Brief regering : Rapport Education at a Glance 2022 (EAG 2022)
36 200 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023
Nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET
ONDERWIJS
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 oktober 2022
In deze brief bespreken we enkele opvallende uitkomsten uit het rapport Education
at a Glance 2022 (EAG 2022)1. EAG 2022 wordt vandaag gepubliceerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking
en Ontwikkeling (OESO). Deze jaarlijkse publicatie bevat gegevens over onder andere
de structuur, financiën en prestaties van het onderwijs in de OESO-landen. EAG 2022
biedt waardevolle informatie over de positie van het Nederlandse onderwijsstelsel.
Zo kunnen we onszelf vergelijken met andere landen, bijvoorbeeld in het kader van
de toekomstverkenning hoger onderwijs die we dit najaar gaan starten. Het rapport
en een country note over Nederland zijn te vinden in de bijlage bij deze brief.
De hoeveelheid informatie in EAG 2022 is indrukwekkend, maar het is ook lastig resultaten
van recent beleid direct te zien. Omdat het tijd kost om cijfers van alle OESO-landen
te verzamelen, geven de cijfers niet altijd de meest actuele situatie in Nederland
weer. Toch geven de cijfers inzicht in belangrijke (internationale) trends. Zo bevat
de publicatie informatie over het aantal kinderen dat naar school gaat en de leeftijd
waarop ze beginnen en het aantal uren dat leerkrachten voor de klas staan. Verder
is er informatie beschikbaar over de invloed van Covid-19 op onder andere schoolsluitingen
en toetsing.
Een belangrijke bevinding in EAG 2022 is dat in absolute zin salarissen van leraren
en schoolleiders hoger zijn dan wat beide groepen gemiddeld in de OESO verdienen2. Daartegenover staat wel dat de verschillen tussen salarissen van leraren en andere
hoogopgeleiden in Nederland in 2021 groter waren dan dat deze verschillen gemiddeld
in de OESO zijn3. Vooral in het po was het verschil in salaris tussen leraren en andere hoogopgeleiden
groter dan in andere OESO-landen: Nederlandse basisschoolleraren verdienden 72% van wat andere hoogopgeleide Nederlanders verdienen, terwijl
dit in de OESO gemiddeld 86% was. De investeringen in de lerarensalarissen in het
funderend onderwijs onder het huidige kabinet zijn dus hard nodig. De effecten daarvan
zijn nog niet terug te zien in dit rapport, maar komen in de EAG 2023 en daarna tot
uiting.
Focus op doelstellingen hoger onderwijs
Ieder jaar krijgt één thema extra aandacht in de publicatie. Dit jaar is dat het hoger
onderwijs (ho)4. We bespreken in het vervolg van deze brief daarom een aantal uitkomsten uit EAG
2022 over ons ho. Verder gaan we in op hoe die uitkomsten zich verhouden tot de drie
doelstellingen die we geformuleerd hebben in de hoofdlijnenbrief van 1 april jl.5 en de beleidsbrief van 17 juni jl.6. Op basis van de OESO-cijfers concluderen we dat het Nederlandse ho internationaal
gezien goed scoort. Die positie willen we natuurlijk behouden, en dat gaat niet vanzelf.
Enkele uitkomsten uit EAG 2022 laten zien dat beleid dat eerder is aangekondigd in
de beleidsbrief en hoofdlijnenbrief op het goede moment komt. We lichten dat hier
verder toe aan de hand van de drie eerder genoemde doelstellingen.
Doelstelling 1: Een gezond en sterk fundament
Een gezond en sterk fundament van het ho en wetenschap is noodzakelijk om de maatschappij
te blijven voorzien van hoogstaand onderwijs en baanbrekend onderzoek. Eerder concludeerde
PWC7 al dat structurele investeringen in het ho noodzakelijk zijn om voorop te blijven
lopen. In EAG 2022 worden verschillende manieren gebruikt om de investeringen in het
ho te vergelijken:
– uitgaven per student8;
– uitgaven aan R&D per student9;
– totale uitgaven aan ho als percentage van het BBP10;
– totale uitgaven aan ho als percentage van de totale rijksuitgaven11.
Ongeacht hoe er precies wordt vergeleken staat Nederland in de top 10 als het gaat
om het bestede geld aan ho, en besteedt Nederland meer geld dan het gemiddelde OESO-land.
Nederland staat echter nergens in de top 5, en dat past niet bij de ambitie die we
hebben en kwaliteit die we leveren: ons onderwijsstelsel wordt internationaal immers
hoog gewaardeerd en dat willen we zo houden. De incidentele en structurele investeringen
die we in de beleidsbrief hebben aangekondigd versterken op termijn ons fundament.
Toenemende aantallen Nederlandse en internationale studenten brengen ons onderwijs
in de knel. EAG 2022 bevestigt het beeld dat ons vervolgonderwijs erg aantrekkelijk
is. Wanneer we de jaren 2013 en 2020 vergelijken zien we een stijging in het aandeel
twintigers dat is ingeschreven bij een onderwijsinstelling, zowel in de groep van
20–24 jarigen (van 49% naar 54%) als in de groep van 25–29 jarigen (van 13% naar 18%).
In de OESO als geheel was het aantal inschrijvingen binnen deze leeftijdsgroepen min
of meer stabiel (-1%-punt)12. Bovendien is ook de instroom van internationale ho-studenten meer dan gemiddeld
gegroeid in de periode tussen 2014 en 201913. Deze observaties benadrukken de noodzaak van het onderzoek naar nieuwe instrumenten
om studentenstromen te beheersen, dat we in de beleidsbrief aankondigden.
Doelstelling 2: Ruimte geven aan divers talent
Het ho moet divers talent de ruimte geven. Daarom is het goed dat inmiddels 60% van
de Nederlandse vrouwen tussen de 25 en 34 jaar een ho-diploma bezit (het OESO-gemiddelde
is 53%)14. Om divers talent de ruimte te bieden moet ook het studentwelzijn verbeterd worden:
iedereen moet de kans krijgen onbezorgd te studeren. In dit kader valt een aantal
trends op. Nederlands heeft de jongste eindexamenkandidaten die na het voortgezet
onderwijs kunnen doorstromen naar het ho van alle OESO-landen: iets ouder dan 17 jaar15. Ook is de gemiddelde student die in het ho instroomt jonger dan 20, waarmee Nederland
in de top 5 van jongste instromers zit16. Verder is het percentage studenten dat nominaal afstudeert relatief laag, terwijl
relatief veel studenten uiteindelijk wel afstuderen. Het verschil tussen deze twee
aantallen is met 42%-punt het grootste van heel de OESO17. Bovendien combineren Nederlandse studenten hun studie veel vaker met een (bij)baan
dan gemiddeld (47%, t.o.v. 17% in de OESO)18. Dit zijn belangrijke uitkomsten om mee te nemen in het verdiepend onderzoek naar
oplossingen voor prestatiedruk en stress dat dit jaar start.
Ook docenten ervaren veel druk19. Wat dat betreft valt op dat er voor iedere 15 studenten in het ho één docent beschikbaar
is, en dat dit gelijk is aan het OESO-gemiddelde20. Wel is 17% van het personeel in het ho jonger dan 30 jaar, waarbij dit in de hele
OESO slechts 8% is21. Bij het aanpakken van werkdruk moeten we ons er bewust zijn dat onze jonge docentenpopulatie
uitzonderlijk is. De eerder aangekondigde stimuleringsbeurzen en sectorplannen moeten
bijdragen aan het verlichten van deze werkdruk onder deze groep jonge wetenschappers.
Doelstelling 3: Vergroten van de maatschappelijke impact van hoger onderwijs en onderzoek
Het betere fundament en de aandacht voor talent zijn bouwstenen voor het vergroten
van de maatschappelijke impact van het ho. Het is daarom goed te zien dat de arbeidsparticipatiecijfers
op ieder niveau hoog zijn. Van de mensen met een ho-opleiding heeft 91% een baan,
ten opzichte van het OESO-gemiddelde van 85%. Ook slaagt Nederland er goed in om mensen
met een mbo-opleiding voor te bereiden op de arbeidsmarkt: 86% van de afgestudeerde
mbo’ers heeft een baan. Dat is een van de hoogste de arbeidsparticipatiecijfers voor
deze groep in de OESO – het gemiddelde is 75%22.
We kennen wel een paar sectoren met een arbeidstekort: betatechniek, onderwijs en
zorg. In de beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap hebben we tot € 30 miljoen
per jaar uitgetrokken voor hbo-opleidingen in deze tekortsectoren. Op basis van EAG
2022 lijkt dit in elk geval voor betatechniek hard nodig. In Nederland volgt 12% van
de ho-studenten een opleiding uit het cluster «Engineering, manufacturing and construction»,
terwijl dit in de OESO gemiddeld 16% is23. Verder volgt 4,5% van de Nederlandse ho-studenten een ICT-opleiding, waar dit in
de OESO gemiddeld 6% is24. Over andere sectoren valt door de OESO-indeling minder te zeggen. Met aanvullende
studiekeus-initiatieven willen we ervoor zorgen dat studenten eerder bij opleidingen
in de tekortsectoren terecht komen.
Conclusie
Op basis van de OESO-cijfers uit EAG 2022 concluderen we dat het Nederlandse hoger
onderwijs internationaal gezien goed scoort. Er zijn ook verbeteringen mogelijk en
nodig om internationaal in de top te blijven meedoen. Met beleid dat eerder aangekondigd
is in de beleidsbrief en hoofdlijnenbrief maken we hier al werk van. Maatregelen die
daarin beschreven staan dragen bij aan een sterker fundament in het ho, waarin ieder
talent de ruimte krijgt en dat een grote maatschappelijke impact heeft. In navolging
daarvan starten we binnenkort ook met een verkenning van de toekomstbestendigheid
van ons ho. Zo behoudt ons hoger onderwijs ook internationaal gezien de goede positie
die we nu innemen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs