Brief regering : Toezeggingen gedaan tijdens het wetgevingsoverleg van 19 oktober 2022 over het wetsvoorstel toekomst pensioenen, toelichting op de derde nota van wijziging en appreciatie amendementen
36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Nr. 54 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 oktober 2022
Op 19 oktober jl. heb ik met uw Kamer een vervolg gegeven aan het wetgevingsoverleg
over het wetsvoorstel toekomst pensioenen (Kamerstuk 36 067)1. In deze brief ga ik in op enkele toezeggingen die ik heb gedaan. Ook kom ik in deze
brief terug op de onlangs verstuurde derde nota van wijziging (Kamerstuk 36 067, nr. 43).
Allereerst ga ik in deze brief in op het verzoek om op hoofdlijnen een overzicht te
geven van potentiële geschillen en instanties waartoe burgers zich met hun klacht
of geschil kunnen wenden. Daarna sta ik stil bij de praktische uitwerking van het
principe «geen premie, wel recht» en kom ik op verzoek van uw Kamer terug bij de gehanteerde
blootstelling aan zakelijke waarden in de transitieberekeningen van De Nederlandsche
Bank (DNB). Ook ga ik in op toezeggingen rond de handreiking evenwichtige transitie
en de referteperiode voor de berekening van het nabestaandenpensioen.
Daarnaast kom ik in deze brief ook terug op de onlangs verstuurde derde nota van wijziging,
specifiek met betrekking tot de artikelsgewijze toelichting bij artikel 61a van de
Pensioenwet.
Tot slot treft u bijgevoegd ook een schriftelijke appreciatie aan op de amendementen
die tot en met 28 oktober zijn ingediend.
Overzicht van klachten en geschillen
Op verzoek van enkele leden heb ik uw Kamer toegezegd om een overzicht op hoofdlijnen
te geven van potentiële geschillen op grond van het wetsvoorstel toekomst pensioenen,
inclusief een overzicht van instanties waartoe burgers zich met hun klacht of geschil
kunnen wenden.
Voordat ik nader in ga op bovengenoemd onderwerp, hecht ik eraan te benadrukken dat
het opstellen van een meer gedetailleerd overzicht pas mogelijk is nadat de parlementaire
behandeling van het wetsvoorstel en de bijbehorende lagere regelgeving is afgerond.
De kaders voor de interne klachtenprocedure en externe geschilleninstantie zijn vastgelegd
in het concept besluit toekomst pensioenen dat uw Kamer op 6 oktober jl. ter informatie
heeft ontvangen. Op grond van de wet- en regelgeving vindt het aanwijzen van de externe
geschilleninstantie plaats en wordt onder meer een reglement voor deze instantie vastgesteld.
Belangrijke aspecten als termijnen, kosten en de bindendheid van uitspraken zullen
daarin verder uitgewerkt worden.
Daarnaast is ook in de memorie van toelichting al opgemerkt dat de redenen voor en
onderbouwing van individuele vorderingen divers kunnen zijn.2 De onderstaande opsomming is om bovengenoemde redenen dan ook niet limitatief. De
verwachting is evenwel dat het in de meeste gevallen zal gaan om een nakomingsvordering
al dan niet gecombineerd met een vordering tot schadevergoeding.
1) Potentiële geschillen
Potentiële geschillen vallen naar verwachting uiteen in twee hoofdcategorieën.
a) Geschillen omtrent de wijziging van de pensioenovereenkomst.
– Geschil over binding aan de gewijzigde pensioenovereenkomst3:
o een wijziging van de pensioenovereenkomst anders dan met wederzijdse instemming (eenzijdig
wijzigingsbeding, gebondenheid aan cao, binding bpf-en) kunnen tot geschillen leiden.
Meer specifiek kan het gaan om:
o ontbreken wederzijdse instemming;
o ontbreken zwaarwegend belang van de werkgever;
o ontbreken instemming van de ondernemingsraad;
o ontbreken redelijk voorstel van de werkgever.
– Geschil over transitieplan. Hierbij kan het gaan om geschillen over:
o wel of geen verzoek tot invaren bij de pensioenuitvoerder;
o (berekening) transitie-effecten;
o adequate compensatie.
b) Geschillen omtrent het invaren en de uitvoering van de gewijzigde pensioenregeling
– Geschil over invaarbesluit pensioenfonds
o (voornemen tot) collectieve waardeoverdracht: onevenredig ongunstig;
o standaardinvaarpad: onevenwichtig nadeel;
o uitvoering van de collectieve waardeoverdracht;
o transitie-informatie (prognose en vastgestelde informatie);
o uitvoering van de compensatie in de vorm van extra pensioenaanspraken.
2) Instanties voor rechtsbescherming
De rechtsbescherming op grond van het wetsvoorstel kan als volgt schematisch worden
weergegeven:
In aanvulling op dit schematisch overzicht wordt nog het volgende opgemerkt.
o De definitie van geschil waarvoor de externe geschilleninstantie bevoegd zal zijn,
is opgenomen in het concept besluit toekomst pensioenen (voorgesteld artikel 14f).
Het gaat om een geschil over de uitvoering van de pensioenregeling, met inbegrip van
de uitvoering van de collectieve waardeoverdracht naar de gewijzigde pensioenregeling.
o Om een geschil aanhangig te maken bij de externe geschilleninstantie zal eerst de
interne klachtenprocedure bij een pensioenuitvoerder doorlopen moeten worden. Dat
geldt nu bijvoorbeeld ook al voor het aanhangig maken van een geschil bij het Klachteninstituut
Financiële Dienstverlening (Kifid).
o Na een bindend advies is er geen mogelijkheid tot hoger beroep van dat advies. Mocht
één van de betrokken partijen geen gevolg willen geven aan het bindend advies, dan
staat de gang naar de civiele rechter open voor de andere partij. Met het vonnis van
de rechter kan de partij de uitvoering van het bindend advies afdwingen (executoriale
titel). De rechter toetst daarbij marginaal.4
o Met betrekking tot de Ombudsman Pensioenen wordt opgemerkt dat deze op basis van de
huidige wetgeving alleen kan bemiddelen door middel van niet-bindend advies en niet
bevoegd is tot geschilbeslechting.
o Voor potentiële geschillen hierboven genoemd onder 1a) is de civiele rechter de aangewezen
partij (de kantonrechter) en kan het geschil niet aanhangig worden gemaakt bij de
geschilleninstantie
o Specifiek voor partijen die een pensioenovereenkomst sluiten (sociale partners of
werkgever) is er – als partijen er niet tijdig in lijken te slagen tot overeenstemming
te komen over het arbeidsvoorwaardelijk proces – de mogelijkheid om zich gezamenlijk
te wenden tot de Transitiecommissie voor bemiddeling of advisering.
o Voor potentiële geschillen hierboven genoemd onder 1b) is de externe geschilleninstantie
en/of de civiele rechter de aangewezen partij.
3) Voorlichting over mogelijkheden rechtsbescherming
Zoals toegezegd in reactie op het advies van de Raad voor de rechtspraak over het
conceptbesluit toekomst pensioenen, dat uw Kamer op 17 oktober jl. ontvangen heeft,
zal voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet een meer gedetailleerd overzicht
gemaakt worden. Daarbij zal de suggestie van de Raad om een stroomschema met de mogelijke
procedures en instanties voor rechtsbescherming te verstrekken, worden overgenomen.
Daarbij zal ook aandacht zijn voor de voor- en nadelen van de alternatieve geschillenbeslechting
ten opzichte van de civiele rechter (onder meer termijnen, kosten, het al dan niet
bindend zijn van uitspraken). De website onsnieuwepensioen.nl, waar informatie over
het nieuwe pensioenstelsel in begrijpelijke taal te vinden is, leent zich hier goed
voor. Informatie en toolkits voor professionals, zoals pensioenuitvoerders en werknemers-
en werkgeversorganisaties, zijn beschikbaar via werkenaanonspensioen.nl.
Geen premie, wel recht
Door het lid Maatoug (GroenLinks) werd gevraagd naar de uitwerking en praktische uitvoerbaarheid
van het principe «geen premie, wel recht» bij verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen
na inwerkingtreding van het wetsvoorstel toekomst pensioenen.
Het principe «geen premie, wel recht» houdt in dat een deelnemer bij een pensioenfonds
pensioenaanspraken en -rechten op basis van het pensioenreglement kan claimen, ook
als daar geen pensioenpremie voor afgedragen is, indien blijkt dat de persoon werkzaamheden
verrichtte die onder de reikwijdte van de verplichtstelling vielen. Het pensioenfonds
zal deze persoon alsnog aansluiten als deelnemer en de pensioenaanspraak of het pensioenrecht
(met terugwerkende kracht) conform het pensioenreglement registreren. Het pensioenfonds
heeft het recht de achterstallige pensioenpremie bij de (oud-) werkgever te innen.
Er zijn evenwel uitzonderingen denkbaar waarbij het principe «geen premie, wel recht»
niet geldt, bijvoorbeeld in situaties waarbij werkgever en werknemer opzettelijk geen
premie hebben afgedragen terwijl zij zich bewust waren van de verplichting om deel
te nemen in een bedrijfstakpensioenfonds.5
Deze werking van het principe «geen premie, wel recht» wijzigt niet onder de Wet toekomst
pensioenen. De premie inclusief het rendement zal dan worden geregistreerd als pensioenvermogen
ten behoeve van de deelnemer.
Zoals toegezegd heb ik gesproken met de Pensioenfederatie en enkele pensioenfondsen
die nu al een premieregeling uitvoeren om na te gaan hoe zij omgaan met dit principe.
Uit de gesprekken is mij duidelijk geworden dat deze pensioenfondsen ook nu al de
verschuldigde premie en het gemiste rendement in rekening brengen bij de werkgever.
In het pensioenreglement is opgenomen hoe rendementen over verschillende leeftijdscategorieën
wordt toegerekend. Als de werkgever geen mogelijkheden tot verhaal biedt, dan zullen
de kosten worden opgebracht door het collectief. Pensioenfondsen houden hiertoe een
toereikende operationele reserve aan om deze kosten uit te betalen. Pas als uiterste
middel mogen de pensioenvermogens van deelnemers hiervoor worden aangesproken.
Tijdens het wetgevingsoverleg kwam tevens de vraag aan de orde hoe pensioenfondsen
omgaan met dit principe wanneer er sprake is van (schijn)zelfstandigheid. Het gaat
dan om een persoon die in eerste instantie zelf heeft aangegeven een zelfstandige
te zijn. De rechter kan echter vaststellen dat deze persoon feitelijk een werknemer
is (geweest). Als deze werknemer onder de werkingssfeer valt van een verplichtgesteld
bedrijfstakpensioenfonds, dan komt het principe «geen premie, wel recht» aan de orde.
Er zijn dus eerst enkele tussenstappen nodig voordat er sprake kan zijn van het toekennen
van pensioenaanspraken en pensioenrechten met terugwerkende kracht. Dat verandert
niet met de Wet toekomst pensioenen.
Blootstelling zakelijke waarden
Op verzoek van het lid Omtzigt heb ik laten nagaan van welke blootstelling aan zakelijke
waarden is uitgegaan in de transitieberekeningen van DNB, die ik u eerder heb doen
toekomen.6 Het standaardfonds belegt in deze berekeningen voor 50% in zakelijke waarden. De
blootstelling voor de verschillende leeftijdscohorten varieert over tijd, afhankelijk
van de waarde van toekomstige opbouw en de waarde van het toekomstig vermogen. In
de berekeningen van DNB kan het overrendement voor geen enkele deelnemer lager zijn
dan –50%, waardoor de vermogens van jongeren niet negatief kunnen worden. De transitie-uitkomsten
zijn in lijn met een berekening met een maximale aandelenexposure van 150%.
Handreiking evenwichtige transitie
In reactie op vragen van het lid Maatoug (GL) rond compensatiemogelijkheden bij lage
dekkingsgraden, heb ik toegezegd om in de Handreiking evenwichtige transitie die mijn
ministerie in voorbereiding heeft, expliciet aandacht te besteden aan het vraagstuk
van adequate compensatie voor de afschaffing van de doorsneesystematiek, specifiek
in de situatie die door het lid Maatoug werd geschetst.
Mede op verzoek van ouderen- en jongerenorganisaties stelt mijn ministerie een Handreiking
evenwichtige transitie op. De handreiking wordt uitgewerkt samen met een brede groep
belanghebbenden: ouderen- en jongerenorganisaties, sociale partners en de pensioenfederatie.
Bij de uitwerking worden ook onafhankelijke experts geraadpleegd. Met de handreiking
wordt guidance geboden rond het invaren. Voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel toekomst
pensioenen zal ik de handreiking publiceren en met uw Kamer delen.
De wijze waarop adequate compensatie voor afschaffing van de doorsneesystematiek gegeven
wordt is een vraagstuk dat hoort bij de transitie en zal daarom expliciet onderdeel
zijn van de handreiking.
Referteperiode voor de berekening van het nabestaandenpensioen
Het uitgangspunt in het nieuwe stelsel is dat het nabestaandenpensioen bij overlijden
voor de pensioendatum gebaseerd wordt op het pensioengevend loon van de overleden
deelnemer. Naar aanleiding van vragen van de leden Ceder (CU), Stoffer (SGP) en Omtzigt
wordt, via het Besluit toekomst pensioenen, in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting
1965 toegevoegd dat het voor de berekening van de nabestaandenpensioenuitkering bij
overlijden voor de pensioendatum ook mogelijk is om uit te gaan van een referteperiode
van maximaal vijf jaar voor het vaststellen van de pensioengrondslag. Het is aan sociale
partners om te bepalen welke referteperiode passend wordt geacht in een specifieke
sector.
Derde nota van wijziging
In de derde nota van wijziging is in de artikelsgewijze toelichting bij de aanpassing
van artikel 61a Pensioenwet en artikel 73a Wvb een tekst opgenomen die niet overeenkomt
met de voorgestelde wijziging van dit artikel (Kamerstuk 36 067, nr. 43). Op grond van de derde nota van wijziging wordt in artikel 61a in het eerste lid
de tekst «het partnerpensioen op risicobasis op grond van artikel 55, vierde lid»
vervangen door «het nabestaandenpensioen op risicobasis op grond van artikel 55, vierde
lid». Het gaat dus slechts om het aanpassen van een verwijzing.
Uit de toelichting kan nu worden opgemaakt dat het ook de bedoeling zou zijn het mogelijk
te maken dat de gewezen deelnemer niet alleen kan kiezen voor vrijwillige voortzetting
van het partnerpensioen, maar ook voor vrijwillige voortzetting van (alleen) het wezenpensioen
of voor vrijwillige voortzetting van beide (dus het hele nabestaandenpensioen). Dat
is echter niet het geval.
Vrijwillige voortzetting van (ook) het wezenpensioen is in een eerder stadium wel
een optie geweest, die is besproken met pensioenuitvoerders. Er waren echter veel
uitvoeringstechnische vraagpunten bij het uitvoeren van een vrijwillige voortzetting
van het wezenpensioen. Uiteindelijk heb ik daarom besloten de vrijwillige voortzetting
van wezenpensioen op dit moment niet toe te voegen aan de derde nota van wijziging.
In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik reeds toegezegd te kijken naar de
mogelijkheden voor het uniformeren van het wezenbegrip. In dat kader zal ik ook onderzoeken
of er niet alsnog mogelijkheden te bedenken zijn voor de deelnemer om ook het wezenpensioen
vrijwillig voort te zetten. De pensioenuitvoerders en sociale partners zullen hierbij
worden betrokken.
Amendementen
Op verzoek van uw Kamer treft u bijgevoegd een overzicht aan waarin ik de reeds ingediende
amendementen schriftelijk apprecieer. Ik geef daar vervolgens ook een korte toelichting
bij.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Appreciatie op de reeds ingediende amendementen d.d. 28 oktober 2022
Amendement (Kamernummer)
Appreciatie
Toelichting
Amendement van het lid Stoffer over het delen van gegevens op verzoek van de deelnemer
(Kamerstuk 36 067, nr. 13)
Vervangen door Kamerstuk 36 067, nr. 24
n.v.t.
Amendement van het lid Palland over een uitkeringscollectief in de solidaire premieregeling
(Kamerstuk 36 067, nr. 16)
Vervangen door Kamerstuk 36 067, nr. 46
n.v.t.
Amendement van de leden Palland en Ceder over een jaarlijkse keuze voor voortzetting
risicodekking (Kamerstuk 36 067, nr. 17)
Vervangen door Kamerstuk 36 067, nr. 47
n.v.t.
Amendement van het lid Omtzigt over een goedkeuringsprocedure voor het invaren (Kamerstuk
36 067, nr. 18)
Ontraden
In dit amendement wordt aan het besluitvormingsproces rondom invaren toegevoegd om
het invaarbesluit voor te leggen aan (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden.
Er kleven diverse nadelen aan een vorm van collectieve inspraak als de besluitvorming
over de evenwichtigheid van de transitie al op andere tafels heeft plaatsgevonden.
Het voegt substantieel meer complexiteit toe aan de uitvoering van het invaarproces
bij pensioenfondsen, maar het neemt niet de mogelijke bezwaren weg waar de indiener
op wijst die bij een aantal deelnemers en pensioengerechtigden kunnen leven over dat
zij geen individueel bezwaar tegen het invaren kunnen maken.
Bovendien dient ook de vraag te worden gesteld of de uitkomst van een dergelijke raadpleging
inhoudelijk het beste resultaat voor de deelnemer oplevert.
Ten overvloede, het amendement is gemodelleerd naar de procedure bij internationale
collectieve waardeoverdrachten. Daar werd dit nodig geacht, omdat het pensioengeld
in dat geval naar het buitenland overgedragen zou worden – en daarmee buiten het zicht
van de Nederlandse toezichthouders zou verdwijnen. Dat is uiteraard niet het geval
bij invaren of een reguliere collectieve waardeoverdracht.
Amendement van het lid Omtzigt over het openstellen van beroep (Kamerstuk 36 067, nr. 19)
Ontraden
De Nederlandse Bank (DNB) toetst of een verbod op collectieve waardeoverdracht wordt
opgelegd op fondsniveau en niet op individuele basis. Het amendement wil dit aanpassen,
zodat individuen wel zelf een bezwaar bij DNB kunnen indienen. Dat is niet logisch
binnen het stelsel van collectieve besluitvorming. Het amendement werpt daarmee een
onnodige drempel op om collectief in te varen. Terwijl collectief invaren juist een
belangrijk middel is om de doelen uit het wetsvoorstel toekomst pensioenen te halen.
Amendement van het lid Omtzigt over een uitlooptermijn van ten minste zes maanden
(Kamerstuk 36 067, nr. 20)
Ontraden
Een wettelijke uitloopperiode van minimaal zes maanden is voor pensioenfondsen met
veel korte en wisselende dienstverbanden lastig uitvoerbaar. In het wetsvoorstel is
daarom een vaste uitloopperiode van drie maanden opgenomen. Hiermee is een balans
gevonden tussen het borgen van de positie van de deelnemer en uitvoerbaarheid. Een
ongeclausuleerde sectorale afwijking bovenop de wettelijke standaardtermijn, leidt
tot een onwenselijke verscheidenheid aan afspraken over de uitloopperiode.
Amendement van het lid Omtzigt over risicodekking in de Ziektewet en WIA (Kamerstuk
36 067, nr. 21)
Ontraden
In mijn brief van 17 oktober jl. is aangegeven dat het mogelijk is om wettelijk te
regelen dat de oude pensioenuitvoerder de risicodekking voor nabestaandenpensioen
standaard voortzet wanneer iemand een Ziektewetuitkering ontvangt. Als het amendement
alleen betrekking op dit onderdeel zou hebben gehad, kan ik het oordeel Kamer laten.
Echter, het deel dat betrekking heeft op de situatie dat iemand arbeidsongeschikt
raakt, moet ik ontraden. In de praktijk voorzien de meeste pensioenregelingen in premievrije
voortzetting bij arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat de arbeidsongeschikte werknemer
deelnemer blijft in de pensioenregeling en dus naast opbouw van ouderdomspensioen
ook verzekerd blijft voor nabestaandenpensioen.
Zonder nadere aanpassingen wordt dit amendement ontraden.
Amendement van het lid Omtzigt over het omzetten van ouderdomspensioen naar partnerpensioen
(Kamerstuk 36 067, nr. 22)
Ontraden
Sociale partners zijn vrij om in de pensioenregeling een nabestaandenpensioen aan
te bieden. Door het amendement wordt hier inbreuk op gemaakt. Het regelt immers dat
in pensioenregelingen waar er geen afspraken zijn voor nabestaandenpensioen het ouderdomspensioen
gebruikt wordt om alsnog een uitkering te doen bij overlijden van de deelnemer. Indirect
is er dan dus toch sprake van een nabestaandenpensioen.
Het tweede deel van het amendement wordt eveneens ontraden. De hoogte van de dekking
van het nabestaandenpensioen is maximaal 50%. Sociale partners staat het dus vrij
om een lager percentage te kiezen. Door het amendement wordt een «te laag» gekozen
nabestaandenpensioen niveau automatisch aangevuld tot 50% vanuit het ouderdomspensioen.
Ook dit gaat tegen de onderhandelingsvrijheid van sociale partners in. Het levert
daarnaast ook extra kosten op aangezien in de financiering van het ouderdomspensioen
hier geen rekening mee is gehouden Het leidt dus tot meer premie-inleg. Bij gesloten
pensioenfondsen kan dat niet, aangezien er geen inleg meer plaatsvindt.
Amendement van het lid Omtzigt over de maximale omvang van de reserves (Kamerstuk
36 067, nr. 23)
Ontraden
Dit amendement zorgt ervoor dat de kern van het wetsvoorstel – een meer persoonlijk
pensioenstelsel met behoud van sterke elementen uit het huidige stelsel – verloren
gaat. Met een maximum van 25% van de collectieve buffer kan deze zo groot worden dat
allerlei herverdelingseffecten kunnen ontstaan, waardoor de discussies over de verdeling
van het collectieve pensioenvermogen tussen generaties weer terugkeren. Deelnemers
kunnen er niet zeker van zijn dat er voldoende persoonlijk pensioenvermogen voor hen
wordt gereserveerd dat alleen ten goede zal komen aan hun eigen pensioen. Deelnemers
die duidelijkheid bieden, is nu juist één van de kerndoelstellingen van dit wetsvoorstel.
Amendement van het lid Stoffer c.s. ter vervanging van Kamerstuk 36 067, nr. 13 over het delen van gegevens op verzoek van de deelnemer (Kamerstuk 36 067, nr. 24)
Vervangen door Kamerstuk 36 067, nr. 25
n.v.t.
Nader gewijzigd amendement van het lid Stoffer c.s. ter vervanging van Kamerstuk 36 067, nr. 24 over het delen van gegevens op verzoek van de deelnemer (Kamerstuk 36 067, nr. 25)
Oordeel Kamer
Deze geautomatiseerde gegevensuitwisseling brengt een significante verandering met
zich mee. Pensioenfondsen leveren dan niet alleen gegevens aan MPO.nl aan, maar halen
die, op verzoek van de deelnemer, ook op.
Dit vereist zorgvuldige privacy-waarborgen. Er moet bijvoorbeeld goed geregeld worden
waarvoor de ontvangende uitvoerder de gegevens mag gebruiken en hoe lang de gegevens
bewaard mogen worden.
Indien dit amendement wordt aangenomen, dient dit bij AMvB geregeld te worden. De
Raad van State en de Autoriteit Persoonsgegevens zullen bij uitwerking van deze AMvB,
zoals gebruikelijk, geconsulteerd worden.
Amendement van het lid Stoffer over een permanente geschilleninstantie (Kamerstuk
36 067, nr. 31)
Oordeel Kamer
Er zijn geen principiële bezwaren tegen een permanente geschilleninstantie. Een permanente
geschilleninstantie kan immers een bestaande leemte in de rechtsbescherming vullen.
In het wetsvoorstel is in eerste instantie de focus gelegd op de transitie met een
tijdelijke geschilleninstantie tot 1 januari 2028, maar er zijn goede redenen om de
geschilleninstantie van meet af aan permanent te maken. De rechtsbescherming van deelnemers
en pensioengerechtigden staat daarbij voorop.
Amendement van het lid Den Haan over het geven van een beroepsrecht aan geledingen
vinnen het verantwoordingsorgaan (Kamerstuk 36 067, nr. 45)
Ontraden
Dit amendement beoogt om niet alleen het gehele verantwoordingsorgaan, maar ook geledingen
binnen het verantwoordingsorgaan een beroepsrecht te geven. Het verantwoordingsorgaan
beoordeelt of het pensioenfondsbestuur de verschillende belangen evenwichtig heeft
meegewogen en baseert zijn advies hierop. Door een beroepsrecht voor geledingen te
introduceren komt de focus te sterk op «het eigen belang» te liggen. Het amendement
leidt tot ongewenste verhoudingen binnen het verantwoordingsorgaan en kan daarmee
leiden tot onnodige juridische procedures. Ik ontraad daarom dit amendement.
Amendement van het lid Palland over een uitkeringscollectief in de solidaire premieregeling
(Kamersutk 36 067, nr. 46)
Oordeel Kamer
In de nota naar aanleiding van het nader verslag (Kamerstuk 36 067, nr. 11) bij het wetsvoorstel toekomst pensioenen is aangegeven dat in overleg met sociale
partners, de Pensioenfederatie en DNB een variant voor een collectieve uitkeringsfase
in de solidaire premieregeling is uitgewerkt, die voldoet aan zowel alle wettelijke
randvoorwaarden als aan de wensen van het veld. Een wettelijke aanpassing is hier
niet voor nodig. Het lijkt wel toegevoegde waarde te hebben om een wettelijke grondslag
te creëren, waarmee in de lagere regelgeving kan worden bevestigd dat een collectieve
uitkeringsfase binnen de solidaire premieovereenkomst – zoals technisch uitgewerkt
met bovengenoemde partijen – mag worden toegepast.
Amendement van de leden Palland, Ceder, Smals en Stoffer over een jaarlijkse keuze
voor voortzetting risicodekking (Kamerstuk 36 067, nr. 47)
Oordeel Kamer
In dit amendement wordt voorgesteld de default aan te passen van stopzetten bij geen
reactie van de deelnemer naar voortzetten van de risicodekking. Dit voorkomt schrijnende
gevallen bij nabestaanden van deelnemers. Bij het bepalen van een juiste default voor
de vrijwillige voortzetting van risicodekking is sprake van een dilemma:
• Enerzijds ontstaan mogelijk schrijnende situaties waarin de risicodekking onterecht
wordt beëindigd omdat de deelnemer niet op een brief van de pensioenuitvoerder heeft
gereageerd.
• En anderzijds, als we mogelijk schrijnende situaties willen voorkomen met een default,
ontstaat het risico op jarenlang onterecht blijven onttrekken van risicopremies aan
pensioenkapitaal en mogelijk dubbele / oververzekering voor partnerpensioen.
Schrijnende situaties moeten zo veel als mogelijk voorkomen worden. Het omdraaien
van de default – dus dit amendement – kan oordeel Kamer worden gegeven.
Ik wil daarbij wel nog de suggestie van het lid Nijboer opmerken. Hij stelt voor om
bijvoorbeeld na 3 of 5 jaar nog eens expliciet bevestiging aan de deelnemer te vragen
voor vrijwillige voortzetting.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen