunnen voeren. Financiële ondersteuning wordt nodig geacht
om VSV’s een impuls te geven in hun professionalisering. Een tijdelijke subsidiering,
met middelen afkomstig uit het stimuleringsprogramma voor het versterken van de organisatiegraad
basiszorg13, wordt daarvoor uitgewerkt. Ook het verkennen van een bekostiging voor samenwerking
maakt onderdeel uit van de aanpak.
ICT en gegevensuitwisseling
Ten aanzien van ICT en gegevensuitwisseling heeft het RIVM aangegeven dat geïnvesteerd
moet worden in een snellere en betere perinatale registratie en een bredere data-infrastructuur
van de integrale geboortezorg. Dit moet zorgen voor tijdige spiegelinformatie, goede
kwaliteitsindicatoren en verbeterde mogelijkheden voor secundair gebruik. Daarmee
wordt een belangrijke randvoorwaarde voor meer en beter onderzoek gestimuleerd. Daarnaast
moet er snel en planmatig geïnvesteerd worden in de harmonisatie en verbetering van
de interoperabiliteit van de ICT-infrastructuur in de geboortezorg.
Sinds 2019 loopt het programma Babyconnect om gegevensuitwisseling tussen zorgverleners
in de geboortezorg, overdracht naar JGZ, en met de zwangere mogelijk te maken. Daarmee
wordt al uitvoering gegeven aan deze aanbevelingen. Gedurende de looptijd van het
programma is gebleken dat de opgave groter is dan in eerste instantie gedacht. Om
de regio’s optimaal te kunnen ondersteunen om gegevensuitwisseling te realiseren,
heb ik sinds afgelopen zomer aanvullende middelen beschikbaar gesteld en de looptijd
van het programma verlengd. Ik ben ervan overtuigd dat door middel van deze aanvulling
en verruiming regio’s verdere stappen kunnen zetten om gegevensuitwisseling mogelijk
te maken.
Daarnaast is door Zorginstituut Nederland en het programmabureau Babyconnect gewerkt
aan een advies voor het delen van data voor secundair gebruik in de geboortezorg.
Zij hebben hierover ook gesproken met de betrokken geboortezorgpartijen. De komende
tijd zal ik samen met hen bezien op welke wijze hier opvolging aan gegeven kan worden
in relatie tot het programma Babyconnect.
Bekostiging
Het RIVM adviseerde in 2020 om een passende bekostigingsstructuur voor de integrale
geboortezorg te ontwerpen. In het voorjaar is uw Kamer geïnformeerd over het voorgenomen
tweesporenbeleid waarin zowel monodisciplinaire bekostiging als integrale bekostiging
per 1 januari 2023 opgenomen worden in de reguliere bekostiging14. Na beantwoording van het Verslag Schriftelijk Overleg15 en een tweeminutendebat met aangenomen moties, is duidelijkheid gekomen over de weg
die we op gaan en daarmee ruimte en rust om verder te werken aan passende bekostiging.
Ik geef hieronder kort weer hoe we dat doen:
– In lijn met de eerder gecommuniceerde doorontwikkeling van monodisciplinaire bekostiging:
• Na een inventarisatie bij veldpartijen heb ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)
gevraagd partijen bij elkaar te brengen voor een eerste gesprek over de ontwikkeling
van cliëntprofielen in de geboortezorg, waarna partijen gezamenlijke vervolgstappen
kunnen afspreken.
• Voor het bekostigen van samenwerking wordt aangesloten bij het versterken van de rol
en positie van VSV’s, zie daarvoor de stapsgewijze aanpak eerder in deze brief beschreven.
– Samen met de integrale geboortezorgorganisaties (IGO’s) bekijk ik momenteel hoe ik
hen kan ondersteunen om knelpunten16 aan te pakken die zich nog voordoen bij het werken in een integrale organisatie die
ook integraal wordt bekostigd.
– In navolging van de motie van het lid Ellemeet c.s. is adviesbureau SiRM aan de slag
met het opstellen van een handreiking over het vormgeven van een IGO. Hierbij worden
bestaande instrumenten, zoals die het CPZ afgelopen jaren heeft ontwikkeld voor het
professionaliseren van VSV’s en IGO’s, meegenomen. Wanneer de handreiking gereed is,
zal ik deze met uw Kamer delen.
– Het RIVM heeft in juli jl. de systematische studie naar de verschillende opvattingen
rondom bekostigingshervorming in de geboortezorg uitgebracht17. Hieruit blijkt dat betrokken partijen het eens zijn dat de bekostiging van de geboortezorg
moet veranderen, maar niet over de manier waarop. Dit bevestigt geheel het beeld dat
is opgedaan rondom de voorgenomen besluitvorming en daarmee de uitkomst van het tweesporenbeleid.
– Zowel de NZa als het RIVM monitoren, ieder vanuit hun eigen invalshoek waarin wel
nauw opgetrokken wordt, de ontwikkelingen in de bekostiging. De NZa richt momenteel
samen met het veld hun monitoring voor de komende jaren in. Het RIVM werkt aan een
herhaling van hun onderzoek uit 2020 naar de invoering van integrale bekostiging18.
– Overigens is recent door de NZa ook de regelgeving voor 2023 met opnieuw geïndexeerde
tarieven gepubliceerd.
In bovenstaande punten, zoals de handreiking over het vormgeven van een IGO, als ook
de monitoring vanuit de NZa en het RIVM, zitten de toegezegde extra waarborgen rondom
de bekostiging. Hiermee voldoe ik aan de motie van het lid Goudzwaard.
Bekostiging van tolken in de verloskunde en kraamzorg
Het RIVM adviseerde in 2020 ook om de geboortezorg te verbeteren voor met name vrouwen
die geen of beperkt Nederlands spreken. Zij wees hierbij onder meer op het belang
van de financiering van een (telefonische) tolk. Eerder19 heb ik uw Kamer aangekondigd de NZa te vragen om advies uit te brengen over een tijdelijke
oplossing voor de verloskunde en kraamzorg, in afwachting van een structurele lange
termijn oplossing20. Ik ben zeer verheugd met de snelle aanpak van de NZa en veldpartijen om een tijdelijke
prestatie voor de inzet van tolken in deze sectoren mogelijk te maken per 1 januari
2023.
Financiering
Een aanbeveling van het RIVM was om de eigen bijdragen af te schaffen voor de poliklinische
bevalling in het ziekenhuis, de kraamzorg en de Niet-Invasieve-Prenatale-Test (NIPT).
In het coalitieakkoord is opgenomen dat de NIPT voor alle vrouwen zonder kosten beschikbaar
wordt gesteld. Per 1 april 2023 wordt de NIPT onderdeel van het landelijke screeningsprogramma
en is de NIPT voor alle vrouwen kosteloos beschikbaar21. Afschaffing van de eigen bijdragen voor poliklinisch bevallen in het ziekenhuis
en voor de kraamzorg zijn op dit moment geen beleidsvoornemen. Wel lopen er pilots
bij zorgverzekeraars waarin wordt gekeken naar het effect van geen eigen bijdrage
in de kraamzorg. Deze volg ik met belangstelling.
Kraamzorg
Specifiek wil ik uw Kamer nog informeren over hoe uitvoering is gegeven aan de motie
van de leden Van den Berg en Bergkamp om de voor- en nadelen te onderzoeken van extra
kraamzorg bij (zeer) kwetsbare gezinnen. Uit navraag bij de geboortezorgpartijen kwam
naar voren dat er al veel kennis is over kraamzorg aan gezinnen in een kwetsbare situatie.
VWS heeft daarop besloten experts uit te nodigen om met elkaar naar het verzoek in
de motie te kijken. In het najaar van 2021 zijn twee sessies met de «expertgroep»
geweest. Op basis daarvan zijn negen gezamenlijke punten benoemd waar komende tijd
(hernieuwde) aandacht voor moet komen om kraamzorg te optimaliseren voor gezinnen
in kwetsbare situaties. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het verruimen van de aanspraak
van kraamzorg, het afschaffen van de eigen bijdrage, de bekendheid van kraamzorg onder
de doelgroep, het financieren van tolken, aanvullend onderzoek, opleiding en verbinding
JGZ. Sommige zaken, zoals een tijdelijke toeslag voor de inzet van een tolk in de
kraamzorg, zijn gerealiseerd. Naar andere punten loopt onderzoek. Zo kijkt het Zorginstituut
naar de flexibilisering van de aanspraak van de kraamzorg in het basispakket. Afschaffing
van de eigen bijdrage is, zoals ik net al aangaf, geen beleidsvoornemen.
Naar aanleiding van de precaire financiële situatie in de kraamzorg begin 2020 heeft
het Ministerie van VWS samen met Zorgverzekeraars Nederland en Bo Geboortezorg (de
brancheorganisatie voor de kraamzorg) een aantal thema’s vastgesteld om te werken
aan een krachtige sector. Samen met de NZa voer ik met deze partijen het gesprek over
de ontwikkelingen en voortgang. Daarnaast ontvangt Bo Geboortezorg subsidie voor projecten
om het werken in de kraamzorg aantrekkelijker te maken. Het gaat dan om de aanpassing
van het indicatieprotocol, het werken in partuspoules en digitalisering van de sector.
Al deze acties nemen niet weg dat de sector grote druk ervaart. Vanuit de tijdelijke
impulsen en resultaten van lopende experimenten en pilots, wil ik dan ook kijken wat
structureel nodig is voor de kraamzorg zodat zij beter ondersteund worden om de kwaliteit
van zorg blijvend te verbeteren.
Tot slot
Op vele facetten wordt gewerkt aan versterking van de geboortezorg om zo de beste
zorg voor moeder en kind te geven. Ik hoop u met deze brief een goed overzicht te
hebben gegeven waar we met de geboortezorg staan en waarop ik onverminderd zal blijven
inzetten.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.J. Kuipers
Indieners
-
Indiener
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport