Brief regering : Update lerarenstrategie primair en voortgezet onderwijs
27 923 Werken in het onderwijs
Nr. 446
BRIEF VAN DE MINISTERS VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN VAN ONDERWIJS, CULTUUR
EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 oktober 2022
Op 1 juli stuurden wij uw Kamer onze strategie voor de aanpak van de tekorten aan
onderwijspersoneel.1 De tekorten in het primair en voorgezet onderwijs zijn urgent. Alle registers open,
dat is nodig om de tekorten aan te pakken. We gaan door met wat werkt, breiden uit
waar nodig en durven ook met nieuwe ideeën door te pakken om het tekort te lijf te
gaan. Wij hebben aangekondigd dat onorthodoxe maatregelen nodig zijn in de aanpak
van de tekorten om verschil te kunnen maken en de taaiheid te doorbreken. We moeten
daarin als samenleving en politiek keuzes en afspraken maken hoe we de aanpak van
de tekorten te lijf gaan. Het liefst zouden we als maatschappij deze keuzes natuurlijk
niet hoeven te maken, maar de situatie dwingt de politiek en samenleving helaas om
dit wel te doen. Dat is onze plicht richting de kinderen.
Ter voorbereiding op de begrotingsbehandeling die gepland staat in de week van 21 november,
informeren wij uw Kamer over de reacties die we kregen op de lerarenstrategie voor
het primair en voortgezet onderwijs (po en vo). Ook geven we een update van de acties
die wij intussen in gang hebben gezet.
Voor het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is afgelopen periode gewerkt aan de werkagenda
mbo, waarin maatregelen en afspraken over docenten in het mbo staan opgenomen. Op
20 oktober heeft uw Kamer hierover een brief ontvangen.2
Wij kunnen ons voorstellen dat deze brief nog vragen kan opleveren, die we middels
bijvoorbeeld een schriftelijk overleg dan graag nog beantwoorden voor de begrotingsbehandeling.
Uw input tijdens de begrotingsbehandeling nemen we dan graag mee naar het lerarendebat
wat uw Kamer in december wil voeren. Voorafgaand daaraan zullen wij onze volledige
plannen met u delen.
Wat hebben we opgehaald
Via verschillende kanalen hebben we oproepen gedaan om mee te denken over de lerarenstrategie.
Het is een gezamenlijk vraagstuk van ons als samenleving: met elkaar pakken we de
tekorten aan.
We spreken met veel mensen uit het onderwijsveld over onze voorstellen en luisteren
naar de reacties en ideeën van leraren, schoolleiders, ouders, leerlingen, lerarenopleidingen,
besturen en betrokkenen om de school heen. Ook via de mail, livesessies op Instagram
en Facebook, reacties onder bericht op social media, krijgen wij veel reacties van
betrokken burgers. Via deze weg willen wij onze dank uitspreken voor alle reacties
en ideeën en blijven we mensen oproepen om mee te denken. Uit al deze input vallen
een aantal fundamentelere keuzes te destilleren, die wij via deze Kamerbrief graag
met u delen. Dit zijn niet de keuzes die wij nu maken, maar geeft een weerslag van
alle input. We hebben dit op een rij gezet zodat we ook de appreciatie van de Kamer
kunnen vragen op de verschillende te maken keuzes.
Dat de aanpak van de tekorten ingewikkelde vraagstukken en keuzes met zich meebrengt
in relatie tot onderwijskwaliteit, bevoegdheden en onderwijs, werd bevestigd in de
gesprekken en de reacties. Ook horen wij terug dat de ingezette maatregelen goed zijn,
maar dat het niet voldoende is. Dat sluit aan bij ons uitgangspunt in de brief om
door te gaan met dat wat werkt en daar ook nog een schep bovenop te doen. We moeten
komen tot slimmere combinaties met meer focus. Dus, welke maatregelen zijn het meest
effectief en wat is ervoor nodig om uit die maatregelen het meeste effect te halen.
Zo zien we dat partijen in steeds meer regio’s (schoolbesturen en lerarenopleidingen)
afspraken maken over het gezamenlijk werven, opleiden en begeleiden van zij-instromers.
Ook vraagt het soms moeilijke keuzes, die we uiteraard liever niet maken maar eerlijkheidshalve
nu al te lang niet hebben gemaakt. Wij delen in deze brief de kansen en zorgen met
bijbehorende voorbeelden die wij hebben gehoord en gaan hierover ook graag met uw
Kamer in gesprek.
Leraren als basis: kiezen voor kwaliteit?
Leraren zijn de belangrijkste schakel als het gaat om de kwaliteit van onderwijs.
Zij maken het verschil in de klas voor kinderen. In de werkbezoeken en in de gesprekken
die wij voeren laten leraren zien hoe zij het verschil maken. Door hoe zij aansluiten
bij wat kinderen nodig hebben, door nog een keer iets uit te leggen of op een andere
manier kinderen en jongeren uit te dagen het beste uit zichzelf te halen en, bij wijze
van spreken al in te grijpen voor een incident plaatsvindt.
Nu er een tekort aan leraren is, staat de samenleving en politiek, voor een ingewikkelde
keuze: houden we vast aan de kwaliteitseisen voor leraren zoals die nu gelden, of
moeten we het eenvoudiger maken om leraar te worden zodat er meer mensen leraar kunnen
worden. Ieder kind verdient elke dag een leerkracht voor de klas. Met een tekort kan
dit doel in de knel komen. Je komt dan voor de keuze te staan of je vast wil houden
aan de kwaliteitseisen van leraren of het eenvoudiger wil maken om leraar te worden.
Het kan effectief zijn om meer leraren op te leiden, bijvoorbeeld door de toegangseisen
van de lerarenopleidingen of het beroep te verlagen. Een aantal gesprekspartners ziet
kansen wat betreft de inzet van mbo-geschoolden. Zo is in de gesprekken voorgesteld
om mbo-geschoolden de mogelijkheid te bieden in te stromen via zij-instroom in het
beroep, waarvan één van de toelatingseisen nu een ho getuigschrift is. Of professionals
uit de beroepspraktijk met een mbo-opleiding in te zetten voor de praktijkgerichte
vakken.
Aan de andere kant is het cruciaal om de kwaliteit van het onderwijs en de status
van het beroep structureel hoog te houden, ook als dat op korte termijn betekent dat
we met tekorten te maken hebben. In de gesprekken die wij hebben gevoerd, is daar
steun voor. Van veel kanten hebben wij gehoord dat we niet moeten zwichten om onder
druk van de tekorten te schuiven in de eisen voor de opleiding en het beroep. Zorgen
zijn geuit over de mogelijke consequenties van het verlagen van de kwaliteitseisen.
Want, deze zijn een waarborg voor de kwaliteit van onderwijs. De lat moet hoog blijven,
zowel voor leraren als de kwaliteit van onderwijs, voor nu en ook voor de langere
termijn. Onderdeel van kwaliteit is volgens vele reacties ook het aanbieden van werk
in vaste banen, het betalen van het daadwerkelijk gewerkte aantal uren en het vervolgens
ook vergroten van het aantal gewerkte uren. In de gesprekken kwam terug dat dit alles
ook van bepalende waarde is voor de status van het beroep. Willen we in de volle omvang
voor kwaliteit kunnen kiezen, dan vereist dit dat we daar ook keuzes op kunnen afdwingen.
Meer ruimte in onderwijstijd?
Alle kinderen vijf dagen naar school. Dit is en blijft wat ons betreft de afspraak.
Als we dat willen, en, we willen niet sleutelen aan de toegangseisen tot de opleiding
en tot het beroep, dan betekent dit dat we, in ieder geval op korte termijn, ook andere
maatregelen nodig hebben. Zoals een van de gesprekspartners verwoordde: «er moet nog
innovatiever worden gekeken naar oplossingen voor tekorten». Een optie die uit de
gesprekken naar voren kwam, is om te kijken naar de onderwijstijd.
Een voorbeeld dat hierbij past is het platform «Andersom» dat is ontwikkeld door schoolbesturen
in de grote steden. Basisscholen kunnen hier externe professionals en ook leraren
vinden om een deel van de schooltijd te verzorgen en de werkdruk te verlichten. Een
ander voorbeeld is de optie om in het voortgezet onderwijs ruimte te bieden voor onderwijs
op afstand. Als de ene school wel een leraar natuurkunde heeft en de ander niet, dan
kan het een oplossing om een klas op afstand en onder begeleiding de les te laten
volgen.
Dat brengt ons bij een belangrijke keuze. Zijn we bereid om te accepteren dat niet
alle tijd op school door een bevoegde docent wordt ingevuld? En, zo ja, onder welke
voorwaarden zouden we dat willen doen? Hierbij kunnen we leren van de ervaringen in
de grote steden die in het po nu al de ruimte hebben om een dag in de week (22 uur
per maand) anders bevoegden in te zetten. Zij merken op dat de inzet van deze professionals
tot een verrijking van het onderwijs kan leiden omdat bijvoorbeeld musici, kunstenaars
en technici meer vaak vakkennis hebben dan de leraar. Deze verrijking komt ook de
ontwikkeling van kinderen ten goede. Daar hoort bij dat het hier om professionals
(in hun vak gaat). In verschillende steden wordt daarom nu gekeken welke scholing
deze mensen nodig hebben en op wat voor manier een andere tijdsindeling tot een minstens
even rijke schooldag voor kinderen kan leiden. Bevoegde docenten hebben daardoor wellicht
meer tijd om gerichter en daarmee ook beter les te geven en zichzelf verder te ontwikkelen.
Naast anders kijken naar onderwijstijd, kwam ook «meer flexibiliteit» geregeld terug
in de reacties. Uit onze gesprekken kwam naar voren dat veel leraren met een deeltijdbaan
meer willen werken, maar aangeven dat niet te kunnen. Bijvoorbeeld omdat zij eerst
hun eigen kinderen naar school moeten brengen. Of, zoals een van de leraren vertelde:
«Ik wil wel langer doorwerken, maar ook tegemoet komen aan de wens van mijn gepensioneerde
man om buiten het hoogseizoen op vakantie te gaan». Dit vraagt meer maatwerk aan leraren,
maar dit betekent voor scholen de uitdaging dat er onderscheid komt tussen werknemers.
Ook is niet altijd op dezelfde school formatie beschikbaar voor deze extra uren. Tegelijkertijd
zijn deze leraren niet altijd bereid om op een andere school les te geven. Dit leidt
tot een fundamentele keuze: zijn wij bereid dwingend te zijn in het bieden van maatwerk
en bovenschoolse mobiliteit van leraren?
Stevige en flexibele lerarenopleidingen
We hebben veel gehoord over de wens om te komen tot flexibelere opleidingen. Zoals
meer startmomenten, verkorte trajecten en beter rekening houden met wat mensen al
kunnen en kennen. Dit is vooral van belang voor volwassen met werkervaring waarbij
een opleiding die aansluit bij kennis en ervaring van belang is, maar ook voor studenten
die een gerelateerde mbo-vooropleiding hebben gedaan. En ook dat daar al veel gebeurt
naar tevredenheid van studenten, maar ook plekken waar er nog kritiek is.
De lerarenopleidingen werken hier ook aan, op basis van het bestuursakkoord flexibilisering
lerarenopleidingen uit 2020. Zij zitten midden in het proces om te komen tot betere
opleidingen op maat. Iedereen is in beweging, de ene opleiding is daar verder mee
dan de ander. We horen ook zorgen of flexibelere opleidingen kunnen leiden tot minder
kwaliteit. Daarbij blijft gezegd dat de eindtermen voor de lerarenopleidingen, ook
bij flexibelere opleidingen gelijk blijven. Lerarenopleidingen geven daarbij aan dat
zij graag alle doelgroepen gelijk willen bedienen. Zij willen graag meer wettelijke
ruimte om bijvoorbeeld ook in de voltijdopleiding te kunnen werken met leeruitkomsten.
Een wens die er met name bestaat bij lerarenopleidingen in het hbo.
De vraag is hoe ver we in het licht van de personeelstekorten in het onderwijs kunnen
en willen gaan met het bieden van extra wettelijke ruimte voor lerarenopleidingen
binnen het stelsel van hoger onderwijs. Dat kan immers ook risico’s met zich meebrengen
voor de kwaliteit en doelmatigheid van de rest van het hoger onderwijs. Dit geldt
bijvoorbeeld ten aanzien van het werken met leeruitkomsten voor voltijdopleidingen.
Een zelfde vraag doet zich voor bij het mogelijk maken van onvolledige opleidingen.
Aan dit experiment nam slechts één instelling met lerarenopleidingen deel. Deze opleidingen
worden gewaardeerd in het onderwijs, maar om deze opleiding blijvend mogelijk te maken
is een aanpassing nodig van het stelsel van hoger onderwijs die onvolledige opleidingen
breder mogelijk maakt, waarbij in de toekomst ook opleidingen mogelijk worden die
misschien minder gewenst zijn.
Meer centrale coördinatie op de lerarenopleidingen?
Met het bestuursakkoord flexibilisering lerarenopleidingen, hebben we afgesproken
dat de samenwerking tussen lerarenopleidingen hogescholen en universiteiten landelijk
en in de regio wordt versterkt. Dit heeft geresulteerd in regionale allianties van
opleidingen. Regio’s verschillen in hoe ver ze zijn in de uitwerking van deze samenwerking.
We zien sterke voorbeelden ontstaan, zoals bij de Noordelijke Educatieve alliantie,
waar bijvoorbeeld met een bovenregionaal assessmentcentrum wordt gewerkt voor zij-instromers.
Landelijk zijn er diverse initiatieven om de samenwerking tussen lerarenopleidingen
te versterken, zoals bij 10voordeleraar bij de hogescholen of de programma’s Alfa4All
en Bèta4All bij de universiteiten. Er wordt veel samengewerkt, maar vaak op alleen
onderdelen, parallel aan elkaar. De vraag die dit oproept is of er niet meer centrale
coördinatie op het curriculum, opleidingsaanbod, kennisontwikkeling en -verspreiding
van de lerarenopleidingen zou moeten zijn. Zijn we bereid lokale autonomie en flexibiliteit
op te geven voor meer landelijke afstemming en standaardisatie? Hiervoor valt ook
te leren van andere sectoren, bijvoorbeeld met de inzet van een sectorplan en kennisinstituut.
Daarbij moet er ook aandacht zijn voor de bekostiging van lerarenopleidingen. Nu kampen
veelal kleine lerarenopleidingen al met de nodige financiële en organisatorische uitdagingen.
Minder vrijblijvende samenwerking?
Uit onze gesprekken blijkt dat het voorstel om de (regionale) samenwerking tussen
scholen te versterken wordt gedeeld. Het samen optrekken als bestuurders, schoolleiders,
opleiders en werknemers vanuit de vraag wat de regionale onderwijsarbeidsmarkt nodig
heeft, levert meerwaarde. Geen onderlinge concurrentie, maar de krachten bundelen
voor een aantrekkelijk beroep. Of, zoals een vertegenwoordiger van een regio vertelde:
«De huidige krapte op de arbeidsmarkt betekent ook dat samenwerking in de regio nog
harder nodig is.».
Dat een regionale aanpak bijdraagt, blijkt ook uit recent evaluatieonderzoek van de
subsidieregeling Regionale aanpak personeelstekorten.3 De uitkomsten zijn overwegend positief. Het aantal regio’s waarin wordt samengewerkt
neemt toe en ook het aantal lerarenopleidingen, schoolbesturen en mbo-instellingen
dat deelneemt groeit. De regionale loketten die worden ingericht helpen geïnteresseerden
in werken in het onderwijs naar een school en een opleiding op maat. Er worden gezamenlijke
wervingsbijeenkomsten georganiseerd en wat zij kunnen doen om leraren te behouden
want: «Hoe tevredener een leraar voor de klas staat, hoe kleiner de kans dat ze iets
anders willen gaan doen». Uit eerder onderzoek bleek dat ook de samenwerking in de
partnerschappen Samen opleiden en professionaliseren tot positieve resultaten leidt.
Zijn we bereid om samenwerking in zowel regio’s als binnen de bij een schoolbestuur
aangesloten scholen op te leggen? Zijn we bereid te accepteren dat besturen een deel
hun autonomie moeten afstaan ten gunste van de collectieve verantwoordelijkheid voor
een regionale opgave en accepteren we dat daarmee ook geldstromen moeten worden verlegd.
Daarmee kunnen we verplicht tellen dat op regionaal niveau een mobiliteitscentrum/
vervangingspool wordt ingericht. Of dat, nog een stap verder leraren (ook) kunnen
solliciteren bij een regio in plaats van bij een school. Dit naar analogie van het
Duitse systeem, waarbij niet bij scholen maar per deelstaat wordt gesolliciteerd.
We gaan door en intensiveren wat goed gaat
Afgelopen periode hebben wij niet stil gezeten en zijn er veel stappen gezet. Sinds
de Kamerbrief op 1 juli jl. hebben wij maatregelen opgepakt, waarvan hieronder een
opsomming wordt gegeven.
We gaan door met en intensiveren de volgende activiteiten:
– We hebben het budget verhoogd voor de regeling voor het opleiden van onderwijsassistenten
en leraarondersteuners voor dit jaar en de regeling verlengd, zodat meer assistenten
en ondersteuners de opleiding kunnen volgen. Dit jaar zijn er maar liefst 793 aanvragen
ingediend.
– De gespecialiseerde pabo pilots (2020-2022) zijn geëvalueerd en de resultaten zenden
we hierbij toe aan uw Kamer. Als reactie op de evaluatie gaan het LOBO en de VH aan
de slag om de opbrengsten uit de evaluatie en pilots te borgen in een landelijk specialisatiemodel
dat onderdeel wordt van de kennisbasis voor alle pabo’s. Het plan is ambitieus en
dit specialisatiemodel zal een doorlopende leerlijn bevatten van de fase startbekwaam,
basisbekwaam naar de fase vakbekwaam. Op die manier wordt het pabo-curriculum niet
overladen, maar zullen we veel meer echte jonge- en oudere kind specialisten opgeleid
worden. Het onderwijs aan leerlingen wordt hier beter van. Uit eerder onderzoek blijkt
bovendien dat met extra profileringsmogelijkheden meer mensen zich aangetrokken voelen
tot de opleiding. Tot slot draagt het model bij aan het behoud van leraren doordat
hiermee duidelijkere carrièreperspectieven en loopbaanpaden ontstaan.
– Om beter zicht te krijgen op de actuele tekorten, wordt in november in het vo een
eerste meting gedaan in Rotterdam en Den Haag. Op basis van de resultaten wordt toegewerkt
naar een landelijke uitvraag van de actuele tekorten in het vo. In het po vindt in
oktober de jaarlijkse landelijke meting plaats. De resultaten van de landelijke meting
ontvangt uw Kamer in december.
We voegen de volgende activiteiten toe:
– Om het schoolleiderstekort in het po aan te pakken is de subsidieregeling instroom
schoolleiders po van buiten gepubliceerd. Po besturen kunnen op basis van de regeling
maximaal € 20.000 aanvragen voor het opleiden, begeleiden en studieverlof te bieden
aan schoolleiders van buiten het onderwijs.
– Voor het onderwijsondersteunend personeel in het vo maken we het, naar analogie van
de regeling in het po, mogelijk om met subsidie de opleiding tot leraar te kunnen
volgen. Besturen kunnen vanaf 2023 subsidie aanvragen voor opleiding en studieverlof
van ondersteunend personeel. We starten met 200 plekken. Uit onderzoek blijkt namelijk
dat er potentieel in deze groeiende doelgroep zit.4
– Vanaf 2023 versterken we het voortraject voor zij-instromers. Uit onderzoek blijkt
dat daar nog winst is te behalen. Door te investeren in het voortraject borgen we
dat potentiële zij-instromers een weloverwogen keuze maken en zorgen we dat deze stap
zo soepel mogelijk verloopt. Zo kunnen we de instroom van zij-instromers verhogen
en onnodige uitval van potentiële zij-instromers in het voortraject voorkomen.
– Met ingang van het nieuwe studiejaar 2022/2023 is het experiment toelating pabo van
start gegaan. Hiermee wordt studenten meer tijd gegund om aan de vooropleidingseisen
te voldoen. De eisen zelf wijzigen niet. Net als voor het experiment maken aspirant-studenten
voorafgaande aan de pabo de toelatingstoetsen voor de vakgebieden waarin zij nog niet
aan de toelatingseisen voldoen, dit is afhankelijk van hun vooropleiding en vakkenpakket.
Ongeacht of ze de toelatingstoetsen voldoende maken en dus aan alle toelatingseisen
voldoen, kunnen ze aan de opleiding beginnen om binnen het eerste studiejaar alsnog
aan de eisen te gaan voldoen. Mede dankzij de inzet van de betrokken hogescholen,
is dit experiment is in zeer korte tijd tot stand gekomen.
– De nieuwe universitaire lerarenopleiding Educatieve Master Primair Onderwijs is september
jl. van start gegaan bij de VU, UvA en Universiteit Leiden. Een mooi resultaat om
de instroom van academische leraren in het primair onderwijs te verhogen. Met de EMPO
kunnen we nieuwe doelgroepen aantrekken voor het onderwijs. Afgestudeerden zorgen
voor meer diversiteit binnen de schoolteams en voor een verbinding met het wetenschapsveld.
Tevens kunnen zij de nieuwste inzichten uit onderzoek vertalen naar de onderwijspraktijk.
Afsluitend
Met alles wat wij hebben opgehaald is voor ons de urgentie en de noodzaak om de aanpak
van de tekorten te versnellen en intensiveren nogmaals bevestigd. De ingezette maatregelen
zijn goed, horen wij terug, maar het is niet voldoende. We moeten komen tot een slimmere
aanpak komen met meer focus. We hebben de eerste stappen gezet, maar er is meer nodig.
In deze brief hebben wij uw Kamer op basis van alle input de daaruit te destilleren
»keuzes voorgelegd:
– Zijn we bereid om, als we de bevoegdheden en de toegang tot het beroep hoog willen
houden, ook te accepteren dat dit op korte termijn tot tot consequenties leidt (hogere
tekorten) die met andere (nood-)maatregelen moeten worden opgelost?
– Zijn we bereid om te accepteren dat niet alle tijd op school door een bevoegde docent
wordt ingevuld, mits we daarmee zowel de kwaliteit als de vijfdaagse schoolweek kunnen
blijven garanderen?
– Zijn wij bereid dwingend te zijn in het bieden van maatwerk en bovenschoolse mobiliteit
van leraren?
– Zijn we bereid lokale autonomie en flexibiliteit op te geven voor meer landelijke
afstemming en standaardisatie?
– Zijn we bereid om de (regionale) samenwerking af te dwingen en daarmee te accepten
dat schoolbesturen dat een deel van hun autonomie moeten opgeven ten gunste van de
collectieve verantwoordelijkheid voor een regionale opgave?
Daarbij hoort ook de vraag of we een definitieve systeemingreep willen en moeten doen
of dat het hier om keuzes gaat voor een bepaalde termijn, bedoeld om het acute vraagstuk
van nu aan te pakken.
Over deze keuzes gaan wij graag met uw Kamer in gesprek, als input voor de verdere
uitwerking van de intensivering van de aanpak. We kunnen ons voorstellen dat u vragen
heeft, die wij middels een schriftelijk overleg dan graag nog beantwoorden voor de
begrotingsbehandeling. Uw input tijdens de begrotingsbehandeling nemen we dan graag
mee naar het lerarendebat wat uw Kamer in december wil voeren. Daarbij zullen we ook
het rapport van de kwartiermaker betrekken, zoals u in de brief van 1 juli jl. is
toegezegd. Dat rapport verwachten wij eind november.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs -
Mede ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.