Brief regering : Inventarisatie energiekosten (semi-)collectieve sector VWS-terrein
36 200 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2023
Nr. 32
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VOOR LANGDURIGE ZORG
EN SPORT EN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 oktober 2022
Naar aanleiding van uw brieven met een verzoek om te reageren op de brief NSWZ «code
rood voor zwemlessen in Nederland» en een inventarisatie van door de energiecrisis
te verwachten problemen in verpleeghuizen, ontvangt u voor de begrotingsbehandeling
van het Ministerie van VWS een stand van zaken met betrekking tot hoge energiekosten
in de (semi-)collectieve sector binnen het VWS-brede domein. Hierin worden eveneens
de antwoorden op de gestelde vragen in de desbetreffende brieven meegenomen.
De hoge energieprijzen leiden, begrijpelijkerwijs, tot veel zorgen in de samenleving
en in uw Kamer. Ook vanuit het VWS-brede domein ontvangen wij signalen dat de zorgen
toenemen. We hebben oog voor de zorgen bij zorg- en sportinstellingen, evenals bij
mensen thuis die gebruik maken van zorg en ondersteuning en realiseren ons dat deze
zorgen ook te maken hebben met de continuïteit van zorg en ondersteuning.
In de Kamerbrief «Budgettaire impact APB», die recent aan uw Kamer is gestuurd, heeft
het kabinet u geïnformeerd dat er de komende tijd uitvoering wordt gegeven aan de
moties van de leden Paternotte c.s.1 en Pieter Heerma c.s.2 aangaande de gevolgen van de stijgende energieprijzen voor publieke voorzieningen
en maatschappelijke organisaties. Recentelijk heeft uw Kamer daarnaast enkele moties
ingediend die het kabinet verzoeken om aandacht te besteden aan groepen die vanwege
zorginhoudelijke redenen buiten het generieke prijsplafond voor kleinverbruikers dreigen
te vallen. Het betreft mensen die vanwege hun zorg meer gebruik moeten maken van energie,
bijvoorbeeld doordat ze een hogere basistemperatuur in huis nodig hebben of door het
gebruik van beademingsapparatuur, dialyse, of een scootmobiel. Daarnaast zijn er zorgen
over mensen in woon-zorgcomplexen, pleeggezinnen en andere wooninitiatieven waarbij
er meerdere huishoudens per energieaansluiting zijn, waardoor het generieke prijsplafond
sneller overschreden kan worden.
Het betreft daarmee ook meer specifiek de moties van de leden Inge van Dijk c.s.3, Van der Plas4 en Omtzigt c.s.5 die tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen respectievelijk de Algemene Financiële
beschouwingen jl. zijn ingediend (Handelingen II 2022/23, nr. 3 en Handelingen II
2022/23, nr. 9, debat over de Algemene Financiële Beschouwingen), Debat over de Algemene
Politieke Beschouwingen en. De zorgen uit de betreffende moties signaleren wij ook,
net zoals de berichten dat zwembaden of zorgaanbieders mogelijk in de knel kunnen
komen door de gestegen energieprijzen. In aanloop naar de begrotingsbehandeling van
het Ministerie van VWS informeren wij uw Kamer over de stand van zaken van de inventarisatie
vanuit ons departement naar de mogelijke problematiek, welke compensatiemogelijkheden
er reeds door het kabinet zijn geboden en het vervolgproces.
Op drie terreinen wordt momenteel een inventarisatie uitgevoerd van de (maatschappelijke)
gevolgen van de hoge energiekosten: (i) zorgaanbieders in de verschillende domeinen
in de zorg (Wlz, Zvw, Wmo en jeugdzorg), (ii) mensen die als gevolg van een chronische
ziekte, medische aandoening of specifieke ondersteuningsbehoefte of zorg-woonvorm
boven de gestelde maxima voor het generieke prijsplafond voor kleinverbruikers komen,
en (iii) de sportsector, waaronder de zwembaden. Hierbij zal worden gekeken in welke
gevallen en in welke mate financiële knelpunten optreden en wat de invloed hiervan
is op de zorgcontinuïteit en patiënt/cliënt. Aangezien de situatie per sector zal
verschillen, wordt vervolgens ook in kaart gebracht of ingrijpen vanuit maatschappelijk
belang noodzakelijk is, en zo ja, welke oplossing mogelijk kan zijn en wordt hierover
afstemming gezocht binnen het kabinet.
(i) Sectoren in de zorg
De hoge energieprijzen en inflatie hebben ook gevolgen voor aanbieders van zorg en
welzijn in alle domeinen van de zorg: Zvw, Wlz, Wmo en Jeugd.
Onder andere de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie
van Universitair Medische Centra (NFU), de Nederlandse GGZ (dnGGZ) en Actiz hebben
recentelijk gewezen op de effecten van de stijgende energieprijzen en de inflatie
die van invloed is op andere kosten zoals voeding, transport en bouwkosten. De verschillen
tussen aanbieders zijn daarbij groot. Met name voor zorgaanbieders met oudere en slecht
geïsoleerde gebouwen loopt de energierekening zeer sterk op als het contract verloopt.
Voor instellingen waarbij nu nog sprake is van een langlopend contract, wordt verwacht
dat op het moment van aflopen van het contract de kosten sterk kunnen oplopen.
U heeft gevraagd om een inventarisatie van de te verwachten problemen specifiek voor
de verpleeghuizen (Verzoek aan de Minister voor LZS om een inventarisatie van door
de energiecrisis te verwachten problemen in verpleeghuizen aan de Kamer te doen toekomen,
kenmerk 2022Z19449). Er is recent onder meer gesproken met zorgkantoren CZ, VGZ, Menzis en ZilverenKruis
waarbij in de eerste plaats wordt gewezen op de toegenomen energiekosten. De stijgende
energiekosten werken echter ook door in andere kostenposten, zoals voeding, transport,
bouwkosten en de tarieven voor personeel dat niet in loondienst is. In de gesprekken
is aangeven dat de toegenomen kosten de aandacht van de zorgaanbieders hebben, en
dat het beheersen hiervan voornamelijk gericht op het waarborgen van de continuïteit
van zorg. Daarnaast werd aangegeven dat aandacht voor kostenbeheersing tegelijkertijd
ten koste kan gaan van aandacht voor vernieuwing, werkgeverschap, en investeringen
in technologie. Uiteraard kunnen zorgaanbieders vragen om financiële ondersteuning
bij de zorgkantoren. Zorgkantoren geven aan dat veel zorgaanbieders enig weerstandsvermogen
hebben, maar ook dat er zorgen ontstaan wanneer de energieprijzen zouden blijven stijgen.
Ten behoeve van de continuïteit van zorg hebben we vanwege de uitzonderlijke situatie
in september een specifiek verzoek gedaan aan de NZa om alle gereguleerde tarieven,
budgetten en vergoedingsbedragen in de Zvw en de Wlz voor 2023 te actualiseren op
basis van de cijfers uit de Macro Economische Verkenning (MEV) van het CPB6. Ook de pgb-tarieven voor deze sectoren zijn op deze wijze aangepast. Dit betekent
dat zowel de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA) als het prijspercentage
particuliere consumptie uit de laatste raming van het CPB (MEV-raming) als uitgangspunt
zijn genomen in plaats van de veel lagere CEP-ramingen van het CPB (die bij de reguliere
tariefsystematiek worden gebruikt). Dit betekent ook dat de stijging van de energieprijzen
op basis van de meest actuele macro-economische inzichten over 2022 en 2023 van het
CPB is verwerkt in alle gereguleerde tarieven, budgetten en vergoedingsbedragen in
de Zvw en de Wlz (inclusief pgb) voor 2023. Het budgettaire belang van de aanpassing
bedraagt circa € 1,9 miljard (€ 1,3 miljard voor de Zvw en € 0,6 miljard voor de Wlz).
Zoals gebruikelijk zijn de actuele loon- en prijsramingen op basis van de MEV al verwerkt
in de uitgavenkaders van de Zvw en de Wlz in de VWS-begroting 2023. Door ook de tarieven
aan te passen wordt voorkomen dat deze een belemmering vormen om zorgaanbieders al
in 2023 te compenseren voor de hogere lonen en prijzen. Als de stijging van de energieprijzen
niet (sterk) doorzet ten opzichte van de MEV-raming, is de verwachting dat de ophoging
van de tarieven en budgetten voldoende dekkend is voor deze domeinen. Het Gemeentefonds
wordt geïndexeerd via het accres, bestaande uit een samenvoeging van het volumeaccres
en het accres voortkomend uit de loon- en prijsontwikkeling. De indices voor loon-
en prijsontwikkeling zijn ook op basis van de MEV-raming geactualiseerd in de septembercirculaire.
Dit betekent dat gemeenten in 2023 tarieven en budgetten kunnen aanbieden die aansluiten
bij deze uitgangspunten.
Wij zijn ons er terdege van bewust dat de toegenomen energieprijzen al in 2022 tot
financiële zorgen bij individuele zorgaanbieders kunnen leiden. Dit zien we ook terug
in de inventarisatie bij verpleeghuizen en het onderzoek dat Actiz en Intrakoop hebben
uitgevoerd. Daarin wordt gerefereerd aan een uitgavengroei van € 477 miljoen in 2022
in de verpleeghuizen. Het betreft een toename van de inkoopkosten, waarvan relatief
gezien de grootste prijsstijging de energiekosten is. Deze nemen in 2022 met € 74
miljoen toe, een prijsstijging ruim 23%. Momenteel verkennen we of aanvullende maatregelen
nodig zijn om deze risico’s het hoofd te bieden. We beoordelen dit vanuit het doel
om de continuïteit van (het) zorg(landschap) te borgen. Hierbij kijken we uiteraard
ook in hoeverre de Tegemoetkoming energiekosten (TEK) voor het energie-intensieve
MKB soelaas zou kunnen bieden en hebben wij aandacht voor prikkels om energieverbruik
te verminderen en duurzaamheid te bevorderen. Daarnaast is ook de rechtmatigheid,
doelmatigheid en uitvoerbaarheid van eventuele regelingen van belang.
Daarbij geldt dat zorgaanbieders, zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten ieder
een eigen verantwoordelijkheid en mogelijkheden hebben om tot op zekere hoogte prijsontwikkelingen
op te vangen en de continuïteit van zorg te borgen. Op basis van de vroegsignaleringssystemen
en de daarbij behorende escalatieladder krijgt VWS hierbij pas een rol wanneer eerst
de zorginkopende partij en vervolgens de toezichthouders (NZa, Jeugdautoriteit en/of
IGJ) ondanks maatregelen risico’s blijven zien voor de kwaliteit en/of continuïteit
van de patiëntenzorg en/of het wegvallen van een zorgaanbieder anderszins grote maatschappelijke
impact zou hebben. Juist om dergelijke escalatie te voorkomen inventariseren wij nu
of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Dat laat onverlet dat VWS de partijen
zal aanspreken om hun rol te pakken en waar nodig te intensiveren. Het doel is dat
partijen tot een oplossing komen, waarin de continuïteit van zorg voor de patiënten
of cliënten centraal staat. Dit geldt zorgbreed.
(ii) Mensen met hoge energiekosten door zorgbehoeften
De groep mensen die hogere energiekosten heeft door hun zorg- en ondersteuningsbehoefte,
is divers. Naar aanleiding van het debat in uw Kamer, onder meer tijdens de APB, is
het prijsplafond voor elektriciteit door het kabinet opgehoogd van 2400 kwh naar 2900
kwh. We doen dit onder andere met het oog op onze meest kwetsbaren. De groep cliënten
en patiënten die door hun zorgbehoeften een hoger energieverbruik heeft dan gemiddeld,
zal ook van de verruiming profiteren. Het is binnen de systematiek van een prijsplafond
niet uitvoerbaar om te differentiëren op specifiek energieverbruik dat bijvoorbeeld
gerelateerd is aan hulpmiddelengebruik of hoge energiekosten gerelateerd aan een (chronische)
aandoening. We begrijpen zorgen hierover en onderzoeken momenteel of deze groep voldoende
geholpen is met het prijsplafond voor kleinverbruikers.
Het is op dit moment reeds mogelijk om vanuit de Zvw en Wlz een vergoeding te ontvangen
voor stroomkosten voor het gebruik van chronische thuisbeademing, zuurstofapparatuur
en thuisdialyse. Gebruikers hiervan kunnen hun stroomkosten rechtstreeks bij de verzekeraar
declareren. De hoogte van het tarief is niet specifiek in de regeling opgenomen, die
bepalen de verzekeraars zelf. VWS is in gesprek met Zorgverzekeraars Nederland om
te bezien of de huidige vergoeding die de verzekeraars verstrekt toereikend is en
in welke mate de vergoeding van stroomkosten naar een passend(er) niveau moet worden
gebracht, indien dit wenselijk is. Daarnaast kunnen gemeenten in het kader van het
sociaal domein voor doelgroepen in specifieke gevallen een deel van de energiekosten
vergoeden vanuit de Bijzondere Bijstand. Dit is afhankelijk van de persoonlijke situatie
en daarbij wordt maatwerk geleverd zoals dit van gemeenten regulier verwacht wordt.
We monitoren of er desondanks nog problemen resteren die een aanvullende oplossing
vereisen.
(iii) Sportsector
In de afgelopen maanden hebben we samen met de sportsector in kaart gebracht wat de
effecten zijn van stijgende energieprijzen voor grote sportaccommodaties die energie-intensief
zijn, zoals de zwembaden en ijsbanen. Ook heeft het Mulier Instituut7 op ons verzoek bij sportverenigingen en ondernemende sportaanbieders geïnventariseerd
in welke mate zij te maken krijgen met de gevolgen van stijgende energielasten en
hoe zij dit denken op te kunnen vangen. Hierbij wil ik ook antwoord geven op de door
uw Kamer gestelde vragen naar aanleiding van de brief van de NSWZ «Code Rood voor
zwemlessen in Nederland».
Het is duidelijk dat de gevolgen van stijgende energielasten merkbaar zijn bij veel
sportclubs en -accommodaties. Zo geeft 40 procent van de sportaanbieders aan al een
variabel energiecontract te hebben, of dit binnen een jaar te krijgen. De helft van
alle sportaanbieders overweegt de contributies te verhogen om de stijgende kosten
op te vangen. Exploitanten van sportaccommodaties hebben ook in toenemende mate te
maken met variabele energielasten en daarmee hogere kosten. Die hogere kosten kunnen
niet onbeperkt worden doorberekend aan de gebruikers van de accommodatie, zoals sportverenigingen
die een sporthal huren of bezoekers van een zwembad. Daarbij speelt mee dat de exploitatie
van openbare zwembaden onder normale marktomstandigheden niet winstgevend is, waardoor
er geen ruimte is om in te teren op eigen vermogen. Mij heeft ook het signaal bereikt
dat de stijgende energielasten publiek geëxploiteerde openbare zwembaden mogelijk
in de problemen brengen. Deze zwembaden vervullen een belangrijke maatschappelijke
taak, zoals het aanbieden van zwemlessen in het kader van zwemveiligheid en het aanbieden
van laagdrempelige sportmomenten voor kwetsbare doelgroepen zoals ouderen en mensen
met een beperking, en hebben daarom extra mijn aandacht. Momenteel wordt geïnventariseerd
of, en welke, problemen zich daar voordoen en of ingrijpen noodzakelijk is.
U vroeg mij in de brief NSWZ «code rood voor zwemlessen in Nederland» naar cijfers
over de zwembaden: In 2020 telde ons land 827 binnenbaden in beheer van gemeenten/stichtingen,
zorginstellingen, sportscholen en zwemscholen. Daarnaast zijn er nog 448 overdekte
bassins bij hotels, campings en bungalowparken. Per jaar worden ongeveer 300.000 tot
400.000 zwemdiploma’s uitgegeven. Ervan uitgaande dat het overgrote deel hiervan wordt
verstrekt in de eerste groep van 827 binnenbaden, is een zwembad gemiddeld verantwoordelijk
voor ongeveer 360 tot 480 diploma’s per jaar. Het grootste deel van de zwembaden heeft
te maken met een significante prijsstijging. Hoewel er geen eenduidig inzicht is in
de omvang van de wachtlijst, is duidelijk dat bij (tijdelijke) sluiting van een zwembad
niet of nauwelijks uitwijkruimte is om elders diploma’s te halen. Daarmee kan de sluiting
van zwembaden een direct effect hebben op de zwemvaardigheid van de generatie die
nu leert zwemmen.
Het is een gedeelde verantwoordelijkheid om mogelijke oplossingen voor de gestegen
energiekosten uit te denken: sportsector, gemeenten, gebruikers, en het Rijk. Van
de sportsector vragen we om te kijken hoe stijgende kosten kunnen worden opgevangen,
bijvoorbeeld door besparing of verduurzaming en te zoeken naar manieren om aanvullende
inkomsten te genereren. We hebben via meerdere bestaande trajecten al middelen beschikbaar
gesteld voor de gehele sportsector om te verduurzamen en energie te besparen. Daarnaast
spelen gemeenten een belangrijke rol bij de ondersteuning van maatschappelijke organisaties
zoals portverenigingen en zijn eigenaar van de meeste sportaccommodaties. Met de gemeenten
kijken we hoe zij, vanuit hun verantwoordelijkheid voor de lokale sportinfrastructuur,
kunnen bijdragen aan oplossingen voor de stijgende energielasten in de sector.
Maatregelen
Op verschillende manieren is er door het kabinet al actie ondernomen om de prijsstijgingen
in verband met de gestegen energieprijzen op te vangen. De Ministers van Financiën
en Economische Zaken en Klimaat hebben u recent geïnformeerd over onder meer het prijsplafond
voor kleinverbruikers, het koopkrachtpakket en de verhoging van de energietoelage
aan sociale minima door gemeenten. Deze maatregelen zijn erop gericht de financiële
ruimte van burgers te verruimen en/of de uitgaven aan energie te verlagen. Het prijsplafond
voor kleinverbruikers is ook van toepassing op organisaties in de sportsector, en
kan met name voor minder energie-intensieve sportverenigingen (veelal veldsportverenigingen)
en kleine commerciële sportaanbieders voldoende steun bieden.
Daarnaast bent u geïnformeerd over de Tegemoetkoming Energie Kosten door de Minister
van Economische Zaken en Klimaat (Kamerstuk 32 637, nr. 507).
Het MKB met een intensief energieverbruik wordt door de TEK voor een deel van de gestegen
energielasten gecompenseerd. De verwachting is dat een groot deel van de commerciële
en privaat geëxploiteerde sportaccommodaties (waaronder zwembaden en ijsbanen), commerciële
sportaanbieders en energie-intensieve amateursportverenigingen onder de TEK kunnen
vallen voor wat betreft de definitie van het MKB en de mate van energie-intensiviteit.
Omdat de sportsector divers is en energie-intensieve sportaccommodaties verschillende
(o.a. financiële) uitgangsposities hebben, moet blijken in hoeverre zij met de TEK
voldoende geholpen zijn. Dit geldt ook voor kleine zorginstellingen.
Zoals in het begin van deze brief vermeld, wordt er gewerkt aan een inventarisatie
naar de (maatschappelijke) gevolgen van de hoge energielasten, daarin zal ook de aard
en de omvang van deze gevallen in beeld wordt gebracht. Specifiek voor de sport is
het MulierInstituut gevraagd om de effecten van de TEK te monitoren.
Zo houden we grip op de problematiek en kan worden bezien of aanvullende maatregelen
nodig zijn.
Tot slot
Het kabinet heeft eerder al aangegeven dat het niet mogelijk is om iedereen volledig
te compenseren, en dat gezien de verwachting dat de energieprijzen op korte termijn
niet gaan dalen, het nog belangrijker is om te verduurzamen en zuinig om te gaan met
energie. Ook als Minister van Volksgezondheid, Minister voor Langdurige Zorg en Sport
en als Staatssecretaris zijn er grenzen aan wat we kunnen doen. Het zo gericht mogelijk
compenseren van specifieke groepen of sectoren dient zich te verhouden tot een doelmatige
en rechtmatige besteding van middelen. We nemen daarom in het vervolgproces mee hoe
we hier balans in aanbrengen. Zoals eerder genoemd is het hoofddoel het bewaken van
de continuïteit van zorg en ondersteuning over alle domeinen.
Kortom, op dit moment inventariseren we in welke gevallen en in welke mate financiële
knelpunten optreden en wat de invloed hiervan is op de samenleving en de continuïteit
van zorg en ondersteuning. Op basis hiervan zal worden bekeken of er sprake is van
problematiek waar een passende oplossing voor nodig is waar tegemoetkoming vanuit
de overheid noodzakelijk is. Voor 2022 geldt dat bij Najaarsnota inzichtelijk wordt
gemaakt wat mogelijke budgettaire gevolgen zijn van de besluiten die betrekking hebben
op 2022. Daarnaast zal ook in beeld worden gebracht welke eventuele maatregelen nodig
zijn voor 2023. De eventuele budgettaire verwerking voor 2023 wordt dan vervolgens
meegenomen in de Voorjaarsnota 2023.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.J. Kuipers
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. van Ooijen
Indieners
-
Indiener
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Medeindiener
C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport -
Medeindiener
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport