Brief regering : Opvolging toezeggingen en moties drugsbeleid
24 077 Drugbeleid
Nr. 503
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 oktober 2022
Drugs vormen één van de grootste verdienmodellen binnen de georganiseerde criminaliteit
in Nederland en drugscriminaliteit heeft grote ondermijnende effecten op onze maatschappij.
Om deze criminaliteit en de ondermijnende gevolgen ervan tegen te gaan, zet het kabinet
onder meer in op het terugdringen van de vraag naar en het aanbod van drugs. Afgelopen
voorjaar ging ik op 12 mei1 en 16 juni (Handelingen II 2021/22, nr. 93, item 5), samen met de Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS), met uw Kamer
in debat over het drugsbeleid van het kabinet. Op de onderwerpen drugsdumpingen en
needle spiking heb ik toegezegd uw Kamer nader te informeren. Met mijn brief over
needle spiking van 22 juni jl.2 en met deze brief doe ik deze toezegging gestand. Ook ga ik in deze brief, mede namens
de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), in op drugsdumpingen
en de regeling van daarmee samenhangende opruimkosten.
Verder informeer ik uw Kamer in deze brief over de opvolging van de motie Bikker en
Michon-Derkzen over productiemiddelen synthetische drugs3, ga ik in op de laatste ontwikkelingen omtrent needle spiking en op de motie Bikker-Slootweg
over een plan van aanpak tegen drugstoerisme4. Tot slot kom ik in het verlengde van de motie Sneller en van Nispen terug op de
toepassing van artikel 13b van de Opiumwet5.
Drugsdumpingen
Er is het afgelopen jaar veel aandacht geweest voor de problematiek omtrent drugsdumpingen,
zowel in de media als breed in de Kamer. De leden Beckerman, Michon-Derkzen en Slootweg
en Bikker hebben het kabinet middels een aantal moties6 opgeroepen een oplossing te vinden voor de opruimkosten van drugsafval die verder
gaat dan de huidige subsidieregeling. Ook de provincie Noord Brabant en de andere
betrokken bevoegde overheden bij de megadumpingen hebben het kabinet hiertoe opgeroepen.
Problematiek rondom drugsdumpingen
Bij de illegale productie van synthetische drugs wordt afval geproduceerd. Criminelen
laten dit afval achter langs de openbare weg of in natuurgebieden of lozen het, met
alle gevolgen van dien, direct in de bodem en het grondwater. Dumping van drugsafval
is een duidelijke manifestatie van de ondermijnende effecten van criminaliteit waar
ik mij tegen afzet. Het afval is schadelijk voor mens en milieu. Het is daarom van
belang dat het afval wordt opgeruimd. Omdat de vervuilers weglopen van deze verantwoordelijkheid
en de opruimkosten voor lagere overheden en particulieren hoog kunnen oplopen, springt
het Rijk al jarenlang bij.
De eerste financieringsregeling vanuit de rijksoverheid dateert uit 2015. Deze tijdelijke
cofinanciering via de provincies werd tussen 2015 en 2017 bekostigd vanuit de begroting
van IenW. Na een overgangsperiode trad in 2021 de huidige subsidieregeling tot en
met 2024 in werking.7 JenV stelt hiervoor jaarlijks 1 miljoen euro beschikbaar.8 Op basis van de (voorlopige) subsidieaanvragen voor 2021 en 2022 kan worden gesteld
dat deze regeling voor het merendeel van de gevallen voldoet. Voor een aantal gevallen,
waarbij sprake is van bodemverontreiniging, is de regeling ontoereikend.
Met betrekking tot het opruimen van het afval hanteert het kabinet een aantal principes.
Allereerst dat «de vervuiler betaalt». Het kabinet steunt dan ook initiatieven om
de kosten, bijvoorbeeld in gevallen van bodemverontreiniging bij drugslaboratoriums,
op de (mede)veroorzakers te verhalen. Bij drugsdumpingen zijn de daders echter vaak
moeilijk te achterhalen en bestaat het risico dat de kosten voor rekening komen van
onschuldige burgers. Een tweede uitgangspunt van dit kabinet is dat zij niet de dupe
mogen worden van de drugsafvalproblematiek. Ook lagere overheden worden voor financiële
uitdagingen geplaatst als zij worden geconfronteerd met drugsdumpingen. Zij kunnen
daarom een deel van hun kosten vergoed krijgen.
Verruiming subsidieregeling drugsdumpingen
In strikt juridische zin ligt er geen verantwoordelijkheid bij de rijksoverheid voor
het opruimen van drugsafval, maar er is ook geen andere partij of bestuurslaag die
de verantwoordelijkheid voor de maatschappelijke- en milieuschade van drugsdumpingen
volledig kan dragen. De Staatssecretaris van IenW en ik vinden het, net als uw Kamer,
onwenselijk als door een discussie over de kosten, een impasse zou ontstaan en onschuldige
burgers hieronder lijden. Verdere schade aan de bodem en vervuiling van het grondwater
kan worden beperkt als gedupeerden eerder zicht hebben op (ruimere) compensatie van
hun kosten en er tijdig met het saneren van de bodem en grondwater kan worden begonnen.
In gezamenlijkheid is daarom met het Interprovinciaal Overleg (IPO), uitvoeringsorganisatie
BIJ12, de provincie Noord-Brabant, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en
de Unie van Waterschappen gewerkt aan korte- en middellange termijn oplossingen.
Korte termijn: verruiming huidige regeling
De uitkomst van deze gesprekken is dat de huidige regeling vanaf het eerste kwartaal
van 2023 zal worden verruimd. Om dit mogelijk te maken passen de twaalf provincies
hun subsidieregelingen aan. Private partijen kunnen vanaf 2023, tot een maximumbedrag
van 200.000 euro, hun kosten voor het opruimen van het drugsafval en bodemherstel
volledig vergoed krijgen.
Decentrale overheden worden gedeeltelijk gecompenseerd. Bij projectkosten tot 50.000 euro
krijgen overheden 50% vergoed, eventuele kosten daarbovenop worden volledig vergoed
tot maximaal 200.000 euro. Dit betekent dat de financiële mogelijkheden van particulieren
en medeoverheden om drugsdumpingen snel aan te pakken, worden uitgebreid.
Met de betrokken partijen wordt bekeken hoe gedupeerden die in 2021 en 2022 hoge kosten
hadden en hiervoor het maximumbedrag van 25.000 euro vergoed kregen, met terugwerkende
kracht een extra aanvraag kunnen doen voor de resterende kosten. Om deze aanvragen
en de verruimde regeling te kunnen bekostigen, levert JenV bovenop de jaarlijkse bijdrage
een extra incidentele bijdrage van 1,5 miljoen euro. Ten slotte bekijken de provincies
hoe onderbesteding in de ene provincie makkelijker naar provincies met tekorten kunnen
vloeien, zodat de beschikbare middelen zo efficiënt en effectief mogelijk worden ingezet.
Korte termijn: maatwerk megadumpingen
Voor drie uitzonderlijke gevallen met grootschalige bodemschade en grondwaterverontreiniging
in Noord-Brabant, waarbij de kosten ook het plafond van de verruimde Regeling ruimschoots
overstijgen, geldt dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, in samenwerking
met betrokken partijen, de kosten van deze saneringen financiert. Er is voor deze
casussen geen subsidie aangevraagd. De geraamde (sanering)kosten en verspreidingsrisico’s
verbonden aan de verontreiniging in deze gevallen vragen namelijk om een oplossing
buiten de subsidieregeling om.
Middellange termijn: contouren Rijksregeling drugsafvalproblematiek vanaf 2025
In 2024 loopt de huidige subsidieregeling via de provincies af. Het is daarom de intentie
deze per 1 januari 2025 te vervangen door een nieuwe Rijksregeling. In deze nieuwe
regeling worden, naast de problematiek van kleinschalige drugsdumpingen, ook de problematiek
van grootschalige lozingen én de opruimkosten van ontmantelde drugslaboratoriums meegenomen.
Net als bij de huidige regeling gaat ook de toekomstige Rijksregeling uit van het
principe van cofinanciering met medeoverheden. De wijze waarop de kosten tussen Rijk
en overheden worden verdeeld, is nog onderwerp van gesprek. Ook wordt onderzocht welke
kennis en expertise9 op het gebied van bodemsanering beschikbaar kan worden gesteld. De gesprekken over
de Rijksregeling en het beschikbaar stellen van kennis en expertise worden de komende
tijd voortgezet. Uw Kamer wordt over de uitkomst geïnformeerd.
Uitvoering motie Bikker-Michon Derkzen over bezit productiemiddelen synthetische drugs
Bij het tweeminutendebat over Georganiseerde Criminaliteit van 8 juli 2021 (Handelingen
II 2020/21, nr. 99, item 52) hebben de leden Bikker en Michon-Derkzen een motie ingediend10, waarin wordt gevraagd om de mogelijkheden om bepaalde voorwerpen, die worden gebruikt
voor de productie van synthetische drugs, strafrechtelijk effectiever aan te pakken.
De motie richt zich op het strafrechtelijk aanpakken van pillenstempelmachines, (gemodificeerde)
ketels en centrifuges. Deze voorwerpen kunnen worden gebruikt voor de illegale productie
van drugs, maar hebben in de dagelijkse praktijk ook legale toepassingen. Een pillenstempelmachine
wordt gebruikt om een poeder of pasta in tabletvorm samen te persen, zodat tabletten
van uniforme grootte, vorm en gewicht worden gemaakt. Naast (legaal) gebruik in de
(bereidings)apotheek, kunnen deze machines bijv. ook gebruikt worden voor het maken
van hondensnoepjes.
Ketels hebben allerhande legale toepassingen in de chemie. Voor bepaalde chemische
processen, ook in de drugsproductie, zijn wel specifieke ketels nodig. Het kan zijn
dat bestaande ketels hiervoor gemodificeerd worden, maar soms worden ketels ook voor
een specifiek proces vervaardigd.
Centrifuges worden gebruikt om stoffen van elkaar te scheiden en zijn dus ook op veel
plekken waar met chemicaliën wordt gewerkt, te vinden.
Naast bovengenoemde voorwerpen worden in een gemiddeld drugslab veel huis-, tuin-
en keukenspullen aangetroffen, zoals blenders, zeven, labelprinters, spatels, jerrycans,
magnetrons, vriezers, vershoudfolie, afwasteiltjes en plastic diepvriesbakken. Deze
voorwerpen hebben we in onze verkenning naar aanleiding van de motie niet meegenomen,
omdat deze voorwerpen een nog bredere legale toepassing kennen dan de in de motie
genoemde voorwerpen.
Navraag bij de organisaties in de strafrechtketen11 die zich bezig houden met de opsporing en vervolging binnen de illegale drugsindustrie
leert dat zij de (bewijsvoering bij) vervolging voor drugsproductie op dit moment
niet beschouwen als een hindernis. Artikel 10a van de Opiumwet, waarin voorbereidingshandelingen
voor de productie van drugs verboden worden, biedt volgens hen voldoende mogelijkheden
voor vervolging.
In de motie wordt geopperd dat een omgekeerde bewijslast behulpzaam zou zijn, gezien
het specifieke doel dat voorwerpen zoals pillenstempelmachines, (gemodificeerde) ketels
en centrifuges zouden hebben voor de productie van drugs. De motie-indieners stellen
dat de bewijslast voor het Openbaar Ministerie nu hoog is, omdat dubbele opzet moet
worden bewezen: op de bestemming van het middel én op het misdrijf waarop de voorbereiding
ziet.
In meerdere gesprekken is verkend of omkering van de bewijslast inderdaad behulpzaam
zou zijn in de opsporing en vervolging. Uit die gesprekken blijkt dat omkering van
de bewijslast als niet-proportioneel wordt gezien. Als het zo zou zijn dat er een
helder onderscheid kan worden gemaakt tussen bezit voor illegale toepassingen en legale
toepassingen, alleen gebaseerd op het voorwerp, zou een omkering van de bewijslast
misschien denkbaar zijn. Alle genoemde voorwerpen hebben, zoals eerder beschreven,
echter ook een (brede) legale toepassing. Alleen bezit van één van deze voorwerpen
is daarmee niet genoeg voor vervolging.
Het omkeren van de bewijslast, waarbij een gebruiker van het voorwerp moet aantonen
dat het voorwerp niet voor illegale doeleinden wordt gebruikt, zou daarmee niet proportioneel zijn voor
bonafide gebruikers. Het probleem is namelijk dat bonafide gebruikers waarschijnlijk
wel zouden kunnen aantonen dat zij het voorwerp voor legale doeleinden gebruiken,
maar niet onomstotelijk kunnen aantonen dat ze het niet (ook) gebruiken voor illegale doeleinden.
Een aanpak zoals bij het precursorenverbod, waarbij (grond)stoffen voor de productie
van drugs die geen bekende legale toepassing hebben worden verboden, is in dit geval niet mogelijk.
Het gaat daar om stoffen die alleen kunnen worden gebruikt voor de productie van illegale drugs. Van de genoemde voorwerpen
zijn echter (meerdere) legale toepassingen bekend die niet zo helder te omlijnen zijn.
In de gesprekken is ook verkend of een omgekeerde bewijslast behulpzaam zou zijn indien
naast een van de genoemde voorwerpen ook grondstoffen voor drugs of drugsproducten
worden aangetroffen. Daarbij is geconstateerd dat dit geen wezenlijk verschil zou
maken in de opsporing en vervolging. Immers, bij het aantreffen van een voorwerp in
combinatie met bepaalde chemicaliën of eindproducten (namelijk drugs) wordt vervolging
op basis van 10a Opiumwet al snel logischer. Daarnaast kan de Douane als zij de invoer
van dergelijke goederen signaleren en er een redelijk vermoeden is van een strafbaar
feit, het Openbaar Ministerie informeren.
Al met al constateren partners in de strafrechtketen dat de huidige wetgeving voldoende
basis biedt om drugsproductie strafrechtelijk aan te pakken. Zij waarderen de inzet
van de Kamer om het instrumentarium te versterken en verbreden en mede namens hen
wil ik de Kamerleden danken voor het meedenken hierover.
Needle Spiking
In de eerste helft van 2022 is er veel media aandacht geweest voor het fenomeen needle
spiking en op 24 mei jl. heeft het lid Michon-Derkzen mondelinge vragen gesteld over
deze problematiek (Handelingen II 2021/22, nr. 83, item 2). Ik heb uw Kamer op 22 juni jl. in een brief12 geïnformeerd over de stand van zaken rondom dit fenomeen. De brief bevatte een toezegging
om mij in te spannen om een beter beeld te krijgen van de aard en omvang van needle
spiking. Met deze brief doe ik deze toezegging gestand.
Bij de inventarisatie zijn alle partijen uit het voorjaar opnieuw bevraagd. De politie
heeft in haar systemen gezocht naar gevallen van needle spiking. Sinds juni zijn er
in de systemen enkele tientallen gevallen aangetroffen, waarbij er iemand onwel is
geworden in bijvoorbeeld een café of discotheek en daarna een verdachte (prik)plek
vindt op het lichaam, of al eerder een stekende pijn heeft gevoeld. Omdat mensen zich
om uiteenlopende redenen niet altijd melden bij de politie, kan het werkelijke aantal
casussen mogelijk hoger liggen. In de meeste van de gemelde gevallen is er geen (of
niet op tijd) bloed- of urineonderzoek verricht om aan te tonen dat er drugs in het
lichaam aanwezig zouden zijn, of volgde hier een negatieve uitslag op. Ziekenhuizen
houden zich in principe niet bezig met het verzamelen van bewijslast en als een test
niet nodig is voor een medische behandeling, doen ze dat dus niet.
Bij slechts één geval is er hard bewijs voor needle spiking aangetroffen en was er
een verdachte in beeld. Een 31-jarige man uit Georgië zonder vaste woon- of verblijfplaats
is recent veroordeeld tot vijf maanden celstraf voor «needle spiking» op een festival
in Den Haag op 18 juni 2022. De rechter acht bewezen dat de man een vrouw heeft gestoken
met een injectienaald waarop sporen van heroïne en cocaïne werden aangetroffen.
Sinds de vorige uitvraag is het Nationale Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC)
nog twee keer geraadpleegd over mogelijke incidenten van needle spiking. Dit brengt
het totaal op 8 meldingen bij het NVIC. Het NVIC raadt zorgverleners bij elke melding
van een (mogelijke) needle spiking casus aan om een algemene toxscreening te verrichten
en de uitslagen te melden bij het Centrum. Het is hierbij van belang om op te merken
dat medische hulp altijd voorrang heeft en het aan de behandeld arts is om deze afweging
te maken. Het is bij de gedane meldingen onbekend of er een toxscreening heeft plaatsgevonden
en zo ja, wat daar de uitslag van was. Andere oorzaken voor de symptomen (toename
hartslag en bloeddruk, draaiduizeligheid e.d.) zijn daarom niet uit te sluiten.
Gezien bovenstaande lijkt het aantal gevallen van needle spiking beperkt en incidenteel.
De alertheid bij politie en het NVIC is, mede dankzij de aandacht die hier voor de
zomer voor is gevraagd, hoog. Daarom zie ik op dit moment geen noodzaak om verdere
stappen te nemen. Uiteraard probeer ik, samen met de genoemde organisaties, wel zicht
te houden op het fenomeen.
Voortgang motie Bikker-Slootweg over plan van aanpak tegen drugstoerisme
Tijdens het tweeminutendebat drugsbeleid van 16 juni jl. verzochten de leden Bikker
en Slootweg13 een brief waarin het kabinet aangeeft op welke wijze zij voornemens is de aangenomen
motie over het tegengaan van drugstoerisme uit te voeren.
De desbetreffende motie verzoekt de regering om samen met relevante gemeenten, de
toerismebranche en de luchtvaartbranche tot een plan van aanpak te komen om drugstoerisme
in Nederland tegen te gaan. Inmiddels zijn de eerste stappen gezet om een plan van
aanpak op te stellen. De afgelopen periode zijn er verkennende overleggen geweest
met de VNG, Amsterdam en enkele grensgemeenten. Ook in de komende periode staan gesprekken
gepland. Doel van de gesprekken is om te inventariseren welke problemen met drugstoerisme
de gemeenten ervaren, welke instrumenten zij tot hun beschikking hebben om hier iets
aan te doen en wat er nog mist. Tevens wordt overleg gevoerd met de toerisme- en luchtvaartbranche,
zoals de motie oproept te doen. Met deze input wordt een plan van aanpak opgesteld.
Het streven is dit plan van aanpak in het eerste kwartaal van 2023 aan uw Kamer aan
te bieden.
Artikel 13b Opiumwet
De leden Sneller (D66) en Van Nispen (SP) hebben tijdens het tweeminutendebat over
artikel 13b Opiumwet op 8 februari jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 47, item 24) een motie ingediend, waarin wordt verzocht om op korte termijn samen met gemeenten
en woningbouwcorporaties een plan van aanpak op te stellen hoe de gevolgen van de
Wet Damocles adequaat kunnen worden gemonitord. Daarnaast is verzocht om een jaar
na toezending van het plan te rapporteren over de monitor.14 Ik ben over de uitvoering van deze motie in gesprek gegaan met enkele gemeenten,
de VNG en de vereniging voor woningbouwcorporaties, maar het is erg complex gebleken
om tot een plan van aanpak te komen. Daarom is het WODC nu gevraagd een verkennend
onderzoek te doen naar de mogelijkheden om de gevolgen van de Wet Damocles te kunnen
monitoren. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal een plan van aanpak worden
opgesteld. Ik streef ernaar dit plan van aanpak in het voorjaar van 2023 aan uw Kamer
te sturen.
Tevens wil ik u graag informeren over wijzigingen die recent zijn doorgevoerd in enkele
producten van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) ter bevordering
van een meer proportionele inzet van artikel 13b Opiumwet. De wijzigingen vloeien
voort uit het WODC-onderzoek naar de toepassing van artikel 13b Opiumwet en de beleidsreactie
daarop die uw Kamer eerder heeft ontvangen.15 Zo heeft het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) recent een
clickable pdf opgemaakt van het beoordelingskader van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
van State. Dit zal ertoe bijdragen dat burgemeesters beter kunnen afwegen of de toepassing
van artikel 13b Opiumwet rechtmatig en evenredig is. Bovendien is het stappenplan
dat het CCV eerder al beschikbaar stelde aangepast.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yeşilgöz-Zegerius
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid