Brief regering : Stand van zaken jeugdzorg
31 839 Jeugdzorg
Nr. 914
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN DE MINISTER
VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 november 2022
Ter voorbereiding op het Wetgevingsoverleg Jeugd van 21 november 2022 (Kamerstuk 36 200 XVI, nr. 180) informeren wij u met deze brief over de voortgang van onze aanpak voor verbetering
van de jeugdhulp, inclusief jeugdbescherming en jeugdreclassering.
Veel ouders, jongeren, professionals, aanbieders, gemeenten en het rijk maken zich
zorgen om het welzijn van jeugdigen en gebrek aan tijdige passende hulp voor de meest
kwetsbare kinderen en jongeren. Ook in de media en uw Kamer worden de knelpunten in
het stelsel terecht vaak geagendeerd. Dit vereist structurele wijzigingen in het jeugdhulpstelsel
en in de jeugdbeschermingsketen.
In onze brief «Hervormingen jeugdzorg» (Kamerstuk 31 839, nr. 853) van afgelopen mei hebben wij dan ook de noodzaak voor stevige hervormingen aangegeven
langs vijf leidende principes:
1) Wij zetten in op passende zorg voor de meest kwetsbare kinderen.
2) Het is noodzakelijk de veerkracht van kinderen en gezinnen in hun normale dagelijkse
leven te versterken.
3) Wij willen minder marktwerking, meer samenwerking en betere inkoop van zorg voor jeugdigen1.
4) Verbetering van de kwaliteit en effectiviteit van jeugdzorg is van groot belang*.
5) Wij willen dat jeugdzorg een effectieve samenwerkingspartner is die goed aansluit
bij de andere domeinen waar gezinnen mee te maken hebben zoals onderwijs, wonen, werk,
schulden en volwassenen-ggz.
Naast inhoudelijke verbeteringen zijn ook dringend verbeteringen nodig in de randvoorwaarden
voor een goed functionerend en houdbaar jeugdstelsel:
a) Beter inzicht in de werking van het jeugdzorgstelsel en de financiën.
b) De arbeidsmarkt jeugdzorg verbeteren.
c) Meer samenhang in bestuurlijke en financiële verhoudingen.
Op dit moment zijn we hard aan de slag om deze leidende principes te vertalen onder
meer in de Hervormingsagenda jeugd en het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming.
Doelstellingen die we onszelf hebben gesteld voor de Hervormingsagenda zijn het verbeteren
van passende jeugdzorg en kwaliteit voor kinderen en gezinnen en het op lange termijn
betaalbaar houden van het stelsel. We hadden deze Hervormingsagenda graag voor het
WGO gereed gehad. Het vereist echter nog enige tijd om de maatregelen goed af te stemmen
met alle partijen en hun achterbannen. Streven is dat de agenda eind dit jaar gereed
is voor besluitvorming.
Daarnaast wordt de afspraak voor aanvullende besparingen van € 511 miljoen uit het
Coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) nader uitgewerkt. Deze aanvullende maatregelen zijn een Rijksverantwoordelijkheid.
De voorstellen bespreekt het kabinet de komende tijd in samenhang met en parallel
aan de Hervormingsagenda.
Met het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming worden structurele verbeteringen
aangebracht in de keten van de jeugdbescherming3. Het beoogt een fundamenteel andere manier van werken in de kind- en gezinsbescherming
zodat gezinnen en kinderen waar onveiligheid speelt of wanneer een ontwikkelingsbedreiging
van een kind aan de orde is, eerder en beter geholpen worden. Samen met de bestuurlijk
portefeuillehouder van de VNG zijn wij opdrachtgevers van de programmatische aanpak
om toe te werken naar het Toekomstscenario. In bijgaande rapportage treft u de voortgang
van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming van de afgelopen periode. Hierbij
wordt voortgebouwd op de gelegde fundamenten vanuit het programma Geweld hoort nergens
thuis. Tevens treft u in de rapportage welke concrete stappen het komend half jaar
zullen volgen om het scenario versneld te realiseren op de vorming van het Regionaal
Veiligheidsteam (RVT), de versterking van de lokale teams en het gezinsgericht werken,
waarover u reeds bent geïnformeerd4.
Het aantal proeftuinen waarin het Toekomstscenario beproefd wordt, wordt nog dit jaar
uitgebreid van 6 naar 11. Via vierjaarlijkse koersgesprekken volgt het programma de
voortgang en op basis van de behoeften wordt ondersteuning geboden. Ook deze ronde
vindt dit najaar plaats. Met de bestaande proeftuinen worden afspraken gemaakt over
de vervolgstappen die vanuit de wens tot versnelling nodig zijn.
Vooruitlopend op de Hervormingsagenda en het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming
met daarin structurele maatregelen zijn wij hard aan de slag met diverse acties om
nu al betere zorg en bescherming te kunnen leveren. Deze brief informeert u hierover
en over de stand van zaken met betrekking tot wetgeving, onderzoek, moties en toezeggingen.
De opbouw van de brief is als volgt:
– Paragraaf 1: Een merkbaar betere dagelijkse praktijk en lopende wetstrajecten
– Paragraaf 2: Stand van zaken interbestuurlijk toezicht
– Paragraaf 3: Onderzoeken
– Paragraaf 4: Moties en toezeggingen
1. Een merkbaar betere dagelijkse praktijk van zorg voor de jeugd
1.1 Passende zorg is beschikbaar voor de meest kwetsbare kinderen en jongeren
Uitvoeringsplan af- en ombouw gesloten jeugdhulp is in voorbereiding5
Langs twee sporen wordt het systeem van de gesloten jeugdhulp veranderd. Het eerste
spoor is de af- en ombouw van de huidige gesloten jeugdhulp accommodaties naar regionaal
georganiseerde kleinschalige voorzieningen. Het tweede spoor heeft als eindstation
nul gesloten plaatsingen, dat wil zeggen dat eventuele noodzakelijke vrijheidsbeperkende
maatregelen uiteindelijk niet meer gepaard gaan met plaatsingen in gesloten accommodaties.
Deze veranderingen moeten zich op een gecontroleerde wijze voltrekken. De continuïteit
van zorg aan jongeren in de gesloten jeugdhulp mag niet onder druk komen te staan.
Eerder hebben we hierover een toezichtsignaal van de Jeugdautoriteit ontvangen. Dat
was voor ons reden om – gezamenlijk met de VNG en in overleg met Jeugdzorg Nederland
– de Jeugdautoriteit (JA) advies te vragen om te komen tot een actueel beeld van de
capaciteit en bezetting van gesloten jeugdhulpaanbieders, de herkomst van de jongeren
bij deze betreffende aanbieders, een scenarioschets voor verdere afbouw en een overzicht
van aanbod van door hen geleverde zorg per aanbieder. De rapportage van de JA die
wij bij deze brief hebben gevoegd geeft een helder overzicht van de dalende capaciteit
en bezetting bij gesloten jeugdhulpaanbieders: de beschikbare capaciteit van de gesloten
jeugdhulp is afgenomen naar 684 plaatsen, waar ruim 500 jongeren verbleven. Dit is
een positieve ontwikkeling, de beweging om nul jongeren gesloten te plaatsen is dus
volop ingezet.
Tegelijkertijd roept het rapport ook diverse vragen op. Wat is de verklaring voor
het relatief hoge aanbod op plekken waar minder vraag is? En wat zeggen de capaciteit
en bezettingsgraden over het benodigde aanbod van gesloten jeugdhulp en alternatieven?
De JA constateert dat landelijke regie noodzakelijk is en dit advies volgen wij. In
december komen wij daarom met het toegezegde uitvoeringsplan om te zorgen voor een
gecontroleerde transformatie. Het is van belang om op landelijk niveau een zo helder
mogelijk beeld te schetsen wat nodig is voor deze af- en ombouw van gesloten jeugdhulp
naar kleinschalige regionaal georganiseerde voorzieningen. Daartoe hebben wij, naast
dit onderzoek van de JA, onderzoeken uitgezet naar de wenselijkheid van een specialistisch
alternatief voor de regionaal georganiseerde gesloten jeugdhulp en naar de financiële
effecten van de transformatie van de gesloten jeugdhulp.
Wij nemen samen met de VNG en Jeugdzorg Nederland regie om met de coördinerende gemeenten
en aanbieders volgende maand bestuurlijke afspraken te maken over:
– het bovengenoemde uitvoeringsplan af- en ombouw gesloten jeugdhulp;
– het maken van (boven)regionale routekaarten met daarin een plan van aanpak en een
planning voor de af-en ombouw; en
– het naast elkaar leggen van deze (boven)regionale routekaarten.
De uitkomsten van de onderzoeken en de bestuurlijke afspraken delen wij met uw Kamer
waar mogelijk in december maar uiterlijk in januari, samen met het uitvoeringsplan.
Voor acute continuïteitsproblematiek bij aanbieders blijft het draaiboek «Continuïteit
Jeugdhulp» gelden dat het Rijk in juli 2021 heeft opgesteld in samenwerking met de
VNG, de Branches Gespecialiseerde Zorg voor de Jeugd (BGZJ) en de JA. Aangezien de
situatie rondom aanbieders nog precair is, verlengen wij de subsidieregeling «Continuïteit
cruciale jeugdhulp» tot 2024. Hiermee kan tijdelijk liquiditeitssteun worden geboden
aan aanbieders van cruciale jeugdzorg in financiële problemen.
Stand van zaken Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp
Het wetsvoorstel rechtspositie gesloten jeugdhulp (Kamerstuk 35 833) is gereed voor plenaire behandeling in uw Kamer. Doel van dit wetsvoorstel is het
verbeteren van de rechtspositie van jeugdigen die op basis van een rechterlijke machtiging
in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp zijn geplaatst. Zo wordt de mogelijkheid
om vrijheidsbeperkende maatregelen toe te passen met meer waarborgen omgeven. Daarbij
is het uitgangspunt het «nee, tenzij beginsel»: deze maatregelen worden niet toegepast,
tenzij er voor de jeugdige geen minder bezwarende alternatieven zijn, de maatregel
evenredig is en redelijkerwijs te verwachten is dat de maatregel effectief is.
Wet Verlenging duur pleegzorg en vervallen van de verleningsbeschikking bij machtigingen
tot uithuisplaatsing en gesloten jeugdhulp
De Wet verlenging duur pleegzorg en vervallen van de verleningsbeschikking bij machtigingen
tot uithuisplaatsing en gesloten jeugdhulp6 treedt in werking op 1 januari 2023. Deze wet regelt onder meer dat pleegkinderen
standaard tot hun 21e jaar in een pleeggezin mogen verblijven. Samen met de VNG, Jeugdzorg Nederland en
de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen wordt een nieuwe handreiking voor pleegzorg
ontwikkeld. In deze handreiking zullen wij in ieder geval aandacht hebben voor de
bijzondere kosten na 18 jaar, toeslagen en de inzet van deeltijdpleegzorg.7 Gemeenten, aanbieders en pleegouders zijn hier actief bij betrokken. Naar verwachting
zal deze handreiking in het voorjaar van 2023 gereed zijn.
Daarnaast hebben wij, zoals verzocht in de gewijzigde motie van het lid Ceder c.s.,
contact opgenomen met onze collega voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over
het vergunningsvrij bouwen van «tiny houses» voor oudere pleegjongeren in de achtertuin
van hun pleegouders, om zo de overgang naar zelfstandig wonen te vergemakkelijken8. Onder de huidige Omgevingswet is dat alleen voor een mantelzorggebouw mogelijk.
Wij voeren momenteel het gesprek met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening over de mogelijkheid om pleegzorg mee te nemen in de nieuwe Omgevingswet.
Over de voortgang zullen wij uw Kamer informeren.
Intensivering in de acute jeugd-GGZ
In april 2021 is € 50 miljoen beschikbaar gekomen voor de acute jeugd-ggz. Deze middelen
zijn toegekend nadat in december 2020 de eerste signalen binnenkwamen over toename
van het aantal crisismeldingen en escalerende psychische problematiek als gevolg van
corona. De middelen kunnen aangewend worden voor een bijdrage aan tijdelijke uitbreiding
van jeugd ggz crisiscapaciteit (ambulant en klinisch) en verminderen van druk op de
acute jeugd-ggz. Hierbij doen wij gestand aan de toezegging uit onze Kamerbrief van
18 maart 2022 om uw Kamer na de zomer te informeren over de stand van zaken9.
Vanwege de aard van de problematiek stond bij verdeling van de middelen voorop dat
middelen zo snel als mogelijk op de juiste plek terecht zouden komen en ingezet konden
worden voor passende oplossingen. Een groep van 28 acute jeugd-ggz aanbieders is daarom
gevraagd om binnen een zeer korte termijn een plan in te dienen voor het verminderen
en opvangen van deze problematiek. Een achttal gemeenten is gevraagd een coördinerende
rol op zich te nemen zodat het gesprek over oplossingen en wat nodig is bij de verantwoordelijke
partijen blijft en zoveel mogelijk (boven)regionaal plaatsvindt. Gemeenten en aanbieders
gezamenlijk bepalen hoe middelen ingezet worden voor deze problematiek. Om onderstaand
inzicht te kunnen geven hebben gemeenten een globale uitvraag gedaan onder aanbieders
naar de stand van zaken.
Hieruit blijkt dat het grootste deel van de middelen conform aanvraag ingezet is voor
het aannemen van extra personeel. Aanbieders hebben ongeveer 100fte aan capaciteit
gerealiseerd en bekostigd. Hiermee hebben zij de zorgcapaciteit (zowel spoed, regulier
als ambulant en klinisch) op kunnen schalen. Daarbij wordt ook op het voorkomen van
crisis ingezet door focus op terugvalpreventie, bevorderen doorstroom, overbruggingszorg/wachtlijstondersteuning,
dagopvang en is bestaande zorg geïntensiveerd. Door krapte op de arbeidsmarkt en verloop
van personeel lukt het nog onvoldoende om voor langere tijd personeel vast te houden.
Dit kan mogelijk verklaren dat het totaal aantal extra gerealiseerde fte vrijwel gelijk
is gebleven ten opzichte van de vorige uitvraag.
Met de middelen is ook ingezet op het versterken van professionals door middel van
scholing, training, consultatie en advies, zodat zij minder snel door hoeven te verwijzen
en beter in staat zijn om te gaan met complexe problematiek. Voorbeelden van gerealiseerde
scholing zijn onder andere: scholing familie-gebaseerde behandeling (FBT) voor eetstoornissen,
scholing diagnostiek en behandeling bij eetstoornissen, gerealiseerde opleidingsplekken
voor GZ-psychologen en trainingen suïcidepreventie.
Enkele aanbieders besteden de middelen ook aan innovatie of ombouw van de zorg. Deze
initiatieven bleken op moment van uitvraag in ontwikkeling. Het gaat hier onder andere
om eHealth modules ter voorbehandeling en psycho-educatie, een chatfunctie voor aanmeldingen,
overgang naar intensieve deeltijdbehandeling met een bed als achtervang ter vervanging
van klinische opname en het versneld openen van een high en intensive care (HIC) voor
adolescenten.
De geboekte resultaten en in ontwikkeling zijnde activiteiten laten zien dat de aanbieders
actief werken aan de ingediende plannen, maar dat zij meer tijd nodig hebben. De grootste
belemmering in het realiseren van de activiteiten is de krapte op de arbeidsmarkt.
Daarnaast is mede door corona het ziekteverzuim hoger gebleken dan verwacht waardoor
een deel van de ingediende plannen later tot uitvoering kon komen. De Nederlandse
GGZ en VNG hebben namens gemeenten en aanbieders daarom het verzoek gedaan aan VWS
de besteding van de middelen tot in 2023 mogelijk te maken in plaats van de eerder
gestelde einddatum van 31 december 2022. De aanbieders verwachten eind 2022 72% van
de beschikbaar gestelde € 50 miljoen besteed te hebben en geven aan dat het realistisch
is te verwachtten dat de overige middelen in 2023 volledig benut kunnen worden voor
hun activiteiten. Daarom hebben wij besloten de partijen die ruimte te bieden en de
besteding van middelen tot einde 2023 mogelijk te maken. Hierdoor kunnen de lopende
en startende trajecten voltooid worden en komen de beschikbaar gestelde middelen volledig
ten goede aan de jeugdigen in de jeugd-ggz waar de druk en urgentie het hoogst is.
Aanpak wachttijden
Sinds juni 2021 is Team Wachttijden van het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd
(OZJ) aan de slag met de Aanpak Wachttijden in de jeugdhulp. Zoals in het tweede voortgangsdocument10 is te lezen, heeft de ondersteuning van het OZJ zich het afgelopen jaar gericht op
vier regio’s: Hart van Brabant, Rijnmond, Twente en gemeente Eindhoven als voorloper
van regio Zuidoost Brabant. Deze vier regio’s hebben nu meer handvatten inzicht te
krijgen in wachttijden en de oorzaken hiervan, inclusief een gestructureerde werkwijze
om deze problemen aan te pakken. In de regio Rijnmond, bijvoorbeeld, heeft de samenwerking
met het OZJ destijds geleid tot een merkbare verlaging van wachttijden (van meer dan
acht maanden naar maximaal drie maanden) en het aantal wachtenden (afname van 30%).
In de pilotfase van de aanpak wachttijden is gewerkt aan het identificeren van de
belangrijkste onderliggende oorzaken en oplossingsrichtingen van wachttijden. Oplossingsrichtingen
liggen volgens het Team Wachttijden op vier gebieden:
• Preventie: belang van normaliseren en beschikbaarheid van laagdrempelige voorzieningen;
• Instroom: belang van een goede probleemanalyse en samenwerking tussen gemeenten, aanbieders
en verwijzers;
• In zorg zijn: belang van de inzet van effectieve zorg;
• Uitstroom: belang van voldoende nazorg/follow-up.
Team Wachttijden heeft het document »Wachttijdenaanpak in de praktijk»11 opgesteld om regio’s en gemeenten te inspireren. Het team beschrijft mogelijke oplossingen
op basis van de conclusies uit «Een functionele kijk op wachttijden»12, en initiatieven/methodes uit de praktijk op bovenstaande vier gebieden. De oplossingsrichtingen
zijn geen op zichzelf staande «oplossing» voor het wachttijdenprobleem, maar moeten
worden gecombineerd in een systeemaanpak.
De input uit de pilotfase wordt gebruikt om de regionale aanpak verder te concretiseren.
Deze regionale aanpak wordt ingezet vanaf januari 2023 en markeert de volgende fase
in de structurele, lange termijnaanpak om wachttijden in de jeugdzorg terug te dringen.
Regio's kunnen zich melden voor de aanpak en het team zal begin 2023 starten met een
aantal nieuwe regio's.
Er wordt op regionaal en gemeentelijk niveau ingezet op het versterken en vergroten
van inzicht en overzicht in wachttijden. Het gemeentelijk Dashboard Wachttijden is
een belangrijk hulpmiddel hierbij. Dit dashboard is samen met een aantal gemeenten
ontwikkeld en getoetst, en is vanaf 2023 beschikbaar voor alle gemeenten. Regio’s
kunnen met behulp van het dashboard zelf data beter benutten, hun monitoringspositie
versterken, van elkaar leren, data beter duiden en de dialoog hierover aangaan. Daarnaast
wordt onderzocht wat er voor nodig is om in de toekomst ook een landelijk beeld over
wachttijden te kunnen geven. Dit zou moeten bijdragen aan beter inzicht in de werking
van het jeugdzorgstelsel, wat een van de randvoorwaarden voor de gewenste hervormingen
is.
Wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» en wetsvoorstel
«Taken zorgautoriteit op Jeugdwet-terrein»
Het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» bestaat uit
sterkere samenwerkingsverplichtingen voor gemeenten en bepalingen ten aanzien van
de bestuursstructuur en financiële bedrijfsvoering van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde
instellingen. Het is de bedoeling dat dit wetsvoorstel wordt samengevoegd met het
wetsvoorstel «Taken zorgautoriteit op Jeugdwet-terrein» en vervolgens wordt ingediend
bij de Tweede Kamer. Laatstgenoemd wetsvoorstel bestaat uit drie taken voor de Nederlandse
Zorgautoriteit op Jeugdwet-terrein: stelselonderzoek, vroegsignalering13 en toezicht op de financiële bedrijfsvoeringbepalingen. Het wetsvoorstel «Taken zorgautoriteit
op Jeugdwet-terrein» is onlangs voor advies aangeboden bij de Afdeling advisering
van de Raad van State, waardoor integrale indiening bij uw Kamer niet eerder dan voorjaar
2023 kan plaatsvinden. Beide wetsvoorstellen dienen ter verbetering van de beschikbaarheid
van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
1.2 Versterken veerkracht van kinderen in hun normale dagelijkse leven
Aanpak Mentale gezondheid jeugdigen
Recente onderzoeken14 onderstrepen nogmaals het belang om in te (blijven) zetten op de mentale gezondheid
van onze jongeren en jongvolwassenen in Nederland. De cijfers zijn zorgelijk. Met
de aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal»15 zetten wij ons samen met vele anderen, waaronder ook jongeren zelf, in voor een mentaal
gezond Nederland met specifieke aandacht voor de jeugd. We richten ons hierbij op
het bespreekbaar en zichtbaar maken van het belang van mentaal gezond zijn en blijven,
het versterken van de mentale gezondheid en het bieden van laagdrempelige ondersteuning
op school, in de wijk en online.
Inmiddels zijn verschillende activiteiten in gang gezet. Samen met MIND Us verkennen
wij hoe laagdrempelige inloopmogelijkheden voor jongeren kunnen versterken en verbeteren.
We gaan het kennis- en ondersteuningsprogramma Welbevinden op school intensiveren,
o.a. via de Gezonde School aanpak, zodat scholen kunnen werken aan een gezond pedagogisch-
en leerklimaat. Met het Ministerie van OCW werken we samen om studentenwelzijn te
verbeteren en om de mentale gezondheid van jongeren via cultuur te bevorderen. Daarnaast
hebben we op 3 november jl. de Mental Meetup georganiseerd: een dag waarop diverse
activiteiten rondom het onderwerp mentale gezondheid van jongeren plaatsvonden op
diverse plekken in het land.
1.3 Minder marktwerking, meer samenwerking en betere inkoop van zorg
Wet maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015
De Wet maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015 (Kamerstuk 36 816) is op 1 juli 2022 in werking getreden. Gemeenten kunnen bij het aanbesteden van
jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning nu gemakkelijker gebruikmaken van het
zogenoemde «verlichte regime».
Amvb reële prijzen Jeugdwet
Met de Wet maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015 is het ook mogelijk
geworden om bij amvb regels te stellen over de prijzen die gemeenten aan jeugdhulpaanbieders
en gecertificeerde instellingen moeten betalen. Dat heeft geleid tot een concept «amvb
reële prijzen Jeugdwet», die op 16 oktober 2022 voor internetconsultatie is gepubliceerd.
Tegelijkertijd is een aantal organisaties gevraagd om commentaar op of advies over
de amvb. De amvb regelt dat gemeenten en aanbieders verplicht zijn om hun prijzen
op te bouwen met gebruik van in de amvb bepaalde kostprijselementen. Hierdoor zullen
gemeenten en aanbieders bij het opstellen van een contract zorgvuldiger tot een reële
prijs komen. Naar verwachting zal de amvb in het tweede kwartaal van 2023 worden voorgehangen
bij uw Kamer en de Eerste Kamer.
Model Prestatiecodes Jeugd (MPJ)
Een extern onderzoeksbureau heeft een impactanalyse gedaan en is tot de conclusie
gekomen dat de invoering van het MPJ inderdaad kan leiden tot het verminderen van
de administratieve lasten. Er is groot draagvlak voor het flink terugbrengen van het
huidige aantal productcodes (op dit moment ruim 3800) en te komen tot een gestandaardiseerde
lijst. Het MPJ beschrijft hoog over een vaste set prestatiecodes gekoppeld aan een
drietal kwalificatieniveaus. Dit laatste vereist aanpassingen in de financiële bedrijfsvoering
bij aanbieders en vraagt dus ook een investering. Onderzocht wordt nu of sec de lijst
prestatiecodes (zonder kwalificatieniveaus) sneller kan zorgen voor het terugbrengen
van het aantal productcodes en dus administratieve lasten. Tegelijkertijd wordt gesproken
over vergaande standaardisatie van de gespecialiseerde zorg op regionaal en landelijk
niveau (de amvb zorgvormen behorende bij het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid
zorg voor jeugdigen»). Het is dus van belang de invoering van het MPJ nader te onderzoeken
en in samenhang met de afspraken over regionalisering verder te bezien en vervolgens
opnieuw te kijken naar de invulling van de voorgenomen ministeriële regeling.
Wetsvoorstel «Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders»
Jeugdigen en hun ouders moeten er op kunnen vertrouwen dat de jeugdhulp in Nederland
kwalitatief goed, toegankelijk en betaalbaar is. Jeugdhulpaanbieders, die worden gefinancierd
met collectieve middelen, dienen zich primair te richten op het behartigen van deze
maatschappelijke belangen en hun organisatie daarop in te richten. Uit diverse casuïstiek
is gebleken dat de bedrijfsvoering van sommige jeugdzorgaanbieders daar niet aan voldoet
en dat dit een risico kan vormen voor de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid
van de jeugdhulp. Daarom worden met het wetsvoorstel «Integere bedrijfsvoering zorg-
en jeugdhulpaanbieders» normen geïntroduceerd om tegenstrijdige belangen te voorkomen
en voorwaarden te kunnen stellen aan het uitkeren van winst door jeugdhulpaanbieders,
indien risico’s bestaan voor de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van
jeugdhulp. Deze voorwaarden zullen bijvoorbeeld inhouden dat jeugdhulpaanbieders vóór
het mogen uitkeren van winst financieel gezond moeten zijn, er een minimumtermijn
is verstreken na moment van investering en er geen sprake is van een maatregelen van
de IGJ ten aanzien van de kwaliteit. De NZa zal toezien op de naleving van deze normen
door jeugdhulpaanbieders en kan jeugdhulpaanbieders dan ook aanspreken op hun verantwoordelijkheid
voor een integere bedrijfsvoering. Het wetsvoorstel is op 31 oktober 2022 gepubliceerd
voor internetconsultatie. De beoogde inwerkingtreding is op 1 januari 2025.
1.4 Jeugdzorg in samenhang met andere domeinen
Jeugdhulp kan niet los worden gezien van (de situatie van) het gezin waarin een jeugdige
opgroeit: armoede, schulden, huisvestingsproblematiek, onderwijs, de druk van de prestatiemaatschappij
en problematiek van ouders (GGZ, verslaving, relatie- en scheidingsproblemen). Dit
alles is van invloed op de kinderen in het gezin en daarmee de vraag naar jeugdhulp.
Het jeugddomein is dus onlosmakelijk verbonden met het sociaal domein en het zorgstelsel
in den brede.
Om die reden zijn we in gesprek met betrokken departementen en partijen over hoe de
samenhang met hang met aanpalende beleidsterreinen versterkt kan worden, zodat de
inzet op bestaanszekerheid, onderwijs, volwassen hulpverlening en jeugdhulp elkaar
versterkt. We zijn bijvoorbeeld samen met betrokken partijen bezig met het opstellen
van een werkagenda verbetering samenwerking opvang, onderwijs en zorg. Daarnaast is
welbevinden één van de thema’s in de Gezonde School-aanpak in het funderend onderwijs
en mbo. Daarbij werken onderwijs, gemeenten en GGD-en preventief samen aan een schoolklimaat
dat bijdraagt aan de mentale gezondheid van leerlingen en studenten. Tevens zijn in
het Bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap, dat voor de zomer is getekend,
duidelijke afspraken gemaakt over aandacht voor studentenwelzijn.
Op het gebied van wonen is op 11 mei 2022 het programma «Een thuis voor iedereen»
uitgebracht (Kamerstuk 32 847, nr. 883). Dit programma richt zich op mensen die zich in een kwetsbare situatie bevinden
waaronder ook jongeren. Het gaat om mensen die hun leven (opnieuw) op moeten bouwen
en vaak naast een sociale huurwoning extra zorg of begeleiding nodig hebben. Denk
aan mensen die dakloos zijn waaronder 5.000 jongeren onder de 18 jaar, die uitstromen
uit een intramurale (zorg)instelling of detentie, statushouders en mensen met sociale
of medische urgentie.16
De inspanningen om het jeugdstelsel te verbeteren kunnen ook niet los gezien worden
van de overige zorgakkoorden. In september 2022 is het Integraal Zorgakkoord (IZA)
ondertekend door de bewindspersonen van VWS, bestuurders van zorgpartijen, zorgverzekeraars
en VNG. In dat akkoord wordt door alle partijen benadrukt dat het investeren in gezondheid
en preventie breed (inclusief sociale basis) nodig is om Nederland zo gezond mogelijk
te houden ook om de druk op de zorg te verminderen. Gemeenten hebben hierbij een essentiële
rol. Rijk en gemeenten maken in het GALA (Gezond en actief Leven) hierover niet vrijblijvende
afspraken gericht op de vertaling van landelijke doelen op het gebied van gezondheid
en welbevinden naar lokale resultaten. De ambitie en doelstellingen uit het GALA om
de preventieketen te versterken en gezondheid en sociaal domein beter te verbinden
zijn essentieel voor de beoogde verbeteringen in het stelsel.
1.5 Randvoorwaarden
Naast inhoudelijke verbeteringen zijn ook dringend verbeteringen nodig in de randvoorwaarden
voor een goed functionerend en houdbaar jeugdstelsel
Beter inzicht in de werking van het jeugdzorgstelsel en financiën
Een belangrijke stap in het verbeteren van inzicht in het functioneren van het stelsel
is de aanpassing van de indeling van de financiële informatie van gemeenten (Iv3),
waaronder de uitgaven aan jeugdzorg, die onlangs is doorgevoerd. Onder de oude indeling
was sprake van slechts twee categorieën waarin de uitgaven aan individuele voorzieningen
jeugd door gemeenten werden onderverdeeld. Hierdoor was het inzicht grofmazig. Met
de aanpassing van Iv3 is per 2023 sprake van 12 categorieën (taakvelden). Dit vergroot
de mogelijkheden analyses en vergelijkingen te maken over de kostenontwikkeling in
de jeugdzorg; landelijke trends worden beter meetbaar en het biedt gemeenten meer
mogelijkheden om zichzelf te vergelijken en van elkaar te leren.
Verdere acties ter verbetering van de data en monitoring in het jeugdstelsel richten
zich bijvoorbeeld op het verbinden van databronnen over aantallen en kosten, de vaststelling
van de set indicatoren die nodig is voor adequate monitoring en het borgen van samenhang
in de ontwikkeling van data en monitoring. Deze worden opgepakt in de Hervormingsagenda.
Verbeteren arbeidsmarkt jeugdzorg
Zonder goed toegeruste professionals kan er geen zorg aan jeugdigen worden geleverd.
De inzet, kwaliteit en betrokkenheid van professionals is cruciaal. Er is sprake van
een krappe arbeidsmarkt in de zorg- en welzijnssector en dat geldt ook voor de jeugdzorg.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft op 30 september jl. het programmaplan
Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg & welzijn (TAZ) naar de Tweede Kamer gestuurd17. Het tekort aan medewerkers in zorg en welzijn is en blijft de komende jaren een
belangrijke uitdaging. De ambitie van het programma TAZ is een transitie in gang te
zetten naar passende en arbeidsbesparende18 zorg zodat ook in de toekomst niet meer dan 1 op 6 werkenden in zorg en welzijn werkzaam
is. VWS pakt in het TAZ-programma, samen met de partijen in het veld, – de uitdagingen
op binnen de arbeidsmarkt zorg en welzijn. De aanpak, inclusief de bijbehorende financiële
middelen, is bedoeld voor de sector zorg en welzijn, inclusief de jeugdzorg. De middelen
kunnen worden ingezet ten behoeve van innovatieve werkvormen, het behoud van medewerkers
door goed opdrachtgeverschap en werkplezier en voor leren en ontwikkelen. Tot augustus
2023 is er bovendien het huidige SectorplanPlus, dat financieringsmogelijkheden biedt
voor opleidingstrajecten voor individuele zorgaanbieders.
Aanvullend is er een arbeidsmarktaanpak jeugdzorg waarin de departementen samen met
gemeenten en de partijen in het veld werken aan het vergroten van de aantrekkelijkheid
van de jeugdzorg voor potentiële jeugdzorgwerkers; het aanpakken van arbeidsmarktknelpunten,
het behoud van personeel en het aantrekken van nieuw personeel. O.a. via projecten
van de Arbeidsmarkttafel zijn goede voorbeelden en handreikingen beschikbaar op thema’s
als o.a. goed werkgeverschap en inwerken en begeleiden.
Ook werkt het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan een stimuleringsregeling zij-instromers.
Met deze stimuleringsregeling ontvangen GI’s een substantiële financiële bijdrage
per zij-instromer voor de kosten die GI’s maken voor opleiding, begeleiding en de
beperkte inzetbaarheid. Naast die stimuleringsregeling staat begin 2023 ook een landelijke
ondersteuningsstructuur klaar die de GI’s met raad en daad bijstaat om zij-instromers
te werven en te begeleiden tot SKJ-gekwalificeerde jeugdbeschermers. Zoals aangekondigd
in onze brief van 14 september 2022 is hiervoor in de periode 2022–2024 in totaal
€ 10 mln. beschikbaar gesteld19.
2. Stand van zaken interbestuurlijk toezicht
Op 5 juli 2021 heeft mijn ambtsvoorganger en de voormalige Minister voor Rechtsbescherming
uw Kamer geïnformeerd over het zetten van stappen in het kader van het interbestuurlijk
toezicht (hierna: IBT) in de jeugdbeschermingsregio’s Brabant, Noord-Holland/Amsterdam-Amstelland,
Zuid-West en Rijnmond naar aanleiding van het Inspectierapport «Kwetsbare kinderen
onvoldoende beschermd20». Wij hebben uw Kamer op 18 maart 2022 laten weten het IBT voor de regio Zuid-West
af te sluiten en voor de regio’s Rijnmond, Brabant, Noord-Holland/Amsterdam-Amstelland
met een half jaar te verlengen21. Bij deze informeren wij u over de stand van zaken van het IBT in de jeugdbeschermingsregio’s
Rijnmond, Brabant en Noord-Holland/Amsterdam-Amstelland.
Rijnmond en Brabant
Wij hebben besloten het IBT in de jeugdbeschermingsregio’s Rijnmond en Brabant af
te sluiten. De regio’s doen er alles aan, binnen de mogelijkheden die zij hebben,
om te zorgen voor tijdige jeugdbescherming (binnen 5 dagen) een toereikend hulpaanbod
(binnen 3 maanden) voor kinderen met een beschermingsmaatregel. Zo investeren de regio’s
veel. Rijnmond heeft de door de inspectie geconstateerde knelpunten aangepakt. De
gemiddelde wachttijd is verlaagd en de aanpak voor wachttijden krijgt een vervolg
voor de lange termijn. De regio Brabant heeft veel geïnvesteerd om tijdige jeugdhulp
te realiseren en verloop en verzuim van
jeugdbeschermers te verlagen. Daarnaast heeft de regio een omvangrijk herstelplan
voor Jeugdbescherming Brabant uitgevoerd en een verbeteragenda voor de hele jeugdbeschermingsketen
opgesteld.
Tegelijkertijd zijn nog niet alle problemen oplost. Er zijn nog steeds kinderen die
moeten wachten op de start van een beschermingsmaatregel en die langer dan drie maanden
wachten op passende hulp. Dit wordt in het geval van Rijnmond (grotendeels) veroorzaakt
door stelselproblematiek, zoals een krappe arbeidsmarkt en onvoldoende mogelijkheden
voor een toereikend specialistisch hulpaanbod. Voor Brabant constateert de inspectie
dat de oorzaken ook vooral liggen bij stelselproblematiek, zoals de arbeidsmarkt en
onvoldoende mogelijkheden voor een toereikend specialistisch hulpaanbod. Er is dus
geen sprake van taakverwaarlozing van de gemeenten.
Om die reden hebben wij besloten het IBT in beide regio’s af te sluiten. Wel blijven
wij de regio’s intensief volgen of een dalende trend zichtbaar is van het aantal kinderen
met een beschermingsmaatregel dat wacht op jeugdhulp en hoe de regio Rijnmond vervolg
geeft aan de aanpak van wachttijden en de regio Brabant vervolg geeft aan de diverse
plannen van aanpak. Met deze aanpak sluiten we voor de jeugdbescherming aan bij de
motie van het lid Hijink waarin het Rijk wordt opgeroepen om de Kamer te rapporteren
over de voortgang van de verbeteringen binnen de GI’s (Kamerstuk 31 839, nr. 881).
Noord-Holland/Amsterdam-Amstelland
Wij hebben besloten het IBT in de regio’s Noord-Holland/Amsterdam-Amstelland voor
het onderdeel van het realiseren van tijdige jeugdbescherming te verlengen. Ook maken
we afspraken om het realiseren van tijdige jeugdhulp te monitoren om te bezien of
een dalende trend zichtbaar wordt en hoe de regio een vervolg geeft aan de samenwerking
tussen de jeugdregio’s.
Er is nog geen dalende ontwikkeling te zien in het aantal kinderen dat wacht op jeugdbescherming.
Het verbeterplan daartoe is ook pas kort voor de zomer vastgesteld. Ondanks de stevige
inzet zijn twee bestuurlijke afspraken (gedeeltelijk) niet nagekomen: er is geen visie
op de jeugdbescherming vertaald naar duurzame tarieven die invulling geven aan de
eisen van de inspectie om voldoende tijd en ruimte om het vak van jeugdbescherming
goed uit te kunnen voeren. Daarnaast hebben de jeugdbeschermingsregio’s de afspraak
niet gestand gedaan te komen tot een harmonisatie van de inzet van jeugdhulp vanuit
het gedwongen kader.
De regio’s hebben voldaan aan de bestuurlijke afspraken die zijn gemaakt in het kader
van passende jeugdhulp. Er is beter inzicht in het aantal wachtende kinderen op passende
jeugdhulp, er wordt gewerkt aan het aanpakken van de geconstateerde knelpunten van
de inspecties en er is geïnvesteerd in bovenregionale samenwerking. Tegelijkertijd
zijn de problemen nog niet opgelost. De inspecties constateren dat de oorzaken voor
het niet realiseren van tijdig passende jeugdhulp vooral liggen bij (overstijgende)
stelselproblematiek, zoals de arbeidsmarkt, financiële tekorten en onvoldoende mogelijkheden
voor een toereikend specialistisch hulpaanbod.
3. Onderzoeken
Voorlopige CBS cijfers
Bijgevoegd bij deze brief ontvangt u de voorlopige22 CBS cijfers over het jeugdhulpgebruik, jeugdbescherming en jeugdreclassering in de
eerste helft van 2022 en het CBS Jaarrapport 2022 jeugdmonitor (over 2021).
De (voorlopige) halfjaarcijfers jeugdhulpgebruik, jeugdbescherming en jeugdreclassering
2022 laten zien:
– In de eerste helft van 2022 hebben 370.565 jongeren enige vorm van jeugdhulp ontvangen,
tegenover 381.830 jongeren in de eerste helft van 2021. Dit is een daling van 2,9%,
op basis van de voorlopige cijfers 2022. Het CBS heeft berekend dat er bij de definitieve
cijfers gemiddeld 3,9% bijkomt, dus de facto groeit het jeugdhulpgebruik met 1%. Deze
groei is niet gelijk verdeeld over de verschillende vormen van jeugdhulp, zodat alle
onderstaande cijfers zijn gebaseerd op een vergelijking met de voorlopige cijfers
2021 en de voorlopige cijfers 202223.
– Bij jeugdhulp met verblijf valt de daling van het gebruik van pleegzorg met 11% het
meest op. Dit was enigszins te verwachten omdat de beschikbaarheid van pleegouders
al een tijd afneemt.
– Ook gesloten jeugdhulp (jeugdzorgplus en gesloten ggz tezamen) daalt wederom en het
gebruik van residentieel (jeugdhulp anders) en gezinshuizen blijft vrijwel gelijk.
– Bij jeugdhulp zonder verblijf daalt hulp van het wijkteam met 11.000 cliënten, stijgt
ambulant op locatie (met name jeugd ggz) met 8640, hulp in het netwerk met 6045 en
daghulp met 200 unieke jongeren.
– De opvallende daler is evenwel jeugdhulp geleverd door het wijkteam in combinatie
met een stijging aan ambulante hulp op locatie en hulp in het netwerk van de jongere.
Om hier inzicht in te krijgen zijn wij voornemens een nader onderzoek te laten verrichten
bij gemeenten waar de hulpverlening door wijkteams significant is gedaald. De trajectduur
is in de 1e helft van 2022 met gemiddeld vier dagen gedaald. Dat komt door de daling aan geleverde
hulp bij de wijkteams.
– Er zijn significante verschillen in het gebruik van jeugdhulp tussen gemeenten. In
de gemeenten Heerlen, Terneuzen en Tiel ontvingen in de eerste helft van 2022 18%
van alle jeugdigen jeugdhulp.
– De huisarts is de grootste verwijzer naar jeugdhulp (31% in de eerste helft van 2021
en 32% in de eerste helft van 2022).
– Nieuw in de CBS rapportage jeugdhulpgebruik 1e helft 2022 is het laten zien van de samenhang van jeugdhulpgebruik met diverse maatschappelijke
factoren. Dit betreft verschillen in inkomen van ouders, de mate waarin jongeren met
jeugdhulp leven in huishoudens met één juridische ouder, ouders die gebruik maken
van de ggz24 en of de ouders of de jongeren zelf verdachte zijn geweest van een misdrijf. Enkele
opvallende cijfers in relatie tot jeugdhulp met verblijf zijn:
• Jongeren met ouders uit de laagste kwintiel inkomens maken meer gebruik van jeugdhulp
met verblijf (13%), voor jongeren met ouders uit de hoogste kwintiel inkomens is dat
5%.
• Ruim 73% van alle Nederlandse jongeren leeft samen met beide juridische ouders in
hetzelfde huishouden.
• Slechts 22% van de jongeren met jeugdhulp met verblijf wonen met beide juridische
ouders in eenzelfde huishouden.
• Van alle jongeren in Nederland maakt 23% van de ouders gebruik van een aanbod in de
ggz.
• Rond de 54% van de ouders van jongeren met jeugdhulp met verblijf zijn in behandeling
(geweest) bij de ggz. Bij jeugdhulp zonder verblijf is dat bij 41% van de jongeren
het geval.
• In huishoudens van jongeren die gebruik maken van jeugdhulp met verblijf is bij 25%
iemand als verdachte van een misdrijf aangemerkt.
• De voorlopige CBS-cijfers laten zien dat het aantal kinderbeschermingsmaatregelen
is gedaald.25 Op 30 juni 2022 waren er in totaal 29.300 kinderbeschermingsmaatregelen.
• Daarbij is zichtbaar dat de daling van de instroom in de jeugdbescherming doorzet.
Op 30 juni 2022 waren er 7,8% minder maatregelen actief dan aan het begin van het
jaar. In 2021 was al sprake van een daling van 2,4%. Het aantal gestarte jeugdbeschermingstrajecten
in de eerste helft van 2022 ligt 29,9% lager dan in de eerste helft van 2021.
• Bij meer dan twee derde van de kinderbeschermingsmaatregelen betrof dit een ondertoezichtstelling,
bij 30% een voogdijmaatregel.
• Tot 2022 beschikte het CBS niet over gegevens over machtigingen uithuisplaatsing.
Cijfers over machtigingen uithuisplaatsing werden gereconstrueerd door te kijken naar
de samenloop tussen een ondertoezichtstelling en jeugdhulp met verblijf. Het aandeel
jeugdigen dat met een ondertoezichtstelling ook jeugdhulp met verblijf ontvangt, was
in 2021 33%. Vanaf 1 januari 2022 worden gegevens over de machtigingen uithuisplaatsing
door GI’s aangeleverd bij het CBS. Het CBS heeft hierover voor het eerst gerapporteerd
in de rapportage «halfjaarcijfers jeugdbescherming en jeugdreclassering», op 31 oktober
2022. In het eerste half jaar van 2022 is voor 1640 jeugdigen een machtiging uithuisplaatsing
afgegeven.
• In het IGJ-onderzoek betrof de helft van de casussen spoeduithuisplaatsingen. Uit
het rapport «Eindevaluatie Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen» (Bijlage
bij Kamerstuk 31 839, nr. 875) blijkt dat in 2020 in minder dan de helft een spoedmachtiging uithuisplaatsing is
afgegeven, te weten in circa 40%. Uit de eerste halfjaarcijfers van het CBS blijkt
dat in de eerste helft van 2022 voor 1640 jeugdigen een machtiging uithuisplaatsing
is afgegeven, waarvan 370 spoedmachtigingen. Omdat een uithuisplaatsing zo’n zwaar
middel is, zijn professionals erg terughoudend dit in te zetten, met als gevolg dat
een situatie dermate kan escaleren dat het niet anders kan dan het kind met spoed
uit huis te plaatsen. Ook kan een rol spelen dat gezinnen soms te lang moeten wachten
op passend hulpaanbod. Hierdoor kan de situatie escaleren waardoor een spoeduithuisplaatsing
noodzakelijk is.
• Op 30 juni 2022 waren er in totaal 5.040 jongeren met een jeugdreclasseringsmaatregel.
Tussen 31 december 2011 en 30 juni 2022 is het aantal jongeren met een jeugdreclasseringsmaatregel
meer dan gehalveerd.
Voor een volledig overzicht van de cijfers verwijzen wij u naar de bijgevoegde rapportages
van het CBS.
«De staat van Jeugd» in het jaarrapport 2022 over 2021 dat op 9 november is gepubliceerd geeft het volgende
beeld:
– Voor een goede vergelijking is het van belang eerst te kijken naar het jeugdhulpgebruik
in 2021, dat steeg 1,6% naar 460.746 jongeren in jeugdhulp. Met die wetenschap kan
vervolgens worden gekeken naar de scores op maatschappelijke factoren.
– Op het gebied van geluk en welzijn van jongvolwassenen ijlen de gevolgen van het coronajaar
mogelijk nog na (bijvoorbeeld minder sociale contacten). Meer jongvolwassenen tussen
de 18 en 25 jaar voelden zich sociaal eenzaam, al was de helft daarvan toch gelukkig.
Hier zit een verschil tussen jonge vrouwen die meer van last van eenzaamheid ondervinden
dan jonge mannen. Het HBSC onderzoek bevestigde deze trends voor jongeren tussen de
12 en 17 jaar.26
– Er waren in 2021 minder jongeren die leefden in een gezin dat rond komt van de bijstand.
– Het slagingspercentage in het voortgezet onderwijs was in 2020 bijna 100% In 2021
was dit 96,1%. Dat is hoger dan voor de coronaperiode, al waren er nog wel bijzondere
ontlastende maatregelen voor de examens van kracht.
– De jeugdcriminaliteit daalde wederom.
– Minder jongeren werden slachtoffer van een delict.
– De arbeidsmarkt voor jongeren heeft zich deels hersteld.
– Het middelengebruik onder 12- tot 25-jarigen bleef gelijk.
– Ouders van jongeren met OTS of een voogdijmaatregel wonen vaker niet dan wel bij elkaar.
– Er zijn verschillen tussen inkomensgroepen. Jeugdhulp kan immers niet los worden gezien
van de financiële situatie het gezin waarin een jeugdige opgroeit. Armoede en schulden
hebben invloed op de kinderen in het gezin en daarmee de vraag naar jeugdhulp.
– Ook zijn bijstandskinderen bijvoorbeeld minder vaak lid van een sportvereniging. Wel
voldoen zij gemiddeld aan de beweegnorm, omdat zij vaker buiten spelen.
– Tenslotte is er in de jeugdmonitor aandacht besteed aan de arbeidsmarkt. De werkdruk
is in de branche zorg en welzijn relatief hoog. Jeugdhulpwerkers maken binnen de branche
de grootste kans over te stappen naar een andere sector in de branche en maken de
grootste kans de zorg en welzijn sector te verlaten. De hoge werkdruk is hierbij de
bepalende factor. Aan de andere kant is drie kwart van de professionals in het jeugddomein
tevreden met het werk.
Reactie op het onderzoeksrapport «Hoe bescherm je kinderen als het thuis onveilig
is»
Recent gepubliceerd onderzoek27 toont aan dat de inzet van een kinderbeschermingsmaatregel vanwege huiselijk geweld
en kindermishandeling van meerwaarde is en ook wordt ingezet waarvoor het bedoeld
is, namelijk voor kinderen die het meest bedreigd worden in hun ontwikkeling. Het
welzijn van deze kinderen onder toezicht neemt toe, de opvoedingsvaardigheden van
ouders verbeteren en de kindermishandeling neemt af. Tegelijkertijd geven de resultaten
van het onderzoek ons ook aanleiding kritisch te zijn. Want in ruim de helft van de
gezinnen blijft het geweld en de kindermishandeling toch nog voortduren. Het onderzoeksrapport
treft u bijgaand aan.
De conclusie van de onderzoekers dat er méér nodig is dan alleen een kinderbeschermingsmaatregel
in deze gezinnen, onderschrijven wij. Als we deze kinderen effectief willen beschermen,
dan moeten we ook oog hebben voor de problemen van de ouders. Uit het onderzoek komt
bijvoorbeeld naar voren dat een behoorlijk grote groep ouders aangeeft dat er sprake
is van problematisch alcoholgebruik, maar dat er zelden hulp vanuit de verslavingszorg
wordt geboden.
De kapstok van vernieuwing is een brede, integrale aanpak van gezinsproblematiek:
combineer de inzet van een kinderbeschermingsmaatregel met de gespecialiseerde huiselijk
geweld aanpak (MDA++ en vrouwenopvang) en de aanpak van ouderproblematiek (GGZ, verslavingszorg).
Het onderzoek bevat hiervoor belangrijke bouwstenen die wij laten landen in de proeftuinen
van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. De gezinsgerichte aanpak staat
daar hoog in het vaandel, evenals de vervlechting met de resultaten van het programma
Geweld Hoort Nergens Thuis. De komende jaren wordt het onderzoek naar de effectiviteit
van jeugdbescherming voortgezet, waarbij ook een verbinding wordt gemaakt met de proeftuinen
kind- en gezinsbescherming.
Reactie op rapport Jeugdautoriteit «Inventarisatie onderzoeken gecertificeerde instellingen»
De JA heeft een onderzoek uitgevoerd (zie bijlage) waarin een overzicht is gegeven
van de onderzoeken die in de afgelopen 5 jaar zijn gedaan naar de bedrijfsvoering
en continuïteit van de GI´s. Daarbij heeft de JA gekeken naar de resultaten van de
aanbevelingen uit deze onderzoeken. De JA heeft belemmerende en stimulerende factoren
voor het doorvoeren van verbeteringen in kaart gebracht. Met de Hervormingsagenda
Jeugd, het Toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming, de beoogde aanpassingen van
de Jeugdwet (verbetering beschikbaarheid van jeugdhulp) en de maatregelen zoals genoemd
in de brief die wij u over de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Ceder
c.s. hebben gestuurd,28 werken het Rijk en stelselpartijen aan de verbetering van de uitvoering van de jeugdbescherming
door de GI´s. Wij betrekken daarin de door de JA beschreven factoren.
Reactie op rapport Jeugdautoriteit «Onderzoeksrapport regiovisies jeugdhulp» (toezegging
10727)
In de Norm voor Opdrachtgeverschap is opgenomen dat gemeenten in regionaal verband
een regiovisie dienen op te stellen voor de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering.
Deze regiovisie dient de gezamenlijke opgave te bevatten. De JA heeft begin 2022 onderzoek
uitgevoerd naar regiovisies binnen jeugdhulpregio’s. In het onderzoek is geanalyseerd
of gemeenten in regionaal verband uitvoering hebben gegeven aan de afspraak om een
regiovisie op te stellen en of die regiovisies ook inhoudelijk voldoen aan de eisen
van de Norm voor Opdrachtgeverschap. Aanvullend hierop is onderzoek gedaan naar de
monitoring van de ontwikkelingen die in de regiovisie worden geschetst en of er in
de regiovisie aandacht is voor de transformatiedoelen.
Uit het onderzoek volgt dat de Norm van Opdrachtgeverschap niet heeft geleid tot 42
regiovisies binnen de 42 jeugdregio’s. In 24 regio’s is een regiovisie opgesteld.
De inhoud van deze regiovisies verschilt in intensiteit, reikwijdte en kwaliteit.
Ruim een derde van de regio’s heeft (nog) geen regiovisie opgesteld. In ongeveer de
helft van de regio’s is dit een bewuste keuze. Redenen die hiervoor worden gegeven
zijn: dat regio’s al werken naar de geest van de Norm voor Opdrachtgeverschap, dat
regio’s het zonde van hun energie vinden en dat regio’s moeilijk op één lijn komen.
Daarnaast blijkt dat slechts vanuit elf regio’s wordt gewerkt vanuit een Gemeenschappelijke
Regeling. De overige regio’s hebben veelal een privaatrechtelijke of meer informele
samenwerkingsvorm.
De resultaten van het onderzoek laten zien dat de gewenste ontwikkeling onvoldoende
is gerealiseerd. Het rapport van de JA bevestigt voor ons dan ook het belang van regelgeving
waarbij regio’s verplichtend wordt opgedragen een regiovisie op te stellen. Hiervoor
is het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid voor jeugdigen» in voorbereiding.
Het onderzoek en de aanbevelingen van de JA betrekken wij verder bij de uitwerking
en implementatie van het wetsvoorstel.
Onderzoeksrapport «Betrek mij gewoon», op zoek naar verbeterkansen voor de jeugdhulp
in het casusonderzoek ketenbreed leren
Het onderzoeks- en leerproject Ketenbreed Leren is eind 2018 gestart met subsidie
van VWS en richtte zich op het systematisch verzamelen van kennis en het gezamenlijk
leren over diverse hulpverleningstrajecten waarbij een vorm van 24-uurs zorg werd
ingezet. Ambitie is ervoor te zorgen dat jeugdigen nu en in de toekomst eerder de
passende en de meest werkzame hulp ontvangen. Met zo min mogelijk onderbrekingen en
waar de hulp zo dichtbij huis is als mogelijk.
Resultaten van de interviews zijn met jeugdigen, hun ouders en betrokken professionals
besproken in leer- en reflectiesessies. De belangrijkste bevindingen betreffen onder
meer dat professionals vrijwel alleen symptoomgericht handelen in plaats vanuit de
verklarende analyse. Jeugdigen lopen schade op binnen het speciaal onderwijs en zorg,
terwijl resultaten achterblijven. Jeugdigen en ouders voelen zich niet gehoord. Jeugdigen
breken hun schoolcarrière voortijdig af en geven onderwijs geen prioriteit. Verder
krijgen ouders nauwelijks aandacht en begeleiding voor hun eigen problemen.
In het rapport staan aanbevelingen geformuleerd voor zowel gemeenten, zorgaanbieders
en branches, professionals en opleiders. Deze liggen op het terrein van:
– Maak een gedeelde verklarende analyse en sluit de keuzes in de hulp daarop aan
– Monitor of hulp tot resultaat leidt. Weeg af of voortzetting van hulp opweegt ten
mogelijk risico op schade, wanneer resultaten achterwege blijven.
– Luister nog beter en zonder oordeel naar jeugdigen en hun ouders. Neem hun ervaringen
serieus.
– Maak deelname aan onderwijs prioriteit in de zorg en werk hiertoe samen met onderwijspartners
– Help ouders er voor hun kinderen te zijn
– Maak werk van scholing en supervisie in het onderbouwd gebruiken van richtlijnen
De opbrengst van Ketenbreed Leren is rijk en bieden veel kansen om mee aan de slag
te gaan. Om impact te genereren met de uitkomsten van het onderzoek en een beweging
in gang te zetten, worden onder meer de komende periode workshops en interactieve
leersessies met diverse doelgroepen georganiseerd. Dit doet «Ketenbreed Leren» samen
met partijen als «Stroomop», de Bovenregionale Expertisecentra, Kennisinstituten,
het platform Vakmanschap en verschillende opleidingsplatformen.
De resultaten en aanbevelingen van het onderzoek sluiten goed aan bij en leveren mooie
input voor het verder uitwerken van de opgaven waarover we in de Hervormingsagenda
Jeugd afspraken maken. Zoals meer heldere samenhang met andere maatschappelijke domeinen;
kwaliteitsverbetering; meer inzicht in wat werkt; blijvend leren; zo thuis mogelijk
en investeren in stevige lokale teams die een goede verklarende analyse uitvoeren
samen met ouders en jeugdigen.
Rapport «Verkenning (financiële) potentie van stevige lokale teams»
Doel van het verkennende onderzoek van KPMG en het Verweij Jonker Instituut (uitgevoerd
van juli t/m september 2022) was om de mogelijke financiële potentie van lokale teams
die zelf hulp bieden in kaart te brengen. Het zelf hulp bieden is één van de elementen
van stevige lokale teams zoals in de Hervormingsagenda zal worden beschreven. En hoe
zich dit verhoudt tot teams die zich vrijwel alleen met indicatiestelling bezig houden/verwijzen.
Het onderzoek bestaat uit een kwantitatieve analyse (gebaseerd op een vereenvoudigd
model) van beschikbare openbare- en validatiedata bij 9 deelnemende gemeenten. Verder
een kwalitatieve analyse, gebaseerd op uitgebreide deskresearch op basis van bestaande
onderzoeken en gesprekken met de gemeenten. Op basis van dit verkennend onderzoek
kan niet worden geconcludeerd dat enkel de invoering van een lokaal team dat zelf
hulp verleent al tot een grotere kostenbesparing kan leiden. De potentie van lokale
teams hangt sterk af van de uitgangspunten en randvoorwaarden en de bredere lokale
context waarin het team opereert. Uitgangspunten zoals een stevig lokaal team dat
vindbaar is, met een sterke regierol, met een brede blik, die samen met jeugdigen
en ouders beslist en goed afstemt met partners. Deze uitgangspunten en randvoorwaarden
sluiten goed aan bij de beweging richting stevige lokale teams, waarover we in de
Hervormingsagenda Jeugd afspraken willen maken.
Rapport «Gebruik gezinsgericht verblijf in vier jeugdregio’s onderzocht»
Hierbij ontvangt u het onderzoek «Gebruik gezinsgericht verblijf in vier jeugdregio’s
onderzocht». In het rapport wordt nader onderzoek gedaan naar het aanbod en het gebruik
van gezinsgerichte verblijven. Met dit onderzoek wordt, in antwoord op de motie van
de leden Sahla en Westerveld (4177), meer zicht geboden op de regionale verdeling
van gezinsgerichte verblijven. Ook biedt het handvatten om de ontwikkeling van de
gezinshuizen verder te stimuleren. Het onderzoek zal dan ook gebruikt worden om met
de sector in gesprek te gaan over de wijze waarop gestimuleerd wordt dat er meer aanbod
komt van gezinsgerichte voorzieningen, zoals familie- en gezinshuizen.
Aanbevelingen zijn onder meer actief beleid voeren op innoveren en transformeren;
goede randvoorwaarden creëren voor vestiging van gezinshuizen; maatwerk mogelijk maken,
en het landelijk verbinden en afstemmen als branche.
5. Moties en toezeggingen
Motie van het lid Sahla over normen voor toegankelijkheid in de jeugdzorg (Kamerstuk
35 925 XVI, nr. 126)
Tijdens het WGO van 29 november 2021 (Kamerstuk 35 925 XVI, nr. 161) heeft D66 een motie ingediend met daarin het verzoek om te onderzoeken op welke
wijze het introduceren van normen voor toegankelijkheid in de jeugdzorg zou kunnen
helpen bij het aanpakken van en sturen op wachttijden. Uit een eerste verkenning is
naar voren gekomen dat er veel komt kijken bij het vraagstuk van normering van wachttijden.
Door regionale verschillen in een decentraal stelsel is het ingewikkeld om te komen
tot een landelijke normering. Er is nog geen gedragen beeld van wat normeringen kunnen
betekenen in de jeugdzorg, hoe daarop gehandhaafd kan worden en hoe perverse prikkels
voorkomen kunnen worden. In 2023 gaan we daarom verder uitwerken wat er voor nodig
is om tot een beleidslijn over normeringen in de jeugdzorg te komen, ook in relatie
tot de verbetering van kwaliteit en effectiviteit.
Motie van de leden Peters en Van der Staaij over hulp van een zelfgekozen steunpersoon
voortaan actief aan kinderen aanbieden (Kamerstuk 31 839, nr. 834) en motie van het lid Van den Berg c.s. over verankering van de formeel steunpersoon
in de Jeugdwet (Kamerstuk 35 721, nr. 5)
Het bij hulpverlening actief betrekken van informele steun(figuren) uit het netwerk
van jeugdigen is essentieel in het kader van het bevorderen van het gewone opvoeden
en opgroeien, het normaliseren en daarmee het versterken van het gewone leven. Een
belangrijke opgave derhalve, zeker ook voor de professionals, aanbieders en ook de
gemeenten. Er is al een mooie beweging gaande29 maar er zijn zeker nog kansen om het potentieel van informele steunfiguren (uit het
eigen netwerk) beter te benutten en meer actief aan te bieden aan kinderen en gezinnen.
Het versterken van de uitvoeringspraktijk met betrekking tot de samenwerking met informele
steun(figuren) zal daarom ook onderdeel gaan uitmaken van de Hervormingsagenda, mede
in het kader van het voorkomen van residentieel verblijf.
In navolging van de motie Van den Berg c.s. starten we dit jaar met onderzoek naar
de vraag of, en zo ja hoe, het recht op een steunfiguur in de Jeugdwet kan worden
verankerd en welke randvoorwaarden hiervoor dan zouden moeten gelden.
Motie van de leden Den Haan en Westerveld over door het hele land lokale teams met
voldoende expertise voor hoogwaardige triage inrichten (Kamerstuk
31 839, nr. 862)
Deze motie past binnen de aanpak in de Hervormingsagenda, en zoals ook aangekondigd
in mijn brief hervormingen jeugdzorg van 13 mei 2022, om in te zetten op stevige lokale
teams. Teams die de triage goed op orde hebben, werken aan het herstel van het gewone
leven, gezinsgericht werken en zelf hulp verlenen. Inzet is de deskundigheid in de
toegang te versterken door goed opgeleide professionals, met juist expertise, ruimte
en mandaat en voldoende tijd om te leren en ontwikkelen.
Motie van de leden Smeets en Bussemaker over zak- en kleedgeld (10 577)
Met het rapport «Wie geeft mij(n) zak- en kleedgeld?» vroeg de Kinderombudsman aandacht
voor het probleem dat jongeren die in jeugdzorginstellingen verblijven, niet altijd
zak- en kleedgeld ontvangen. In dit rapport roept de Kinderombudsman
het Ministerie van VWS op om tot een landelijke regeling te komen. Het probleem herkennen
wij. Jeugdzorg Nederland en de Vereniging Nederlandse Gemeenten hebben dit uitgevraagd
bij hun leden en herkennen het signaal dat zich nog met enige regelmaat onduidelijkheid
voordoet rondom zak- en kleedgeld. Met Jeugdzorg Nederland en de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten werken we op korte termijn aan een vereenvoudiging van de Handreiking zak-
en kleedgeld voor kinderen met een maatregel voor jeugdbescherming.
Motie van het lid Azarkan over Terugkeer van kinderen centraal (Kamerstuk 31 839, nr. 832)
De motie van het lid van Azarkan c.s. om de werkwijze van de GI zodanig aan te passen
dat terugkeer van kinderen naar het gezin meer centraal komt te staan30. De GI heeft een wettelijke inspanningsverplichting hulp in te zetten zodat de concrete
ontwikkelingsbedreigingen worden weggenomen en een kind weer veilig thuis kan opgroeien
en zich daar verder kan ontwikkelen. Hiermee staat de terugkeer van het kind naar
het gezin standaard centraal. Daarmee wordt dus al uitvoering gegeven aan de motie
van het lid Azarkan c.s. Het perspectief op thuis wonen kan weer aan de orde zijn
als de gronden voor de machtiging uithuisplaatsing zijn weggenomen. De GI monitort
in samenspraak met kind, ouders en andere betrokkenen periodiek hoe het ervoor staat
in het gezin en of de uithuisplaatsing en/of de ondertoezichtstelling nog nodig zijn.
De RvdK en de kinderrechter hebben hierin een toetsende rol.
Motie van het lid De Neef c.s. over meer ervaringsdeskundigheid aantrekken voor de
jeugdzorgarbeidsmarkt (Kamerstuk 35 925 XVI, nr. 112)
Deze motie verzoekt de regering te onderzoeken hoe meer ervaringsdeskundigheid aangetrokken
en geborgd kan worden voor de nabije en toekomstige jeugdzorgarbeidsmarkt. Veronderstelling
is dat er mogelijk nog onbenut arbeidsmarktpotentieel te vinden is voor de jeugdzorg
onder de mensen die zelf ervaring hebben met jeugdzorg. Op dit moment voert een onderzoeksbureau
een quick scan uit naar de mogelijkheden. Uw Kamer wordt hierover in het eerste kwartaal
van 2023 geïnformeerd.
Motie van Kamerlid Westerveld over het in kaart brengen hoe het mogelijk is dat er
vaak geen tijdige hulp op gang komt voor jeugdige slachtoffers van seksueel geweld
en op korte termijn te komen met een plan van aanpak om dit te verbeteren (Kamerstuk
31 015, nr. 199)
Op dit moment is het nationaal actieplan «Seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel
geweld» in ontwikkeling, onder leiding van de Ministers Dijkgraaf en Van Gennip. Onderdeel
hiervan is aandacht voor en inzet op adequate en passende hulp aan slachtoffers van
seksueel geweld.
In onze brief van 14 september 2022 zijn we ingegaan op de achtergronden van het stelsel
van de problemen in de jeugdbescherming en jeugdhulp31. Jeugdigen en gezinnen moeten vaak te lang wachten op een (vaste) jeugdbeschermer,
op een plan van aanpak voor hulp en op passende hulp. Het gaat hier ook over jeugdigen
die te maken hebben met seksueel geweld. Tevens hebben we aangeven welke maatregelen
we treffen om te komen tot een beter functionerend stelsel en zo kinderen eerder en
beter te kunnen beschermen en gezinnen tijdig de hulp te bieden die zij nodig hebben.
Het betreft onder andere maatregelen gericht op werkdrukverlichting van de jeugdbescherming,
op verminderen van de instroom en het vergemakkelijken van het organiseren van passende
tijdige jeugdhulp.
In november 2022 hebben wij uw kamer naar aanleiding van de motie van Kamerlid Ceder32 geïnformeerd over aanvullende maatregelen na gesprekken met de veldpartijen.
Motie van de Kamerleden Westerveld en Peters over de Verwijsindex risicojongeren (Kamerstuk
35 925 XVI, nr. 128)
In de Kamerbrief over de voortgang van de aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling
van 28 september 2022 (Kamerstukken 28 345 en 31 015, nr. 259) is uw Kamer geïnformeerd over het verder ter hand nemen van de motie van de leden
Westerveld en Peters over de Verwijsindex risicojongeren. In deze brief is aangekondigd
dat de Verwijsindex risicojongeren (VIR) als wettelijke verplichting uit de Jeugdwet
zal worden geschrapt.
Op dit moment zijn we in gesprek met gemeenten, beroepsorganisaties, ouders en jongeren
en andere betrokkenen over het plan van aanpak voor het afbouwtraject van de VIR.
Hierin worden onder andere activiteiten gericht op het wetstraject voor het afschaffen
van de wettelijke verplichting opgenomen. Daarnaast zijn activiteiten opgenomen gericht
op het verder inzichtelijk maken van methoden en maatregelen die bijdragen aan de
doelstellingen van de VIR de komende periode. Gezien de wettelijke verplichting van
de VIR de komende tijd van kracht blijft en een wetstraject een geruime tijd in beslag
neemt, wordt er in het plan van aanpak ook ingezet op het goed gebruik van de VIR
zolang deze als wettelijke verplichting in de Jeugdwet staat.
Motie van het lid Raemakers over het mogelijk maken van online onderwijs voor leerlingen
waarbij fysiek onderwijs of onderwijs op niveau, gegeven de situatie, geen optie is
(Kamerstuk 31 839, nr. 861)
De afgelopen periode zijn gesprekken gevoerd over passend online onderwijs voor leerlingen
waarbij fysiek onderwijs gegeven de situatie geen optie is. De regionale projectleiders
residentieel onderwijs hebben hierover met de aanbieders van gesloten jeugdzorg en
de daarbij behorende onderwijspartners gesproken. Dit deden zij in het kader van hun
opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om samen met regionale
partijen de ontwikkeling naar kleinschaligheid in de regio en het effect daarvan op
het onderwijs in beeld te brengen en afspraken te maken voor verbetering daarvan.
Uit de gesprekken blijkt dat scholen waar mogelijk al inzetten op online onderwijs
voor leerlingen wanneer fysiek onderwijs of onderwijs op niveau niet mogelijk is.
De mate waarin dit lukt is wisselend. Verbeterpunt daarin is bijvoorbeeld dat er eerder
contact gelegd wordt tussen de school van herkomst en de school behorende bij de jeugdhulpinstelling
om te zien wat een passend onderwijsaanbod voor de jongere is en hoe dit digitaal
georganiseerd kan worden. Wij gaan, samen met de regionale projectleiders, in gesprek
met betrokken partijen om te kijken welke verbeteringen er mogelijk zijn.
Zoals de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs in de verzuimbrief van 15 juli
heeft geschreven, staat centraal dat er voor elk kind dat (tijdelijk) niet naar school
gaat en dat dat nodig heeft digitaal afstandsonderwijs beschikbaar moet zijn33. Dit omdat leerlingen zich zo door kunnen blijven ontwikkelen, ook als ze even niet
fysiek naar school kunnen. Het digitaal afstandsonderwijs biedt ook mogelijkheden
aan leerlingen die te maken hebben met gesloten jeugdhulp. Daarom wordt bij de uitwerking
van digitaal afstandsonderwijs voor de doelgroep thuiszitters verkend of en hoe jongeren
bij een gesloten jeugdhulpinstelling hier ook gebruik van kunnen maken. In het voorjaar
2023 wordt uw Kamer hier nader over geïnformeerd.
Tot slot heeft de Inspectie van het Onderwijs het voornemen om in de eerste helft
van 2023 kwaliteitsonderzoeken uit te voeren bij (een deel van) de scholen verbonden
aan gesloten jeugdhulpinstellingen. Bij deze onderzoeken is er ook aandacht voor de
huidige toepassing van online onderwijs. Dit kan waardevolle resultaten opleveren
om het digitale onderwijs verder te verbeteren.
Motie van het lid Raemakers over de herijking van de normbedragen van «Subsidieregeling
opvang kinderen van ouders met trekkend/varend bestaan»
Op ons verzoek zal een onafhankelijk onderzoeksbureau gaan kijken naar de herijking
van de normbedragen van «Subsidieregeling opvang kinderen van ouders met trekkend/varend
bestaan». Op dit moment ronden wij de inkoopprocedure af. Naar verwachting kan het
betreffende onderzoeksbureau eind 2022 starten.
Toezegging over het verbreden van het gesprek met de VNG over bredere financiële vraagstuk
van gemeenten (03 437)
In het debat in de Eerste Kamer heeft de Minister-President een toezegging gedaan
over het verbreden van het vraagstuk van de Hervormingsagenda Jeugd naar het vraagstuk
van de gemeentefinanciën34. De vraagstukken waar destijds door de Minister-President aan zijn gerefereerd, namelijk
de Hervormingsagenda, de aanvullende maatregelen Jeugdzorg en het brede vraagstuk
rondom de financiering van gemeenten, spelen nog steeds. Dit kabinet ziet, zoals ook
door de Minister-President benoemd, de samenhang tussen deze vraagstukken. Voor de
periode na 2025 wordt een nieuwe financieringssystematiek voor medeoverheden nader
uitgewerkt De contourennota financieringssystematiek medeoverheden van 11 juli 2022
beschrijft de stappen en een aantal vertrekpunten om daartoe te komen35. De verdere uitwerking van de contourennota betreft de financieringssystematiek voor
medeoverheden in zijn totaliteit. Uw Kamer wordt hierover in het voorjaar van 2023
nader geïnformeerd.
Ook de twee opgaven op het terrein van jeugdzorg krijgen inhoudelijk meer vorm en
vergen, zoals hierboven ook genoemd, nog enige tijd voor nadere uitwerking en afstemming.
In de trajecten wordt over en weer gekeken naar de concrete uitwerking, waarbij het
traject rondom de gemeentefinanciën een meer kaderstellend karakter heeft. Hiermee
borgen we de onderlinge samenhang. De nadruk daarbij voor mij ligt op dit moment op
de inhoudelijke beweging die ik samen met gemeenten beoog in de jeugdzorg, samen toewerkende
naar een stabiel en duurzaam jeugdstelsel.
Toezegging om te informeren over vervolgstappen aanpak herstel en perspectief voor
de jeugd
De heer Van der Staaij heeft mijn ambtsvoorganger verzocht om te worden geïnformeerd
over de vervolgstappen van de aanpak herstel en perspectief voor de jeugd. Uw Kamer
zal voor het einde van dit jaar hierover in een aparte brief worden geïnformeerd.
Toezegging dat de Staatssecretaris er schriftelijk op terugkomt in hoeverre scholen
gebruik maken van suïcidepreventieprogramma’s (Commissiedebat GGZ/suïcidepreventie
2 november 2022)
Binnen de derde Landelijke Agenda Suïcidepreventie zijn verschillende programma’s
die ingezet kunnen worden op scholen. Hier wordt voldoende gebruik van gemaakt. Het
programma STORM heeft als doel het voorkomen van depressies en suïcides onder jongeren
(12 – 18 jaar). Binnen dit programma krijgen leerlingen les over mentale gezondheid
en wordt gescreend op depressie en suïcidale gedachten. Tevens worden docenten getraind
zodat zij leren hoe signalen van somberheid bij leerlingen te herkennen, hierover
in gesprek kunnen gaan en op welke manier hulpgezocht kan worden. STORM wordt vanuit
de regio Brabant naar andere regio’s verspreid. Drie regio’s zijn begonnen met een
voorbereidingsjaar en in een aantal regio’s is een aanbestedingsprocedure gestart.
Geïnteresseerde regio’s kunnen een aanvraag doen via het programmateam STORM van de
Landelijke Agenda Suïcidepreventie.
Via de Landelijke Agenda Suïcidepreventie krijgen scholen ook beschikking tot lessen
van de MIND Young Academy. Deze lessen worden gegeven door leeftijdsgenoten en hebben
tot doel om jongeren te leren praten over psychische klachten. Dit jaar zijn in het
kader van de Landelijke Agenda Suïcidepreventie al 50 scholen bezocht door de MIND
Young Academy. Tot slot is er nog het lespakket Lief, Liever, Liefst waarin verliefdheid
wordt behandeld met aandacht voor liefde voor iemand van hetzelfde geslacht. Het lespakket
heeft tot doel leerlingen op een positieve en herkenbare manier aan het denken te
zetten over seksuele diversiteit. Op dit moment gebruiken 30 scholen het lespakket.
Toezegging om uit te zoeken welke internationale verdragen verbieden dat foto’s van
kinderen online worden geplaatst
Tijdens het plenair debat over problemen met uithuisplaatsen van kinderen van 12 mei
2022 (Handelingen II 2021/22, nr. 79, items 3 en 6) zegde de Minister het lid van
Haga toe uit te zoeken welke internationale verdragen verbieden dat foto’s van kinderen
online worden geplaatst. Het staat mensen vrij om hun mening te uiten over gebeurtenissen,
deze te delen en bijvoorbeeld foto’s online te plaatsen. Deze vrijheid is een groot
goed. De uitoefening van deze vrijheid is wel onderworpen aan beperkingen als dat
noodzakelijk is voor de bescherming van rechten van anderen, zoals het recht op privacy.
Dit recht is vastgelegd in artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten
en politieke rechten, artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de
Mens, en voor kinderen specifiek in artikel 16 van het Internationaal Verdrag inzake
de Rechten van het Kind (IVRK). In artikel 16 IVRK is bepaald dat geen enkel kind
mag worden onderworpen aan willekeurige of onrechtmatige inmenging in privé of gezinsleven,
woning of correspondentie, noch aan onrechtmatige aantasting van eer en goede naam.
Wanneer het gaat om het plaatsen van foto’s buiten een zuiver persoonlijke of huishoudelijke
sfeer, bijvoorbeeld als foto’s op sociale media mogelijk verder verspreid kunnen worden
en bij derden terecht kunnen komen, is daarnaast de Algemene Verordening Gegevensbescherming
(AVG) van toepassing. Indien de AVG van toepassing is geldt ook de Uitvoeringswet
AVG. Ouders mogen op grond van de Uitvoeringswet AVG als wettelijk vertegenwoordiger
van hun kind (indien het kind jonger is dan 16 jaar) bepalen of zij foto’s van hun
kind online (op sociale media) plaatsen. Uit internationale verdragen volgt geen algeheel
en letterlijk verbod op het plaatsen van foto’s van je kind, maar ouders moeten daarbij
dus wel het recht op privacy en de veiligheid van het kind waarborgen. Bovendien hebben
kinderen op grond van artikel 12 IVRK het recht om hun mening te vormen over zaken
die hen aangaan. Aan hun mening moet «passend belang wordt gehecht» in overeenstemming
met hun leeftijd en ontwikkeling. Kinderen moeten dus ook zelf de gelegenheid krijgen
om te uiten wat zij ervan vinden als hun ouders online foto’s van hen (gaan) delen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. van Ooijen
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
Indieners
-
Indiener
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Medeindiener
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming