Brief regering : Beleidsprogramma pandemische paraatheid
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 1964
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 november 2022
In navolging van de beleidsagenda pandemische paraatheid die ik u in april jl. aanbood1, informeer ik u hierbij over de verdere uitwerking van deze agenda. De beleidsagenda
is het vertrekpunt van een nieuw beleidsprogramma waar door veel partijen met een
sterke motivatie aan wordt gewerkt. De agenda en nu ook het beleidsprogramma zijn
opgebouwd langs de drie beleidsopgaven op het gebied van publieke gezondheid, zorg
en leveringszekerheid. Deze beleidsopgaven en de onderwerpen daarbinnen kennen een
gefaseerde uitwerking. De verschillende onderwerpen hebben ieder hun eigen dynamiek
en tempo. Sommige onderdelen worden al uitgevoerd, andere vergen grondiger analyse,
uitwerking en afstemming met partijen. In deze brief laat ik zien hoe het beleidsprogramma
vorm heeft gekregen, welke tussenresultaten zijn geboekt en hoe de verdere trajecten
worden aangepakt. Voor het beleidsprogramma heeft dit kabinet een periode van vier
jaar uitgetrokken. De komende jaren zal het programma verder vorm krijgen en verder
uitgevoerd worden. Waar mogelijk en relevant sluit Caribisch Nederland aan bij de
voorbereidingen die in Europees Nederland worden getroffen. Daarbij wordt rekening
gehouden met de lokale omstandigheden.
Pandemische paraatheid: slagvaardig, wendbaar en opschaalbaar
De COVID-19-pandemie leert ons dat we beter voorbereid moeten zijn op potentiële pandemieën.
We betrekken lessen uit de COVID-19-pandemie, zoals de aanbevelingen van de Onderzoeksraad
voor Veiligheid (hierna: Onderzoeksraad)2 en de beleidsreactie daarop3, al geldt tegelijkertijd dat een volgende pandemie volledig anders van aard kan zijn.
Deze kan bijvoorbeeld een andere doelgroep raken, een ander soort ziekteverwekker
betreffen of zich op een andere manier verspreiden. Dat kan vragen om een andere aanpak.
Waarbij onze aanpak zich specifiek richt op de zorg en infectieziektebestrijding,
maar wel nadrukkelijk vanuit het streven op het beperken van ziektelast én het minimaliseren
van maatschappelijke en economische schade. De uitgangspunten zoals in de beleidsagenda
geschetst, staan in de aanpak centraal: we streven ernaar om slagvaardig, wendbaar
en opschaalbaar te zijn, waardoor we snel kunnen inspelen op wat er bij een uitbraak
nodig is. We moeten daarvoor goed zicht en inzicht hebben in de verspreiding, de gevolgen
en de instrumenten die we inzetten. Iedereen moet weten wat hij moet doen en wie welke
verantwoordelijkheden en mandaten heeft. Er moeten voldoende zorgmedewerkers zijn
die flexibel en goed opgeleid zijn. En de benodigde medische producten moeten snel
beschikbaar zijn.
Gezamenlijke inspanning
Voor een versterkte pandemische paraatheid sta ik een gezamenlijke, integrale aanpak
voor. De COVID-19-pandemie heeft ons immers het belang van multidisciplinaire samenwerking
getoond. Dit vraagt een gezamenlijke inspanning van de overheid en vele andere partijen.
Daarbij is het van belang dat de overheid zelf verantwoordelijkheid en eigenaarschap
neemt en meer slagkracht en wendbaarheid organiseert. Niet alleen met investeringen,
afspraken en wetgeving, maar ook door regie te nemen in de samenwerking tussen relevante
partijen. En door een actieve en stimulerende rol in de internationale samenwerking.
Daarnaast zijn de professionals in de publieke, curatieve en langdurige zorg nodig
om de pandemische paraatheid in de praktijk vorm te geven. Ook zijn kennispartijen
nodig om onderzoeksvragen te beantwoorden en bedrijven om tot innovaties te komen
die bijvoorbeeld gezondheidsschade beperken.
Het internationale speelveld is van belang om tot een goede integrale aanpak te kunnen
komen. De nationale inzet moet zich goed verhouden tot wat er internationaal loopt.
Er spelen diverse initiatieven om op Europees en mondiaal niveau beter voorbereid
te zijn op nieuwe ernstige gezondheidscrises. Verder maken het (internationaal) uitwisselen
van lessen en ervaringen onze plannen beter. Ik sprak hier eerder al over met mijn
collega bewindspersoon in België. Pandemische paraatheid komt regelmatig aan bod in
gesprekken wanneer ik collega bewindspersonen tref bij bijvoorbeeld Europese vergaderingen
of in Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) verband.
Werken vanuit scenario’s
Ik werk aan een flexibel inzetbaar en veerkrachtig zorgsysteem dat klaar is voor een
volgende pandemie. Die volgende pandemie is een onbekende pandemie. Dat betekent dat
we ons moeten voorbereiden hierop op basis van inzicht in de potentiële risico’s en
achterliggende scenario’s, zoals ook de Onderzoeksraad concludeert in het eerste rapport
naar de Covid-19 aanpak. Die wil ik snel inzichtelijk maken, voor zowel de zorg als
de publieke gezondheidszorg. Daarbij sluit ik aan op aanpalende trajecten, zoals de
Rijksbrede Veiligheidsstrategie onder regie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding
en Veiligheid. Vanzelfsprekend speelt het RIVM een belangrijke rol in het werken met
het instrument scenario’s, vanwege het brede zicht op potentiële infectieziekten en
scenario’s die zich daarop kunnen voordoen.
Moties en toezeggingen
Met deze brief geef ik uitvoering aan een viertal moties. Ten eerste wordt in de paragraaf
Versterkte publieke gezondheid en infectieziektebestrijding uitvoering gegeven aan
de motie van het lid Renkema waarin de regering verzocht wordt, onafhankelijk extern
onderzoek te laten doen of de 25 GGD-regio's voldoende geëquipeerd zijn voor hun wettelijke
werkzaamheden4. Ten tweede wordt in de paragraaf Versterking leveringszekerheid van medische producten
de motie van het lid Maeijer5 afgedaan waarin wordt verzocht te onderzoeken in hoeverre generieke medicijnproductie
en grondstoffenproductie in Nederland behouden kan worden. De paragraaf Kennis en
innovatie gaat nader in op de uitvoering van de motie Paulusma om in gesprek te gaan
met de medische sector6 en de motie van het lid Wörsdörfer over toekomstige risico’s meenemen bij beoordeling
van vaccins7.
In deze brief informeer ik uw Kamer over een tweetal toezeggingen. Ten eerste de toezeggingen
die ik heb gedaan in de brief over de beleidsagenda pandemische paraatheid (14 april
2022) en de brief over de stand van zaken beleid geneesmiddelen en medische hulpmiddelen
(30 mei 2022) (Kamerstukken 29 477 en 32 805, nr. 754) om bij u terug te komen met een brief over het beleidsprogramma pandemische paraatheid.
Ten tweede gaat deze brief in op de toezegging aan het lid Westerveld tijdens het
plenaire debat over ontwikkelingen rondom het coronavirus van 3 juni 2021 (Handelingen
II 2020/21, nr. 84, items 7 en 12) over verbeterpunten in de aansturing van de GGD’en.
Hoofdpunten
In de navolgende paragrafen ga ik afzonderlijk in op de invulling van de drie beleidsopgaven
van de beleidsagenda.
I. Versterkte publieke gezondheid en infectieziektebestrijding. Ik licht toe hoe ik werk aan een slagvaardig, flexibele en opschaalbare publieke
gezondheidszorg. Ik zet in op verbeteringen en investeringen in instrumenten voor
monitoring en surveillance en versterking van het zoönosenbeleid middels het actieplan
zoönosen. De versterking van de infectieziektebestrijding realiseer ik met een landelijke
functionaliteit infectieziektebestrijding, met herziene wetgeving in de Wet publieke
gezondheid, met het versterken van de GGD’en en met verbeteringen in het landschap
voor informatievoorziening.
II. Zorg: goed voorbereid, flexibel en opschaalbaar. Ik schets u dat mijn inzet is gericht op het crisisbestendig maken van het zorglandschap.
Centraal staan daarin nu opschaalbaarheid van capaciteit waaronder door investeringen
in opleidingen en de inzet op de nationale zorgreserve. Voor de langdurige zorg schets
ik hoe we werken aan hygiënebevordering en infectiepreventie. Ik wil graag het instrument
scenario’s gebruiken om te bezien wat structureel nodig is om de zorg pandemiebestendig
te maken.
III. Verbeterde leveringszekerheid van medische producten. Mijn inspanningen zijn erop gericht om – ook in Europese samenwerking – afhankelijkheden
in de productie- en leveringsketen te verkleinen, snelle opschaalbaarheid te bevorderen
en betere monitoring, coördinatie en regie te organiseren.
Daarnaast zal ik in een aparte paragraaf toelichten welke rol kennis- en innovatie
(IV) speelt in het programma pandemische paraatheid en welke inspanningen ik daarop doe.
In paragraaf V schets ik de internationale inzet en samenwerking (V) voor de pandemische paraatheid, waar ik ook belangrijke stappen zet. De thema’s sturing
en regie en informatievoorziening uit de beleidsagenda zijn in deze brief toegelicht
onder de beleidsopgaven waar ze verbinding mee hebben, ten behoeve van de inhoudelijke
samenhang en daarmee ook de leesbaarheid van de brief.
I VERSTERKTE PUBLIEKE GEZONDHEIDSZORG EN INFECTIEZIEKTEBESTRIJDING
Zoals ik in de beleidsagenda van afgelopen april aangaf is de eerste beleidsopgave
waar het kabinet mee aan de slag gaat de versterking van de publieke gezondheidszorg
en infectieziektebestrijding. Met als doel een slagvaardig, wendbaar en opschaalbaar
stelsel van infectieziektebestrijding dat een robuuste basis heeft. Om die versterking
te realiseren is een aantal trajecten gestart, die ik hieronder toelicht. Eind dit
jaar komen binnen deze trajecten een aantal resultaten samen waaronder een advies
over monitoring en surveillance, een onderzoek naar de capaciteit bij de GGD’en, de
gesprekken met stakeholders over de benodigde versterkingen bij de GGD’en en de aanvullende
eisen die de Landelijke Functionaliteit Infectieziekten zal stellen aan de uitvoering
van de infectieziektebestrijding. Deze resultaten vormen belangrijke bouwstenen voor
het pakket maatregelen en structurele investeringen die nodig zijn om de publieke
gezondheidszorg te versterken. Hierbij beoog ik ook een versterking van de keten van
de infectiebestrijding als geheel, waarin het RIVM een belangrijke rol speelt.
Versterken GGD’en
In mijn brief van april heb ik u gemeld dat het versterken van de basis van infectieziektebestrijding
op GGD-niveau noodzakelijk is. Kwetsbaarheden in de medisch-operationele processen
– op regionaal niveau – moeten weggewerkt zijn om goed bij te kunnen dragen aan de
opschaling tot de landelijke operatie. Vooruitlopend op de structurele versterking
ben ik daarom in gesprek gegaan met de GGD’en over mogelijke korte termijn versterkingen van de infectieziektebestrijding. GGD GHOR Nederland heeft hiervoor,
samen met de GGD’en, een plan van aanpak voor de korte termijn (2023–2024) opgesteld.
Het doel daarvan is ervoor te zorgen dat GGD’en een belangrijke stap kunnen zetten
om de basis van de infectieziektebestrijding op orde te brengen.
Het plan zal vanaf 1 januari 2023 van start gaan. De uitvoering ligt bij de 25 GGD’en
samen met onder andere het RIVM en een aantal veldorganisaties, zoals het Landelijk
Overleg Infectieziektebestrijding (LOI). Het plan bevat concrete activiteiten die
zijn ondergebracht in vijf thema’s, te weten:
1. Kwetsbaarheden wegnemen ten behoeve van pandemische paraatheid
2. Versterken van de (boven)regionale monitoring en surveillance
3. Versterken van de wetenschappelijke kennisinfrastructuur infectieziektebestrijding
4. Samenwerken op bovenregionaal niveau
5. Slim en versneld opleiden
Voor de uitvoering van dit plan is voor 2023 en 2024 jaarlijks een budget van ruim
37 mln. euro beschikbaar. Met deze aanpak voor de komende twee jaar kunnen de belangrijkste
kwetsbaarheden worden weggewerkt en een basis worden gelegd voor de structurele versterking.
Verder breng ik dit jaar, samen met veldpartijen, in beeld wat benodigd is voor structurele versterking van de GGD’en vanaf 2025 op het terrein van de infectieziektebestrijding.
Begin september startte een onderzoek om inzicht te krijgen in de huidige capaciteit
voor infectieziektebestrijding bij de GGD’en. Dit onderzoek dient mede ter uitvoering
van de motie van het lid Renkema waarin de regering verzocht wordt, onafhankelijk
extern onderzoek te laten doen of de 25 GGD-regio's voldoende geëquipeerd zijn voor
hun wettelijke werkzaamheden8. De resultaten van het onderzoek verwacht ik in december 2022. Daarnaast voer ik
gesprekken met stakeholders. Deze gesprekken vormen samen met het onderzoek de basis
voor de benodigde structurele investeringen om de infectieziektebestrijding te versterken
en om op termijn de paraatheid van de GGD’en voor volgende pandemieën te vergroten.
Landelijke Functionaliteit Infectieziektebestrijding
In de Kamerbrief van 3 juni 20229 heb ik u geïnformeerd over het instellen van de Landelijke Functionaliteit Infectieziektebestrijding
(LFI) bij het RIVM. Bij het RIVM is een programmaorganisatie ingericht om de LFI op
te bouwen. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de GGD’en, overige onderdelen van
het RIVM en andere partijen op het gebied van de infectieziektebestrijding. Er wordt
gezorgd voor een warme overdracht van kennis en ervaring uit de aanpak van de COVID-19-pandemie.
Het RIVM/LFI krijgt twee taken. Ten eerste zal het RIVM/LFI bij een nieuwe pandemie
zorgen voor snelle opschaling en aansturing van de medisch-operationele processen
bij de GGD’en (via de directeuren Publieke Gezondheid). Denk daarbij aan het voorkomen
van verspreiding van de ziekte door grootschalig testen, traceren en vaccineren en
communicatie richting het publiek over de ziekte. Ook organiseert het RIVM/LFI dan
centraal logistieke voorzieningen, bijvoorbeeld gezamenlijk klantcontact. Ten tweede
voert het RIVM/LFI in de koude fase de centrale regie op de voorbereiding van de infectieziektebestrijdingsketen
van een pandemie in relatie met het overkoepelende Landelijk Crisisplan Infectieziektebestrijding10. Daarmee kan in geval van een A-infectieziekte met landelijke impact snel opgeschaald
worden.
De programmaorganisatie LFI heeft inmiddels de eerste stappen gezet in het ontwerpen
van de functies in de koude fase, zoals het opzetten van scenario’s. Naar verwachting
is de definitieve inrichting van de LFI medio 2023 gereed. Uiteraard is daarna ook
sprake van een verdere doorontwikkeling. Door bijvoorbeeld gezamenlijk oefenen en
trainen zullen de werkafspraken met alle partners verder worden aangescherpt.
Helderheid in de aansturing betreffende de medisch-operationele processen van GGD’en
bij (de voorbereiding op) een A-infectieziektecrisis is noodzakelijk om op landelijk
niveau slagvaardig, wendbaar en opschaalbaar te kunnen handelen. De Onderzoeksraad
constateerde in zijn eerste deelrapport over de aanpak van de coronacrisis dat de
Minister van VWS een bevoegdheid mist om regio-overstijgende problemen effectief aan
te pakken, waaronder door het geven van rechtstreeks bindende aanwijzingen. Daarom
zal ik de Wet publieke gezondheid aanpassen zodat het mogelijk wordt voor de Minister
van VWS om bij een uitbraak van een A-infectieziekte (met landelijke impact) de medisch-operationele
processen bij de GGD’en aan te sturen.
Ook in de voorbereiding op een A-infectieziektecrisis zal intensieve samenwerking
nodig zijn met en tussen de GGD’en en het RIVM/ LFI. Om beter opschaalbaar te kunnen
zijn bij een grote uitbraak zullen de relevante werkwijzen en personele capaciteit
van de GGD’en, ook in de koude fase, waar nodig moeten worden aangepast. De kaders
hiervoor worden in samenwerking met de ketenpartners opgesteld, waarbij de inbreng
van de kennis en expertise van de GGD’en, GGD GHOR Nederland en het RIVM essentieel
zijn.
Voor 2023 is ruim 19 mln. euro beschikbaar gesteld voor de opbouw en taken van de
LFI, inclusief middelen voor de GGD’en om capaciteit te organiseren voor de samenwerking
met het RIVM/LFI. Vanaf 2024 is er structureel ruim 10 mln. euro beschikbaar. Besluitvorming
over eventueel aanvullende structurele middelen voor zowel de LFI als de GGD’en is
voorzien in de aanstaande voorjaarsbesluitvorming.
Versterking van de informatievoorziening en ICT
Bij de bestrijding van een pandemie is het cruciaal dat de juiste informatie, op het
juiste moment en op de juiste plek beschikbaar is voor professionals en burgers. Dit
helpt ons ook om beter te sturen op de aanpak van de pandemie. Daarom werk ik samen
met het RIVM, GGD GHOR Nederland en de GGD’en aan een pandemisch paraat informatievoorzieningslandschap
waarin systemen samenwerken en elkaar ondersteunen. Professionals moeten met deze
systemen hun werk slagvaardig, flexibel en betrouwbaar kunnen uitvoeren. Zowel in
een koude als in een warme fase. Samen werken we toe naar eenvoudig opschaalbare systemen
die bij een uitbraak grote hoeveelheden data kunnen verwerken en uitwisselen. Daarbij
hecht ik eraan dat de privacy en cyberveiligheid van gegevens geborgd zijn en dat
burgers toegang krijgen tot hun gegevens met een Persoonlijke Gezondheidsomgeving
(PGO). Om monitoring en onderzoek mogelijk te maken, moet ook de uitwisseling van
gegevens tussen zorgverleners en onderzoekers mogelijk zijn. Dit vergt een meerjarige
inspanning en een fundamentele aanpak, waarin zowel techniek als (juridische) grondslagen
en aansturing aandacht vragen.
Het RIVM en GGD GHOR Nederland hebben hiertoe op mijn verzoek een aantal kaderstellende
eisen geformuleerd. Deze zijn beschreven in een zogenaamd High Level Design (HLD).
Denk hierbij onder meer aan eisen ten aanzien van flexibiliteit en opschaalbaarheid
van data en gebruikers. Maar denk ook aan eisen ten aanzien van privacy en cyberveiligheid,
en aan uitgangspunten zoals data-gedreven werken. Het HLD wordt in het najaar van
2022 verder uitgewerkt, en dient als basis voor een meerjarig werkprogramma met bijbehorende
investeringen. Vanaf 2023 komen voor de start van het programma de eerste financiële
middelen beschikbaar, startend met een bedrag van zo’n 15 mln. euro. Verdere besluitvorming
over aanvullende middelen is voorzien in de aanstaande voorjaarsbesluitvorming.
Wat betreft (juridische) grondslagen voor de uitwisseling van gegevens heb ik de afgelopen
maanden knelpunten uit de praktijk verzameld. Op dit moment wordt hierop een analyse
uitgevoerd om te bepalen welke knelpunten daadwerkelijk een juridische oplossing behoeven
en hoe urgent deze zijn. Bijvoorbeeld door een aanpassing door te voeren in de Wet
publieke gezondheid. Deze wordt, zoals verderop in deze brief toegelicht en eerder
aan uw Kamer gemeld, in tranches aangepast. Ook andere relevante regelgeving wordt
in de analyse betrokken.
Recent heb ik een advies van KPMG ontvangen over de inrichting van de aansturing van
de realisatie van een pandemisch paraat informatievoorzieningslandschap. In gesprek
met het RIVM, GGD’en en GGD GHOR Nederland is besloten deze aansturing uit te werken
en in te richten volgens een model met landelijke regie door mijn ministerie. In ieder
geval voor de komende jaren, waarin een intensieve gezamenlijke inspanning nodig is
om het beoogde informatievoorzieningslandschap te realiseren. Ik benadruk daarbij
het belang dat betrokken partijen vanuit hun rol en verantwoordelijkheid, ook ten
aanzien van de eigen systemen, blijven opereren.
Ik ben ervan overtuigd dat het nieuwe informatievoorzieningslandschap voor infectieziektebestrijding
straks bijdraagt aan het functioneren van de pandemische paraatheid als geheel.
De versterking van de GGD’en, het RIVM/LFI en de aanvullende eisen die hieruit zullen
volgen en de ondersteuning door een vernieuwd informatievoorzieningslandschap vormen
samen belangrijke bouwstenen voor de pandemische paraatheid van de publieke gezondheid.
Ik zal uw Kamer in het verlengde van de voorjaarsbesluitvorming van 2023 informeren
over de uitkomsten.
Versterking infectieziektebestrijding op landelijk en bovenregionaal niveau
Naast de versterkingen op regionaal niveau, waaronder meer standaardisatie bij de
GGD’en zoals eerder in deze brief benoemd, wordt ook de infectieziektebestrijding
op landelijk en bovenregionaal niveau versterkt. Dit krijgt met name invulling door
versterking van monitoring en surveillance. Ook zijn we internationaal goed aangesloten
als het gaat om ontwikkelingen op het gebied van monitoring en surveillance, zoals
bij de European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC).
De eerstelijnssurveillance via de huisartsen is door Nivel uitgebreid van 40 peilstations
naar 140 peilstations. Daardoor ontvangt het RIVM nu al meer luchtwegmonsters van
patiënten met respiratoire infectieziekten die daarvoor de huisarts bezoeken. Deze
monsters worden geanalyseerd op veruit de meeste luchtwegvirussen, waaronder SARS-CoV-2,
influenzavirus en respiratoir syncytieel virus. Ook is de Infectieradar, wat voorheen
bestond uit het invullen van wekelijkse vragenlijsten, uitgebreid met zelftest-onderzoek.
Daarnaast is het RIVM dit jaar begonnen aan het opzetten van infectieziektesurveillance
vanuit ziekenhuizen. In samenwerking met stichting NICE zet het RIVM een monitoring
op van respiratoire infectieziekten van patiënten op de Intensive Care.
Daarnaast heb ik het RIVM gevraagd het netwerk van referentielaboratoria te versterken.
Binnen Nederland zijn verschillende universiteiten en laboratoria gespecialiseerd
in onderzoek naar bepaalde ziekteverwekkers en dragen hiermee bij aan de publieke
gezondheid. Ten tijde van een uitbraak maakt het RIVM gebruik van deze kennis, bijvoorbeeld
om zo snel mogelijk de juiste diagnostische testen in te kunnen zetten. Ook vind ik
het belangrijk dat het RIVM laagdrempelig aanvullende diagnostiek blijft uitvoeren
in het kader van de volksgezondheid. Het gaat dan om testen die (nog) niet of niet
meer beschikbaar zijn bij andere laboratoria. Het RIVM fungeert daarmee als vangnet
binnen het diagnostisch netwerk. Soms is het niet relevant voor de individuele patiënt
om te weten waar de ziekteverwekker van bijvoorbeeld een longontsteking vandaan komt,
maar is dit in het kader van de volksgezondheid wel van belang.
Om te komen tot een toekomstbestendig systeem van monitoring en surveillance en een
versterkte keten van infectieziektebestrijding heb ik het RIVM gevraagd om een aantal
adviezen uit te brengen en daarbij de lessen te betrekken die zijn opgedaan tijdens
de COVID-19-pandemie.
Het eerste advies gaat in op wat nodig is voor de versterking van het landelijke en
bovenregionale monitoring- en surveillancelandschap voor infectieziekten en wat nodig
is voor opschaling daarvan in verschillende fasen van een uitbraak. Hierbij is ook
aandacht voor de overgang van de surveillance ten tijde van de COVID-19-pandemie naar
de situatie na de pandemie. Het advies zal ook ingaan op ontwikkelingen op het gebied
van dataverzameling en analyse, die nieuwe vormen van surveillance mogelijk maken.
Zo blijkt rioolwater een interessante bron om infectieziekten te meten en wordt verkend
naar welke infectieziekten deze metingen mogelijk zouden kunnen worden verbreed.
Het tweede advies richt zich op wat nodig is voor versterking van infectieziektebestrijding
en de samenwerking op de verschillende bestuursniveaus, waaronder de regio’s en met
de GGD’en. Het gaat over het versterken van bovenregionale samenwerking. En het gaat
over de landelijke coördinatie van het medische bestrijdingsbeleid, waaronder het
actualiseren van draaiboeken en het monitoren van opvolging van de eisen vanuit de
International Health Regulations (IHR) van de WHO.
Ten derde heb ik het RIVM gevraagd om – in overleg met stakeholders – een advies te
geven over microbiologische diagnostiek ten behoeve van de publieke gezondheid. Voor
het RIVM zijn gegevens die zijn verkregen met microbiologische diagnostiek essentieel
voor de uitvoering van de taken voor infectieziekten onder de Nederlandse bevolking.
Hiermee wordt vinger aan de pols gehouden voor opkomende dreigingen. Ook is het een
bron van sturingsinformatie in de koude en warme fase (tijdens uitbraken). Het RIVM
voert zelf microbiologische diagnostiek uit, maar vertrouwt ook op doorgifte van gegevens
verkregen in de patiëntenzorg vanuit medische microbiologische laboratoria. Met het
advies wordt breed gekeken naar wat nodig is om ook in de toekomst zicht te houden
op (nieuwe) dreigingen door verschillende ziekteverwekkers, ook internationaal.
Aan de hand van de adviezen die rond de jaarwisseling beschikbaar komen besluit ik,
in overleg met het veld, wat nodig is en zal ik keuzes maken voor het toekomstbestendig
maken van infectieziektebestrijding op landelijk en bovenregionaal niveau. Voor de
versterking van de infectieziektebestrijding is in 2023 bijna 24 miljoen beschikbaar.
De inzet vanaf 2024 is afhankelijk van de hiervoor genoemde besluitvorming.
Uitbreiding opleidingsplaatsen artsen IZB
In de beleidsagenda is benoemd dat vanaf dit jaar extra opleidingsplekken beschikbaar
zijn voor artsen infectieziektebestrijding, in lijn met de nieuwe ramingen van het
Capaciteitsorgaan. Hierdoor zijn reeds 14 extra artsen in opleiding gestart. Om de
opleidingscapaciteit structureel uit te breiden naar 23 opleidingsplekken per jaar,
conform de raming van het Capaciteitsorgaan, is jaarlijks ruim 3,5 mln. euro beschikbaar
gesteld.
Versterken zoönosenbeleid
Infectieziekten die van dier op mens kunnen overgaan (zogeheten zoönosen), hebben
mogelijk een pandemisch potentieel. Een stevig zoönosenbeleid is een belangrijke basis
voor een goede pandemische paraatheid, zodat we de risico’s op het ontstaan en de
verspreiding van zoönosen verder verkleinen en voorbereid zijn op een eventuele uitbraak.
Op 6 juli jl. heb ik samen met de Minister van LNV en de Minister voor N&S het Nationaal
actieplan versterken zoönosenbeleid11 aan uw Kamer aangeboden. Het actieplan strekt zich uit over de volle breedte van
One Health (leefomgeving, veterinair en humaan) en omvat zowel onze nationale als
internationale inzet. Het plan richt zich op preventie van het ontstaan en de verspreiding
van zoönosen. Het zet in op verbeterde en nieuwe detectiemogelijkheden, zodat zoönosen
zo snel mogelijk worden opgemerkt. Tenslotte is er aandacht voor een goede voorbereiding
van de respons, zodat bij eventuele uitbraken snel en adequaat kan worden gereageerd.
Daarnaast is er aandacht voor twee doorsnijdende thema’s: de internationale inzet
en onderzoek. Het actieplan bevat 54 acties.
Verschillende acties lopen al. Zo kijken we naar de wijze waarop (zoönotische) ziekteverwekkers
worden meegenomen in het Nationaal Programma Landelijk Gebied12. Ook lopen verschillende onderzoeken die in het actieplan worden benoemd, zoals een
marktonderzoek over de verbetering van de zoönosengeletterdheid van het algemene publiek,
een pilot monitoring en gegevensuitwisseling varkensinfluenzavirussen, onderzoek naar
de effectiviteit van vaccinatie van pluimvee tegen hoogpathogene vogelgriep (HPAI),
een surveillance- en onderzoeksprogramma naar het westnijlvirus, de ontwikkeling van
een bioveiligheidsplan in de pluimveehouderij en onderzoek naar risicofactoren op
reptielenbeurzen. Daarnaast start ZonMw dit najaar een onderzoeksprogramma Pandemische
Paraatheid (zie ook paragraaf IV Kennis en Innovatie), waarin ook onderzoeksprojecten
op het vlak van zoönosen zijn opgenomen. De focus is de methodiekontwikkeling voor
detectie en voorspelling van het ontstaan en verspreiden van zoönosen en zoönosenrisicocommunicatie.
Verder zijn internationaal de eerste verkenningen over een WHO pandemisch instrument
en mogelijke aanpassing van de IHR gestart (zie paragraaf V) en zijn zoals in voorgaande
passages aangegeven verschillende initiatieven genomen om de humane surveillance te
versterken. Zoönosen maken onderdeel uit van deze surveillance.
Het actieplan loopt tot en met 2026. Jaarlijks wordt uw Kamer via een voortgangsrapportage
geïnformeerd over de uitvoering van de lopende acties, in het najaar van 2023 volgt
de eerste voortgangsrapportage.
Versterking van het vaccinatiestelsel
Vaccinaties spelen een belangrijke rol in de bestrijding van pandemieën. Dit gaat
zowel om de ontwikkeling, beschikbaarheid en toegang tot vaccins (zie paragraaf III
leveringszekerheid van medische producten), als ook om het organiseren van de vaccinatiezorg.
Voor dit laatste is de versterking van het vaccinatiestelsel belangrijk. Op 4 juli
jl. heeft de Staatssecretaris van VWS zijn beleidsreactie op de verkenning van de
Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) – naar de toekomstbestendigheid van
het huidige vaccinatiestelsel – aan de Kamer verzonden13. De kern van de beleidsreactie is het voornemen om een vaccinatievoorziening voor
volwassenen bij de GGD’en te organiseren. Met deze vaccinatievoorziening voor volwassenen
wordt een belangrijke stap gezet richting een toekomstbestendig en wendbaar vaccinatiestelsel.
Voordat dit voornemen definitief vorm krijgt, worden eerst de uitvoeringstechnische,
juridische en financiële aspecten zorgvuldig uitgewerkt. Als onderdeel van deze uitwerking
is het RIVM gevraagd een uitvoeringstoets te doen. Deze uitvoeringstoets richt zich
op de vraag op welke wijze de vaccinatievoorziening ingericht moet worden en op de
vraag wanneer welke vaccinaties onder welke randvoorwaarden, kunnen worden belegd
bij de vaccinatievoorziening. Ook wordt – met het oog op de pandemische paraatheid
– bekeken hoe vaccinatievoorziening piekbelasting kan opvangen bij een volgende pandemie.
Dit betekent snel kunnen samenwerken, opschalen en wendbaar zijn voor massavaccinatiecampagnes
én voor speciale subgroepen. Het RIVM zal partijen, zoals de GGD en huisartsen, bij
de uitvoeringstoets betrekken. Naar verwachting wordt de uitvoeringstoets in het tweede
kwartaal 2023 afgerond. Mede op basis van de uitvoeringstoets vindt definitieve besluitvorming
plaats over de vaccinatievoorziening voor volwassenen bij GGD’en. Uw Kamer wordt jaarlijks
op de hoogte gesteld van de voortgang van de uitwerking van het voornemen met betrekking
tot de vaccinatievoorziening voor volwassenen.
Herzieningen Wet publieke gezondheid
Om bij een volgende pandemie slagvaardig en flexibel te opereren is het noodzakelijk
ook het wettelijk kader daarvoor op onderdelen te herzien. Dat betreft verschillende
onderdelen. Mede naar aanleiding van het advies van de Afdeling advies van de Raad
van State van 20 april 2022, heeft het Kabinet besloten om voor de Wpg te gaan werken
met tranchewetgeving14. Dat betekent dat inhoudelijk samenhangende wijzigingen per tranche worden aangeboden
aan de Staten-Generaal. Ik schets hieronder welke onderdelen ik daarin voorzie.
Eerste tranche wijziging Wpg
Met het wetsvoorstel Eerste tranche wijziging Wpg worden bevoegdheidsgrondslagen gecreëerd
om verplichtende collectieve maatregelen te kunnen treffen en worden waarborgen opgenomen
voor de toepassing van deze bevoegdheden. Ook de betrokkenheid van beide Kamers der
Staten-Generaal en de bescherming van grondrechten wordt wettelijk verankerd. Het
wetsvoorstel is 14 september jl. aangeboden aan uw Kamer15.
Tweede tranche wijziging Wpg
Met een tweede tranche wijziging Wet publieke gezondheid wordt de sturing vanuit VWS
via de landelijke functionaliteit op de GGD’en mogelijk gemaakt. Die is nodig om in
crisistijd en in de voorbereiding daarop slagvaardig te kunnen handelen en snel op
te kunnen schalen. Met deze wetswijziging wordt ten eerste een directe sturingsbevoegdheid
van de Minister op de directeur publieke gezondheid van de GGD voor de medisch-operationele
processen tijdens een pandemie wettelijk geborgd. Deze sturing is complementair aan
de bestaande verantwoordelijkheid van de voorzitters van de veiligheidsregio’s om
zorg te dragen voor de bestrijding van A-infectieziekten, waartoe de Minister van
VWS aanwijzingen kan geven, en het generieke stelsel van crisisbeheersing, waarvoor
de Minister van JenV verantwoordelijk is. Ten tweede wordt voorzien in een grondslag
om regels te kunnen stellen die gaan over de manier waarop GGD’en hun taken in het
kader van de algemene infectieziektebestrijding uitvoeren. Zo kan via kaderstelling
worden bijgedragen aan een meer uniforme werkwijze van de GGD’en én een basisniveau.
Hierdoor kan binnen de infectieziektebestrijdingsketen sneller en adequater worden
opgeschaald. De uitwerking van het wetsvoorstel neem ik samen met de Minister van
JenV, de Minister van BZK, de GGD’en, de veiligheidsregio’s, de VNG en het RIVM ter
hand. Na (bestuurlijke) afstemming met veldpartijen en een openbare internetconsultatie
bied ik het wetsvoorstel aan uw Kamer aan.
Derde en volgende tranches wijziging Wpg
We analyseren welke andere thema’s in het kader van de infectieziektebestrijding –
inclusief pandemische paraatheid – een aanpassing van de Wpg of andere wet- en regelgeving
vragen. Hierover zijn we in gesprek met onze ketenpartners. Zoals hierboven al genoemd
in de passage over informatievoorziening is één van de thema’s die nader geanalyseerd
wordt het optimaliseren van gegevensuitwisseling en de benodigde juridische grondslagen
daarvoor.
II ZORG: GOED VOORBEREID, FLEXIBEL EN OPSCHAALBAAR
De tweede beleidsopgave is gericht op een zorglandschap dat goed is voorbereid en
dat flexibel en opschaalbaar is. Voor wat betreft de curatieve zorg is de inzet met
name gericht op de capaciteit. In de langdurige zorg ligt de focus op hygiëne en infectiepreventie.
De beleidsagenda stelde ook een goede positionering en zicht op langdurige zorg tijdens
een pandemie ten doel. Bij de uitwerking van sturing en regie in de gezondheidszorg
wordt hieraan, in lijn met eerdere conclusies door de Onderzoeksraad, nadrukkelijk
aandacht besteed. Het thema sturing en regie komt in deze paragraaf nader aan de orde.
Verder wordt in deze paragraaf ingegaan op de inzet ten aanzien van mantelzorgers
en vrijwilligers.
Flexibele opschaling van zorgcapaciteit
Om beter voorbereid te zijn op een volgende crisis, is het belangrijk om te werken
aan een flexibele opschaling van zorgcapaciteit. Een flexibele opschaling vraagt om
paraatheid op verschillende vlakken, waaronder brede inzetbaarheid van personeel zodat,
indien nodig, medewerkers flexibel kunnen worden ingezet. De stijgende zorgvraag in
combinatie met de brede arbeidsmarktkrapte maakt het niet realistisch om in te zetten
op het vergroten van het aantal zorgmedewerkers. De komende tijd zal daarom ten behoeve
van de flexibele opschaling ingezet worden op het optimaal benutten van sociale en
technologische innovatie en het flexibel opleiden van medewerkers zodat brede inzetbaarheid
wordt geborgd.
Daarvoor is het allereerst belangrijk om te weten waarvoor we als samenleving paraat
moeten staan. De scenario’s zijn een belangrijk instrument om inzichtelijk te krijgen
wat nodig is in de zorg en welke aanvullende acties wenselijk zijn zodat de zorg beter
voorbereid, wendbaar en opschaalbaar is tijdens een pandemische uitbraak.
De Taskforce Ondersteuning optimale inzet zorgverleners heeft op 12 april 2022 haar
advies aangeboden aan de bewindslieden van VWS. Eén van de aanbevelingen uit dit advies
is om de modulaire opleiding Basis Acute Zorg (BAZ) voort te zetten. Zorgmedewerkers
die deze opleiding hebben gevolgd, kunnen op verschillende plekken in de acute sector
aan de slag. Hierdoor zijn zij breed inzetbaar en kunnen zij indien nodig op verschillende
plekken flexibel worden ingezet. In de Kabinetsreactie16 op dit advies wordt de aanbeveling van de Taskforce van harte ondersteund. Daarom
zal worden ingezet op het ruim aanbieden van deze opleiding, gezien de positieve ervaringen
daarmee, de groeiende instroom en de bijdrage aan een flexibele inzet van medewerkers
in verschillende zorgbranches. Tot 1 juli 2022 konden zorginstellingen nog gebruik
maken van de subsidieregeling opschaling IC-capaciteit voor bekostiging van de opleiding
BAZ-opleiding. Voor de periode vanaf 1 juli 2022 wordt een nieuwe subsidieregeling
opgezet, die het mogelijk maakt dat in elk geval in 2022 nog 800 studenten kunnen
starten met de BAZ-opleiding. De subsidieregeling wordt dit najaar uitgewerkt en heeft
als opzet om vanaf volgend jaar met terugwerkende kracht te voorzien in een vergoeding
aan opleidende zorginstellingen van 25.000 euro per student die na 1 juli 2022 aantoonbaar
de BAZ-opleiding heeft afgerond. Zoals vermeld in de Lange Termijn COVID-19 brief
van 16 september jl., investeert het kabinet hierin aanvullend 20 mln. euro17.
Nationale zorgreserve
In de flexibele opschaalbaarheid van de zorg kan, als uiterste middel, ook de Nationale
Zorgreserve (NZR) bij een pandemie (of andere crisis) een belangrijke rol spelen.
Dit najaar informeer ik u op hoofdlijnen over de uitkomsten van twee onderzoeken die
in dat verband zijn uitgevoerd door AEF. De onderzoeken zien kort gezegd op de governance-
en inrichtingsvraagstukken van de NZR en het werven, binden, boeien en behouden van
zorgreservisten. De eindrapportages daarvan zijn opgeleverd op respectievelijk 30 juni
2022 en 14 september 2022. Zoals in de kabinetsreactie is aangegeven, wordt thans
waar mogelijk een start gemaakt met de implementatie van deze onderzoeken. Er is echter
nog een aantal vraagstukken die dienen te worden uitgewerkt. Zoals beschreven streef
ik ernaar uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023 nader te informeren over de voortgang
hiervan. Tot slot, voor de totstandkoming van een toekomstige Nationale Zorgreserve
zijn aanvullend financiële middelen beschikbaar gekomen met de Prinsjesdagbesluitvorming
2022. Voor 2023 betreft dit 2,5 mln. euro, voor 2024 3,9 mln. euro, voor 2025 3,6 mln.
euro voor 2026 3,6 mln. euro en voor 2027 4,2 mln. euro.
Langdurige zorg
Om te zorgen dat de langdurige zorg goed is voorbereid op (pandemische) uitbraken
van infectieziekten wordt ingezet op het versterken van hygiëne en infectiepreventie
in de verpleeghuizen en gehandicaptenzorg en bij de zorg thuis. Kennis en gedrag hierover
zijn van groot belang bij het voorkomen en bestrijden van een uitbraak en het beschermen
van cliënten en zorgverleners. Verbetering van infectiepreventie mag niet vrijblijvend
zijn maar moet vast onderdeel worden van de kwaliteitscyclus. Hierover is mijn ministerie
in overleg met de koepels van werkgevers en de verenigingen van beroepsgroepen in
de betrokken sectoren. Na de voorbereidingsfase zal het fundament gelegd worden voor
een systematische aanpak. Onderzocht wordt hoe het beste een cyclus van leren en verbeteren
op gang gebracht kan worden die geborgd wordt in de bestaande kwaliteitsstructuren.
Om gedragsverandering tot stand te brengen en kennis te vergroten wordt geïnvesteerd
in opleidingen van zowel externe als interne deskundigheid. Zorgaanbieders kunnen
ondersteuning ontvangen bij hun eigen verbetertrajecten. Ook wordt gewerkt aan normstelling
voor infectiepreventie in de sector. Bij deze activiteiten zal differentiatie plaatsvinden
per sector. Vanaf 2024 dienen zorginstellingen op hun locaties periodiek een evaluatie
uit te voeren als onderdeel van de leer- en verbetercyclus, waarbij «vreemde ogen»
meekijken. Hiervoor zullen zij middelen ontvangen. Ook zal hiervoor tot 2026 ondersteuning
beschikbaar zijn. Na 2026 moet dit geborgd zijn in de ontstane kwaliteitscyclus. Hiernaast
wordt ook gewerkt aan een goede aansluiting van de sector op de crisisstructuur en
de aansturing hiervan in de regio. Ook wordt gewerkt aan een goede aansluiting op
de informatiesystemen om zicht te hebben op uitbraken van infectieziekten nu en in
de toekomst.
Inzet mantelzorgers en vrijwilligers
In het kader van het Integraal Zorgakkoord, het Programma Wonen, Ondersteuning en
Zorg voor Ouderen en het Gezond en Actief Leven Akkoord worden afspraken gemaakt tussen
gemeenten (sociaal domein), verzekeraars, aanbieders en VWS over een sterke aanpak
en samenwerking voor kwalitatieve zorg die houdbaar is naar de toekomst toe. De bijdrage
die de sociale basis (o.a. mantelzorgers en vrijwilligers) daar aan kan leveren en
de randvoorwaarden die daarvoor nodig zijn worden integraal meegenomen in deze afspraken.
Een brede specifieke uitkering wordt uitgewerkt waarmee gemeenten in staat worden
gesteld om deze integrale visie en aanpak door te vertalen naar lokaal niveau. Dit
wordt de kapstok voor de investeringen die deze kabinetsperiode gedaan worden op o.a.
het verbeteren van de mantelzorgondersteuning, de aanpak eenzaamheid, versterken van
de sociale basis en verbetering van de leefomgeving om sociale, mentale en fysieke
gezondheid te bevorderen. U zult via separate brieven op de hoogte worden gesteld
van deze trajecten.
Met deze akkoorden en investeringen wordt het gehele sociale domein beter toegerust
en versterkt. Waardoor ook tijdens een pandemie de zorg van naasten en ondersteuning
van de omgeving beter op orde is. Van belang blijft dat er een goede aansluiting tussen
de formele zorg en de informele zorg is zodat wederzijds men elkaar weet te vinden
en versterken in tijd van een pandemie. Daarvoor is het van belang dat gemeenten,
vrijwilligers en mantelzorgers betrokken worden in de infrastructuur van pandemische
paraatheid.
Mijn ministerie is met het Nederlandse Rode Kruis in gesprek over het in stand houden
van de (tijdens de crisis opgezette) infrastructuur. Dat gaat over wat in de toekomst
nodig is en hoe mijn departement het Rode Kruis daarin eventueel kan ondersteunen.
Sturing en regie
Een centraal thema binnen het versterken van de pandemische paraatheid is sturing
en regie. Bij crises met regio-overstijgende of landelijke gevolgen voor de gezondheid
of gezondheidszorg is het van belang dat de hele zorgketen samenwerkt en betrokken
is, waarbij de verbinding met het generieke stelsel van crisisbeheersing is geborgd.
Daarbij vervult de Minister van VWS een belangrijke regisserende rol, naast de coördinerend
Minister van Justitie en Veiligheid en de voorzitters veiligheidsregio’s die verantwoordelijk
zijn voor de integrale crisisbeheersing. Wanneer er risico is op maatschappelijke
ontwrichting en daardoor kabinetsbrede coördinatie en besluitvorming nodig is, inclusief
afstemming met het decentrale bestuur via de nationale crisisstructuur, zal daartoe
de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb) worden geactiveerd.
Eerder hebben zowel de Onderzoeksraad (eerste deel van het onderzoek naar de COVID-19-pandemie),
als ook het expertteam COVID-zorg (rapport COVID-zorg in Ziekenhuizen) geconcludeerd
dat in het kader van de sturing en regie nog verbeteringen nodig zijn. De Onderzoeksraad
deed de aanbeveling om de crisisstructuur voor het zorgveld aan te passen, zodat de
Minister van VWS de bevoegdheid heeft om sector-, regio- of instellings-overstijgende
problemen effectief te kunnen aanpakken, waaronder in elk geval met rechtstreeks bindende
aanwijzingen. Daarvoor is duidelijkheid over taken, rollen en verantwoordelijkheden
voor de verschillende partijen in de uitvoering nodig en heldere regie en sturingsmechanismen
die bijdragen aan sluitende samenwerkingsketens, met doorzettingsmacht als dat nodig
is.
In reactie op bovengenoemde rapporten heb ik aangegeven dat ik landelijke regie wettelijk
ga borgen en hiervoor de verschillende verantwoordelijkheden voor de gezondheidszorg
nader ga expliciteren. Ik werk daarmee aan een sterkere inbedding van (centrale) sturing
en regie in de zorgketen, inclusief het expliciteren van de verschillende verantwoordelijkheden
en het hiervoor benodigde wetstraject. Mijn ministerie verkent op dit moment de (juridische)
mogelijkheden hiertoe.
Het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) heeft een belangrijke rol gespeeld in
het realiseren van de benodigde samenwerking in de regio’s, samen met onder andere
de Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR) als onderdeel van de
veiligheidsregio’s onder aansturing van de directeur publieke gezondheid. De verbinding
die in de ROAZ’en is gelegd tussen partijen in de curatieve zorg, langdurige zorg
en de publieke gezondheid wil ik behouden en waar nodig uitbreiden in lijn met huidige
regelgeving. Dit is niet alleen in crisistijd nodig, maar juist ook daarbuiten. Zodat
de bestaande samenwerking tijdens een crisis snel en vloeiend kan worden opgeschaald18.
In afwachting van de uitkomsten van de verkenning en uitwerking van het wetstraject
zoals hierboven benoemd wordt al gewerkt aan de sterkere positionering van de ROAZ’en.
Daarbij worden successen uit de coronacrisis geborgd en uitgebouwd. Een stevige positionering
van het ROAZ draagt bij aan de borging van de zorg. Dit geldt ook voor de zorg buiten
crisistijd waarbij moet worden samengewerkt om veranderingen op te kunnen vangen.
Bijvoorbeeld bij een tijdelijke sluiting van een ziekenhuis of verpleeghuis. De ingezette
versterking van de ROAZ’en is daarmee van grote meerwaarde voor de zorg (ketenbreed,
zowel curatieve als langdurige zorg). Daarbij is ook een goede verbinding van belang
met de ondersteuning die in het verlengde vanuit de Wmo wordt geboden.
Daarnaast maakt de GHOR vanuit het belang van publieke veiligheid binnen het ROAZ
afspraken over de geneeskundige hulpverlening tijdens rampen en crises en de voorbereiding
daarop, waardoor het ROAZ een belangrijke plek is om deze samenwerking in de zorgketen
te laten plaatsvinden. Een goede verbinding tussen GHOR en het ROAZ is daarom essentieel.
Regionale en landelijke zorgcoördinatie
Regionale zorgcoördinatie is gedurende de crisis van grote meerwaarde gebleken. De
Regionale Coördinatiepunten Patiënten spreiding (RCPS’en) hebben bijgedragen aan inzicht
in regionale capaciteit. Zorgcoördinatie kan op basis van regionaal inzicht in beschikbare
capaciteit van diverse zorgvormen patiëntenstromen in goede banen leiden. Dit inzicht
is idealiter zoveel mogelijk beschikbaar op grond van een landelijk systeem, zodat
bij grote drukte in de regio ook inzicht bestaat in de capaciteit over de regiogrenzen
heen19. In het verlengde van het Integraal zorgakkoord werk ik aan landelijk dekkende zorgcoördinatie;
zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk met ingang van 1 januari 2025. Zoals ik in de
Beleidsagenda acute zorg20 heb aangegeven, heb ik aan Landelijk Netwerk Acute Zorg, Zorgverzekeraars Nederland,
Ambulancezorg Nederland, InEen en Actiz gevraagd te verkennen onder welke voorwaarden
het mogelijk is om de zorgcoördinatie landelijk dekkend in te richten en te verkennen
welke randvoorwaarden hiervoor ingevuld moeten worden. Daarbij wordt gebruik gemaakt
van de ervaringen van het Landelijk Coördinatiecentrum Patiëntenspreiding (LCPS) en
de RCPS‘en. Hierbij zullen een groot aantal organisaties worden betrokken, waaronder
zeker ook organisaties van zorgaanbieders, organisaties van zorgprofessionals, het
meldkamerveld en de Landelijke Meldkamer Samenwerking, inclusief de veiligheidsregio’s.
In de tussentijd wordt de landelijke functie rond spreiding van patiënten en de hiervoor
benodigde inzicht in capaciteit, zoals het LCPS nu voor de COVID-zorg doet, bestendigd
en verbreed.
Inzicht in de capaciteit in de zorg
Zoals ik in de Beleidsagenda acute zorg heb aangegeven, streef ik naar een structurele
inbedding van de functies van regionaal en landelijk inzicht in zorgcapaciteit. Dit
inzicht is onder andere nodig voor zorg coördinatie en bij rampen en crises onder
meer ten behoeve van de veiligheidsregio’s. Op basis van dit inzicht kan vroegtijdig
komende drukte gesignaleerd worden. Het inzicht vormt de basis voor het maken van
afspraken om deze drukte af te wenden of op te vangen en voor het zo nodig regionaal
of landelijk spreiden van patiënten. Ik onderzoek of en zo ja, onder welke voorwaarden
in welke regelgeving de verantwoordelijkheid kan worden vastgelegd voor een systeem
dat inzicht biedt in zorgcapaciteit (breder dan ziekenhuiscapaciteit).
Op 23 mei jl. heeft de NZa op mijn verzoek een advies uitgebracht over de bekostiging
van de functies van het RCPS en LCPS21. De NZa adviseert om de regionale en landelijke functies van inzicht in capaciteit
en patiëntenspreiding tijdelijk, in ieder geval tot het moment dat zorgcoördinatie
structureel wordt ingericht, te bekostigen op basis van een beschikbaarheidbijdrage
en deze wijze van bekostiging over twee jaar te evalueren. Zoals ik heb aangegeven
in de Beleidsagenda acute zorg volg ik dit advies van de NZa en zal daartoe het Besluit
beschikbaarheidbijdrage WMG aanpassen.
Regie en sturing in afwachting van gewijzigde wetgeving
Vooruitlopend op de aanpassing van wet- en regelgeving kunnen uiteraard ook al problemen
in de zorgcontinuïteit ontstaan die op regionaal (en eventueel nationaal) niveau regie
en sturing vragen. Daarom kijk ik, samen met onder meer de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd (IGJ), NZa en Zorgverzekeraars Nederland, of vooruitlopend op juridische
borging, al op dit moment drempels voor het veld kunnen worden weggenomen. Dit zodat
in afwachting van de benodigde aanpassingen de zorgpartijen zo goed mogelijk kunnen
reageren op momenten waarop de zorgcontinuïteit in het geding komt.
Over de voortgang en resultaten van de lopende trajecten zal ik de Kamer later informeren.
Voor een stand van zaken van de implementatie van de overige door het expertteam gegeven
adviezen, verwijs ik u daarbij naar de tweede nadere uitwerking van de lange termijn
aanpak COVID-19, die op 16 september jl. aan uw Kamer verzonden is.
Onderzoek Regie en sturing
Zoals hierboven benoemd zijn in het kader van zowel de voorbereiding op de komende
winter, de bredere lange termijn strategie COVID-19 als ook de pandemische paraatheid
een veelheid aan acties uitgezet. Deze acties geven richting aan de invulling van
de gewenste regie en sturing. Het eerder aangekondigde brede onderzoek naar de mogelijkheden
voor de invulling van de regie en sturing in de zorgkolom ten tijde van crises is
daarmee niet meer noodzakelijk.
III VERSTERKING LEVERINGSZEKERHEID VAN MEDISCHE PRODUCTEN
Een pandemie kan leiden tot piekverbruik, en verstoringen in productie en logistiek
veroorzaken. Een sterke basis van waaruit medische producten geleverd worden, is in
grote mate bepalend voor de weerbaarheid, flexibiliteit en opschaalbaarheid in crisistijd.
Ik zet daarom in op het structureel verbeteren van leveringszekerheid. Ik heb in de
vorige brief over de beleidsagenda pandemische paraatheid mijn beleid op leveringszekerheid
toegelicht langs de volgende lijnen:
• Verminderen van afhankelijkheden in de productie- en toeleveringsketen;
• Versterken van opschaalbare productie;
• Verbeteren van monitoring, coördinatie en regie.
Hierna informeer ik u over de voortgang hiervan. Over de ontwikkeling en toepassing
van nieuwe therapieën en vaccins informeer ik u onder paragraaf IV Kennis en Innovatie.
Ik zet in op een gezamenlijke Europese agenda, met de Commissie en lidstaten, om de
grootste ongewenste afhankelijkheden en kwetsbaarheden in de productie- en toeleveringsketens
voor medische producten te verminderen. Ik doe dit in Europees verband, gezien de
mondiale afhankelijkheden en complexiteit van de productenketens. Deze complexiteit
maakt Europees optrekken nodig, en zorgt er voor dat er niet een snelle oplossing
is.
Daarom zet ik parallel in op concrete acties op nationaal niveau om in de context
van deze mondiale afhankelijkheden plotselinge schaarste door disrupties in de keten
zoveel mogelijk op te kunnen vangen. Ik licht dit verder toe, daarna ga ik in op mijn
inzet Europees op het verminderen van ongewenste afhankelijkheden.
Mechanismen om (plotselinge) schaarste op te vangen
Schaarste van bepaalde medische producten kan ontstaan door piekverbruik of onderbrekingen
in de productie- en toeleveringsketen als gevolg van een (gezondheids)crisis. Verschillende
instrumenten kunnen dergelijke beschikbaarheidsproblemen (gedeeltelijk) ondervangen.
Voldoende voorraden in de keten spelen hierbij een rol, evenals het snel kunnen opschalen
in productie, en het hebben van voldoende opgeleid personeel om snel te kunnen opschalen.
Daarnaast is in de COVID-19-pandemie het belang van effectieve monitoring van vraag
en aanbod gebleken, in combinatie met coördinatie en regie op het bij elkaar brengen
van vraag en aanbod. Hiermee was het bijvoorbeeld in de geneesmiddelensector in veel
gevallen mogelijk snel en adequaat te reageren op dreigende beschikbaarheidsproblemen.
Ik licht mijn inzet hierna verder toe.
a) monitoring, coördinatie en regie
Europees: rol EMA en HERA bij monitoring vraag en aanbod in crisistijd
Het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA) en de Europese gezondheidscrisisorganisatie
(Health Emergency preparedness and Response Authority, HERA) hebben een rol gekregen in het monitoren van vraag en aanbod van medische producten
in crisistijd. Hiermee kunnen EMA en HERA in crisistijd de beschikbaarheid van aangewezen
kritische middelen nauw volgen en beschikbaarheidsproblemen van deze middelen tijdig
signaleren. Dit doen EMA en HERA onder meer door op Europees niveau data over vraag
en aanbod te verzamelen via bedrijven en lidstaten.
Na het vaststellen van een crisissituatie kijkt de EMA welke goedgekeurde geneesmiddelen
en (vanaf 2023 ook) medische hulpmiddelen voor die specifieke crisissituatie kritisch
zijn. Hierbij kan de EMA voor geneesmiddelen ook putten uit de basislijst met kritische
farmacotherapeutische categorieën voor spoedzorg, operatiezorg en IC-zorg die eerder
dit jaar is vastgesteld. De eerste ervaringen hiermee worden inmiddels opgedaan, onder
andere in het kader van de uitbraak van het apenpokken virus.
HERA werkt aanvullend op de monitoring van EMA en kijkt ook naar grondstoffen, producten
in ontwikkeling en bestaande producten die off-label worden toegepast.
Nationale monitoring en regie
Voor geneesmiddelen is er sinds 2017 een Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten.
Daarnaast kijk ik naar welke nationale structuren noodzakelijk zijn om vanuit Nederland
de benodigde data te kunnen aanleveren aan EMA en de HERA. Hierbij houd ik rekening
met het reeds langer bestaande Meldpunt geneesmiddelentekorten, en verken ik het verankeren
van (delen van) het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG).
Voor medische hulpmiddelen, waaronder persoonlijke beschermingsmiddelen, heb ik, zoals
genoemd in mijn brief van 2 september jl. middelen beschikbaar gesteld om op korte
termijn met veldpartijen een betere monitoring-, coördinatie- en regiestructuur in
te richten22. Ik ben hierover in gesprek met veldpartijen. Dit is nodig om snel zicht te hebben,
en adequaat te reageren, op potentiële beschikbaarheidsproblemen. Ik neem hierbij
mee dat ook hier nationale structuren nodig zijn om vanuit Nederland de benodigde
data te kunnen aanleveren voor de genoemde grotere rol van EMA en HERA. Ik informeer
u over de concrete invulling van deze structuur in een separate brief over de beschikbaarheid
van medische hulpmiddelen.
b) voorraden
Daarnaast kunnen voorraden van medische producten een belangrijke rol spelen in het
opvangen van tijdelijke leveringsonderbrekingen. Afgelopen juli is de beleidsregel
inzake het aanhouden van geneesmiddelvoorraden gepubliceerd in de Staatscourant23. Per 1 januari 2023 dienen handelsvergunninghouders en groothandelaren een minimale
voorraad van respectievelijk zes en twee weken aan te houden. Groothandelaren moeten
per 1 juli 2023 vier weken voorraad aanhouden. De beleidsregel zal een jaar na ingang
geëvalueerd worden op uitvoerbaarheid en effectiviteit.
Het onderzoek naar een wettelijke voorraadverplichting voor medische hulp- en beschermingsmiddelen
is inmiddels afgerond. De resultaten hiervan neem ik mee om de rol van voorraden bij
het borgen van de leveringszekerheid van medische hulpmiddelen te bepalen. Verder
neem ik in de eerder genoemde gesprekken met veldpartijen ook mee welke rol voldoende
risicoplanning (inclusief voorraden) voor medische producten door de sector zelf kan
spelen in het voorbereid zijn op verstoringen in de keten of een plotselinge stijging
van de vraag.
c) opschaalbare productiecapaciteit & voldoende opgeleid personeel
Ik breng op dit moment, zoals eerder aan uw Kamer toegezegd, het bestaande productielandschap
voor geneesmiddelen in Nederland in kaart. Dit inzicht neem ik in mee in mijn analyse
over welke rol Nederland kan spelen in het verminderen van afhankelijkheden en kwetsbaarheden
in de productieketens. Bijvoorbeeld door behoud van (opschaalbare) productiecapaciteit
van geneesmiddelen, in combinatie met (nood)voorraden van actieve farmaceutische ingrediënten
(active pharmaceutical ingredients, APIs). Ik doe dit zo veel mogelijk in samenhang met de inzet van andere EU lidstaten
en de Commissie op (opschaalbare) productie dicht bij huis. Hiermee doe ik de motie
van het Kamerlid Maeijer24 af, met het verzoek te onderzoeken in hoeverre generieke medicijnproductie en grondstoffenproductie
in Nederland behouden kan worden. Ik kom in het voorjaar van volgend jaar na afronding
van mijn onderzoek en analyse hierop terug bij uw Kamer.
Voor vaccins investeert de Commissie, zoals genoemd, via de HERA in het hebben van
voldoende opschaalbare productiecapaciteit. Ik heb daarnaast middelen, conform het
advies van de Special Envoy Vaccins25, beschikbaar gesteld voor het beschikbaar houden en krijgen van voldoende gekwalificeerd
personeel in Nederland. Dit is nodig voor de ontwikkeling, productie, opschaling en
kwaliteitsbewaking van medische producten, zoals vaccins. Hiermee zorgen we ervoor
dat we vaccinproductie in de EU of Nederland sneller kunnen opschalen tijdens een
pandemische dreiging. Ik investeer in dit kader bijvoorbeeld in gerichte trainingen
voor personeel dat ingezet kan worden bij vaccinproductieprocessen, inclusief de daarbij
benodigde capaciteit voor kwaliteitsbewaking.
Verder onderzoek ik de mogelijkheid van een aanbesteding voor (opschaalbare) productiecapaciteit
van bepaalde persoonlijke beschermingsmiddelen in Nederland. De uitkomst ontvangt
de Kamer vóór het Kerstreces.
Verminderen kwetsbaarheden en afhankelijkheden in productie- en toeleveringsketen
Ik investeer nationaal en in EU-verband in het stimuleren van productie dicht bij
huis (EU en Nederland), en in diversificatie van toeleveringsketens. Hierbij sluit
ik zoveel mogelijk aan bij relevante EU-initiatieven. Ik vind het hierbij belangrijk
te benoemen dat het de sector is die medische producten produceert en niet de overheid.
Inzet op productie dicht bij huis: nationale onderzoeken en vervolgstappen
Op nationaal niveau zijn de onderzoeken inmiddels afgerond naar de kwetsbaarheden
in de productie- en distributieketens en naar het stimuleren van (duurzame) productie
dicht bij huis. Ook heb ik de resultaten ontvangen van de externe validatie van het
Roland Berger rapport26 naar de rol van inkoop bij leveringszekerheid van medische hulpmiddelen. Op dit moment
bestudeer ik deze resultaten ter invulling van mijn beleidsagenda voor leveringszekerheid
die u op een later moment zal ontvangen.
Hierbij zet ik in op een gezamenlijke agenda met andere EU lidstaten om te investeren
in open strategische autonomie voor medische producten. Open strategische autonomie
betekent open waar het kan, maar tegelijkertijd kwetsbaarheden identificeren en kwetsbare
afhankelijkheden zo goed mogelijk adresseren op een duurzame en betaalbare manier.
Ik vind het belangrijk in Europees verband te bespreken waar de grootste ongewenste
afhankelijkheden in productie- en toeleveringsketens in de productie van genees- en
hulpmiddelen zitten. En vervolgens wil ik zoveel mogelijk in gezamenlijkheid afspraken
maken hoe we in Europees verband en als lidstaten dit kunnen verminderen. Deze gesprekken
worden al gevoerd met de Europese Commissie, en bilateraal met lidstaten, in het kader
van de Europese farmaceutische strategie, de herziening van de EU basiswetgeving geneesmiddelen,
de EU industrie strategie en binnen de HERA.
Een belangrijke voorwaarde voor deze agenda is dat (in ieder geval) toezichthouders
beter inzicht krijgen in de geografische locatie van productiesites van alle relevante stappen in de productie. Deze transparantie is cruciaal om onder meer (verborgen)
consolidaties in de productieketens in beeld te krijgen, en nodig om hier als lidstaten
actie op te nemen. Specifiek voor geneesmiddelen, heb ik daarom in informele gesprekken
met de Europese Commissie gevraagd dit mee te nemen bij de herziening van de EU basiswetgeving
geneesmiddelen.
HERA en EU FAB
Voor medische producten (waaronder persoonlijke beschermingsmiddelen) die kritisch
zijn bij een volgende gezondheidscrisis, zoals een pandemie, zie ik een belangrijke
taak voor de HERA, zoals ook toegelicht onder paragraaf V.
Mijn inzet is dat HERA op EU niveau een rol gaat spelen in het borgen van de leveringszekerheid
van deze kritische medische producten. Dit kan zij doen door kwetsbaarheden in de
ketens van kritische medische producten in kaart te brengen, en door te investeren
in het beschikbaar houden van essentiële productiecapaciteit in de EU voor deze producten.
HERA is inmiddels gestart met een eerste traject. Via een Europese aanbesteding die
dit jaar is uitgeschreven (EU FAB), worden contracten voor opschaalbare stand by productiecapaciteit van vaccins door de Europese Commissie afgesloten27. Consortia van Nederlandse en Europese bedrijven kunnen hun productiecapaciteiten
aanbieden. Mijn ministerie en het Ministerie van EZK informeren bedrijven over dit
traject. Op deze manier zet de Europese Commissie via HERA een belangrijke stap om
te borgen dat er binnen de EU bij een volgende gezondheidscrisis voldoende capaciteit
is om vaccins te maken voor Europese burgers. HERA zorgt ook voor een eerlijke verdeling
onder lidstaten van de via deze weg geproduceerde vaccins.
IPCEI Health
Met de Nederlandse bijdrage aan het IPCEI instrument investeer ik daarnaast in het
stimuleren van innovaties in de geneesmiddelensector die bijdragen aan het versterken
van leveringszekerheid in Nederland en de EU. Ik heb hiervoor middelen beschikbaar
gesteld waardoor het Nederlandse bedrijfsleven kan aansluiten bij de eerste ronde
van de IPCEI Health (eerste wave)28. Ik doe dit in nauwe samenwerking met het Ministerie van EZK en het Nederlandse bedrijfsleven.
Op dit moment verken ik ook de mogelijkheden om deel te nemen aan een tweede ronde
(wave) IPCEI Health. Deze ronde is met name gericht op innovatie in de medische hulpmiddelen
sector.
IV KENNIS EN INNOVATIE
In de beleidsagenda van april stelde ik dat bij de start van een volgende pandemie
onze kennisbasis beter op orde is, de netwerken van expertise sterker zijn en meer
multidisciplinair ingericht. De afgelopen maanden en het komende jaar is de inzet
daarop gericht. Meer multidisciplinaire samenwerking biedt kansen om kennishiaten
op te lossen en te zorgen voor een meer kennisgefundeerde aanpak. Het gaat om kennis
die uiteenloopt van medische kennis zoals infectieziektebestrijding en virologie tot
gedragskunde en psychologie. Expertise die uiteenloopt van de werking van stelsels
en regelgeving tot modellering en statistiek. Zeer verschillende disciplines die bij
de voorbereiding op en de bestrijding van een pandemie moeten samenkomen. Daarnaast
wil ik innovatie stimuleren zodat een ecosysteem van academie en bedrijven samen oplossingen
creëren voor het sneller detecteren, diagnosticeren en bestrijden van toekomstige
pandemieën. Via een kennis- en innovatieprogrammering stimuleer ik de multidisciplinaire
aanpak van deze vraagstukken.
Kennis
Pandemische paraatheid als kennisdomein is meer dan de optelsom van verschillende
onderliggende kennisgebieden. Juist het feit dat we niet weten waar we ons precies
op voorbereiden, maakt kennis en het vermogen kennis snel te vergaren en te verbinden
belangrijk. In lijn hiermee wijst de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen
in het rapport van 26 september onder meer op het belang van multidisciplinaire kennisontwikkeling
en uitwisseling29. Dat vraagt om een goede en toekomstbestendige kennisagenda en instrumenten. We beogen
om – met inbreng en betrokkenheid van verschillende partijen – een kennisagenda pandemische
paraatheid inclusief budgettering na de voorjaarsbesluitvorming aan uw Kamer aan te
bieden. Het gaat, naast kennisverrijking en versterking via programmering, ook nadrukkelijk
om bevorderen van kennisdeling tussen partijen in binnen- en buitenland en het aanmoedigen
van multidisciplinaire samenwerking. Dat vraagt ook om innovatie op instrumenten.
Ingrediënten voor de kennisagenda zijn de lessen en evaluaties van de COVID-19-pandemie,
internationale analyses, een netwerkanalyse en consultatie van het netwerk.
Vooruitlopend op de lange termijn kennisagenda is de kennisprogrammering al gestart.
Tijdens de COVID-19-pandemie is een aantal kennishiaten blootgelegd, maar zijn ook
mooie samenwerkingsverbanden ontstaan. Beiden vormden een reden voor een snelle start
op een aantal onderdelen. In de zomer is een driejarig kennisonderzoek gestart naar
ventilatie, onder aanvoering van TNO met inbreng van onder andere verschillende universiteiten
en het RIVM. Doel is door meer kennis en data over de rol en effecten van verschillende
vormen van ventilatie in bepaalde omstandigheden tijdens een pandemie, bij te dragen
aan betere handelingsperspectieven tijdens een volgende pandemie. Dit helpt sectoren,
denk bijvoorbeeld aan instellingen voor langdurige zorg en sportaccommodaties, in
hun aanpak. Ik heb in totaal 8 mln. euro beschikbaar gesteld voor dit ventilatieonderzoek,
verdeeld over de jaren 2022 tot en met 2024. Hoewel er geen directe aanwijzingen zijn
dat de ventilatie in de langdurige zorg niet op orde zou zijn, wil ik meer zicht krijgen
op de kwaliteit ervan. In aanvulling op bovengenoemd kennisonderzoek, start ik daarom
nog dit jaar met een gericht onderzoek daarnaar. Dit onderzoek zal ook door TNO worden
uitgevoerd.
Dit najaar starten via ZonMw ook kennisprogramma’s op het domein van detectie en voorspelling,
zowel waar het gaat om verspreiding van mens op mens als van dier op mens. Ook is
een ZonMw programma gestart op het domein maatschappij. Dit programma draait om scenario’s
voor de verspreiding van pathogenen in de samenleving, afwegingskaders voor verschillende
(kwetsbare) doelgroepen en draagvlak voor interventies. Uitkomsten hiervan worden
verwacht in 2023. Voor deze ZonMw programmering is in 2022 en 2023 in totaal 10 mln.
euro beschikbaar. Op het kennisdomein van gedrag investeer ik daarnaast in 2022, 2023
en 2024 in een nieuw programma bij het RIVM specifiek gericht op gedragsinzichten
tijdens pandemieën. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar kwetsbare groepen.
Voor de pandemische paraatheid is ook het Sectorplan Medische en Gezondheidswetenschappen
dat is ingediend bij de Nationale Commissie Sectorplannen relevant. In het kader van
de motie van het lid Paulusma heb ik contact opgenomen met de sector en hen gewezen
op het belang van pandemische paraatheid en het belang van wendbaarheid van onderzoek
hierin30.
Tenslotte zijn we deelnemer en aanjager van internationale kennisprogramma’s op het
terrein van pandemische paraatheid. We doen mee en investeren in een meerjarig Horizonprogramma,
dat in 2022 is opgezet en in 2023 start. Dat biedt ook mooie kansen voor Nederlandse
kennisinstellingen. Ook de samenwerking in en financiële bijdrage aan Coalition for
Epidemic Preparedness Innovations (CEPI, zie paragraaf V) en de inzet op HERA (zie
paragraaf III) versterken de gezamenlijke kennis- en innovatiebasis in de EU.
Innovatie
Innovatie speelt een belangrijke rol in de bestrijding van een pandemie. Juist vanwege
het ongewisse karakter van een pandemie. Met een sterker innovatieklimaat en een goed
ecosysteem in Nederland kunnen we de kans vergroten dat samenwerkende partijen tot
innovatieve oplossingen komen die gezondheidsschade en maatschappelijke schade beperken.
Daarnaast biedt innovatie economische kansen en draagt het bij aan de positionering
van Nederland, zowel tijdens een pandemie als in reguliere tijden. Juist bij de pandemische
paraatheid – je weet niet wanneer de volgende pandemie is en wat die behelst – is
het verband tussen investering en rendement op voorhand indirect of afwezig. Ook is
het rendement soms meer maatschappelijk dan economisch van aard. Het is daarom van
publiek belang om samenwerking tussen innoverende partijen in Nederland te bevorderen
en op die manier innovatie te stimuleren.
Komende periode ontwikkelen we met het veld een innovatieagenda. Daarbij kijk ik nadrukkelijk
wat, naast beoogde en ingezette internationale samenwerking en bovenop wat (markt)partijen
zelf kunnen doen, noodzakelijke impulsen zijn om de innovatiemotor voor de pandemische
paraatheid te laten draaien. Belangrijk daarbij is ook de analyse waar we in Nederland
goed in zijn en waar kansrijke ontwikkelingen te verwachten zijn. Voor de innovatieagenda
pandemische paraatheid kijk ik naar therapieën en interventies. Daarbij heb ik bijzondere
aandacht voor vaccins vanwege de naar verwachting grote rol van vaccins bij een toekomstige
pandemie. Daarnaast zijn innovaties en innovatiekracht op het brede domein van de
pandemische paraatheid in beeld, denk daarbij ook aan regelgeving, informatiebeleid
en organisatie. Dan hebben we het ook over innovatie op de instrumenten van de pandemiebestrijding.
Gedeelde noemer is het verkorten van de doorlooptijd van het effectief en veilig kunnen
inzetten van interventies en therapieën. Voor de totstandkoming van een innovatieagenda
werk ik samen met het Ministerie van EZK.
Om de versnelling van ontwikkeling en implementatie van effectieve vaccins en/of therapieën
met een toegevoegde waarde voor de patiënt te bewerkstelligen, is het essentieel te
investeren in regulatory science (het ontwikkelen en valideren van nieuwe standaarden en instrumenten om therapeutische
interventies te evalueren). Ik zet in op een impuls op geleide van het expertisecentrum
FAST (Future Affordable and Sustainable Therapies), om de leidende rol die Nederland heeft op het vlak van regulatory science voor geneesmiddelen en vaccinontwikkeling verder te versterken.
Zo heb ik ZonMw opdracht gegeven voor een programma in het kader van de regulatory
science. Dit gaat over wat je in de regelgeving en kaderstelling op het terrein van
therapieontwikkeling kunt innoveren om onnodige vertraging te voorkomen bij de toegang
en inzet van therapieën (inclusief vaccins). Onderdeel hiervan geeft ook invulling
aan de motie van het lid Wörsdörfer die vraagt om te onderzoeken hoe toekomstige risico’s
meegenomen kunnen worden in de beoordeling van vaccins31.
Vooruitlopend op de lange termijn innovatieagenda start mijn ministerie eind dit jaar
met een programma via een zogenaamde Thematische Technology Transfer-regeling (TTT)
regeling via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland32, gericht op instrumentontwikkeling en kennisvalorisatie voor de pandemische paraatheid.
Met de TTT regeling zet ik in op het benutten van in Nederland al aanwezige excellente
kennis op gebied van therapie-ontwikkelingen voor (preventieve) behandeling van infectieziekten
met pandemisch potentieel. Het instrument zorgt voor samenwerking van excellente kennisorganisaties
en voor risicofinanciering voor kennisstarters en helpt een ecosysteem te creëren
tussen academie en bedrijfsleven. Ik investeer bijna 10 mln. euro in deze TTT-regeling,
die start in 2022.
V GRENSOVERSCHRIJDENDE GEZONDHEIDSBEDREIGINGEN: EUROPESE EN MONDIALE SAMENWERKING
In de moderne, open wereld van vandaag is internationale samenwerking essentieel om
het risico op een pandemie te verkleinen en de uitbraak van een pandemie te beheersen
en te bestrijden. De voorbereiding en respons op een pandemie vragen om solide internationale
afspraken en samenwerking. De COVID-19-pandemie heeft bestaande structuren en praktijken
op de proef gesteld. Daardoor lopen er diverse initiatieven en voorstellen om op Europees
en mondiaal niveau beter voorbereid te zijn op nieuwe ernstige gezondheidscrises.
In hoog tempo zijn nieuwe coördinatie- en responsmechanismen binnen de Europese Unie
opgezet. Ook wereldwijd worden stappen gezet om de mondiale gezondheidsarchitectuur
op cruciale onderdelen te versterken. Ik hecht aan een actieve rol van Nederland hierin.
De Nederlandse aanpak van infectieziekten is effectiever en efficiënter als deze goed
aansluit op internationale mechanismen, structuren en samenwerkingsverbanden.
In de internationale context wordt pandemische paraatheid veelal gezien als onderdeel
van ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen33. Binnen het kader van het programma pandemische paraatheid richt ik mij hier tot
de bedreigingen door infectieziekten, inclusief zoönosen. In de vorige paragrafen
van deze brief benoem ik al specifiek waar nationale paraatheidsdoelstellingen (deels)
via de inzet op internationale acties gerealiseerd worden. Bijvoorbeeld via HERA en
EMA op het gebied van leveringszekerheid en Horizon en CEPI op het gebied van kennis
en innovatie. Hieronder zal ik verder ingaan op mijn visie op de integrale benadering
van gezondheidsbedreigingen en mijn inzet ten aanzien van bilaterale, Europese en
mondiale samenwerking. De nadere uitwerking van mijn inzet loopt parallel met processen
die mondiaal en binnen de EU zijn opgestart, en waar vanuit mijn ministerie samen
met andere ministeries aan gewerkt wordt.
Integrale benadering van grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen
Om goed voorbereid te zijn op de gezondheidsrisico’s van de toekomst, dienen we toe
te werken naar een bredere, integrale benadering waarin over bestaande grenzen heen
wordt gedacht. Waarin rekening wordt gehouden met drie planetaire crises – klimaatverandering,
verlies aan biodiversiteit en vervuiling – waar we als wereld in toenemende mate mee
worden geconfronteerd. Met steeds grotere dreigingen en risico’s voor de mondiale
gezondheid. Het dit voorjaar verschenen advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken34 en het recente rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)
over coronascenario’s35 onderstrepen het belang van internationale samenwerking op het terrein van pandemische
paraatheid. Daarom is pandemische paraatheid een van de pijlers van de mondiale gezondheidsstrategie
van dit kabinet. Voor de uitgebreidere mondiale inzet van dit kabinet in het kader
van de pandemische paraatheid verwijs ik naar de brief over deze mondiale gezondheidsstrategie
die uw Kamer recent ontving36.
Ik vind het van belang dat Nederland effectief samenwerkt op het vlak van ernstige
grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen. We werken samen in al langer bestaande
of naar aanleiding van COVID-19 nieuw opgerichte coalities, samenwerkingsverbanden
en structuren. We doen actief mee in de besluitvormende processen, bijvoorbeeld in
de EU en de WHO. Kennis uitwisselen en leren van elkaar is nadrukkelijk onderdeel
van deze samenwerking. Verder draagt Nederland proactief bij aan het duurzaam versterken
van de paraatheid bij ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen door waar
mogelijk politieke, financiële, organisatorische steun en/of knowhow en expertise
te leveren. Zo heb ik voor de periode van 2023 tot en met 2026 een jaarlijkse bijdrage
van 3 mln. euro gereserveerd voor CEPI. CEPI is een internationale alliantie die donaties
ontvangt van openbare, particuliere, filantropische en maatschappelijke organisaties
om onafhankelijke onderzoeksprojecten te financieren voor de ontwikkeling van vaccins
tegen opkomende infectieziekten.
Mondiale samenwerking
De WHO is een belangrijke organisatie in de mondiale gezondheidsarchitectuur. Om te
zorgen dat de WHO haar leidende rol in de mondiale gezondheidsarchitectuur kan blijven
vervullen, heb ik tijdens de World Health Assembly van de WHO in voorjaar 2022 gepleit
voor het structureel verbeteren van de financiering van de WHO. Concrete plannen hiertoe
zullen tijdens de volgende World Health Assembly voorliggen. Het verbeteren van algehele
internationale coördinatie binnen de mondiale gezondheidsarchitectuur – met de EU,
andere VN-organisaties, fondsen, andere overheden en filantropen – is cruciaal.
Binnen de WHO wordt ingezet op aanpassingen van zowel de internationale gezondheidsregelingen
(IHR, 2005) als een mogelijk internationaal verdrag met betrekking tot pandemische
preventie, paraatheid en respons (het pandemisch instrument). Zowel gezamenlijk via
de EU en als lidstaat van de WHO wordt input gegeven op beide processen, zodat beide
verdragen in elkaars verlengde kunnen functioneren. Daarbij benut ik de expertise
van het RIVM. Tevens levert Nederland de co-chair voor de Intergovermental Negotiating
Body, waar alle 194 lidstaten van de WHO in vertegenwoordigd zijn, om gezamenlijk
te komen tot een pandemisch instrument.
Vanuit de WHO, maar ook binnen andere gremia als de G20 en de EU Global Health strategie37, wordt ingezet op het versterken van de productiecapaciteit voor medische producten.
Regionale spreiding van productiecapaciteit is een van de uitgangspunten om de toegang
tot medicijnen, medische hulpmiddelen en vaccins wereldwijd te vergroten. Nederland
is gastland van het tweede WHO World Local Production Forum in 2023. In dit Forum
zullen verdere stappen besproken worden om de regionale spreiding van productiecapaciteit
te verbeteren. Middels dit World Local Production Forum draagt Nederland bij aan het
vergroten van mondiale toegang tot vaccins en geneesmiddelen; door ondermeer kennisdeling
en lokale productie te stimuleren.
De COVID-19-pandemie heeft mondiale gezondheidszorg en met name pandemische voorbereiding
hoog op de agenda gezet van de G20. Het Indonesische G20 voorzitterschap heeft de
versterking van de mondiale gezondheidsarchitectuur als een van de drie prioriteiten
van haar voorzitterschapsagenda bestempeld. De G20 Joint Finance Health Taskforce
werkt sinds eind 2021 op verzoek van G20 regeringsleiders aan de oprichting van een
financiële faciliteit voor pandemische preventie, paraatheid en respons. Op basis
van een mondiale financieringsbehoefte voor Pandemische PPR hebben de gezamenlijke
G20-landen afgesproken een Financial Intermediary Fund for Pandemic Prevention, Preparedness and Response (FIF-PPR) op te zetten en deze onder te brengen bij de Wereldbank. De FIF-PPR heeft
onder andere tot doel lage- en middeninkomenslanden te helpen hun pandemische paraatheid
en respons structuren te versterken. De Europese Commissie draagt bij aan het FIF-PPR.
Het kabinet steunt de FIF-PPR met een Nederlandse bijdrage van 10 mln. euro. Het Ministerie
van VWS (middelen pandemische paraatheid) en het Ministerie van Buitenlandse Zaken
(ODA middelen) dragen hier in 2022 beide 5 mln. euro aan bij.
Europese samenwerking
De Europese Commissie werkt aan een sterke Europese gezondheidsunie. Waarin alle EU-landen
zich samen voorbereiden en samen reageren op grensoverschrijdende gezondheidscrises,
waarin medische benodigdheden beschikbaar, betaalbaar en innovatief zijn, en waarin
landen samenwerken om de preventie, behandeling en nazorg voor ziekten te verbeteren.
De Europese gezondheidsunie draagt onder andere bij aan de aanpak van toekomstige
pandemieën.
Binnen de EU zijn concrete stappen gezet op het gebied van pandemische paraatheid.
De triloogonderhandelingen tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie
over de Verordening betreffende ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de
gezondheid (SCBTH) zijn afgerond. Er is in juni een akkoord bereikt over de inhoud
van de verordening. Nadat het Europees Parlement en de Raad de tekst formeel aan hebben
genomen, wordt de verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese
Unie. Deze verordening moet zorgen voor een verbetering van de paraatheid, surveillance,
risicobeoordeling, vroegtijdige waarschuwing en respons van de EU en de lidstaten
bij gezondheidsbedreigingen.
De HERA werkt gestaag aan de opbouw van de organisatie. HERA is vorig jaar september
gestart als Directoraat Generaal van de Europese Commissie. HERA is opgericht om de
Europese Unie beter in staat te stellen snel op grensoverschrijdende gezondheidscrises
te reageren.
Mijn focus ligt nu op het versterken van de EU gezondheidscrisisstructuur en het stimuleren
dat HERA een volwassen organisatie gaat worden. Dit vertaalt zich in actief input
leveren op het werkplan 2023 van HERA, via de HERA board en het HERA Advisory Forum
bijdragen dat de rol van HERA in de praktijk goed past en aansluit binnen de Europese
(gezondheid)crisisstructuren en de structuren van de lidstaten.
Binnen de Europese Unie zijn verschillende gremia en mechanismen actief op de Europese
(gezondheids)crisisstructuur, zoals de Health Security Committee, Advisory Committee
on Public Health Emergencies en de Union Civil Protection Mechanism. Naar aanleiding
van de COVID-19-pandemie zijn mandaten van het ECDC en EMA versterkt en zijn de Health
Crisis Board38 en de HERA opgericht. Dat zorgt voor nieuwe werkwijzen waar we in Nederland goed
op willen en zullen aansluiten. Er is immers een wisselwerking tussen de nationale
paraatheidsvoorbereiding van lidstaten en de Europese paraatheid, die meer is dan
alleen de som der delen. Wel moeten we ervoor zorgen dat deze Europese gremia van
meerwaarde blijven voor onze nationale paraatheidsplannen. De lidstaten van de EU
zijn en blijven zelf verantwoordelijk voor hun nationale pandemische paraatheid.
Bilaterale samenwerking
Naast Europese en mondiale samenwerking wil ik intensieve samenwerking met andere
landen, en in het bijzonder met onze buurlanden Duitsland en België. Gedurende de
COVID-19-pandemie vond met onder meer België, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland
al een goede informatie-uitwisseling plaats en is ook hulp over en weer geboden. In
het kader van pandemische paraatheid zal ik met name met Duitsland en België afspreken
hoe we in de voorbereiding op en tijdens een volgende pandemie de samenwerking verder
kunnen invullen. Daarnaast zet mijn ministerie zich ook in om van andere landen, zoals
de Verenigde Staten, te leren en ervaringen te delen over de aanpak van de COVID-19-pandemie
en het versterken van pandemische paraatheid structuren.
VI ANDERE AANDACHTSGEBIEDEN
Curaçao, Aruba en Sint Maarten
Tijdens het vierlandenoverleg zijn afspraken over pandemische paraatheid gemaakt tussen
de vier landen van het Koninkrijk. Ieder land zal zich individueel inspannen om lokaal
de pandemische paraatheid te verbeteren en daarnaast zal een gezamenlijke inspanning
worden geleverd ter verbetering van de paraatheid in Koninkrijksverband. Zo geven
Curaçao, Aruba en Sint Maarten bijvoorbeeld aan de samenwerking met Nederland te willen
continueren op het gebied van leveringszekerheid van vaccins, geneesmiddelen, medische
hulpmiddelen en PBM voor ziekten met een pandemisch karakter. Er is een werkgroep
ingericht die zal verkennen welke thema’s van de versterking in gezamenlijkheid opgepakt
kunnen worden en die bekijkt welke bestuurlijke afspraken daarover gemaakt kunnen
worden, bijvoorbeeld ten aanzien van de capaciteit van zorg/IC-personeel. Tevens wordt
om het stelsel infectieziektebestrijding te versterken een regionale hub op basis
van de Onderlinge regeling samenwerking implementatie Internationale Gezondheidsregeling
Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten in het Caribisch deel van het Koninkrijk ingesteld. Binnen het netwerk-IGR, zoals
geformuleerd in deze Onderlinge regeling, zal onder leiding van het RIVM een werkgroep
van deskundigen worden ingesteld. Deze werkgroep zal een plan uitwerken voor de invulling
van deze regionale hub om onder andere lokale capaciteit, beschikbare kennis en surveillancesystemen
te versterken.
Met de oprichting van de Dutch Caribbean Hospital Alliance (DCHA) wordt het voor de
ziekenhuizen in het Caribisch deel van het Koninkrijk mogelijk om intensiever samen
te werken met oog op bevordering van efficiëntie, kwaliteit en verduurzaming van de
zorg voor de regio, bijvoorbeeld door gezamenlijke inkoop van apparatuur, medicatie
en materialen, standaardisatie van protocollen en de organisatie van opleidingen.
Toezicht
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) levert een bijdrage aan de versterkte
pandemische paraatheid. Het toezicht van de inspectie richt zich dit jaar en het komende
jaar expliciet op goede en veilige (publieke) gezondheidszorg én de kwaliteit van
de infectieziektebestrijding door de GGD’en. Dat doet IGJ door de kwaliteit van de
primaire bestrijdingsprocessen door de GGD, zoals vaccineren, testen en traceren,
te monitoren. Hierbij is aandacht voor het microbiologisch testlandschap. IGJ ziet
toe op de verbetering van de infectiepreventie in de (langdurige) zorg, op het beschikbaar
houden van hulpmiddelen en medicijnen en op de samenwerking in regio’s die nodig is
voor borging van toegankelijkheid en continuïteit van de zorg. Op de langere termijn
volgt de inspectie de ontwikkelingen op het gebied van pandemisch paraat worden en
zal zij haar toezicht hierop, risico-gestuurd aanpassen.
Bij het toezicht zal de inspectie steeds het perspectief van de cliënt en patiënt
betrekken. In de zorg moet men rekening blijven houden met een mogelijke verhoogde
instroom van patiënten. Preventie van ziekten kan instroom in de zorg verminderen.
Dat verdient daarom blijvende aandacht.
VII FINANCIËLE MIDDELEN
In het coalitieakkoord zijn incidenteel en structureel middelen voorzien voor pandemische
paraatheid, oplopend tot structureel 300 mln. euro. Een deel van die middelen is inmiddels
concreet «bestemd» voor onderdelen van de versterkte pandemische paraatheid, zoals
beschreven in het voorgaande deel van deze brief. Deze middelen zijn opgenomen in
de recente meerjarenbegroting 2023 – 2027 en Voorjaarsnota, opgenomen onder de betreffende
beleidsartikelen. Samengevat en opgeteld zijn de volgende budgetten toegekend:
Totaal Budget Pandemisch paraatheid
(x € 1.000)
2022
2023
2024
2025
2026
Struct.
Publieke gezondheid
36.600
122.195
100.163
53.000
26.200
21.200
Zorg
15.900
66.300
43.600
40.100
25.100
25.700
Leveringszekerheid
9.750
29.600
35.850
35.100
30.600
10.600
Totaal
62.250
218.095
179.613
128.200
81.900
62.000
Er zijn de komende jaren met name budgetten voor het ontwikkelen, bouwen en opstarten
van instrumenten beschikbaar. Met de nadere uitwerking van het beleidsprogramma komend
jaar worden ook de (structurele) benodigde middelen voor andere onderdelen helder.
Besluitvorming over overheveling van verdere middelen is voorzien in de komende voorjaarsbesluitvorming.
Bijgevoegd bij deze brief is het CW3.1 kader dat de inzet op doelmatigheid en doeltreffendheid
van het programma beschrijft.
VIII TOT SLOT
Sinds begin 2022 zijn belangrijke eerste stappen gezet voor een versterkte pandemische
paraatheid. Er is vooral nog heel veel werk te doen, zoals hiervoor ook geschetst.
Ik hecht eraan om de inhoudelijke voortgang van het beleidsprogramma regelmatig te
delen met uw Kamer. We werken daarom aan instrumenten voor de monitoring en evaluatie
van het beleidsprogramma pandemische paraatheid. Ik zal daar in een vervolgbrief een
uitwerking van geven. Onderdeel daarvan is de beoogde strategische beleidsevaluatie
die ook in de begroting is vermeld. Gaande het programma kunnen scenario’s en specifiek
stresstesten worden gebruikt om met het veld in kaart te brengen of de beoogde versterkingen
«werken» en doeltreffend zijn, of aanpassing behoeven. Daarbij kijken we of we slagvaardig
zijn, snel kunnen opschakelen, en of we toegerust zijn om de pandemie zo goed mogelijk
te beheersen en de schade te beperken.
Tenslotte wil ik niet onvermeld laten dat naast dit beleidsprogramma ook belangrijke
stappen worden gezet die bijdragen aan de pandemiebestendigheid van Nederland. Ik
benoem nogmaals het belang van de inzet op preventie die bijdraagt aan de gezondheid
en weerbaarheid. Ook op de andere ministeries worden belangrijke investeringen gedaan.
In dat verband noem ik bijvoorbeeld de recente instelling door de Minister van SZW
van een Maatschappelijk Impact Team39 dat een belangrijke adviserende functie heeft in het vervolg van COVID-19 en onverhoopte
andere grote uitbraken die grote ingrepen in de maatschappij vragen. Bij de instelling
van het MIT, maar ook in bredere zin zien we dat nationale en internationale bevindingen
en evaluaties over COVID-19 hun plek krijgen in verbetervoorstellen. Ik ben erkentelijk
voor verschillende instituten en instanties die een wezenlijke bijdrage leveren aan
een goed fundament onder de versterkte pandemische paraatheid. Ook lopen er diverse
evaluaties en adviestrajecten die belangrijke inspiratie vormen voor de uitwerking
van dit beleidsprogramma. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het rapport «Met de kennis
van straks. De wetenschap goed voorbereid op pandemieën»40 dat de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen op 26 september heeft uitgebracht.
Verder noem ik in dit kader het rapport «Coronascenario’s doordacht: Handreiking voor
noodzakelijke keuzes»41 dat de WRR begin september 2022 heeft uitgebracht. En daarnaast naast het eerste
ook het tweede rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de aanpak van de
Coronacrisis42. Deze en andere rapporten bevatten belangrijke inspiratie voor de uitwerking van
het beleidsprogramma en daarmee voor de versterkte pandemische paraatheid.
Ik zal uw Kamer jaarlijks informeren over de voortgang van het brede programma. Daarnaast
zal ik u actief informeren over relevante ontwikkelen en stappen op de verschillende
onderwerpen.
Een afschrift van deze brief heb ik ook aan de Voorzitter van de Eerste Kamer doen
toekomen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.J. Kuipers
Indieners
-
Indiener
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.