Brief regering : Actuele ontwikkelingen op het terrein van gewasbescherming
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 584 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 oktober 2022
Er is op 20 oktober a.s. een commissiedebat gewasbeschermingsmiddelen gepland. Ik
stuur uw Kamer hierbij enkele actuele ontwikkelingen op het terrein van gewasbescherming.
Bijenrichtsnoer
Op 5 oktober 2022 heeft een Europese workshop plaatsgevonden over het bijenrichtsnoer
waar ik uw Kamer vooraf over heb geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 581). Tijdens deze workshop hebben lidstaten, telerorganisaties, industrie en NGO’s hun
visie en commentaar op het bijenrichtsnoer gepresenteerd. EFSA zal deze nu, samen
met de 1.500 binnengekomen commentaren op de publieke consultatie, verwerken en het
bijenrichtsnoer naar verwachting in het voorjaar 2023 afronden. Vanuit Nederland heeft
het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb)
technisch commentaar op de publieke consultatie geleverd en inmiddels op zijn website
gepubliceerd1. De Europese Commissie zal het bijenrichtsnoer na oplevering door EFSA ter besluitvorming
voorleggen aan de lidstaten. Hierover zal ik uw Kamer vooraf informeren.
Voorstel verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
Op 11 en 12 oktober jl. heeft de tweede bespreking plaatsgevonden in de Raadswerkgroep
over het voorstel voor een verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen.
Onderwerp van gesprek waren de definitie en voorschriften voor «gevoelige gebieden»
en nationale actieplannen.
Voorafgaand aan de bespreking van bovengenoemde onderwerpen, gaf het Tsjechische voorzitterschap
aan dat de ideeën en voorstellen van lidstaten over de berekeningsmethodiek voor de
reductiedoelen die in twee technische overleggen zijn gepresenteerd, dermate uiteenlopen
dat een compromisvoorstel niet mogelijk is. Mogelijk moet deze kwestie op ministerieel
niveau worden beslecht in de Landbouw- en Visserijraad. Nederland heeft gewezen op
het parlementair proces in Nederland en aangegeven dat Nederland van mening is dat
in de berekeningsmethodiek meer rekening moet worden gehouden met toxiciteitsverschillen
tussen individuele werkzame stoffen, al dan niet in combinatie met een apart reductiedoel
voor de groep 2 werkzame stoffen, in lijn met de moties van de leden Vestering en
Tjeerd de Groot, van de leden Thijssen en Bromet en van het lid Boswijk c.s. (Kamerstuk
22 112, nrs. 3499, 3507, 3511). Tevens is aandacht gevraagd voor het weer opnemen van een verwijzing naar het voorzorgsbeginsel
in hoofdstuk 1 van de voorgestelde verordening, in lijn met de motie van het lid Tjeerd
de Groot (Kamerstuk 22 112, nr. 3501).
In gevoelige gebieden moet volgens het voorstel een algeheel gebruiksverbod gaan gelden
voor gewasbeschermingsmiddelen. Het betreft gebieden die veel gebruikt worden door
het publiek en kwetsbare personen (publieke ruimten, bebouwd terrein, schoolpleinen,
sportparken etc.) en gebieden die zijn aangewezen voor de bescherming van water en
natuur. Uitzonderingen op het gebruiksverbod zijn alleen mogelijk voor de bestrijding
van quarantaine organismen en invasieve exoten.
De definitie van gevoelige gebieden in het voorstel riep veel vragen op bij de lidstaten.
Tijdens het overleg kwam naar voren dat de huidige definitie ertoe leidt dat in een
aantal landen, waaronder Nederland, bijna het gehele landoppervlak als gevoelig gebied
kan worden aangemerkt. Bijvoorbeeld omdat nitraatgevoelige gebieden ook onder de definitie
vallen. De Europese Commissie heeft de lidstaten uitgenodigd om met schriftelijke
voorstellen te komen. De definiëring van gevoelige gebieden en een gebruiksverbod
in die gebieden sluit niet goed aan bij het Nederlands beleid met een onderscheid
in professioneel gebruik binnen en buiten de landbouw. Nederland heeft die situatie
toegelicht. Met betrekking tot de voorgestelde bufferzone tussen landbouwpercelen
en gevoelige gebieden heeft Nederland gewezen op recent gemaakte afspraken in kader
van het nieuwe GLB/NSP en de (derogatiebeschikking) Nitraatrichtlijn over bufferstroken,
waarbij Nederland wil aansluiten.
De meeste lidstaten gaven aan dat het beperken van uitzonderingen op het gebruiksverbod
voor alleen quarantaine organismen en invasieve exoten feitelijk betekent dat er geen
enkele vorm van landbouw in gevoelige gebieden mogelijk is.
Bij de bespreking van de artikelen in het voorstel over Nationale Actieplannen werd
door alle lidstaten aangegeven dat de uitvoeringslasten voor de overheden te groot
worden en dat onvoldoende onderbouwd is waarom actieplannen om de drie jaar moeten
worden geëvalueerd en zo nodig herzien en waarom er elk jaar uitgebreid gerapporteerd
moeten worden. Deze uitvoeringslasten gaan ten koste van de inzet om de reductiedoelen
te realiseren. Nederland heeft aandacht gevraagd voor het beschikbaar komen van alternatieven
en lidstaten opgeroepen daar in hun actieplannen aandacht aan te besteden. Nederland
heeft tevens de Europese Commissie opgeroepen om ook een actieplan te maken met ambities
en doelen om de beschikbaarheid van alternatieven te vergroten. De inbreng op deze
twee punten is in lijn met de moties van het lid Van Campen c.s. en van het lid Boswijk
c.s. (Kamerstuk 22 112, nrs. 3506 en 3512) en de gewijzigde motie van het lid Van Campen c.s. (Kamerstuk 22 112, nr. 3516).
Tenslotte is tijdens het overleg ook gesproken over een aanvullende effectbeoordeling
(impact assessment) door de Europese Commissie aangezien bij de Landbouw- en Visserijraad
op 26 september jl. bleek dat een meerderheid van lidstaten (15 lidstaten) een verzoek
daartoe heeft ondersteund. Het Tsjechisch voorzitterschap onderzoekt nu de mogelijkheden
om een formeel verzoek op te stellen en dat aan te bieden aan de Europese Commissie.
Een aanvullende effectbeoordeling zal het verloop van de besprekingen beïnvloeden
en waarschijnlijk vertragen.
De volgende bespreking is gepland op 3 november a.s. Waarschijnlijk zal het voorzitterschap
doorgaan met de artikelsgewijze behandeling van het voorstel. Meestal wordt één tot
twee werkdagen voor de bespreking de definitieve agenda bekend gemaakt.
Zoals blijkt uit het voorgaande verslag zijn twee van de zeven aspecten die zijn genoemd
in het informatieverzoek van de Tweede Kamer (2022D39627) aan bod gekomen in de Raadswerkgroepbespreking (berekeningsmethodiek, impact verbodsbepalingen).
De overige aspecten zijn niet aan bod gekomen maar vier ervan hebben wel een relatie
met de gedeelde informatie over een mogelijk aanvullende effectbeoordeling (financiële
gevolgen en administratieve lasten voor professionele gebruikers en sector, gevolgen
voor de internationale handel, relatie met voedselprijzen).
Glyfosaat
Uw Kamer heeft voor het zomerreces een (juridische) analyse van mijn ambtsvoorganger
ontvangen over de aangenomen moties van het lid Tjeerd de Groot met daarin het verzoek
om toepassingen van glyfosaathoudende middelen buiten geïntegreerde gewasbescherming
te verbieden en dan met name de toepassingen resetten van grasland, vooroogsttoepassingen
en kalenderspuiten (Kamerstuk 27 858, nrs. 426 en 463). Het Ctgb heeft bepaalde volvelds vooroogsttoepassingen inmiddels verboden en van
kalenderspuiten is geen sprake (Kamerstuk 27 858, nr. 573). Blijft over het verzoek over de toepassing resetten van grasland. Hierover is uw
Kamer het volgende gemeld. Voor het toepassen van glyfosaathoudende middelen heb ik
afspraken gemaakt met de sector over een «nee-tenzij» beleid. Dit betekent dat glyfosaathoudende
middelen alleen worden toegepast, nadat een stappenplan van geïntegreerde gewasbescherming
is doorlopen.
In de analyse stond ook dat het doodspuiten van grasland, groenbemesters en vanggewassen
met glyfosaathoudende middelen toelaatbaar is volgens Verordening (EG) nr. 1107/2009.
Het is vervolgens aan het Ctgb om een wetenschappelijke risicobeoordeling uit te voeren
na een aanvraag van een toelatinghouder om te bepalen of zo’n toepassing aan de wettelijke
vereisten voldoet en daadwerkelijk kan worden toegelaten. Het Ctgb is hiervoor in
Nederland de bevoegde autoriteit. Er zijn volgens het Ctgb op dit moment geen nieuwe
wetenschappelijk inzichten die ingrijpen in toepassing van het resetten van grasland
rechtvaardigen.
Deze brief ging ook in op de mogelijkheden van Richtlijn 2009/128/EG over beperking
van glyfosaat voor het resetten van grasland. Hiervoor zijn mogelijkheden maar er
geldt dat er sprake moet zijn van het voldoen aan de criteria gelijkheid, geschiktheid
en evenredigheid op basis van een (wetenschappelijke) onderbouwing. De getrokken conclusie
is dat hier op dit moment geen sprake van is en er is al met al geconcludeerd dat
dit deel van de motie van het lid Tjeerd de Groot over het resetten van grasland juridisch
niet uit te voeren is. Het toch invoeren van zo’n verbod zou aangevochten kunnen worden
bij de rechter. De juridische redeneerlijn in deze brief is bevestigd door de Landsadvocaat
(Kamerstuk 27 858, nr. 576).
In opdracht van uw Kamer is onlangs een tweede advies uitgebracht over de mogelijkheden
voor een verbod van toepassingen van glyfosaathoudende middelen door dr. Schebesta.
Aanleiding hiervoor waren de hierboven genoemde Kamerstukken. In dit advies is ingegaan
op de verhouding tussen de Europese en de nationale bevoegdheden ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen,
waarbij de beslissingsbevoegdheid over de goedkeuring van werkzame stoffen op het
niveau van de Europese Unie is belegd en de beslissingsbevoegdheid over toelating
van gewasbeschermingsmiddelen op het niveau van de lidstaten. De conclusie van het
advies van dr. Schebesta is dat zowel de Europese als de nationale wet- en regelgeving
een kader biedt om het gebruik van glyfosaathoudende middelen niet meer toe te staan
of er beperkingen aan te verbinden. Daarbij is er door dr. Schebesta op gewezen dat
het advies ingaat op de vraag of de motie juridisch kan worden gerealiseerd, maar
niet de vraag beantwoordt of dit wenselijk, doeltreffend of noodzakelijk is.
Reactie op advies van dr. Schebesta aan uw Kamer
Ik deel de conclusie van dr. Schebesta dat zowel de Europese als nationale wet- en
regelgeving voor gewasbeschermingsmiddelen voorziet in de mogelijkheid om het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen in bepaalde situaties te verbieden. Om een dergelijk
verbod ook daadwerkelijk te kunnen realiseren is, zoals ook gemeld in het advies dr.
Schebesta, het noodzakelijk dat dit voldoende (wetenschappelijk) is onderbouwd en
dit noodzakelijk, geschikt en evenredig is. Er zijn volgens het Ctgb geen nieuwe wetenschappelijke
inzichten om toepassingen te verbieden van glyfosaathoudende middelen om grasland,
groenbemesters en vanggewassen dood te spuiten.
Verordening (EG) 1107/2009 regelt het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen
op basis van Europees geharmoniseerde wetenschappelijke data en risicobeoordelingen.
Ik denk dat het belangrijk is om vertrouwen te hebben in deze aanpak en in de instituties
die deze aanpak dagelijks uitvoeren. Dit neemt echter niet weg, dat ik de zorgen in
uw Kamer over de werkzame stof glyfosaat heb gehoord.
Vooruitblik
Ik hecht eraan dat bij de (her)beoordeling van een werkzame stof alle wetenschappelijke
inzichten mee worden gewogen, ook inzichten die tot een andere conclusie komen. Op
basis hiervan kan de afweging worden gemaakt over het al dan niet (hernieuwd) goedkeuren
van een werkzame stof op het niveau van de Europese Unie.
Ik ga ervoor het gebruik van glyfosaathoudende middelen in NL sterk te verminderen
voor toepassingen zoals genoemd in motie De Groot. Hiervoor maak ik afspraken met
de sector, waarbij ik verken hoe ik alternatieven kan stimuleren en waar ik kan te
verplichten. Ik ga hier graag met de Kamer over in gesprek.
Het gaat me natuurlijk niet alleen om het verminderen van de behoefte aan glyfosaathoudende
middelen in de agrarische sector, maar ook aan de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen
in het algemeen. Om kwalitatief hoogwaardige en gezonde producten te telen hebben
agrarische ondernemers in Nederland een zo breed mogelijke gereedschapskist nodig.
Die gereedschapskist bestaat allereerst uit preventieve maatregelen, zoals weerbare
gewassen en goede bodemkwaliteit, vervolgens uit niet-chemische maatregelen, zoals
het gebruik van biologische bestrijders, mechanische bestrijding, en tenslotte uit
chemische (laag-risico, waar mogelijk) maatregelen om ziekten, plagen en onkruiden
nu en in de toekomst zo veel mogelijk te kunnen voorkomen. Daar waar nodig moet adequate
bestrijding mogelijk zijn, zodat gewassen kunnen worden beschermd.
Daarom zet ik mij in voor het goed vullen van deze gereedschapskist, zodat een agrarische
ondernemer aantoonbaar en controleerbaar geïntegreerde gewasbescherming kan toepassen.
Geïntegreerde gewasbescherming is wat elke agrarische ondernemer moet gaan doen. Dit
is in lijn met de moties van het lid Van Campen c.s. en van het lid Boswijk c.s. (Kamerstuk
22 112, nrs. 3506, 3512 en 3516).
Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030
De sector is recent geïnformeerd, dat het ingediende projectvoorstel om te komen tot
een werkbaar alternatief voor het gebruik van neonicotinoïden door bietentelers is
goedgekeurd en dat het Ministerie van LNV 50% co-financiert. Het leek me goed om uw
Kamer hierover te informeren in het licht van de aangenomen motie van het lid Van
Campen c.s. die de regering verzoekt in gesprek met de sector te komen tot een werkbaar
alternatief voor het gebruik van neonicotinoïden door bietentelers, en de Kamer daarover
zo spoedig mogelijk te informeren (Kamerstuk 27 858, nr. 547).
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit