Brief regering : Verslag informele Landbouw- en Visserijraad 14-16 september
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1464
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 september 2022
Met deze brief informeer ik de Kamer over de discussie die de landbouwministers van
de EU-lidstaten op 16 september jl. in Praag gevoerd hebben over de rol van de EU
in het verzekeren van voedselzekerheid. Het was voor het eerst dat ook de nieuwe kandidaat-lidstaten
Moldavië en Georgië waren uitgenodigd voor de informele Landbouwraad. De Oekraïense
Minister van Landbouwbeleid en Voedsel had een digitale inbreng. Ook maak ik van de
gelegenheid gebruik om de Kamer te informeren over het jaarverslag van het Europees
Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (hierna: EFMZV) 2021, zoals bijgevoegd. Tot
slot vindt de Kamer informatie over het zesde evaluatierapport over de vergroening
in Nederland.
I. Verslag informele Landbouw- en Visserijraad 14–16 september
Het thema van de informele Landbouw- en Visserijraad was «het verzekeren van voedselveiligheid:
de rol van de EU-landbouw en levensmiddelenindustrie in duurzame, mondiale voedselproductie».
Met dit thema gaf de huidige Tsjechische voorzitter van de Raad invulling aan één
van de prioriteiten van het voorzitterschap op het gebied van landbouw. Het voorzitterschap
adresseerde hiermee een breed gedeelde zorg in lidstaten, die inmiddels via de «gedachtewisselingen
over de marktsituatie (n.a.v. de Russische invasie in Oekraïne)» ook maandelijks terugkeert
op de agenda van de Raad.
De discussie in de Raad concentreerde zich op twee concrete vragen:
1. Hoe kunnen we binnen de EU en wereldwijd beter de huidige en toekomstige uitdagingen
(klimaatverandering, oorlog, inflatie etc.) coördineren om meer synergie tussen en
efficiëntie van alle activiteiten te bereiken om mondiale voedselzekerheid te verzekeren.
2. Acties die besproken worden om meer duurzame voedselsystemen te ontwikkelen richten
zich vaak op extensivering. Wat kan de bijdrage zijn van nieuwe technologieën en nieuwe
genomische technieken om duurzamere voedselsystemen te creëren?
Wat betreft de eerste vraag leverde de discussie geen nieuwe inzichten op t.o.v. de
discussies die de Raad sinds begin dit jaar voert over de marktsituatie en voedselzekerheid.
Veel lidstaten onderstreepten het belang van (meer) internationale samenwerking, maar
op de vraag hoe die samenwerking concreet te versterken kwam geen duidelijk antwoord.
Mogelijke verklaring is dat (een deel van) deze competentie niet op de tafel van landbouwministers
ligt, maar eerder op die van de Ministers voor Ontwikkelingssamenwerking. De lidstaten
schetsten wél een breed beeld van wat zij als belangrijke instrumenten dan wel voorwaarden
zien om de voedselzekerheid te versterken. Het gaat dan bijvoorbeeld om het stimuleren
van (investeringen in) nieuwe technologieën zoals veredelingstechnieken en digitalisering,
het belang van een vrije interne markt en handel, marktransparantie, het reduceren
van voedselverliezen en -verspilling en natuurlijk het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
(GLB) en betere verbinding van het GLB met andere beleidsterreinen. Een groep lidstaten
maakte van de gelegenheid gebruik om wederom op te roepen de Green Deal ambities op
de lange baan te schuiven vanwege de zorgen over hun impact op voedselproductie, en
daarmee voedselzekerheid, in Europa. Commissaris Wojciechowski onderstreepte echter
dat voedselzekerheid en een bijdrage aan het tegengaan van klimaatverandering geen
tegenpolen zijn, maar juist complementair.
Nederland heeft aangegeven dat het versterken van de veerkracht van voedselsystemen
tegen toekomstige uitdagingen als klimaatverandering, schaarste van natuurlijke hulpbronnen
en externe schokken de beste manier is om de voedselzekerheid op de langere termijn
te garanderen. Daarom heeft Nederland wederom opgeroepen de doelen van de Green Deal
niet los te laten. Met de kennis en kunde die de EU heeft als het gaat om duurzame
productie en consumptie, kan de EU derde landen helpen zichzelf te voeden. Dit gebeurt
bijvoorbeeld door de export van kennis en capaciteitsopbouw. Gezien de competentieverdeling
binnen de Europese Commissie zelf, tussen de verschillende Raden, en tussen de Europese
Commissie en de Raad vraagt dat volgens Nederland om een sterkere, meer geïntegreerde
Europese aanpak. Het voorstel van Nederland om eens een gezamenlijke Raad met de Ministers
van landbouw en ontwikkelingssamenwerking te organiseren, kreeg helaas geen steun.
De tweede vraag over nieuwe technologieën, en nieuwe genomische technieken in het
bijzonder, moet gezien worden in het licht van een wetgevingsvoorstel daaromtrent
dat in het tweede kwartaal van 2023 wordt verwacht. Lidstaten erkenden over het algemeen
het belang van nieuwe technologieën t.b.v. voedselzekerheid. Over specifiek nieuwe
genomische technieken (NGT), bleken de meningen meer uiteenlopend. Zo vroegen lidstaten
aandacht voor onder meer vroegtijdige betrokkenheid van alle stakeholders, een gedegen
wetenschappelijke onderbouwing, keuzevrijheid voor zowel producent als consument en
goede etikettering. De meer terughoudende lidstaten benadrukten het belang van het
voorzorgsbeginsel, het recht van lidstaten om zelf te besluiten NGT’s al dan niet
toe te passen.
Nederland heeft aangegeven dat nieuwe technologieën, inclusief NGT’s, essentieel zijn
voor de transitie naar veerkrachtige, meer duurzame voedselsystemen en derhalve integraal
onderdeel uit zouden moeten maken van een voedselsysteembenadering. Dit naast andere
instrumenten als systeeminnovatie, terugdringen van voedselverspilling en -verliezen
en het openhouden van markten. Nederland kijkt dan ook uit naar het Commissievoorstel
voor NGT’s.
II. Jaarverslag Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) 2021
Hierbij stuur ik de Kamer als bijlage het jaarverslag EFMZV 2021 alsmede de publiekssamenvatting
van het jaarverslag EFMZV 2021 toe.
In dit jaarverslag kan de Kamer meer lezen over de Nederlandse uitvoering van het
EFMZV in 2021. De subsidiabiliteitsperiode van het EFMZV nadert het einde, daarom
is in 2021 niet meer ingezet op de selectie van nieuwe subsidieprojecten. De focus
ligt nu voornamelijk bij het bevorderen van betalingen voor lopende projecten. Voor
het beperkte budget dat nog open staat wordt gekeken naar de selectie van een aantal
laatste overheidsopdrachten, en/of de ophoging van bestaande overheidsopdrachten.
III. Rapport vergroening GLB
In 2017 is het eerste evaluatierapport over de vergroening in Nederland (over het
jaar 2016) verschenen. In het kader van de jaarlijkse monitoring van de vergroeningsmaatregelen
van het GLB is onlangs het zesde, en daarmee laatste, evaluatierapport (over het jaar
2021) opgeleverd. Hiermee heb ik invulling gegeven aan de motie van het lid Ouwehand,
waarmee de regering is verzocht de voortgang met betrekking tot de biodiversiteitswinst
van de vergroening van het GLB jaarlijks te rapporteren aan de Kamer (Kamerstuk 28 625, nr. 202). Omdat het nieuwe GLB volgend jaar van start gaat, heeft het rapporteren over het
laatste jaar van het huidig GLB geen toegevoegde waarde meer. In 2023 geldt immers
een nieuw regime. Het rapport staat op de website van Wageningen University and Research
(WUR): https://doi.org/10.18174/577363.
Het rapport laat zien dat de vergroeningsmaatregelen in Nederland een grote reikwijdte
hebben. In 2015 had 67% van de boeren ten minste één vergroeningsverplichting en in
2018 was dit gestegen naar 74%. Voor de jaren erna is het stabiel gebleven. De landbouwgrond
die bij deze vergroening plichtige bedrijven hoort, is met 92% ook in 2021 weer hoger
dan in 2015 (90%). In Europees perspectief scoort Nederland hiermee hoog.
Onderdeel van de vergroeningsmaatregelen is de instandhouding van het areaal blijvend
grasland. De oppervlakte blijvend grasland is met 2,1% in 2021 verder gegroeid ten
opzichte van het referentiejaar 2012, maar wel minder dan in 2020 toen de groei 2,3%
bedroeg. Deze verminderde groei is veroorzaakt door een afname van het areaal blijvend
grasland in absolute zin, vooral doordat bedrijven stoppen. Dit zijn vaker bedrijven
in de veehouderij, die veel blijvend grasland hebben.
De effecten van de vergroeningsmaatregelen op biodiversiteit zijn echter nog steeds
beperkt, omdat het merendeel van de boeren in Nederland, evenals in voorgaande jaren,
gekozen heeft voor een productie gerelateerde invulling van de vergroening door het
opgeven van met name vanggewassen. Deze maken meestal reeds deel uit van de gangbare
bedrijfspraktijk. De beperkte bijdrage aan de biodiversiteit komt overeen met de conclusie
van de Europese Rekenkamer (2017) op basis van een evaluatie op EU-niveau.
Zoals bij voorgaande rapportages steeds is gemeld, wordt in het kader van het NSP
voor het nieuwe GLB volop ingezet op een ambitieus en effectief vergroeningsbeleid.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit