Brief regering : Uitvoeringsaspecten verordening en richtlijn digitalisering justitiële samenwerking en toegang tot het recht
32 317 JBZ-Raad
               22 112
                Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
         
Nr. 783
                   BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 oktober 2022
De digitale transformatie van de samenleving maakt dat ook de justitiesector met de
                  tijd mee moet gaan. Voor efficiënte grensoverschrijdende samenwerking tussen bevoegde
                  justitiële autoriteiten in civielrechtelijke en strafrechtelijke aangelegenheden is
                  de beschikbaarheid van een veilige, betrouwbare, en tijdbesparende vorm van elektronische
                  communicatie nodig. Daarnaast kan de digitale toegang tot het recht voor burgers en
                  bedrijven, waaronder toegang tot de rechter, in grensoverschrijdende zaken worden
                  verbeterd. Tegen die achtergrond heeft de Europese Commissie (hierna: de Commissie)
                  een voorstel gedaan voor een verordening en een richtlijn over de digitalisering van
                  de justitiële samenwerking en toegang tot het recht in de EU in grensoverschrijdende
                  civielrechtelijke en strafrechtelijke aangelegenheden (hierna: het voorstel). Dit
                  voorstel wordt momenteel in raadswerkgroepen besproken. Uw Kamer ontvangt conform
                  de gebruikelijke gang van zaken informatie over de stand van zaken van de onderhandelingen
                  indien het voorstel wordt besproken tijdens een JBZ-Raad.
               
Verkenning uitvoeringsaspecten
In het BNC-fiche over dit voorstel is aangekondigd dat op basis van het voorstel zoals
                  op 1 december 2021 is gepubliceerd een ambtelijke verkenning naar relevante aspecten
                  van het voorstel zal worden uitgevoerd, in afstemming met betrokken uitvoerende organisaties,
                  om (financiële) consequenties beter in kaart te kunnen brengen.1 Uw Kamer heeft naar de stand van zaken met betrekking tot deze ambtelijke verkenning
                  geïnformeerd. Zoals toegezegd informeer ik uw Kamer, mede namens de Minister van Justitie
                  en Veiligheid, met deze brief over de uitkomsten van deze ambtelijke verkenning.2 Deze brief bevat vijf onderdelen. Na een algemene introductie, die de aanleiding
                  voor de verkenning bespreekt, wordt ingegaan op aspecten met betrekking tot de elektronische
                  communicatie tussen justitiële autoriteiten onderling, in zowel civielrechtelijke
                  als in strafrechtelijke aangelegenheden. Vervolgens worden aspecten die zien op de
                  digitale toegang tot het recht voor burgers en bedrijven in civielrechtelijke aangelegenheden
                  belicht. Daarna wordt gereflecteerd op de huidige praktijk en de inzichten die op
                  basis daarvan kunnen worden opgedaan. Het laatste onderdeel ziet op bepalingen in
                  het voorstel die aan elektronische communicatie raken, zoals het gebruik van videoconferentie.
                  Tot slot schets ik mijn conclusies en het vervolg. Deze conclusies zijn, kort gezegd,
                  dat het kabinet de intentie van het voorstel steunt om de samenwerking tussen lidstaten
                  op het gebied van digitalisering, eens te meer in het strafrechtelijk domein, te versterken.
                  Wel zijn er in het voorstel op dit moment te veel onzekerheden om de impact van het
                  voorstel met voldoende zekerheid in te schatten. Zo is het onzeker wat de implementatiekosten
                  zullen zijn en of deze voor alle rechtsinstrumenten waarop het voorstel van toepassing
                  is, proportioneel zijn. De Nederlandse inzet blijft er daarom op gericht hieromtrent
                  duidelijkheid te verkrijgen.
               
I. Algemene introductie
               
Belang van elektronische communicatie
Het belang van digitale transformatie van de justitiesector is evident. Nederland
                  is gezien het belang van de versterking van de samenwerking tussen lidstaten op het
                  gebied van digitalisering, al vele jaren bijzonder actief in de totstandkoming van
                  e-CODEX, het systeem dat grensoverschrijdende elektronische communicatie tussen justitiële
                  autoriteiten mogelijk maakt. Voor e-CODEX is met de Europese e-CODEX verordening een
                  juridisch kader gegeven.3 Dit voorstel bouwt voort op de inspanningen ten aanzien van e-CODEX. Dat is belangrijk,
                  omdat dit maakt dat elektronische communicatie tussen justitiële autoriteiten in grensoverschrijdende
                  aangelegenheden veilig en betrouwbaar kan plaatsvinden. Met e-CODEX is een standaardoplossing
                  ontwikkeld die voor verschillende juridische procedures in grensoverschrijdende civiel-
                  en strafrechtelijke zaken kan worden gebruikt. Ook de in november 2020 aangenomen
                  herziene EU-verordeningen inzake de betekening en de bewijsverkrijging (EU 2020/1784
                  en EU 2020/1783) verplichten lidstaten om alle communicatie in het kader van deze
                  grensoverschrijdende aangelegenheden elektronisch te laten verlopen, bij voorkeur
                  via e-CODEX. Daarnaast is e-CODEX de basis voor uitwisseling van gegevens in het kader
                  van het e-Evidence Systeem (Ju2019/01673 – eEDES). De structuur van e-CODEX past overigens
                  bij die van e-Delivery, een belangrijke bouwsteen voor veilige berichtenuitwisseling
                  binnen de EU. E-Delivery wordt ook gebruikt voor andere digitale grensoverschrijdende
                  uitwisseling van informatie, onder meer voor de uitwisseling van bedrijfsinformatie
                  binnen het Interconnectiesysteem Ondernemingsregisters (BRIS) en Peppol, een gestandaardiseerde
                  manier om e-facturen uit te wisselen. E-Delivery is daarnaast de standaard voor informatie-uitwisseling
                  volgens de Single Digital Gateway.4
Aanleiding verkenning uitvoeringsaspecten
Nederland steunt de inspanningen om elektronische communicatie tussen justitiële autoriteiten
                  te bevorderen. Het is van groot belang dat de justitiesector, zeker ook in het strafrechtelijk
                  domein, gebruik kan maken van de vele voordelen die verdere digitalisering met zich
                  brengt. Elektronische communicatie tussen justitiële autoriteiten in grensoverschrijdende
                  aangelegenheden dient veilig, snel en betrouwbaar plaats te vinden, en dit voorstel
                  kan daaraan een belangrijke bijdrage leveren. Dat laat onverlet dat het eerdergenoemde
                  voorstel vragen oproept. Deze vragen zien met name op de proportionaliteit van de
                  verplichting om elektronisch te communiceren, gezien de mogelijke financiële consequenties
                  van implementatie van het voorstel. In het BNC-fiche zijn zorgen op dit punt nader
                  toegelicht. De impactanalyse die door de Europese Commissie is uitgevoerd, geeft weinig
                  inzicht in de impact van het voorstel voor elk van de afzonderlijke juridische instrumenten
                  die in de bijlagen bij het voorstel zijn genoemd. Niet inzichtelijk is hoeveel berichten
                  op dit moment op grond van elk van deze instrumenten worden gewisseld, hoeveel tijd
                  dat in beslag neemt, en in welke vormen de huidige communicatie plaatsvindt. Ook ontbreekt
                  een inschatting van de aard, vorm en omvang van de voorziene toekomstige communicatie
                  in de impactanalyse. Dit maakt dat niet duidelijk is of voor elk juridisch instrument
                  de noodzaak tot het maken van de kosten voor implementatie in verhouding staat tot
                  de verwachte opbrengst. Op basis van inzichten uit de nu lopende implementatie van
                  de eerdergenoemde bewijsverkrijgings- en betekeningsverordeningen, die een soortgelijke
                  systematiek kennen, is de verwachting dat het nakomen van de geïntroduceerde verplichting
                  aanzienlijk meer kosten voor de lidstaten met zich brengt dan in de impactanalyse
                  is voorzien. Aan die verwachting ligt onder meer ten grondslag dat op dit moment nog
                  onvoldoende bekend is over de specificaties van de software die de Europese Commissie
                  op dit punt ontwikkelt (zie ook hierna). Om deze redenen is besloten om een verkenning
                  van de uitvoeringsaspecten uit te voeren, in afstemming met justitiële autoriteiten.
               
Beperkingen bij verkenning uitvoeringsaspecten
Bij het verkennen van relevante uitvoeringsaspecten gelden enkele belangrijke voorbehouden.
                  In de eerste plaats wordt op dit moment over de inhoud van het voorstel onderhandeld.
                  Dat maakt dat de tekst van het voorstel nog in beweging is. Op belangrijke onderdelen,
                  zoals bijvoorbeeld de reikwijdte van het voorstel, de civielrechtelijke en strafrechtelijke
                  instrumenten die door het voorstel worden geraakt, de definitie van (formele) communicatie,
                  en het afbakenen van het begrip «grensoverschrijdende aspecten», wordt van gedachten
                  gewisseld. Dat maakt dat de nodige slagen om de arm dienen te worden gehouden. Nadat
                  overeenstemming over de inhoud van het voorstel is bereikt, zal implementatie op grond
                  van de implementatiewijze die in het voorstel is voorzien nog geruime tijd in beslag
                  nemen. Daarnaast zijn op dit moment enkele belangrijke instrumenten voor grensoverschrijdende
                  aangelegenheden niet onder de reikwijdte van de bijlagen gebracht, maar is niet uitgesloten
                  dat ook voor deze instrumenten in de toekomst communicatie via dezelfde systematiek
                  zal worden voorgesteld. Denk daarbij bijvoorbeeld aan wederzijdse rechtshulp in strafzaken,
                  of verordeningen aangaande slachtoffers. In de tweede plaats kunnen op dit moment
                  nog geen uitspraken worden gedaan over de mogelijkheid van het gebruik van door de
                  Commissie ontwikkelde (implementatie en referentie) software voor grensoverschrijdende
                  elektronische gegevensuitwisseling. Het Nederlandse standpunt ten aanzien van deze
                  software houdt kort samengevat in dat de componenten van de software geschikt dienen
                  te zijn om te kunnen worden geïntegreerd in bestaande digitale infrastructuur van
                  lidstaten. Dat betekent dat de software moet voldoen aan de tot dusver geaccepteerde
                  normen, standaarden en architectuurprincipes, zoals ontwikkeld binnen e-CODEX, en
                  dat componenten die onderdeel uitmaken van de software los van elkaar kunnen functioneren.
                  Het is niet duidelijk of de door de Commissie ontwikkelde software ook daadwerkelijk
                  conform deze vereisten zal worden ingericht. Het hiervoor genoemde Nederlandse standpunt
                  is recent ook schriftelijk onder de aandacht van de Commissie gebracht. Indien de
                  Commissie dit standpunt volgt en de software conform oplevert, zal implementatie van
                  het voorstel naar verwachting substantieel lagere kosten met zich meebrengen. Op dit
                  moment is daaromtrent nog geen nadere uitspraak te doen. Nederland volgt de ontwikkelingen
                  met betrekking tot deze software op de voet, onder meer door betrokkenheid van het
                  Openbaar Ministerie bij e-EDES, een oplossing waarvoor eenzelfde type software wordt
                  benut.
               
II. Elektronische communicatie tussen justitiële autoriteiten
               
Inleiding
Het voorstel beoogt, zoals in het BNC-fiche uiteengezet, zowel op civielrechtelijk
                  (inclusief handelsrechtelijk) als op strafrechtelijk gebied de beschikbaarheid en
                  het gebruik van elektronische communicatie in grensoverschrijdende samenwerking tussen
                  justitiële autoriteiten, met inbegrip van JBZ-agentschappen en EU-organen, te verbeteren.
                  Daartoe stelt de Commissie maatregelen voor die het gebruik van elektronische communicatie
                  tussen justitiële autoriteiten verplichten. In de bijlagen van het voorstel wordt
                  uiteengezet welke bestaande juridische instrumenten onder de reikwijdte van deze verplichte
                  elektronische communicatie worden gebracht. De communicatie tussen verzendende en
                  ontvangende instanties, die zijn belast met de uitvoering van de juridische instrumenten
                  in de bijlagen bij het voorstel, dient elektronisch plaats te vinden. Deze verplichte
                  elektronische communicatie vindt plaats via nationale IT-systemen, die bij voorkeur
                  verbonden zijn e-CODEX.
               
Soorten communicatie
In de bijlagen bij het voorstel worden zowel civielrechtelijke als strafrechtelijke
                  instrumenten opgevoerd. Deze (op moment van schrijven) 23 instrumenten kennen verschillende
                  vormen van communicatie. In sommige gevallen is de vorm waarin grensoverschrijdende
                  communicatie tussen de betreffende justitiële autoriteiten plaatsvindt in het betreffende
                  instrument voorgeschreven. Het betreft dan meestal een standaardformulier, waarin
                  velden zijn opgenomen die verplicht moeten worden ingevuld. In andere gevallen is
                  geen verplichte vormgeving van de communicatie voorgeschreven. Relevant is daarbij
                  ook welke vormen van communicatie uiteindelijk onder de reikwijdte van het voorstel
                  zullen vallen. Dat kan uiteenlopen van elke e-mail, tot alleen bepaalde vormen van
                  formele (elektronische) documentatie, zoals een formeel verzoek. Bij deze verkenning
                  van relevante uitvoeringsaspecten is uitgegaan van de vormen van communicatie die
                  in elk van de instrumenten in de bijlagen bij het voorstel zijn genoemd.
               
Inventarisatie bepalingen in relevante civielrechtelijke instrumenten
Civielrechtelijke instrumenten die bepalingen bevatten die de samenwerking tussen
                     justitiële autoriteiten betreffen, zijn:
                  
– de Richtlijn 2003/8 betreffende rechtsbijstand,
– de Verordening nr. 664/2009 tot vaststelling van een verordening inzake onderhoudsverplichtingen,
– de Verordening nr. 650/2012 betreffende erfopvolging en erfrechtverklaring,
– de Verordening nr. 1215/2012 inzake erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen
                           in burgerlijke en handelszaken,
                        
– de Verordening nr. 665/2014 inzake het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen,
– de Verordening 2015/848 betreffende insolventieprocedures,
– de Verordening 2016/1103 inzake beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels,
– de Verordening 2016/1104 inzake vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen,
                           en
                        
– de Verordening 2019/1111 betreffende beslissingen in huwelijkszaken, ouderlijke verantwoordelijkheid,
                           en internationale kinderontvoering.
                        
Betrokken justitiële autoriteiten zijn de Raad voor Rechtsbijstand, het Landelijk
                  Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, het notariaat, de Rechtspraak, de deurwaarderij,
                  en de Centrale Autoriteit Kinderontvoeringen (de Minister van Justitie en Veiligheid).
                  In totaal zijn in de civielrechtelijke instrumenten 37 bepalingen aangetroffen die
                  onderling te onderscheiden vormen van communicatie tussen justitiële autoriteiten
                  betreffen. Het betreft zowel communicatie op basis van een vastgesteld formulier,
                  als communicatie die niet op basis van een vooraf vastgesteld formulier hoeft plaats
                  te vinden.
               
Inventarisatie bepalingen in relevante strafrechtelijke instrumenten
Strafrechtelijke instrumenten die bepalingen bevatten die de samenwerking tussen justitiële
                     autoriteiten betreffen, zijn:
                  
– het Kaderbesluit 2002/465/JBZ inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams,
– het Kaderbesluit 2002/584/JBZ inzak het Europees aanhoudingsbevel en procedures van
                           overlevering,
                        
– het Kaderbesluit 2003/577/JBZ inzake bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken,
– het Kaderbesluit 2005/214/JBZ inzake wederzijdse erkenning van geldelijke sancties,
– het Kaderbesluit 2006/783/JBZ inzake wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie,
– het Kaderbesluit 2008/909/JBZ inzake wederzijdse erkenning van strafvonnissen waarbij
                           vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd,
                        
– het Kaderbesluit 2008/947/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse
                           erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden
                           en alternatieve straffen,
                        
– het Kaderbesluit 2009/829/JBZ inzake wederzijdse erkenning op beslissingen inzake
                           toezichtsmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis,
                        
– het Kaderbesluit 2009/948/JBZ over het voorkomen en beslechten van geschillen over
                           de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures,
                        
– de Richtlijn 2014/41/EU betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken, en
– de Verordening 2018/1805 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en
                           confiscatiebevelen.
                        
Betrokken justitiële autoriteiten zijn het Openbaar Ministerie, de Rechtspraak, en
                  het Centraal Justitieel Incassobureau en de Dienst Justitiële Inrichtingen (namens
                  de Minister van Justitie en Veiligheid). In totaal zijn in de strafrechtelijke instrumenten
                  156 bepalingen aangetroffen die onderling te onderscheiden vormen van communicatie
                  tussen justitiële autoriteiten betreffen. Ook hier gaat het zowel om communicatie
                  die plaatsvindt op basis van vooraf vastgestelde standaardformulieren, als om communicatie
                  die niet aan een specifieke vorm gebonden is.
               
Appreciatie
In zowel de civielrechtelijke als strafrechtelijke instrumenten die in de bijlagen
                  bij het voorstel zijn opgenomen, zijn bepalingen te vinden die onderling te onderscheiden
                  vormen van communicatie tussen justitiële autoriteiten betreffen. In totaal gaat het
                  om 193 bepalingen aangaande communicatie die in ieder geval voortaan elektronisch
                  dient te verlopen. Daarbij zijn in totaal negen verschillende justitiële autoriteiten
                  betrokken bij de communicatie die op grond van het voorstel voortaan verplicht elektronisch
                  moet verlopen, waarbij dient te worden onderkend dat in sommige gevallen elke individuele
                  notaris, deurwaarder, rechter, of officier van justitie kan worden aangemerkt als
                  justitiële autoriteit in de zin van het betreffende instrument. De omvang van elke
                  geïdentificeerde vorm van communicatie is niet bekend, omdat deze niet als zodanig
                  wordt geregistreerd of er bij de koepelorganisatie geen gegevens over individuele
                  zaken aanwezig zijn. Zie voor een nadere toelichting ook onder IV.
               
III. Digitale toegang tot het recht
               
Inleiding
De Commissie stelt, zoals in het BNC-fiche uiteengezet, maatregelen voor om de digitale
                  toegang tot het recht voor burgers en bedrijven, waaronder de toegang tot de rechter,
                  in grensoverschrijdende zaken te verbeteren. Het voorstel bepaalt daarom dat documenten
                  die in elektronische vorm worden ingediend, niet mogen worden geweigerd of buiten
                  behandeling worden gelaten, om de enkele reden dat zij deze elektronische vorm hebben.
                  De voorgestelde maatregelen zien ook op het verplicht stellen van het in behandeling
                  nemen van digitaal ingediende verzoeken en aanvragen van burgers en bedrijven. Deze
                  verplichting geldt voor juridische beroepen, gerechten en andere justitiële autoriteiten.
               
Soorten communicatie
In de bijlagen bij het voorstel worden enkel civielrechtelijke instrumenten opgevoerd.
                  Dat houdt verband met de rechtsbasis van het voorstel, namelijk artikel 81 van het
                  Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan ook maatregelen
                  kunnen worden genomen die de daadwerkelijke toegang tot de rechter voor burgers en
                  bedrijven betreffen. Artikel 82 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
                  Unie, dat de strafrechtelijke samenwerking betreft, kent niet een soortgelijke bepaling.
                  De (op moment van schrijven) 12 relevante civielrechtelijke instrumenten kennen verschillende
                  vormen van communicatie. In sommige gevallen is, net als onder de vorige punten werd
                  opgemerkt, de vorm waarin grensoverschrijdende communicatie tussen justitiële autoriteiten
                  en burgers en bedrijven plaatsvindt in het betreffende instrument voorgeschreven.
                  Het betreft dan meestal een standaardformulier, waarin velden zijn opgenomen die verplicht
                  moeten worden ingevuld. In andere gevallen is geen verplichte vormgeving van de communicatie
                  voorgeschreven. Relevant is verder welke vormen van communicatie uiteindelijk onder
                  de reikwijdte van het voorstel zullen vallen. Dat kan uiteenlopen van elke e-mail,
                  tot alleen bepaalde vormen van formele (elektronische) documentatie, zoals een formeel
                  verzoek. Bij deze verkenning van relevante uitvoeringsaspecten is uitgegaan van de
                  vormen van communicatie die in elk van de instrumenten in de bijlagen bij het voorstel
                  zijn genoemd.
               
Inventarisatie bepalingen in relevante civielrechtelijke instrumenten
Civielrechtelijke instrumenten die bepalingen bevatten die elektronische communicatie
                     van burgers en bedrijven met justitiële autoriteiten betreffen, zijn:
                  
– de Richtlijn 2003/8 betreffende rechtsbijstand,
– de Verordening nr. 805/2004 betreffende een executoriale titel voor niet-betwiste
                           schuldvorderingen,
                        
– de Verordening nr. 1896/2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure,
– de Verordening nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe
                           vorderingen,
                        
– de Verordening nr. 664/2009 tot vaststelling van een verordening inzake onderhoudsverplichtingen,
– de Verordening nr. 650/2012 betreffende erfopvolging en erfrechtverklaring,
– de Verordening nr. 1215/2012 inzake erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen
                           in burgerlijke en handelszaken,
                        
– de Verordening nr. 665/2014 inzake het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen,
– de Verordening 2015/848 betreffende insolventieprocedures,
– de Verordening 2016/1103 inzake beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels,
– de Verordening 2016/1104 inzake vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen,
                           en
                        
– de Verordening 2019/1111 betreffende beslissingen in huwelijkszaken, ouderlijke verantwoordelijkheid,
                           en internationale kinderontvoering.
                        
Betrokken justitiële autoriteiten zijn de Raad voor Rechtsbijstand, het Landelijk
                     Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, het notariaat, de Rechtspraak, de deurwaarderij,
                     en de Centrale Autoriteit Kinderontvoeringen (de Minister van Justitie en Veiligheid).
                     In totaal zijn in de civielrechtelijke instrumenten 204 bepalingen aangetroffen die
                     onderling te onderscheiden vormen van communicatie van burgers en bedrijven met justitiële
                     autoriteiten betreffen.
                  
Het betreft zowel communicatie op basis van een vastgesteld formulier, als communicatie
                     die niet op basis van een vooraf vastgesteld formulier hoeft plaats te vinden. Op
                     grond van het voorstel dient elektronische communicatie met burgers en bedrijven mogelijk
                     te worden gemaakt via een European electronic access point, als onderdeel van het
                     Europese e-Justitie portaal, waartoe burgers en bedrijven toegang hebben. Er wordt
                     geen verplichting gecreëerd voor burgers en bedrijven om langs elektronische weg te
                     communiceren. Wel worden justitiële autoriteiten verplicht om langs elektronische
                     weg ingediende communicatie in behandeling te nemen. Over de vormgeving van dit European
                     electronic access point is nog weinig bekend.
                  
Appreciatie
In de civielrechtelijke instrumenten die in de bijlagen bij het voorstel zijn opgenomen,
                  zijn bepalingen te vinden die onderling te onderscheiden vormen van communicatie van
                  burgers en bedrijven met justitiële autoriteiten betreffen. In totaal gaat het om
                  204 bepalingen aangaande communicatie tussen burgers en bedrijven en justitiële autoriteiten
                  die voortaan elektronisch kunnen verlopen. Daarbij zijn in totaal zes verschillende
                  justitiële autoriteiten betrokken bij het verplicht in behandeling nemen van de communicatie
                  die elektronisch is ingediend, waarbij dient te worden onderkend dat in sommige gevallen
                  elke individuele notaris, deurwaarder, rechter, of officier van justitie kan worden
                  aangemerkt als justitiële autoriteit in de zin van het betreffende instrument. De
                  omvang van elke geïdentificeerde vorm van communicatie is niet bekend, omdat deze
                  niet als zodanig wordt geregistreerd of er bij de koepelorganisatie geen gegevens
                  over individuele zaken aanwezig zijn. Zie voor een nadere toelichting ook onder IV.
               
IV. Huidige omvang communicatie
               
Verloop communicatie en appreciatie – civielrechtelijk
Uit overleg met en interviews afgenomen bij verschillende betrokken justitiële autoriteiten
                  in het civielrechtelijk domein komt naar voren dat in veel van de instrumenten die
                  in de bijlagen bij het voorstel zijn opgenomen, op dit moment vooral gecommuniceerd
                  wordt met buitenlandse advocaten van partijen, de justitiële autoriteit in de andere
                  lidstaat, en waar aangewezen met financiële instellingen. Deze communicatie verloopt
                  zowel per post als per (onbeveiligde) e-mail. Een en ander verschilt overigens sterk
                  per procedure, maar ook per ontvangend land. Dat hangt ook samen met het feit dat
                  de inhoudelijke procedure of het burgerlijk procesrecht in veel gevallen niet geharmoniseerd
                  is. Denk bijvoorbeeld aan de digitale apostille, die alleen in Frankrijk wordt gehanteerd,
                  de wijze van betekening van stukken of het moment waarop een verzoek om rechtsbijstand
                  in behandeling kan worden genomen: dit verschilt sterk tussen de lidstaten. Ook verschilt
                  welke justitiële autoriteit – een koepelorganisatie, een rechtbank of hof in een bepaalde
                  bondsstaat, of individuele juridische beroepsbeoefenaars – dient te worden aangeschreven.
                  Bevoegdheden zijn niet in elk land bij dezelfde justitiële autoriteit belegd. Informatie
                  over een nalatenschap wordt door autoriteiten in andere EU-landen bijvoorbeeld geregeld
                  opgevraagd bij de Rechtspraak, terwijl in Nederland de notaris toegang tot het kadaster
                  heeft, en in Zweden juist een advocaat of belastingkantoor daartoe gemachtigd is.
                  Een algemeen aandachtspunt is dat in veel gevallen originele stukken worden vereist,
                  voorzien van een «natte» handtekening. Daarmee samenhangend is juiste identificatie
                  en het hanteren van betrouwbaarheidsstandaarden met name in dit domein van groot belang.
                  Ook het taalverschil werkt belemmerend. Daarnaast bestaan deels al (andere) systemen
                  waarin stukken kunnen worden gedeeld met juridische beroepsbeoefenaars, zoals bijvoorbeeld
                  in het geval van de Europese erfrechtverklaring, die digitaal kan worden ingevuld.
                  Belemmering daarbij kan zijn dat landen informatie afschermen in de betreffende systemen
                  in verband met een andere uitleg van privacyregelgeving.
               
Verloop communicatie en appreciatie – strafrechtelijk
Uit overleg met en interviews afgenomen bij verschillende betrokken justitiële autoriteiten
                  in het strafrechtelijk domein volgt dat verschillende methoden worden gebruikt voor
                  het verzenden en ontvangen van relevante communicatie, zoals grensoverschrijdende
                  rechtshulpverzoeken en Europese aanhoudingsbevelen. Daarvoor werd post, e-mail, en
                  de fax gebruikt. Ook bestaat er een systeem voor het uitwisselen van Europese onderzoeksbevelen
                  met Duitsland en België. Voor het Europees aanhoudingsbevel kan worden gebruikgemaakt
                  van het Supplementary Information Request at the National Entries (SIRENE) en het Schengeninformatiesysteem (SIS II). Geregeld wordt door sommige landen
                  overigens ook nog per post een dergelijk bevel (na)gestuurd, al dan niet voorzien
                  van handtekeningen en/of stempels. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld confiscatiebeslissingen.
                  Ook een bestandenpostbus of de (beveiligde) e-mail wordt benut. De beveiliging van
                  communicatie is ook in het strafrechtelijk domein een belangrijk aandachtspunt. Daarnaast
                  zijn er knelpunten op het gebied van verplichtingen met betrekking tot het behouden
                  en bewaren van fysieke documenten en verschillende interpretaties van privacyregelgeving.
                  Ook hier speelt de taalbarrière geregeld een rol en geldt dat andere landen (interne)
                  procedures of competentieverdelingen anders kunnen hebben ingeregeld.
               
Aantallen
Zoals eerder aangegeven is niet inzichtelijk hoeveel berichten op dit moment op grond
                  van elk van deze instrumenten worden gewisseld, hoeveel tijd dat in beslag neemt,
                  en in welke vormen de huidige communicatie plaatsvindt. Ook ontbreekt een inschatting
                  van de aard, vorm en omvang van de voorziene toekomstige communicatie in de impactanalyse.
                  Dit maakt dat niet duidelijk is of voor elk juridisch instrument de noodzaak tot het
                  maken van de kosten voor implementatie in verhouding staat tot de verwachte opbrengst.
                  Een dergelijk overzicht is ook niet te genereren, omdat veel van de instrumenten en
                  de daarmee samenhangende communicatie worden ingezet in individuele strafzaken of
                  civielrechtelijke procedures en niet als zodanig worden geregistreerd. Waar sommige
                  instrumenten vrijwel nooit zullen worden benut, is dat bij andere instrumenten wel
                  degelijk het geval. Ter indicatie kan worden gewezen op het feit dat het Openbaar
                  Ministerie in de periode 2018–2020 gemiddeld circa 12.000 inkomende rechtshulpverzoeken
                  per jaar ontvangt, waarbij ook verzoeken uit niet EU-landen zijn meegeteld, zoals
                  Turkije en de Verenigde Staten. In diezelfde periode heeft Nederland gemiddeld circa
                  4400 rechtshulpverzoeken per jaar verstuurd, ook aan niet-EU landen. Bij beide gemiddelden
                  dient te worden aangemerkt dat het aantal verzoeken in 2020 beduidend lager was dan
                  in de daaraan voorafgaande jaren, mogelijk in verband met de uitbraak van COVID-19.
                  De verwachting van het Openbaar Ministerie is daarnaast dat jaarlijks, na implementatie
                  van een systeem dat elektronische communicatie voor deze instrumenten ondersteunt,
                  circa 12.500 inkomende verzoeken op grond van het Europees Onderzoeksbevel en het
                  Europees Arrestatiebevel zullen worden ontvangen, en circa 4000 verzoeken zullen worden
                  verstuurd. De Koninklijke Beroepsvereniging voor Gerechtsdeurwaarders heeft laten
                  weten dat in 2020 circa 7700 uitwisselingen hebben plaatsgevonden met Nederland, waarbij
                  het zowel ontvangen als verzonden exploten betreft, doch slechts exploten op grond
                  van de Betekeningsverordening, het Haags Betekeningsverdrag/Rv 1954/art.55, eerste
                  lid, Rv, excecutiezaken op grond van Brussel I Bis, ten uitvoer gelegde European Account
                  Preservation Orders, en informatieverzoeken aan bankinstellingen op grond van de Verordening
                  EAPO. De Raad voor Rechtsbijstand behandelde in 2018 circa 150 grensoverschrijdende
                  verzoeken per jaar, maar daarbij dient te worden aangetekend dat een rechtszoekende
                  ook zelfstandig grensoverschrijdend juridische bijstand kan zoeken, waarbij de Raad
                  niet altijd betrokken is. De Centrale Autoriteit Kinderontvoering (Minister van Justitie
                  en Veiligheid) verwerkt naar schatting gemiddeld circa 60 uitgaande verzoeken per
                  jaar tot teruggeleiding van een kind en – indien daartoe aanleiding is – het treffen
                  van maatregelen. Daarnaast is er sprake van circa 300 uitgaande zorgmeldingen per
                  jaar. Ook worden circa 25 verzoeken tot teruggeleiding ontvangen, en circa 130 zorgmeldingen.
                  De discrepantie tussen uitgaande en inkomende verzoeken is waarschijnlijk te verklaren
                  uit het feit dat de Nederlandse Centrale Autoriteit, anders dan in andere EU-landen,
                  ook niet-verdragslandzaken behandelt. Het CJIB (Minister van Justitie en Veiligheid)
                  heeft in 2019 circa 20 verzoeken uit doen gaan om confiscatie van vermogensbestanddelen.
                  In datzelfde jaar zijn ongeveer 45.000 geldelijke sancties verzonden. Het Openbaar
                  Ministerie (IRC Noord-Holland) behandelde inzake de toepassing van het beginsel van
                  de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het
                  toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen in 2019 circa 44 inkomende
                  en 178 uitgaande zaken. Inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning
                  op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis
                  werden in hetzelfde jaar circa 6 inkomende en 1 uitgaande verzoeken behandeld. Namens
                  de Minister van Justitie en Veiligheid behandelde de Dienst Justitiële Inrichtingen
                  in het kader van de wederzijdse erkenning van gevangenisstraffen en maatregelen omtrent
                  terbeschikkingstelling jaarlijks circa 400 inkomende verzoeken.
               
V. Bepalingen m.b.t. vorm van elektronische communicatie
               
Inleiding
Naast bepalingen die aan de inhoud van de elektronische communicatie raken, zoals
                  hiervoor toegelicht, bevat het voorstel, zoals in het BNC-fiche uitgelicht, enkele
                  bepalingen die raken aan de vorm van elektronische communicatie. De Commissie stelt
                  maatregelen voor betreffende de geldigheid en acceptatie van elektronische zegels
                  en handtekeningen in geval van elektronische communicatie in grensoverschrijdende
                  samenwerking of bij de toegang tot het recht. Ook stelt de Commissie maatregelen voor
                  met betrekking tot de mogelijkheid van het doen van elektronische betalingen, ook
                  door niet-ingezetenen, van gerechtelijke kosten in civielrechtelijke zaken. Het voorstel
                  bevat daarnaast bepalingen voor het gebruik van videoconferentie in civielrechtelijke
                  en strafrechtelijke procedures met een grensoverschrijdend aspect.
               
Elektronische identificatie en vertrouwensniveaus
Het is vanzelfsprekend van belang dat grensoverschrijdende communicatie op verantwoorde
                  wijze geschiedt. In artikel 9 van het voorstel wordt het gebruik van vertrouwde diensten
                  (trusted services) geregeld. Uit het artikel volgt dat gekwalificeerde elektronische stempels en handtekeningen
                  volgens de definities in de huidige eIDAS-verordening ((EU nr.910/2014) mogen worden
                  gebruikt als een document verzonden is als onderdeel van elektronische communicatie
                  op grond van artikel 3 van het voorstel dat vereist. Dat maakt ook dat geavanceerde
                  of gekwalificeerde elektronische stempels of handtekeningen mogen worden gebruikt
                  als een document dat wordt verzonden als onderdeel van elektronische communicatie
                  overeenkomstig artikel 5 van het voorstel een stempel of handtekening vereist of bevat.
                  Nog niet duidelijk is of het artikel ook zo dient te worden geïnterpreteerd, dat andere
                  vormen van elektronische stempels of handtekeningen niet mogen worden gebruikt. Het
                  is daarnaast relevant om het gebruik van elektronische stempels en handtekeningen
                  te onderscheiden van elektronische certificaten, die gebruikt worden om de communicatie
                  tussen autoriteiten te beveiligen. Het gaat hierbij om maatregelen die ervoor zorgen
                  dat bepaalde communicatie op unieke wijze kan worden gekoppeld aan een specifieke
                  autoriteit. Daarnaast is van belang dat het niet alleen gaat om het elektronisch doen
                  verzenden van communicatie die is voorzien van de benodigde elektronische stempel
                  of handtekening, maar ook om het verifiëren van te ontvangen communicatie. Ook is
                  het goed om te bedenken dat het elektronisch verzenden en ontvangen van documenten
                  niet alleen plaatsvindt door justitiële autoriteiten, die dienen te voorzien in de
                  juiste oplossingen om in een bepaald vertrouwensregime met communicatie om te gaan,
                  maar ook door natuurlijke en rechtspersonen. Eén van de aspecten die in dat kader
                  van belang is, is de eerdergenoemde eIDAS-verordening. Deze verordening kent drie
                  niveaus van ondertekening: de elektronische handtekening, de geavanceerde elektronische
                  handtekening, en de gekwalificeerde elektronische handtekening. Door de Europese Commissie
                  is een nieuw voorstel gedaan voor een verordening die de eIDAS-verordening zal vervangen:
                  de eID-verordening.5 Het concept van de digitale portemonnee (digital wallet) maakt hiervan onderdeel uit. Deze zou in alle lidstaten moeten kunnen worden gebruikt
                  voor identificatie op het hoogste vertrouwensniveau. Uiteraard kan niet op de uitkomst
                  van de onderhandelingen over dit voorstel voor een eID-verordening worden vooruitgelopen.
                  Dat maakt echter wel dat nog onduidelijk is hoe ver de maatregelen strekken die dienen
                  te worden genomen op het gebied van elektronische identificatie van (medewerkers bij)
                  justitiële autoriteiten en van (vertegenwoordigers van) natuurlijke en rechtspersonen,
                  onder meer indien zij verzoeken willen indienen via het eerdergenoemde European electronic
                  access point op het Europese e-Justitie portaal.
               
Videoconferentie
Voor de civielrechtelijke procedure geldt dat de rechter kan beslissen tot inzet van
                  videoconferentie en de procespartijen daaromtrent hun mening kunnen geven. Civielrechtelijke
                  instrumenten die reeds bepalingen bevatten die zien op het horen van betrokkenen met
                  (mogelijk) gebruik van videoconferentie, zijn de Verordening nr.861/2007 tot vaststelling
                  van een Europese procedure voor geringe vorderingen, de Verordening nr.665/2014 inzake
                  het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen, de Verordening 2015/848
                  betreffende insolventieprocedures, en de Verordening 2019/1111 betreffende beslissingen
                  in huwelijkszaken, ouderlijke verantwoordelijkheid, en internationale kinderontvoering.
                  Betrokken justitiële autoriteiten zijn de Rechtspraak, gerechtsdeurwaarders, en de
                  Centrale Autoriteit Kinderontvoeringen (de Minister van Justitie en Veiligheid). Dat
                  laat onverlet dat ook de andere instrumenten een vorm van interactie met betrokkenen
                  voorstaan, waarbij – indien nationaal recht dat niet verhindert – videoconferentie
                  kan worden ingezet. Met betrekking tot het gebruik van videoconferentie in strafrechtelijke
                  procedures omvat het voorstel een regeling voor het horen van een verdachte of veroordeelde
                  in strafrechtelijke procedures. Een dergelijk verhoor zal kunnen worden toegestaan,
                  mits daarvoor de betreffende technologie aanwezig is, de bijzondere omstandigheden
                  van het geval de inzet van de technologie rechtvaardigen, en de verdachte of veroordeelde
                  zijn instemming heeft gegeven. Daarnaast behoort de verdachte, zo stelt het voorstel,
                  toegang tot een rechtsmiddel te hebben indien hij het niet eens is met de beslissing
                  tot inzet van videoconferentie. Het voorstel volgt hierbij de systematiek die bekend
                  is van reeds bestaande Europese juridische instrumenten, zoals het Europees bewijsverkrijgingsbevel
                  en het Europees onderzoeksbevel.
               
Appreciatie
Voor de civielrechtelijke instrumenten geldt dat in Nederland het gebruik van videoconferentie
                  in het civielrecht en bestuursrecht is toegestaan.6 Over de structurele inzet van videoconferentie in het civielrecht en het bestuursrecht
                  wordt uw Kamer op korte termijn nader geïnformeerd. Ten aanzien van de strafrechtelijke
                  instrumenten geldt dat het Nederlandse strafprocesrecht op dit moment reeds een regeling
                  kent die de inzet van videoconferentie mogelijk maakt (art.131a van het Wetboek van
                  Strafvordering). Daarbij is echter niet voorzien dat toepassing van deze regeling
                  in alle gevallen de instemming van de verdachte vergt, noch bestaat de mogelijkheid
                  van het instellen van een afzonderlijk rechtsmiddel tegen de beslissing om van videoconferentie
                  gebruik te maken. Het voorstel wijkt daarmee af van de regeling die in Nederland geldt.
                  Zoals hierboven aangehaald kan niet op de uitkomst van de onderhandelingen over het
                  voorstel voor een eID-verordening worden vooruitgelopen, hetgeen maakt dat nog onduidelijk
                  is hoe ver de maatregelen strekken die dienen te worden genomen op het gebied van
                  elektronische identificatie van (medewerkers bij) justitiële autoriteiten en van (vertegenwoordigers
                  van) natuurlijke en rechtspersonen.
               
VI. Conclusie en vervolg
               
Uit het voorgaande moge blijken dat de impact van het voorstel op dit moment niet
                  met voldoende zekerheid is in te schatten. Op basis van inzichten uit de nu lopende
                  implementatie van de eerdergenoemde bewijsverkrijging- en betekeningsverordeningen,
                  die een soortgelijke systematiek kennen, is de verwachting echter dat het nakomen
                  van de geïntroduceerde verplichting om elektronisch te communiceren tussen justitiële
                  autoriteiten in zowel het strafrechtelijk als het civielrechtelijk domein, en om elektronische
                  communicatie van burgers en bedrijven in het civielrechtelijke domein verplicht in
                  behandeling te nemen, aanzienlijk meer kosten voor de lidstaten met zich brengt dan
                  in de impactanalyse is voorzien. De implementatiekosten werden in dit kader in een
                  consultatiereactie op het wetsvoorstel door de Raad voor de rechtspraak in een eerder
                  stadium geschat op 2,7 mln. euro.7 Het proces om deze verordeningen te implementeren loopt nog. Het is desalniettemin
                  denkbaar dat bij het introduceren van soortgelijke verplichtingen bij 23 additionele
                  rechtsinstrumenten, en een veelvoud aan autoriteiten, aanzienlijk meer kosten zullen
                  worden gemaakt. De Nederlandse zorgen met betrekking tot de proportionaliteit van
                  de introductie van verplichte elektronische communicatie blijven daarmee onverkort
                  van kracht. Mocht de referentie- en implementatiesoftware, die de Europese Commissie
                  ontwikkeld, echter geschikt zijn of worden gemaakt om te integreren in de bestaande
                  juridische infrastructuur, dan zijn die kosten naar het zich laat aanzien lager. Desalniettemin
                  blijft in elk scenario van belang om voldoende aandacht te besteden aan de nodige
                  opleidingen voor betrokken medewerkers. Gezien de omvang van het aantal justitiële
                  autoriteiten – waarbij, zoals besproken, in gevallen elke individuele juridische beroepsbeoefenaar
                  als justitiële autoriteit kan worden gezien – zijn ook deze kosten niet snel te overschatten.
                  Dat gezegd hebbende blijft het kabinet voorstander van de versterking van de samenwerking
                  tussen lidstaten op het gebied van digitalisering, eens te meer in het strafrechtelijk
                  domein. Nederland heeft daaraan ook altijd een actieve bijdrage geleverd, onder meer
                  in de ontwikkeling van e-CODEX. Het is van groot belang dat ook de justitiesector
                  gebruik kan maken van de vele voordelen die verdere digitalisering met zich brengt.
                  Elektronische communicatie tussen justitiële autoriteiten in grensoverschrijdende
                  aangelegenheden dient veilig, snel en betrouwbaar plaats te vinden, en dit voorstel
                  kan daaraan een belangrijke bijdrage leveren. De Nederlandse inzet blijft er daarom
                  op gericht op de proportionaliteit van de verplichting tot digitalisering te bewaken.
               
Het voorstel wordt momenteel in raadswerkgroepen besproken. Na het afronden van de
                  onderhandelingen zal de balans dienen te worden opgemaakt en een gedegen uitvoeringsanalyse
                  worden verricht, om de financiële implicaties meer gedegen in beeld te brengen.
               
De Minister voor Rechtsbescherming,
                  F.M. Weerwind
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming