Brief regering : Reactie op het verzoek van het lid Agema, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 21 september 2022, over de deal met Van Lienden
32 805 Hulpmiddelenbeleid in de gezondheidszorg
Nr. 150
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR LANGDURIGE ZORG EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 oktober 2022
Tijdens de Regeling van werkzaamheden op 21 september jongstleden heeft uw Kamer mij
verzocht schriftelijk te reageren op een vraag van het lid Agema over het eerste deelrapport
«Onderzoek inkoop PBM – (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods
Alliance B.V.» dat u – inclusief mijn reactie hierop – op 16 september jongstleden1 van mij heeft ontvangen. Het lid Agema heeft de vraag gesteld «wie verantwoordelijk
is voor de doorslaggevende druk vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport (hierna: VWS) – en vanaf welk niveau binnen VWS – om de mondkapjesdeal door
te zetten».
Daarnaast heeft het lid Agema tijdens de procedurevergadering commissie VWS op 29 september
jongstleden gevraagd om een reactie te geven op de vraag «wanneer de andere rapporten
worden verwacht».
In deze brief vindt u mijn reactie op de betreffende vragen.
Reactie vraag Regeling van werkzaamheden
In reactie op de genoemde vraag van het lid Agema vind ik het van belang om te verwijzen
naar twee aspecten uit het rapport namelijk het tijdsgewricht en het handelen van
VWS als gevolg hiervan.
In mijn voorgenoemde brief heb ik benoemd dat het rapport aangeeft dat er in de eerste
maanden van de coronacrisis een duidelijke wens en opdracht vanuit de politiek en
samenleving was om alles op alles te zetten om zorg te dragen voor voldoende persoonlijke
beschermingsmiddelen (PBM) voor het zorgpersoneel. Zo lag er ook een breed aangenomen
(Handelingen II 2019/20, nr. 65, item 4) motie van 26 maart 20202. Daarnaast was er op 12 april 2020 een e-mail van VWS aan het Landelijk Consortium
Hulpmiddelen (hierna: LCH) met als opdracht af te stappen van een voorraad aan PBM
van drie maanden en over te stappen naar «maximaal inkopen»3. De onzekerheid over de ontwikkeling van de pandemie en de beschikbaarheid van PBM
speelde daarbij volgens VWS een rol.
In aanvulling hierop licht ik toe dat het rapport ook benoemt dat het LCH na het debat
in de Tweede Kamer van 16 april 2020 (Handelingen II 2019/20, nr. 68, item 2) een inkoopstrategie opstelt voor het zonder rem inkopen van PBM4. Op verzoek van VWS bekijkt LCH een aantal afwijzingen van aanbieders van PBM – die
eerder waren afgewezen vanuit het argument «er is genoeg». Volgens het rapport leiden
ook de aanbiedingen die RGA op 19 april 2020 aan het LCH doet voor de levering van
40 miljoen mondmaskers op 20 april 2020 in eerste instantie tot de reactie dat de
voorraad (en de aanvoerlijn van) mondmaskers voldoende is. Een functionaris van VWS
en de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport (hierna MZS) geven in dit verband
bij het onderzoeksbureau aan dat het de missie is om zoveel mogelijk PBM in te kopen
(«oversupply») en dat het argument van «voldoende voorraad» geen valide argument is
om aanbiedingen, waaronder die van RGA, af te wijzen5.
Uit het rapport blijkt bijvoorbeeld ook dat op dezelfde datum van het sluiten van
de overeenkomst met RGA twee andere transacties met in totaal 17 miljoen mondmaskers
van (een) andere leverancier(s) tot stand zijn gekomen6.
Het onderzoeksbureau merkt in het rapport op dat VWS volgens geïnterviewden van het
LCH een grotere betrokkenheid bij de RGA-transacties heeft gehad, dan de rol die VWS
had bij andere transacties in de (reguliere) LCH-inkoopprocedure. Betrokkenen van
het LCH geven aan dat deze rol van VWS doorslaggevend is geweest voor het doorgaan
van de RGA-transacties. Ook hier wordt door de geïnterviewden van het LCH en VWS verwezen
naar het tijdsgewricht en de als zodanig ervaren druk om maximaal PBM in te kopen7.
Uit het rapport blijkt dat VWS een grotere betrokkenheid en doorslaggevende rol heeft
gehad in het geplaatst krijgen van de orders met RGA vergeleken met andere transacties
van PBM. Het feitenrelaas geeft echter geen concreet besluit weer van een betrokkene
van VWS gericht op het aangaan van de overeenkomst met RGA. Het rapport laat zien
dat verschillende functionarissen van VWS op verzoek van de politieke leiding van
VWS om maximaal PBM in te kopen – volgend uit een politieke opdracht gezien het hierboven
beschreven tijdsgewricht – hebben gehandeld om met Stichting Hulptroepen Alliantie
(SHA)/RGA tot overeenstemming te komen. Dit handelen – gegeven de drie voorwaarden
prijs, kwaliteit en leveringszekerheid – kwam mede voort uit de hiervoor genoemde
opdracht van 12 april 2020 van VWS aan LCH met als doel om maximaal PBM in te kopen.
Reactie vraag procedurevergadering commissie VWS
Zoals in mijn brief van 16 september jongstleden genoemd, volgen er nog twee deelonderzoeken
– niet zijnde RGA – naar de overige inkoop van PBM. Dit onderzoek wordt uitgevoerd
door Deloitte Forensic and Dispute Services B.V. en EBBEN Partners B.V. (EBBEN) (beide
bureaus: de onderzoeksbureaus). De onderzoeksbureaus geven aan ernaar te streven om
deze onderzoekswerkzaamheden in het voorjaar van 2023 af te ronden. Hierbij geven
de onderzoeksbureaus aan dat er bij de uitvoering van de werkzaamheden een grote afhankelijkheid
bestaat van externe factoren waarop zij niet kunnen sturen. Zo zijn de onderzoeksbureaus
afhankelijk van de medewerking van betrokken partijen bij bijvoorbeeld het plannen
van interviews, maar ook bij de verwerving van data van (externe) partijen. Vanwege
de onafhankelijkheid van de onderzoeksbureaus kan VWS als opdrachtgever hierin geen
rol spelen. Als de onderzoeksbureaus om medewerking van VWS vragen, dan zal VWS zich
vanzelfsprekend maximaal inspannen om zo snel mogelijk aan de verzoeken van de onderzoeksbureaus
te voldoen met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving. Vervolgens is het
aan de onderzoeksbureaus om te bepalen in hoeverre (beperkte) medewerking van betrokkenen
al dan niet een beperking oplevert voor de onderzoeksresultaten.
Indien de bovengenoemde deelonderzoeken gereed zijn, ontvangt u deze met mijn reactie.
Op dat moment is het ook mogelijk om een vergelijking te maken met en een algemene
conclusie te trekken over de bevindingen van de verschillende rapporten van de transacties
die onderzocht zijn.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport