Brief regering : Voortgang van de juridische procedures over de Wet verbod op kolen
36 200 XIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2023
Nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 november 2022
Met deze brief informeer ik u over de voortgang van de juridische procedures over
de Wet verbod op kolen. Daarbij gaat het om drie procedures bij de nationale rechter
en twee afzonderlijke investeerder-staat arbitrageprocedures bij het International Centre for Settlement of Investment Disputes (hierna: ICSID). In verband met deze arbitrageprocedures, is de Nederlandse Staat
civiele procedures in Duitsland gestart.
Procedures in Nederland
Op 21 en 23 juni 2022 vonden zittingen plaats in de nationale procedures bij de Rechtbank
Den Haag. De rechtbank zal uiterlijk op 30 november a.s. vonnis wijzen. De stukken
die de Staat heeft ingebracht in deze procedure zijn na te lezen op de website van
de Rijksoverheid.1
Procedures in Duitsland
Sinds de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de Achmea-zaak is duidelijk dat een arbitrageclausule in een investeringsbeschermings-overeenkomst
tussen lidstaten niet verenigbaar is met het Europees recht.2
Als gevolg daarvan moet de arbitrageclausule in zo’n verdrag buiten toepassing worden
gelaten bij geschillen tussen een EU-investeerder en een EU-lidstaat. Dat geldt naar
het oordeel van het Hof van Justitie ook voor intra-EU investeringsgeschillen die
onder het Energiehandvestverdrag (ECT) worden aangespannen.3 RWE en Uniper zijn toch ICSID-arbitrageprocedures gestart. In het verleden hebben
internationale arbitragetribunalen (in nagenoeg alle gevallen) zich bevoegd verklaard
in geschillen tussen investeerders uit de EU en een EU-lidstaat.
Het Duitse recht kent echter een unieke mogelijkheid om, voorafgaand aan een arbitrageprocedure,
te toetsen of de betreffende arbitrageclausule geldig is. De Nederlandse Staat heeft
gebruik gemaakt van deze mogelijkheid en de rechtbank in Keulen gevraagd of deze arbitrageprocedures
een geldige rechtsgrondslag hebben.
Op 1 september jl. heeft de rechtbank Keulen uitspraak4 gedaan over de geldigheid van de arbitrageovereenkomst en de ontvankelijkheid van
beide internationale arbitragezaken. Daarin heeft deze rechtbank de Nederlandse Staat
op alle punten in het gelijk gesteld. De rechtbank in Keulen acht zich bevoegd om
een uitspraak te doen, in tegenstelling tot de rechtbank Berlijn die in een vergelijkbare
zaak anders oordeelde.5 Daarnaast concludeert de rechtbank in Keulen dat de strijdigheid van intra-EU arbitrageprocedures
met het EU recht inmiddels een acte clair is. Daarom komt de rechtbank in Keulen tot het oordeel dat er geen prejudiciële vragen
hoeven te worden gesteld aan het Hof van Justitie van de EU. De rechtbank verklaart
voor recht dat de ICSID-procedures die door de bedrijven zijn ingesteld niet-ontvankelijk
zijn en oordeelt dat dit geldt voor iedere andere arbitrageprocedure die tussen de
partijen op grond van het ECT wordt gestart.
De ICSID-Conventie voorziet in een eigen systeem, waarin ICSID-arbitragetribunalen
oordelen over hun eigen bevoegdheid. Deze uitspraak is desalniettemin een belangrijke
bevestiging voor Nederland dat deze intra-EU arbitrageprocedures inderdaad in strijd
zijn met het Europees recht. Nederland kan deze uitspraak in zijn verweer in de lopende
arbitrageprocedures inbrengen. Zowel RWE als Uniper hebben aangegeven tegen deze uitspraken
in hoger beroep te gaan bij het federaal gerechtshof in Karlsruhe.
ICSID-procedures
Zowel de ICSID-procedure van RWE als van Uniper zijn op dit moment geschorst. De motivatie
en het tijdpad van de schorsing verschilt per zaak. In de zaak van RWE (ICSID nr.
ARB/21/4) heeft de Staat op 5 september 2022 zijn verweerschrift ingediend.6 Daarna heeft RWE schorsing aangevraagd, omdat zij eerst een uitspraak in het hoger
beroep van het Duitse federale gerechtshof over de ontvankelijkheid van de internationale
arbitrageprocedure wil afwachten. De schorsing is ingegaan op 18 oktober jl. en duurt
in principe negen maanden.
In de zaak van Uniper (ICSID nr. ARB/21/22) is er door de partijen op 5 september
jl. een schorsing aangevraagd nadat bekend werd gemaakt dat het Duitse steunpakket
om Uniper te redden als voorwaarde bevat dat Uniper de ICSID-procedure intrekt. Daarmee
voldoet Duitsland aan de Verklaring over de gevolgen van de Achmea-uitspraak, waarin lidstaten hebben aangegeven dat zij stappen nemen om te zorgen dat
ondernemingen met een staatsdeelneming aanhangige arbitrageprocedures intrekken.7 De schorsing duurt tot de datum waarop Uniper in haar aandeelhoudersvergadering definitief
een beslissing neemt over het Duitse steunpakket. Deze schorsing heeft vooralsnog
niet geleid tot het intrekken van het hoger beroep door Uniper bij de Duitse rechter
inzake de ontvankelijkheid van de ICSID-procedure.
Met de schorsingen komen de procedures tijdelijk stil te liggen en zullen er na hervatting
nieuwe afspraken over de procedurele tijdlijn gemaakt moeten worden. Alle schriftelijke
stukken die onderdeel zijn van de procedures, zoals de memorials en het verweerschrift van de Staat, blijven te raadplegen op de website van het ICSID.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.